Plan: | Bestemmingsplan 150kV Centraleweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0779.GBBP150kVcentraalw-vs01 |
Om de toenemende duurzame energieproductie in de regio Noord-Brabant te kunnen faciliteren, is er meer transformatorcapaciteit nodig voor de regionale netbeheerder,Enexis. TenneT, de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, heeft het voornemen om het station Geertruidenberg 150kV uit te breiden met een nieuw transformatorveld voor Enexis. Deze transformator zal worden aangesloten op het nieuwe transformatorveld via een bovengrondse primaire kabelverbinding, het zogenaamde daknet, tussen het 150 kV station Geertruidenberg en het 10 kV Enexis station. Om deze nieuwe verbinding te realiseren dient ook de reeds bestaande verbinding tussen het 150 kV station Geertruidenberg en het 10 kV Enexis stations te worden gewijzigd, omdat vanwege de locatie van de nieuwe transformator anders een kruising tussen de nieuwe en bestaande verbinding ontstaat.
Om deze kruising met de bestaande verbinding van transformatorveld 01 naar tranfsformator 4 te voorkomen, gaat de bestaande verbinding van tranformatorveld 01 naar transformator 4 gebruikt worden om transformatorveld 02 met transformator 5 te koppelen. Voor de bestaande verbinding van transformatorveldd 01 naar transformator 4 zal een nieuw portaal gebouwd worden op het 10 kV Enexis station Geertruidenberg, ter hoogte van transformator 4.
De nieuwe hoogspanningsverbinding en het wijzigen van de bestaande verbinding tussen de beide stations is op dit moment al mogelijk binnen het vigerende planologisch kader. Echter wil TenneT de bovengrondse hoogspanningsverbindingen planologisch beschermen. Zo wordt bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van de hoogspanningsverbinding meer rekening gehouden met dit tracé. Vandaar dat met het voorliggende bestemmingsplan het aanleggen en in standhouden van de twee bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbindingen tussen het 150 kV station van TenneT en het 10 kV Enexis station mogelijk gemaakt wordt.
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan 150kV Centraleweg' bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het plangebied is gelegen ter hoogte van de Centraleweg en de Ameweg in Geertruidenberg. De hoogspanningsverbinding zal hier worden aangelegd tussen het 10kV Enexis station (Centraleweg 36) en het 150kV station dat zich aan de andere kant van de Centraleweg bevindt. Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied de rivier de Donge en is ten noorden van het 150kV station de weg N623 te vinden. Figuur 1 geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer (rood omkaderd).
Figuur 1: Ligging plangebied
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een paraplubestemmingsplan waarmee de aanleg en instandhouding van de bovengrondse hoogspanningsverbinding planologisch wordt geregeld. Voor de hoogspanningsstations is een enkelbestemming van toepassing. Op het tracé van de bovengrondse hoogspanningsverbinding blijven de onderliggende bestemmingsplannen en beheersverordeningen van kracht. Op de gronden waar in het onderhavige bestemmingsplan in een dubbelbestemming is voorzien, gelden na vaststelling van dit dus meerdere bestemmingen: vanuit het vigerende bestemmingsplan of beheersverordening en de nieuwe dubbelbestemming vanuit het onderhavige bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Plan | IMRO | Vastgesteld |
Bestemmingsplan Gasthuiswaard | NL.IMRO.0779.092-VS01 | 28 oktober 2010 |
Parapluherziening geluidzone industrie Gasthuiswaard | NL.IMRO.0779.BPgeluidgwaard-vs01 | 24 maart 2016 |
Gedeeltelijke reparatie bestemmingsplan Gasthuiswaard | NL.IMRO.0779.BPreparatiegwaard-va01 | 26 mei 2016 |
Voorbereidingsbesluit Zuid-West 380 kV Oost (Rilland-Tilburg) | NL.IMRO.0000.EZvb17ZW380-3004 | 30 september 2020 |
Parapluplan Archeologie | NL.IMRO.0779.BParcheologie-vs01 | 11 februari 2021 |
Bestemmingsplan Gasthuiswaard
Voor het bestemmingsplan Gasthuiswaard geldt dat de volgende enkelbestemming aanwezig zijn in het plangebied:
De beide bestemmingen voor elektriciteit zijn bestemd voor de transport van elektriciteit. Voor de bestemming 'Verkeer' geldt dat deze gronden onder andere bestemd zijn voor nutsvoorzieningen. De realisatie van de hoogspanningsverbindingen valt zowel onder de transport van elektriciteit als onder nutsvoorzieningen. De ontwikkeling is daarom niet strijdig met de enkelbestemmingen.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen gelegen in het plangebied:
Voor de bestemming 'Waterstaat-waterkering' geldt dat het verboden is om zonder vergunning graafwerkzaamheden uit te voeren en voorwerpen in de bodem aan te brengen. De vergunning kan worden verleend, indien en voor zover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de functionaliteit van de waterkering. De vergunning kan enkel worden verleend met instemming van Waterschap Brabantse Delta.
De bestemming 'Leiding - 2' is bedoeld voor gronden, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding, herstel en vervanging van een gasleiding. Het is verboden om zonder vergunning grond af te graven, voorwerpen in de grond te brengen en het aanbrengen van kabels en leidingen. De vergunning kan worden verleend, indien en voor zover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen ontstaat of kan ontstaan en er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren bestaan tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.
Gedeeltelijke reparatie bestemmingsplan Gasthuiswaard
Tegen het bestemmingsplan Gasthuiswaard is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierbij is het bestemmingsplan op drie onderdelen vernietigd. De eerste twee betreffen twee deelgebieden van het bestemmingsplan. Echter valt onderhavig plangebied hier niet onder en kan dit buiten beschouwing worden gehouden. Het derde punt gaat in op de aanduiding 'geluidzone - industrie'. Hier is de aparte 'Parapluherziening geluidzone industrie Gasthuiswaard' voor uitgewerkt.
Parapluherziening geluidzone industrie Gasthuiswaard
De Parapluherziening geluidzone industrie Gasthuiswaard gaat in op de nieuwe begrenzing van de geluidzone industrielawaai. Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventrerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken gezoneerd te zijn. Dit zijn inrichtingen zoals genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Een deel van het plangebied valt in deze geluidszone. De gevolgen hiervan worden behandeld in het hoofdstuk milieuaspecten (Pm met paragraaf)
Voorbereidingsbesluit Zuid-West 380 kV Oost (Rilland-Tilburg)
Het ministerie van EZK is een Rijksinpassingsplan aan het voorbereiden voor het project Zuid-West 380 kV Oost (Rilland-Tilburg). Om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de aanleg van de 380 kV verbinding is een voorbereidingsbesluit genomen. Dit voorbereidingsbesluit wordt naar verwachting verlengd. Er zal vooroverleg plaatsvinden met het ministerie van EZK over de vaststelling van het bestemmingsplan terwijl het voorbereidingsbesluit van toepassing is.
Parapluplan Archeologie
Het parapluplan Archeologie zorgt voor de juridische borging van het beleid omtrent Archeologie van de gemeente Geertruidenberg. Dit beleid omvat een archeologische verwachtingswaardenkaart en per verwachtingswaarde normen wanneer archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied strekt zich uit over verschillende verwachtingswaardes namelijk 3 & 6. Daarnaast valt een deel van het plangebied in de gebiedsaanduiding 'overige zone - opgehoogde terreinen'. Wat dit betekent voor het plan wordt verder behandeld in het hoofdstuk milieuaspecten onder archeologie.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald en worden digitaal verbeeld en vastgesteld. Daarnaast zijn de bestemmingen voorzien van planregels ten aanzien van bouwen en gebruik. Deze regels bepalen de randvoorwaarden waarbinnen het project kan worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan gaat daarnaast vergezeld van deze toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Ruimtelijke structuur (hoofdstuk 2)
In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Vervolgens wordt de nieuwe situatie toegelicht.
Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)
In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Milieuaspecten (hoofdstuk 4)
In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.
Bestemmingsregeling (hoofdstuk 5)
Op basis van de voorgaande hoofdstukken is de bestemmingsregeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels. Voor wat betreft de opzet van de bestemmingsplan methodiek is aangesloten op de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).
Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.
Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)
Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
Het plangebied ligt ter hoogte van de Centraleweg en Amerweg in Geertruidenberg, zie figuur 1 in het vorige hoofdstuk. Binnen het plangebied ligt een deel van het bestaande 150kV-station Geertruidenberg van TenneT en een deel van het 10 kV station van Enexis. Het stationsterrein van TenneT bestaat uit verharding en grasland. Ter plekke loopt nu al een bovengrondse verbinding tussen het station van TenneT (transformatorveld 01) en die van Enexis (transformator 4).
Het overige deel van het plangebied, grenzend aan het station bestaat uit struweel en ruigte. De Centraleweg is ook onderdeel van het plangebied. Ten zuidoosten van de Centraleweg is voornamelijk grasland met ruigte aanwezig. In Figuur 2 is een foto-impressie van het plangebied opgenomen. De foto’s zijn gerangschikt van noord naar zuid.
Figuur 2: Impressies huidige situatie plangebied
Ter plekke loopt nu al een bovengrondse verbinding tussen het station van TenneT en die van Enexis. Daar komt er één bij, tussen transformatorveld 02 van TenneT en transformator 5 van Enexis. Dit betreft wederom een bovengrondse verbinding.
Om een kruising met de bestaande verbinding van transformatorveld 01 naar transformator 4 te voorkomen, wordt de bestaande verbinding van transformatorveld 01 naar transformator 4 gebruikt om transformatorveld 02 met transformator 5 te koppelen. Voor de bestaande verbinding van transformatorveld 01 naar transformator 4 zal een nieuw portaal gebouwd worden op het Enexis 10 kV station Geertruidenberg, ter hoogte van transformator 4. De beide verbindingen zullen worden voorzien van nieuwe geleiders.
Op de afbeelding hieronder zijn in groen de nieuwe verbindingen weergegeven, inclusief het nieuw te bouwen portaal.
Figuur 3 Plangebied met toekomstige ontwikkelingen
Binnen de gekleurde vlakken (paars en oranje) worden graafwerkzaamheden uitgevoerd. Dit zal zijn voor de aanleg van de (secundaire bekabeling) besturings- en signaleringskabels. Op het HS-station GT150 zal gebruik worden gemaakt van de bestaande toegangswegen en poort. Voor de graafwerkzaamheden buiten GT150 zal gebruik worden gemaakt van de bestaande weg en zal een opstelplaats direct naast de bestaande weg worden gerealiseerd om de doorgaande weg niet te blokkeren.
Het spannen van de lijnen gebeurt als volgt:
Per lijn worden de hiervoor genoemde punten van 1 t/m 9 doorlopen. De totale doorlooptijd waarin de kortstondige periodes voor de belemmering van het doorgaande verkeer plaatsvinden is gepland in 2 weken.
Op het Enexis terrein zal voor de bouw van de 150 kV-portalen gebruik worden gemaakt van paalfunderingen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet (die naar verwachting in 2022 in werking treedt). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.
Prioriteiten
De NOVI schetst een toekomstperspectief naar 2050 waarin vier prioriteiten worden vastgesteld:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.
Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.
Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor dienen deze gebieden in te zetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook dient de bouw van nieuwe woningen te zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit dient aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2 uitstoot wordt verminderd.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er dient een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw te worden gevonden. Hiernaast dient het een prettige omgeving te zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.
Afwegingsprincipes
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo'n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces.
Betekenis voor het plan:
De aanleg van de hoogspanningsverbindingen draagt bij aan de energietransitie en het garanderen van een goede leveringszekerheid voor de toenemende vraag naar energie. Daarmee maakt het project economisch groeipotentieel mogelijk. Het project draagt dan ook bij aan de doelstellingen van de NOVI en is niet strijdig met de bepalingen uit de NOVI.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.
Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.
Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
Betekenis voor het plan:
Met het bestemmingsplan worden de aanleg en instandhouding van twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan een van de nationale belangen: het bieden van ruimte voor het hoofdnetwerk voor energievoorziening. Het bestemmingsplan is niet in strijd met een van de overige nationale belangen uit de SVIR.
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
Betekenis voor het plan:
In het Barro wordt een verbinding van minstens 220 kV gezien als een hoogspanningsverbinding. Met het voorliggende bestemmingsplan worden bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV planologisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Dit wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan
de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke
ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke
voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling
wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Betekenis voor het plan:
De aanleg van twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen geldt niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Vooruitlopend op de Omgevingswet heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie op 14 december 2018 vastgesteld. De visie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De provincie hanteert een strategie die zich richt op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie en meerwaarde. Bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke opgaven vindt zij het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:
De effecten op de ondergrond vragen extra aandacht omdat deze vaak een langdurige doorwerking hebben en soms zelfs onomkeerbaar zijn. Denk aan de aantasting van cultuurhistorische, archeologische of aardkundige waarden. Door 'diep' te kijken, houden we rekening met de laag-dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Dit betekent onder meer de uitvoering van energieprojecten in de ondergrond schoon, veilig en ruimtelijk inpasbaar moeten zijn en dat het beschermen van een aantal waarden boven benutten gaat.
Betekenis voor het plan:
Met het bestemmingsplan worden de aanleg en instandhouding van twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Met aspecten die invloed kunnen hebben op de ondergrond wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden (archeologische of aardkundige waarden). Ook met de aspecten zoals veiligheid en ruimtelijke inpasbaarheid wordt rekening gehouden. De ontwikkeling is dus niet strijdig met de Brabantse Omgevingsvisie
Vooruitlopend op de Omgevingswet zet de provincie Noord-Brabant met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019) de eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving bij elkaar gebundeld in één document. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vervangt onder andere de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening Ontgrondingen, de Verordening ruimte, de Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant bevat geen nieuwe regels, maar voegt de bestaande regels uit de verordeningen samen. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
In de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, die op 25 oktober 2019 door Provinciale Staten is vastgesteld en op 5 november 2019 in werking is getreden, zijn regels opgenomen over het Natuurnetwerk Brabant. Artikel 3.19 is voor dit plan relevant: in de aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toetlaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd. Omdat onderhavig plan zich dicht bij de rivier de Donge bevindt, en deze is aangemerkt als Natuurnetwerk Brabant, is het van belang dat er naar deze regel gekeken wordt. Echter heeft de ontwikkeling van de hoogspanningsverbinding geen invloed op de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant.
Een deel van het plangebied (zie figuur 4) valt onder de bestemming Rivierbed. Een bestemingsplan dat van toepassing is op een Rivierbed strekt mede tot bescherming tegen overstroming. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
Onderhavig plan betreft een ontwikkeling op twee reeds bestaande hoogspanningsstations, die niet leidt tot permanente aanwezigheid van (extra) personen ten opzichte van de bestaande situatie.
Figuur 4: Bestemming Rivierbed
Met het bestemmingsplan worden de aanleg en instandhouding van twee hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet strijd met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De ontwikkeling van de hoogspanningsverbindingen heeft geen invloed op de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant. Daarnaast worden de hoogspanningsverbindingen aangelegd tussen twee reeds bestaande hoogspanningsstations. De extra verbinding leidt niet tot extra overstromingsgevaar.
De Structuurvisie Geertruidenberg 2030 heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie geeft een beeld van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente, met als achterliggend doel behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, zowel om te wonen, als te werken en recreëren.
Figuur 3.1 toont een uitsnede van de structuurvisiekaart.
Figuur 3.1: Structuurvisie 2030
Raamsdonksveer en Geertruidenberg liggen elk aan één oever van de rivier de Donge die hier in de Bergse maas en de Amer uitmondt. Om tot ontwikkeling van de oevers te komen is de afgelopen tijd ingezet om voorheen verwaarloosde terreinen te ontwikkelen tot hoogwaardige woningbouwlocaties. Naast woningbouw biedt de Donge en aanliggende gebieden ook volop kansen voor natuurontwikkeling (ontwikkeling EVZ) en recreatie. Momenteel wordt dit potentieel niet benut. Voor de locaties Slikpolder, Rivierkade en Achter de Hoeve zijn inmiddels in het kader van programma Donge Oevers een aantal locatieconcepten opgesteld met als doel om Geertruidenberg lokaal, regionaal en landelijk meer op de kaart te zetten als toeristische en recreatieve gemeente en betekenis geeft aan Geertruidenberg als vestingstad aan de Biesbosch.
Goed bereikbaar zijn en blijven is ook één van de uitgangspunten. Ingezet wordt op de verbreding van de A27 en het reconstrueren van het knooppunt Hooipolder, met op beide snelwegen een volwaardige aansluiting. Inmiddels is Rijkswaterstaat voornemens om de A27 tussen Houten en Hooipolder te verbreden en de op- en afritten aan te passen.
Betekenis voor het plan:
In de structuurvisie Geertruidenberg 2030 wordt kort ingegaan op energie en elektriciteit:
'Energie is het beeldmerk van onze gemeente: een zichtbaar landschap van opwekking en transport. Wij zetten het in als toonbeeld van de enrgie van onze gemeente, opmaat voor de ontwikkeling van andere bronnen van energie.'
De gemeente wil graag haar sterke punten versterken zoals het zijn van een historische trekpleister, de watertoegangkelijkheid, maar dus ook als het toonbeeld van energie. De hoogspanningsverbindingen zijn hier in overeenstemming mee.
In voorbereiding op de Omgevingswet heeft de gemeente een omgevingsvisie opgesteld. Deze is op 3 juni 2021 vastgesteld.
In de omgevingsvisie komen de verschillende opgaven, die spelen per thema samen in integrale ambities voor de komende 10 à 20 jaar. Met de ambities geeft de gemeente duidelijk aan waar ze voor staat en waar ze voor gaat. Hier maakt de gemeente keuzes en geeft ze prioriteit aan de opgaven, waar de gemeente mee aan de slag wil gaan, omdat niet alle opgaven tegelijk én overal op te pakken zijn. De vier ambities zijn:
Daarnaast zijn er elf thema's opgesteld, waarbij is uitgewerkt hoe hier in de komende decennia mee om wordt gegaan. Dit zijn: bereikbaarheid, recreatie en toerisme, wonen, energie, agrarische sector, werk en ondernemen, gezondheid, milieu, voorzieningen, groene omgeving en als laatste klimaat. Voor dit plan is het thema energie relevant.
Onder het thema energie wordt duidelijk dat Geertruidenberg zichzelf ziet als energieknooppunt, vanwege de diverse hoogspanningsleidingen. Dit kan mogelijkheden bieden om Geertruidenberg een energieknooppunt te maken voor 380/120 kV hoogspanningsverbindingen, maar biedt bijvoorbeeld ook kansen als aanlandlocatie voor windenergie van zee.
Betekenis voor het plan:
In de omgevingsvisie wordt er in het thema energie specifiek gesproken over hoogspanningsverbindingen. Geertuidenberg wordt neergezet als een knooppunt van energiestromen. De ontwikkeling van een nieuwe bovengrondse verbinding is passend bij een energieknooppunt en niet in strijd met de omgevingsvisie.
Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van het plangebied. In dit verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies. In dit hoofdstuk zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling per aspect inzichtelijk gemaakt.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Betekenis voor het plan:
Een hoogspanningsverbinding is geen geluidsgevoelige bestemming. Door het ontbreken van een verkeersaantrekkende werking is geluid vanwege wegverkeer uit te sluiten. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarden uit de Wgh. Daarnaast veroorzaken de bovengrondse hoogspanningsverbindingen zelf geen significant geluid.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Doelen van het PMWP:
Wat betreft water streeft het PMWP er bijvoorbeeld naar dat alle wateren in 2027 voldoen aan de eisen vanuit de Kaderrichtlijn water.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, dat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.
In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
Betekenis voor het plan:
Het aspect water leidt niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt een hoogspanningverbinding mogelijk die zich niet uitstrekt boven het water. Daarnaast wordt er bij de aanleg geen extra verharding geplaatst en verslechterd de afvoer van hemelwater daardoor dus niet. De locatie mag in de huidige situatie al volledig worden verhard.
Er heeft diverse keren afstemming plaatsgevonden met het waterschap, over onder meer de uitwerking van het plan en de locatie van het extra te plaatsen afspanportaal in de beschermingszone van een waterkering. Het afspanportaal wordt zo gepositioneerd dat deze buiten de beschermingszone-A komt te staan, in de berschermingszone-B, waardoor er op voorhand vanuit het waterschap weinig bezwaar is tegen de bouw van het portaal, waarvoor een watervergunning nodig is.
Algemeen
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, dient in enkele gevallen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Betekenis voor het plan:
De (water)bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een hoogspanningsverbinding is namelijk geen functie die gevoelig is voor (water)bodemverontreiniging. In de aanlegfase worden de eventueel benodigde maatregelen getroffen indien blijkt dat de bodem verontreinigd is, zodat een eventuele verontreiniging zich niet zal verspreiden.
Algemeen
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierin is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Betekenis voor het plan:
Het plan heeft geen blijvende verkeersaantrekkende werking. Daarnaast stoten de bovengrondse hoogspanningsverbindingen geen vervuilende stoffen uit. De verwachting is daarmee dat het plan in niet betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
In een plan dat kwetsbare objecten mogelijk maakt, moet aandacht worden besteed aan externe veiligheid. Nieuwe kwetsbare objecten mogen namelijk niet binnen de risicocontour (invloedsgebied van een risicobron) van bestaande risicobronnen liggen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Ook transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water en door buisleidingen vormt een risico. Tevens moet aandacht worden besteed aan risico's die het gevolg zijn van de oprichting van een risicovolle inrichting, het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen
Het beleid voor externe veiligheid is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de genoemde besluiten zijn de diverse risicocontouren met betrekking tot externe veiligheid vastgelegd.
Betekenis voor dit plan:
Met het bestemmingsplan worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een bovengrondse hoogspanningsverbinding is daarnaast geen Bevi-inrichting. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.6 Niet gesprongen explosieven
Voor het tracé van de bovengronde hoogspanningsverbindingen is vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven verricht. Hieruit blijkt dat enkel het te plaatsen plaatsen afspanportaal aan de Enexis-zijde van de verbinding is gelegen in een verdacht gebied. Bij de aanlegwerkzaamheden voor dit portaal zal begeleiding nodig zijn, of oppervlaktedetectie.
Betekenis voor het plan:
Binnen de locaties waar er een kans bestaat NGE aan te treffen worden de aanbevolen maatregelen ingezet. Dit betreft belegeiding of oppervlaktedetectie. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmignsplan.
Algemeen
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Betekenis voor het plan:
Voor archeologie is in de gemeente Geertruidenberg het parapluplan Archeologie opgesteld. Het parapluplan Archeologie zorgt voor de juridische borging van het beleid omtrent Archeologie van de gemeente Geertruidenberg. Dit beleid omvat een archeologische verwachtingswaardenkaart en per verwachtingswaarde normen wanneer archeologisch onderzoek vereist is. Het plangebied strekt zich uit over twee verschillende verwachtingswaardes namelijk 3 & 6. De voor Waarde - Archeologie 3 & 6 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Hier geldt echter de volgende uitzondering: Dit verbod is niet van toepassing als sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - opgehoogde terreinen'
Voor een deel van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - opgehoogde terreinen'. Op deze terreinen worden de in deze planregels vermelde dieptematen gemeten vanaf het bestaande maaiveld, tenzij en voor zover sprake is van situering in de op de plankaarten aangeduide opgehoogde terreinen. Bij de gebiedsaanduiding 'overige zone - opgehoogd terreinen' wordt uitgegaan van 100 centimer grondophoging. De in deze planregels vermelde dieptematen worden gemeten vanaf het originele maaiveld dat het desbetreffende aantal centimeters van de grondophoging beneden het bestaande maaiveld ligt.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan, het bestemmingsplan ziet namelijk op de aanleg, bescherming en instandhouding van twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen, waarvoor weinig ingrepen in de ondergrond worden uitgevoerd. De grondwerken die worden uitgevoerd hebben betreffing op het realiseren van een nieuw portaal vinden plaats op het terrein van Enexis. Dit is aangeduid als 'overige zone - opgehoogde terreinen', waardoor er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het plan op de beschermde natuurwaarden.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.
Betekenis voor dit plan:
Soortenbescherming
Uit de voor dit plan uitgevoerde quickskcan natuurwetgeving (Bijlage 1) blijkt negatieve effecten op beschermde soortgroepen niet kunnen worden uitgesloten:
Broedvogels
Werkzaamheden in het ruige gebied, voor het op hoogte brengen van de bovengrondse verbindingen/lijnen, kunnen negatief efect hebben op broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode, zoals tjiftjaf, kleine karekiet).
Negatieve effecten op broedvogels als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden, kunnen voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de broedperiode. De broedperiode loopt ongeveer van 15 maart tot augustus maar kan door weersomstandigheden en/of andere factoren verschuiven.
Indien binnen de broedperiode gewerkt wordt zijn twee opties mogelijk om negatieve effecten te voorkomen:
Vervolgstappen voor broedvogels zijn niet aan de orde bij toepassing van mitigerende maatregelen.
Vleermuizen
Ook kan er een negatief effect ontstaan voor vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis, gewone grootoorvleermuis en meervleermuis). Negatieve effecten op vleermuizen kunnen voorkomen worden door gedurende de realisatiefase geen kunstlicht te gebruiken tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopkomst. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met verstoring van vliegroutes. Ter hoogte van de watergangen dient in de gebruiksfase geen kunstlicht te gebruiken. Het beschijnen van de watergang dient voorkomen te worden. Bij de aanleg van de hoogspanningsverbindingen wordt hier rekening mee gehouden.
Marterachtigen
Het uitgangspunt voor de werkzaamheden is dat er geen struiken of ruigte verwijderd gaan worden. Werkzaamheden in het ruige gebied zijn echter niet uitgesloten. Op basis van de uitgevoerde quickskcan natuurwetgeving is geconcludeerd dat, wanneer er ruigte of struiken binnen het plangebied worden verwijderd, dit mogelijk leidt tot aantasting van verblijfplaatsen en foerageergebied van kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing). Daarnaast kunnen aanwezige individuen worden verstoord, verwond en/of gedood.
Binnen de provincie Noord-Brabant zijn kleine marterachtigen beschermd conform het beschermingsregime “Andere soorten” van de Wnb. Negatieve effecten op kleine marterachtigen leidt tot conflict met de verbodsbepalingen van de Wnb. Negatieve effecten op individuen en verblijfplaatsen, als gevolg van de werkzaamheden, zijn niet te mitigeren; in het kader van de Wet natuurbescherming is aanvullend onderzoek naar kleine marterachtigen uitgevoerd (Bijlage 2). Uit dit aanvullend onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied geen kleine marterachtigen voorkomen. Negatieve effecten op kleine marterachtigen, als gevolg van de werkzaamheden, zijn daarom uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natuur 2000-gebied of van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is de Biesbosch op 1,5 kilometer. Omdat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt zijn direct negatieve effecten door ruimtebeslag, geluid, licht en trillingen uitgesloten. Gezien de afstand van 1,5 kilometer tot Natura 2000-gebied zijn indirecte effecten van geluid, licht en trillingen eveneens uitgesloten. Het is niet uitgesloten dat externe werkingen als gevolg van stikstofdepositie effect hebben op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van habitatsoorten binnen het Natura 2000-gebieden. Hier is een AERIUS-berekening voor uitgevoerd.
Stikstofdepositie
Uit de Aerius berekening toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling geen depositieresultaten oplevert boven 0,00 mol/ha/jr, zie Bijlage 3. In de gebruikssituatie is er geen sprake van stikstofdepositie. Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de aanlegfase zijn ook uitgesloten. Tevens geldt er sinds 1 juli 2021 een vrijstelling voor tijdelijke stikstofdepositie in de aanlegfase.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om bij besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage kan worden bepaald welke m.e.r.-procedure van toepassing is.
Een vormvrije m.e.r. beoordeling is niet nodig aangezien de uit te voeren werkzaamheden al planologisch mogelijk zijn in het vigerende bestemmingsplan en met het voorliggende bestemmingsplan enkel de planologische bescherming van de bovengrondse hoogspanningsverbinding wordt geregeld.
In de voorgaande hoofdstukken is op basis van de beschikbare onderzoeken aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is, zonder dat er onaanvaardbare negatieve effecten op het milieu en de leefomgeving verwacht worden. De aspecten archeologie, bodem, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, niet gesprongen explosieven en water vormen geen belemmeringen voor het voorziene project. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Er is hiermee sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).
Dit bestemmingsplan maakt het juridisch-planologisch mogelijk om twee bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbindingen te realiseren en in stand te houden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een dubbelbestemming. De onderliggende bestemmingen en aanduidingen uit de vigerende bestemmingsplannen en herzieningen daarvan blijven onverkort van toepassing ter plaatse van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012 De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden gemeten.
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming in artikel 3 is enerzijds nodig om de bovengrondse hoogspanningsverbindingen aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel in artikel 4 is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.
Algemene afwijkingsregels
In artikel 5 is geregeld dat het bevoegd gezag onder voorwaarden een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Overige regels
In artikel 6 is de verhouding met onderliggende bestemmings- en inpassingsplannen geregeld.
Overgangsrecht
In artikel 7 zijn de overgangsregels opgenomen. De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en die afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
In artikel 8 is de slotregel opgenomen. Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
Onderhavig bestemmingsplan maakt de aanleg en instandhouding van een bovengrondse kabelverbinding mogelijk. De kosten van de aanleg en instandhouding en het risico komen voor rekening van de initiatiefnemer (TenneT). Gelet op het voorgaande is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat hierdoor geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
De gemeente Geertruidenberg sluit een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. TenneT verzorgt voor eigen rekening de aanleg van de verbinding. Er zijn geen kosten voorzien voor de gemeente. Het sluiten van een exploitatieovereenkomst is niet nodig. Ook kan afgezien worden van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het bestemmingsplan wordt hiermee geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd wordt onder andere de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan 150kV Centraleweg' heeft tot doel om de aanleg en bescherming van twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk te maken en bevat hiervoor het planologisch kader.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerpbestemmingsplan door de gemeente toegezonden aan diverse instanties. Van Gasunie, Rijkswaterstaat en het Waterschap Brabantse Delta is een reactie ontvangen. Deze partijen hadden geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Daartoe zal het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken digitaal en op het stadskantoor ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 6 juli 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn was het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingpslan.
Na de vaststelling van het plan wordt het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.