direct naar inhoud van Regels
Plan: De Riethorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Riethorst met identificatienummer NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01 van de gemeente Geertruidenberg.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanbouw/uitbouw

gebouw van maximaal één bouwlaag dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.9 achtergevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en

uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.

1.10 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.12 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachtingswaarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.13 archeologische waarde

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.14 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.20 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 dakterras

een voor mensen toegankelijke buitenruimte op het dak van een gebouw.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gevelopbouw

elke verhoging van de gevel boven de toegestane goothoogte.

1.31 hoofdgebouw/hoofdbebouwing

een gebouw/bebouwing, dat/die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan een bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.

1.32 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

de binnen de beroepsgroep geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.33 maatschappelijk

sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare dienstverlening, kinderopvangvoorzieningen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.34 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.35 ondergeschikte functie

functie waarvoor ingevolge de planregels maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw of aanbouw/uitbouw/bijgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 ongebouwde parkeervoorziening

niet-inpandige parkeervoorzieningen die worden gerealiseerd op maaiveld.

1.37 overkapping

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw.

1.38 peil
  • a. bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
1.39 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.40 voorgevellijn

de lijn van de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing.

1.41 voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • 1. de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van tenminste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.42 zijerf

een deel van het perceel dat is gelegen naast de doorgetrokken zijgevellijn van het hoofdgebouw van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt, tenzij in de regels anders is bepaald, als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding: 'laad- en losplaats': tevens voor een ontsluiting van de laad- en losplaats van de aangrenzende maatschappelijke voorziening;
  • d. ter plaatse van de functieaanduiding: 'specifieke vorm van groen - in- en uitrit ': tevens voor een ontsluiting van de haal- en brengzone van de aangrenzende maatschappelijke voorziening;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veranda': tevens voor veranda's behorende bij de aangrenzende woningen;

en met daarbij behorende:

  • f. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  • h. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van afval;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. voorzieningen voor langzaam verkeer, zoals wandelpaden;
  • l. recreatieve doeleinden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. er mogen uitsluitend kleine gebouwen ten algemene nutte worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 5 m².

3.2.2 Veranda's

Ter plaatse van de aanduiding aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veranda': zijn veranda's toegestaan met een diepte van ten hoogste 1,5m en een bouwhoogte van ten hoogste 4 m.

3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
  • a. erfafscheidingen en toegangspoorten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen en toegangspoorten zoals onder b bedoeld, bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte bedraagt per bouwperceel ten hoogste 20 m².

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zorginstellingen en andere voorzieningen inzake de gezondheidszorg;

en met daarbij behorende:

  • b. overige maatschappelijke voorzieningen;
  • c. ondergeschikte horeca en kantoren;
  • d. tuinen, erven en verhardingen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. (ongebouwde) parkeervoorzieningen.;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen hoofdgebouwen met de voorgevel in de bouwgrens te worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen hoofdgebouwen te worden afgedekt met een kap.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. voor overkappingen geldt het volgende:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 20 m2;
    • 2. de hoogte voor aangebouwde overkappingen bedraagt maximaal 3,1 m, maar indien de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, mag de goothoogte van die overkapping maximaal de hoogte hebben van die eerste bouwlaag (bovenkant van de plafondlaag);
    • 3. de hoogte van vrijstaande overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m;.
    • 4. gebouwd dient te worden achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van minimaal 1 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, bedraagt ten hoogste 4 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van huishoudelijk afval;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. (ongebouwde) parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.2.1 Gebouwen
  • a. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. erfafscheidingen en toegangspoorten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen en toegangspoorten zoals onder a bedoeld, bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • c. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 12 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;

en met daarbij behorende:

  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Algemeen
  • a. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak.

7.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen worden gebouwd in de bouwwijze twee-aaneen of meer dan twee-aaneen;
  • c. de diepte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 12 m voor twee-aan-een gebouwde woningen en ten hoogste 10 m voor meer dan twee-aan-een gebouwde woningen;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen hoofdgebouwen met de voorgevel in de bouwgrens' te worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen hoofdgebouwen te worden afgedekt met een kap;
  • h. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het ter plaatste van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangeduide aantal.

7.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw tot de voorgevel bedraagt ten minste 1 m;
  • c. de diepte van aanbouwen en uitbouwen bij het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 6,50 m ten opzichte van de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen hoofdgebouwen op het zij- en achtererf bedraagt ten hoogste 60 m²;
  • e. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.
  • f. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 4 m, maar indien de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is, bedraagt de goothoogte van die aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten hoogste de hoogte van die eerste bouwlaag (bovenkant van de plafondlaag);
  • g. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij het hoofdgebouw is gelijk aan de goothoogte (plat dak). Wel mag, indien en voor zover de nokrichting van het dak van het hoofdgebouw parallel loopt aan de voorgevellijn, binnen de onder c bedoelde strook van 6,50 meter aan de achtergevel het dak van het hoofdgebouw met behoud van dezelfde dakhelling daarvan worden gebouwd op een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw, waarbij voor de maximale goothoogte van die aanbouw, uitbouw of dat aangebouwde bijgebouw de maximale maten gelden als bedoeld onder f;
  • h. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw op het zijerf bedraagt ten hoogste 4 m bedragen;
  • i. een dak op een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij het hoofdgebouw op het zijerf is toegestaan tot een bouwhoogte van ten hoogste 8 meter, voor zover dit gebouw op het zijerf is gelegen achter de doorgetrokken lijn van de 6,50 m zone grens zoals bedoeld onder c. Bij ligging voor deze lijn (richting voorzijde van het perceel) zijn uitsluitend aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen met een plat dak (goot en bouwhoogte gelijk en maximaal 4 m hoog.) toegestaan;
  • j. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • k. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 8 m, met dien verstande dat bij ligging voor de 4 m lijn als bedoeld in lid c alleen bijgebouwen met een plat dak zijn toegestaan;
  • l. een lichtstraat is aan de achterzijde toegestaan tegen de achtergevel van het hoofdgebouw vanaf de aanbouw, mits de lichtstraat ten hoogste 1,2 meter diep is en een hellingshoek heeft van maximaal 45°.
  • m. in afwijking van de eis van een plat dak is bij een serre aan de achtergevel van het hoofdgebouw een schuine glazen dak constructie toegestaan, waarbij de goothoogte moet voldoen aan het vermelde onder f.
  • n. met betrekking tot de uitbouw van een woning in de vorm van een dakterras gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. het dakterras mag uitsluitend gesitueerd worden aan de achterzijde van de woning en maximaal tot de achtergevelrooilijn;
    • 2. op een dakterras mag uitsluitend worden gebouwd een hekwerk / valbeveiliging van maximaal 1 m hoogte, gemeten vanaf de bovenkant van het terras, behoudens indien ingevolge het Bouwbesluit voor het hekwerk/valbeveiliging een grotere minimale hoogte is voorgeschreven, in welk geval deze minimale hoogte geldt;
    • 3. overkappingen op het dakterras zijn niet toegestaan.

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;
  • b. voor erf- en perceelsafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen vóór de voorgevellijn bedraagt ten hoogste 1 m.
    • 2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
  • c. voor overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste 20 m²;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,1 m;
    • 3. indien de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is dan 3,1 m mag de bouwhoogte, in afwijking van het bepaalde onder 2, ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van die eerste bouwlaag + 25cm;
    • 4. gebouwd dient te worden achter de voorgevelrooilijn en op een afstand van ten minste 1 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder n ten behoeve van de bouw van kleine bouwwerken op een dakterras, met dien verstande, dat:

  • a. de oppervlakte van het bouwwerk bedraagt ten hoogste 5 m²;
  • b. de hoogte van het bouwwerk bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en opstallen niet onevenredig worden beperkt;
  • d. het cultuurhistorische karakter van het beschermd stadsgezicht niet wordt aangetast.
  • e. omtrent het bepaalde onder d advies wordt ingewonnen bij de monumentencommissie.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:

  • a. niet meer oppervlakte voor de uitoefening van dit beroep in gebruik is of zal zijn dan 1/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag van het legaal gerealiseerde hoofdgebouw en van legaal gerealiseerde aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
  • b. de beroepsuitoefening uitsluitend geschiedt door een bewoner van de desbetreffende woning;
  • c. er geen detailhandel plaatsvindt;
  • d. de uitoefening van dit beroep niet plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw bij een aaneengebouwde woning (inclusief hoekwoningen daarbij).
7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en 7.4 voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast op de voor Wonen bestemde gronden, met dien verstande dat:

  • a. een bed & breakfast is toegestaan binnen de eigen woning, mits de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft;
  • b. niet meer oppervlakte voor de uitoefening van een bed & breakfast in gebruik is of zal zijn dan 1/3 deel van de oppervlakte van de eerste bouwlaag van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • c. de bed & breakfast uit ten hoogste 8 slaapplaatsen mag bestaan;
  • d. de verblijfsruimte moet voldoen aan de bepalingen van de bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • e. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning;
  • f. permanent verblijf niet is toegestaan;
  • g. het gebruik voor een bed & breakfast niet mag leiden tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van in de omgeving gelegen gronden en/of opstallen, zoals gevolgen ten aanzien van het parkeren.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in de leden 8.3.1 en 8.3.2 vooraf in acht is genomen.
  • b. tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in de leden 8.3.1en 8.3.2 vooraf in acht is genomen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden,

een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.

8.3.2 Toelaatbaarheid
  • a. de werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 8.3.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • b. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
    • 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

8.3.3 Uitzondering

Het verbod, zoals bedoeld in lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 30 cm onder het maaiveld;
  • b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 30 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 beslaat, dit tenzij sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 60 cm onder het maaiveld en waarbij het deel van de bodemverstoring dat dieper is gesitueerd dan 60 cm onder het maaiveld meer dan 10 m3 beslaat;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
  • f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 30 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 50 m2 en waarbij evenmin sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 60 cm onder het maaiveld, waarbij het deel van de extra bodemverstoring dat dieper is gesitueerd dan 60 cm onder het maaiveld meer dan 10 m3 beslaat;
  • h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsregels

De voor ‘Waarde –Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beschermd stadsgezicht en daarmee voor het behoud, het herstel en de versterking van het karakter van de historische kom van de stad Geertruidenberg die tot uitdrukking komt in de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van de gevelwanden en de openbare ruimte.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden, in aanvulling op de regels uit hoofdstuk 2, de volgende regels:

Gevels

  • a. voor voorgevels en kopgevels van hoofdgebouwen alsmede van aanbouwen en bijgebouwen die een vloeroppervlak hebben van meer dan 6 m² en die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, geldt dat voor het materiaalgebruik en het kleurgebruik het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend is.

Daken

  • b. ten aanzien van het toepassen van kappen, kapvormen en nokrichtingen is het het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend;
  • c. voor zover sprake is van schuine daken van hoofdgebouwen alsmede van aanbouwen of bijgebouwen die een vloeroppervlak hebben van meer dan 6 m² geldt dat voor het materiaalgebruik van de afdekking het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend is.

Dakkapellen

  • d. voor dakkapellen in schuine daken aan de zijde van de Venestraat geldt dat voor wat betreft de maatvoering en verschijningsvorm het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend is.

Zonnepanelen 

  • e. zonnepanelen zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Riethorst.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht en nadat de Monumentencommissie schriftelijk advies heeft uitgebracht.

9.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:

  • a. de toepassing van materialen als bedoeld in 9.2 onder a en c , hun structuren, textuur en hun kleuren, teneinde gevels of geveldelen meer in overeenstemming te brengen met het Beeldkwaliteitplan Riethorst;
  • b. de kapvorm en nokrichting van daken teneinde deze meer in overeenstemming te brengen met het Beeldkwaliteitplan Riethorst; .

Alvorens omtrent het stellen van nadere eisen te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie.

9.5 Specifieke gebruiksregel

Voor het materiaal- en kleurgebruik van gebouwen zichtbaar vanaf de openbare weg dient het Beeldkwaliteitplan Riethorst in acht te worden genomen.

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden binnen de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het slopen van gebouwen of delen van gebouwen anders dan ter uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen is verleend of ter vernieuwing van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.
  • b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur op gronden met de bestemming ‘Groen’

9.6.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod zoals opgenomen in lid 9.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden, noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;
  • b. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning voor werken of werkzaamheden;
  • c. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • d. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische waarden.

9.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. de vergunning wordt slechts verleend indien, mede gelet op de te hanteren materialen, geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht en de werken en werkzaamheden de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate aantasten, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet worden verkleind;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van een vergunning voor werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de monumentencommissie omtrent de mogelijke aantasting van de cultuurhistorische karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Parkeren
11.1.1 Voldoende parkeren

Op grond van het bepaalde in de regels mogen de voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd of in stand gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan parkeerbeleidsplan "Parkeren doen we zo!", dat op 25-02-2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Geertruidenberg, en is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Indien dit parkeerbeleidsplan gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

11.1.2 Afwijken van de parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1 indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.

11.1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 11.1.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • c. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  • d. van de regels ten aanzien van de ten hoogste toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze ten hoogste toegestane goot- en bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals gevelopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% bedraagt van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de goot- en bouwhoogte ten hoogste 1,25 maal bedraagt van de ten hoogste toegestane goot- en bouwhoogte van het betreffende gebouw.
13.2 Voorwaarden voor afwijking

Afwijken zoals bedoeld in lid 13.1 is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. het cultuurhistorische karakter van het beschermd stadsgezicht niet wordt aangetast.
  • c. omtrent het bepaalde onder a advies is ingewonnen bij de Monumentencommissie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Riethorst'.