direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein De Pontonnier e.o. 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0779.BPBTDePontonniereo-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Pontonnier e.o. 2022 met identificatienummer NL.IMRO.0779.BPBTDePontonniereo-vs01 van de gemeente Geertruidenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening'

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden-beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtergevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.10 agrarisch grondgebruik:

gebruik van gronden dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.11 agrarische nevenactiviteit:

een bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, waarbij de activiteit in ruimtelijk, functioneel en economisch opzicht ondergeschikt blijft aan het aanwezige agrarische bedrijf;

1.12 agrarisch technisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking, zoals: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen) en veehandelsbedrijven;

1.13 agrarisch verwant bedrijf:

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen;

1.14 archeologisch deskundige:

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie;

1.15 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling zoals bedoeld in de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);

1.16 archeologisch rapport:

een rapport van een archeologisch onderzoeksbureau of een goed onderbouwd advies van een deskundige op het gebied van archeologie;

1.17 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen / structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid;

1.18 assimilatiebelichting:

kunstlicht voor de plantengroei in de tuinbouw, als aanvulling op zonlicht;

1.19 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.20 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.21 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.22 bedrijfswoning:

een woning bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.23 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte;

1.24 beste beschikbare technieken:

Beste beschikbare technieken, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze bepaling luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.25 bestaande situatie:
  • a. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
  • b. ten aanzien van gebruik: het legaal gebruiken van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.28 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.29 bodemingreep:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten, waaronder het bouwen van een fundering wordt begrepen.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die (in)direct met de grond is verbonden, hetzij (in)direct steun vindt in of op de grond;

1.36 cultureel erfgoed:

uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

1.37 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een kapperszaak en schoonheidsspecialist;

1.40 equivalent geluidniveau:

het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, thans uitgedrukt in het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT. Het langtijdgemiddeld (deel)beoordelingsniveau wordt berekend volgens de methode en regels zoals omschreven in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999);

1.41 equivalent geluidvermogen:

het energetisch gemiddelde van het fluctuerende geluidvermogen van het ter plaatse gedurende een bepaalde periode optredende geluid;

1.42 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.43 etmaalwaarde:

de hoogste van de volgende drie waarden van het equivalente geluidsniveau:

  • de waarde over de periode 07.00-19.00 uur (dag);
  • de met 5 dB(A) verhoogde waarde over de periode 19.00-23.00 uur (avond);
  • de met 10 dB(A) verhoogde waarde over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);
1.44 extensief (dag)recreatief medegebruik:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, boerengolf en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.45 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;

1.46 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 geluidbelasting in dB(A):

etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (equivalente geluidniveau) in dB(A) op een bepaalde plaats;

1.49 geluidgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.50 geluidruimte:

equivalent geluidvermogen in dB(A)/m2; ook wel uitgedrukt in kavelmaat;

1.51 geluidverdeling:

de verdeling van de toegestane geluidruimte per bedrijfsperceel op het gezoneerde industrieterrein 'De Pontonnier' zoals beschreven in het Zonebeheerplan dat is opgenomen in bijlage 1 van de regels;

1.52 geluidzone:

een geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.54 glastuinbouw:

een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;

1.55 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van en deel uitmakend van het bedrijf, waaronder doorgaans een melkveehouderij is begrepen;

1.56 grondgebonden veehouderij:

veehouderijen waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderijen die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;

1.57 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.58 hoofdgebouw:

een gebouw/ bebouwing, dat/ die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/ bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan één bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen;

1.59 houtgewas:

het groeiende hout, bomen en heesters, met uitzondering van mais;

1.60 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven;

1.61 industrieterrein:

een terrein, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.62 inpandige statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.63 inrichting:

inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.64 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;

1.65 kantoor:

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid;

1.66 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.67 KNA:

de binnen de beroepsgroep geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie);

1.68 maaiveld:

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;

1.69 manege:

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

1.70 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;

1.71 normaal agrarisch gebruik:

werkzaamheden in de normale bouwvoor t.b.v. de gewasteelten.

1.72 open opslag:

het buiten het bouwvlak opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen in de open lucht;

1.73 opgaande teelt of opgaand gewas:

teelt of gewas hoger dan 0,3 m;

1.74 opgraven/opgraving:

de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen;

1.75 ophoging:

het blijvend verhogen van het bestaande maaiveld door het aanbrengen van grond of andersoortige materialen. Tijdelijke ophoging tot een maximum van 6 maanden in relatie tot de agrarische bedrijfsvoering wordt niet gezien als een ophoging.

1.76 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.77 overkapping:

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw;

1.78 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.79 paardenhouderij:

hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:

productiegericht:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;

gebruiksgericht:
een sportbedrijf in de vorm van een pensionstal, een wedstrijdstal, verhuurbedrijven, maneges, stallen en/of oefenaccommodaties;

1.80 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • b. voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4,0 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.81 pensionstalling:

het stallen van paarden van derden;

1.82 productiegebonden detailhandel

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/ produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.83 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.84 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;

1.85 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.86 scheepshelling:

een installatie op scheepswerven om schepen te water te laten en eventueel weer uit het water te halen, bestaande uit een aantal glijbanen of rails die vanaf het werfterrein tot in het water doorlopen, en is eventueel voorzien van een trekinrichting;

1.87 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.88 statische opslag:

opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke;

1.89 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.90 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;

1.91 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een maximum bouwhoogte van 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een maximum bouwhoogte van 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een minimum bouwhoogte van 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een minimum bouwhoogte van 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
1.92 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.93 twee-aaneen:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan slechts één zijgevel vrij staat van/ niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;

1.94 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.95 verbrede landbouw:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.96 verstoring:

aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie, afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door verdroging en verzuring.

1.97 vervangende nieuwbouw:

de bouw van een gebouw in de plaats van een gesloopt of anderszins tenietgegaan gebouw;

1.98 vollegronds tuinbouwbedrijf:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;

1.99 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatig of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing; de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
1.100 vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;

1.101 waterafvoergebied:

een gebied begrensd door een waterkering dat - afhankelijk van de waterstand op de rivier - geheel of gedeeltelijk ruimte biedt voor de afvoer van rivierwater richting zee;

1.102 waterbekken:

massa water, kunstmatig of natuurlijk, die gebruikt wordt voor opslag en regulering van waterbronnen;

1.103 watergebonden bedrijven:

bedrijven die voor de aan- en afvoer van grondstoffen, halffabricaten en/of producten mede gebruik maken van het transport over water;

1.104 waterkering:

als functie van wateren: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving;

1.105 waterpeil:

het gemiddelde waterpeil;

1.106 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.107 wonen:

het bewonen van woonboot of een zelfstandige woning of als zodanig bestemd gebouw voor wonen;

1.108 woning:

een complex van ruimten geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouding;

1.109 woonboot:

een vaartuig, dan wel in of op het water geplaatst voorwerp, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of bestemd tot woonverblijf voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden;

1.110 zonebeheerplan:

een plan als bedoeld in artikel 164 van de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 gebruikte geluidruimte:
  • een fictieve contour per bouwperceel wordt geconstrueerd. Deze contour is een cirkel, waarvan het middelpunt gelijk is aan het zwaartepunt van het vlak dat wordt gevormd door het bouwperceel. De straal van de fictieve contour is gelijk aan de wortel van de oppervlakte van het bouwperceel, vermenigvuldigd met 2,5 maar niet kleiner dan 50 m en niet groter dan 500 m;
  • de fictieve contour bevat 12 immissiepunten op een hoogte van 10 m boven peil en onder een horizontale hoek van 30 graden ten opzichte van het zwaartepunt van de inrichting;
  • ter plaatse van deze immissiepunten wordt de geluidbelasting in dB(A) bepaald die wordt veroorzaakt door alle tot de inrichting behorende installaties, toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en alle overige tot de inrichting behorende bronnen, voor zover die zijn gelegen of plaatsvinden binnen het bouwperceel, één en ander met de representatieve bedrijfssituatie als uitgangspunt (etmaalwaarde);
  • laad- en losactiviteiten die onlosmakelijk zijn verbonden met de inrichting, maar die plaatsvinden buiten het bouwperceel worden meegenomen in de berekening van dat bouwperceel;
  • het effect van afschermende en reflecterende bebouwing, uitsluitend voor zover gelegen binnen het bouwperceel, wordt verdisconteerd in de berekening van de geluidbelasting;
  • de bodemabsorptiefactor buiten het bouwperceel bedraagt 0,2;
  • de energetisch gemiddelde etmaalwaarde wordt teruggerekend naar een vervangende geluidbron, berekend volgens hoofdstuk 5 van module C van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999). Onderstaand zijn de gehanteerde formules weergegeven:
  • c.
    LWR = Li + Dgeo + Dlucht + Dbodem 
    Dgeo = 20 • log(ri) + 11
    Dlucht = alu (f) • (ri)
    Dbodem = Db,br + Db,ont + Db,mid

  • voor het geluidspectrum dient gebruik te worden gemaakt van het standaardspectrum industrielawaai;
  • voor de bronhoogte van de vervangende geluidbron dient 5 m boven maaiveld te worden gehanteerd;
  • de etmaalwaarde van de vervangende puntbron wordt omgerekend naar een emissie per m2 met behulp van de formule:

    Lkavel = LWR - 10 • log(A)

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding grondgebonden veehouderij, een grondgebonden veehouderij;
  • d. bedrijfswoningen met de daarbij behorende tuinen en bijgebouwen uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  • e. teeltondersteunende voorzieningen
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden;
  • g. extensief dagrecreatief medegebruik.
  • h. perceelsontsluitingswegen;
  • i. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, water, waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  • j. tuinen, erven, parkeervoorzieningen en terreinen;
  • k. wegen en paden;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. voorzieningen van algemeen nut;
  • n. bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het agrarisch gebruik.

een en ander overeenkomstig de in 3.4.2 opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal ondergrondse bouwlagen bedraagt maximaal één ondergrondse bouwlaag;
  • c. erf en perceelsafscheidingen, gelegen buiten het bouwvlak, hebben een maximum bouwhoogte van 1,5 m;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter ondersteuning van het recreatief medegebruik, waaronder banken, picknicktafels, bewegwijzering en dergelijke mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 m geldt;
  • e. overige bouwwerken geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak hebben een maximum bouwhoogte van 3 m;
  • f. overkappingen zijn niet toegestaan.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitbreiding van bestaande gebouwen ten behoeve van een grondgebonden veehouderij is niet toegestaan. Onder een uitbreiding van bestaande gebouwen ten behoeve van een grondgebonden veehouderij wordt verstaan:
    • 1. gebouwen in gebruik voor de huisvesting van vee (niet zijnde hobby-vee);
    • 2. gebouwen in gebruik ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden veehouderij, in de brede zin (zoals een machineberging waarin de machines die gebruikt worden ten behoeve van de veeteelt zijn of worden gestald);
  • b. bedrijfsgebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan;
  • c. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 m;
  • d. de maximum bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 13 m;
  • e. de dakhelling voor bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 12°en maximaal 45 ° met dien verstande dat deze minimale dakhelling niet geldt voor ondergeschikte platte tussendelen en andere gebouwen van ondergeschikte aard.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en daarbij behorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
  • d. de maximum goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 6 m;
  • e. de maximum bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt 10 m;
  • f. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning worden gerealiseerd;
  • g. het maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bedrijfswoning bedraagt 80 m2;
  • h. de maximum goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bedrijfswoning bedraagt 3,5 m;
  • i. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bedrijfswoning bedraagt 6 m;
  • j. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • k. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 m.

3.2.4 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan en hebben een maximum bouwhoogte van 1,5 m;
  • c. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • d. teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • e. de maximum bouwhoogte van teeltondersteunende kassen bedraagt 6 m;
  • f. de maximum oppervlakte teeltondersteunende kassen bedraagt 1000 m2;
  • g. het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen is niet toegestaan;
  • h. de minimum afstand van teeltondersteunende kassen tot aan woningen bedraagt minimaal 25 m;
  • i. de maximum bouwhoogte van overige teeltondersteunende voorzieningen bedraagt 3,5 m.

3.2.5 Bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. sleufsilo's mogen niet voor de voorgevel van de aanwezige bedrijfswoning worden gerealiseerd;
  • c. de maximum bouwhoogte van mestsilo's bedraagt 8,5 m;
  • d. de maximum bouwhoogte van overige silo's en waterbassins bedraagt 15 m;
  • e. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt 2 m;
  • f. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • g. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 m;
  • h. de maximum bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken bedraagt 6 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning teeltondersteunende kassen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f, voor het vergroten van het oppervlakte voor teeltondersteunende kassen, mits:

  • a. de teeltondersteunende kassen binnen het bouwvlak zijn gelegen;
  • b. de teeltondersteunende kassen staan ten dienste aan een vollegrondstuinbouwbedrijf en/of een boomkwekerij;
  • c. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer dan 2.000 m² bedraagt;
  • d. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • e. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • f. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie; dit ter toetsing van het waterschap;
  • h. er voldaan wordt aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.3.2 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4, onder a en c, om hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak te realiseren, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 1.000 m² bedraagt;
  • c. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • e. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  • f. er voldaan wordt aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.3.3 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruikt

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder c voor de realisatie van een paardenbak, uitsluitend ten behoeve van hobbymatig gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de paardenbak wordt binnen het bouwvlak gesitueerd;
  • b. het woon- en leefklimaat wordt niet onevenredig aangetast;
  • c. de afstand ten opzichte van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m en de afstand tot belendende percelen van derden bedraagt tenminste 20 m;
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • e. het gebruik van paardenbakken is uitsluitend hobbymatig;
  • f. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt niet meer dan 800 m²;
  • g. voor de bouw van bijbehorende lichtmasten gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
    • 2. de afstand tot woningen van derden bedraagt tenminste 75 m;
    • 3. er wordt doelgerichte verlichting toegepast;
    • 4. het woon- en leefklimaat wordt niet onevenredig aangetast.
  • h. voor afrasteringen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 2. afrasteringen worden uitgevoerd in een open constructie.
  • i. overige bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • j. er wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.3.4 Omgevingsvergunning oprichten van sleufsilo's

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.5 onder b teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de voorzieningen direct grenzend aan het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. de voorzieningen noodzakelijk zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  • c. de totale omvang van de sleufsilo's (zowel binnen als buiten het bouwvlak) niet meer dan 5000 m2 bedraagt;
  • d. er sprake is van een grondgebonden veehouderij;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • f. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaatsvindt;
  • g. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • h. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. er voldaan wordt aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen, wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:

  • a. veehouderij, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
  • b. paardenhouderij;
  • c. paardenbakken;
  • d. geitenhouderij;
  • e. glastuinbouw;
  • f. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten
  • g. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, met uitzondering ter plaatse van het bouwvlak en alleen indien dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • h. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, met uitzondering van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf of agrarische producten van het eigen bedrijf;
  • i. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel, zoals genoemd in lid 3.4.2;
  • j. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • k. huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • l. het bewerken, verwerken of vergisten van mest;
  • m. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding ´bouwvlak´ overschrijdt;
  • n. mestbassins buiten het bouwvlak;
  • o. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • p. het in gebruik nemen van gebouwen - niet in gebruik voor de huisvesting van vee of de opslag en stalling ten behoeve van de veehouderij - voor de uitoefening van een veehouderij is niet toegestaan;
  • q. het in gebruik nemen van gebouwen op de gronden met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij voor het huisvesten van vee is niet toegestaan.

3.4.2 Ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit

Voor ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit gelden de volgende regels:

  • a. het een nevenactiviteit betreft bij een functionerend agrarisch bedrijf;
  • b. het mag enkel gaan om detailhandel in op het eigen bedrijf geproduceerde producten en gewassen, waarbij het verkoopvloeroppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt;
  • c. ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit uitsluitend plaatsvindt in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van deze functie is niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning minicampings

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen te realiseren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak of tot maximaal 100 m uit het bouwvlak, gerekend vanaf bouwvlakgrens;
  • b. permanente kampeermiddelen zijn niet toegestaan;
  • c. een minicamping is uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober in gebruik;
  • d. er zijn niet meer dan 20 standplaatsen voor kampeermiddelen toegestaan;
  • e. gebouwde en ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de minicamping zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan in de bestaande gebouwen en hebben een maximum oppervlakte van 200 m²;
  • f. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • g. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast
  • h. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • i. parkeren vind plaats op eigen terrein en wordt landschappelijk ingepast;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • k. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van nevenfuncties wordt benut tot een maximum van 500 m²;
  • l. er vind geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • m. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.5.2 Omgevingsvergunning agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  • b. het maximum netto vloeroppervlakte ten behoeve van de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m²;
  • c. de totale vloeroppervlakte van alle nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m² bedragen;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • e. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • f. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • g. detailhandel ten behoeve van agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf is niet toegestaan;
  • h. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • i. parkeren op eigen terrein plaats vindt en landschappelijk wordt ingepast;
  • j. er vind geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • k. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels

3.5.3 Omgevingsvergunning pensionstalling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, teneinde – bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van pensionstalling van paarden toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  • b. het maximum netto vloeroppervlakte ten behoeve van de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • c. het totale aantal paarden mag niet meer dan 6 bedragen;
  • d. de totale vloeroppervlakte van alle nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m² bedragen;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • f. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • g. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast
  • h. detailhandel ten behoeve van agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf is niet toegestaan;
  • i. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • j. parkeren op eigen terrein plaats vindt en landschappelijk wordt ingepast;
  • k. er vind geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • l. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels

3.5.4 Omgevingsvergunning overige verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, teneinde - bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van overige verbrede landbouw gericht op bewerking en waardevermeerdering van op het eigen bedrijf geproduceerde producten, zoals een ijs- of kaasmakerij, toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  • b. het maximum netto vloeroppervlakte ten behoeve van de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m²;
  • c. de totale vloeroppervlakte van alle nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m² bedragen;
  • d. ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, met een inpandig vloeroppervlakte van maximaal 30 m² en een buitenpandige vloeroppervlakte van maximaal 70 m²;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • f. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • g. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • h. detailhandel ten behoeve van agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf is niet toegestaan;
  • i. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • j. parkeren op eigen terrein plaats vindt en landschappelijk wordt ingepast;
  • k. er vind geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • l. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.5.5 Omgevingsvergunning recreatieve nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1. teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities, bed & breakfastvoorzieningen e.d., toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur of een bed & breakfast;
  • c. maneges zijn niet toegestaan;
  • d. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande gebouwen;
  • e. bed & breakfast is toegestaan met een maximum van 10 (éénpersoons)bedden en uitsluitend in de bedrijfswoning of de bijbehorende bouwwerken van de bedrijfswoning.
  • f. per agrarisch bedrijf is maar één bed & breakfast is toegestaan;
  • g. er zijn maximaal 5 vakantieappartementen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 300 m²;
  • h. het totale vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor recreatieve nevenactiviteiten, mag niet meer bedragen dan 500 m²;
  • i. ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan, met een inpandig vloeroppervlakte van maximaal 30 m² en een buitenpandige vloeroppervlakte van maximaal 70 m²;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • k. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • l. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • n. parkeren op eigen terrein plaats vindt en landschappelijk wordt ingepast;
  • o. er vind geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • p. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.5.6 Omgevingsvergunning inpandige statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder d teneinde inpandige statische opslag toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de statische opslag dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  • b. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  • c. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor de statische opslag, mag niet meer bedragen dan 750 m²;
  • d. er zijn geen milieutechnische belemmeringen;
  • e. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • f. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, die bestaat uit een beplantingsstrook van streekeigen soorten;
  • i. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • j. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.5.7 Omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.4.1 onder i en j ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de huisvesting vindt uitsluitend plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een deel van de bedrijfswoning;
  • b. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • c. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • d. de huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  • e. de nieuwe activiteit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • g. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.5.8 Omgevingsvergunning opslag gevaarlijke stoffen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder m ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen teneinde toe te staan dat de daarbij behorende 10-6 risicocontour de aanduiding ´bouwvlak´ overschrijdt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • c. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Indien deze bestaat uit een beplantingsstrook dan dient deze uit voornamelijk streekeigen soorten te bestaan;
  • e. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.

3.5.9 Afwijking gebruik bedrijfsbebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder p en/of q voor het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, (waaronder huisvesting van de betreffende diersoorten) met inachtneming van het volgende:

  • a. medewerking wordt slechts verleend voor de gronden met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' en uitsluitend voor de ter plaatse toegelaten vormen van veehouderij;
  • b. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij, danwel de rechtsopvolger hiervan, zoals deze gelden ten tijde van besluitvorming;
  • c. de ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving, gelet op de volksgezondheid, inpasbaar in de omgeving;
  • d. afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • e. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • f. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • g. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • h. het gebruik van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is niet toegestaan, met dien verstande dat voor volière- en scharrelstallen voor legkippen ten hoogste twee bouwlagen zijn toegestaan;
  • i. het bepaalde in lid b is niet van toepassing op ingebruiknames kleiner dan 100 m².

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2;
  • b. het aanbrengen van (infrastructurele) (ondergrondse) leidingen;
  • c. het beplanten van houtgewas;
  • d. Aanbrengen hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen.

3.6.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • b. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;
  • c. er geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden en de karakteristieke openheid plaatsvindt;
  • d. de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.

3.6.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.6.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. de werken of werkzaamheden die binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  • e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging t.b.v. omschakeling naar grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, naar een grondgebonden agrarisch veehouderijbedrijf, niet zijnde een paardenhouderij en aanduiden met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:

  • a. de omschakeling mag, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • b. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en nadere regels Verordening ruimte 2014- Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij, of diens rechtsopvolger, zoals deze gelden ten tijde van besluitvorming;
  • c. medewerking wordt slechts verleend indien de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving, mede gelet op de volksgezondheid, inpasbaar is in de omgeving;
  • d. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • f. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • g. medewerking wordt slechts verleend indien tevens is veilig gesteld en vastgelegd dat een landschappelijke inpassing met een omvang van ten minste 10 % van de oppervlakte van het bouwvlak zal worden gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden.
  • h. het gebruik van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is niet toegestaan, met dien verstande dat voor volière- en scharrelstallen voor legkippen ten hoogste twee bouwlagen zijn toegestaan;
  • i. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.2 Wijziging t.b.v. omschakeling naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een paardenhouderij, naar een paardenhouderij, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met de aanduiding "paardenhouderij" mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';
  • b. de omvang van de aanduiding "bouwvlak" mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  • c. paardenbakken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht;
  • d. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • e. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;
  • f. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;
  • g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd in 3.1;
  • h. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • j. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij, of diens rechtsopvolger, zoals deze gelden ten tijde van besluitvorming;
  • k. medewerking wordt slechts verleend indien de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving, mede gelet op de volksgezondheid, inpasbaar is in de omgeving;
  • l. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • m. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • n. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • o. medewerking wordt slechts verleend indien tevens is veilig gesteld en vastgelegd dat een landschappelijke inpassing met een omvang van ten minste 10 % van de oppervlakte van het bouwvlak zal worden gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden.
  • p. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • q. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.3 Wijziging t.b.v. vergroting/vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de op te nemen aanduiding "bouwvlak";
  • b. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij, of diens rechtsopvolger, zoals deze gelden ten tijde van besluitvorming;
  • c. voor grondgebonden agrarische bedrijven (inclusief productiegerichte paardenhouderijen) is vergroting tot een omvang van 1,5 ha toegestaan; - een verdere vergroting naar maximaal 2,0 ha kan voor grondgebonden bedrijven zonder vee worden toegestaan, nadat advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is ingewonnen over het gestelde onder a;
  • d. een uitbreiding ten behoeve van een overig niet-grondgebonden bedrijf is niet toegestaan;
  • e. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overgelegd;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;
  • g. de vormverandering en/of uitbreiding van een grondgebonden veehouderij mag, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • h. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • i. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • j. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij verruiming wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);
  • k. medewerking wordt slechts verleend indien de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving, mede gelet op de volksgezondheid, inpasbaar is in de omgeving;
  • l. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • m. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • n. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • o. medewerking wordt slechts verleend indien tevens is veilig gesteld en vastgelegd dat een landschappelijke inpassing met een omvang van ten minste 10 % van de oppervlakte van het bouwvlak zal worden gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden.
  • p. het gebruik van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is niet toegestaan, met dien verstande dat voor volière- en scharrelstallen voor legkippen ten hoogste twee bouwlagen zijn toegestaan;
  • q. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.4 Wijziging t.b.v. teeltondersteunende kassen

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde teeltondersteunende kassen in een grotere oppervlakte toe te staan dan via omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels, als opgenomen in 3.3.1, mogelijk is, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de teeltondersteunende kassen staan ten dienste van een vollegrondstuinbouwbedrijf en/of een bomenkwekerij;
  • b. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen wordt niet groter dan 5.000 m², uitsluitend wanneer er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;
  • c. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Indien deze bestaat uit een beplantingsstrook dan dient deze uit voornamelijk streekeigen soorten te bestaan.
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap
  • g. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 3.1;
  • h. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.5 Wijziging biovergisting en mestverwerking als nevenactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde als nevenactiviteit vergisting van mest en/of andere organische restproducten en energiegewassen in biovergistingsinstallaties toe te staan en/of bewerking van eigen mest of mest van derden of verwerking van mest zonder vergisting, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het eigen agrarisch bedrijf is in het biovergistings- of mestverwerkingsproces toeleverancier van een grondstof en/of afnemer van het eindproduct;
  • c. de omschakeling mag, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • d. bewerking, verwerking of vergisting van mest en/of andere genoemde producten is toegestaan tot maximaal 25.000 ton op jaarbasis;
  • e. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • f. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • g. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • h. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • i. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • j. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
  • l. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.6 Wijziging naar wonen/ ten behoeve van woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 22 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening' (NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01), waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;
  • b. splitsing is toegestaan indien de inhoud van de bedrijfswoning vóór splitsing minimaal 700 m³ bedraagt;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal/ het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
  • d. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  • e. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  • f. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij:
    • 1. (voormalige) (woon)boerderijen;
  • g. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan indien de splitsing mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische bebouwing;
  • h. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst;
  • i. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m² per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 80 m² vermeerderd met maximaal 25 % van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m² per woning; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt; sloop van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en monumentale gebouwen is niet toegestaan;
  • j. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • k. er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • l. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • m. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • n. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
  • o. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • p. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • q. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • r. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Indien deze bestaat uit een beplantingsstrook dan dient deze uit voornamelijk streekeigen soorten te bestaan.
  • s. de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd, voor dat deel van de aanduiding "bouwvlak" dat geen deel gaat uitmaken van de bestemming Wonen;
  • t. de regels van artikel 22 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening' (NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01) worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • u. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.7 Wijziging t.b.v. agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 7 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening' (NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01), teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;
  • b. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  • c. toegestaan zijn de volgende bedrijven:
    • 1. agrarisch verwante bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 3, dan wel bedrijven die daarmee naar aard en invloed op het milieu vergelijkbaar zijn;
    • 2. agrarische hulp- en nevenbedrijven;
  • d. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • e. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  • f. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • g. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden, tenzij dit voor het functioneren van het bedrijf noodzakelijk is;
  • h. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overgelegd;
  • i. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • j. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • k. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • l. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • m. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Indien deze bestaat uit een beplantingsstrook dan dient deze uit voornamelijk streekeigen soorten te bestaan.
  • n. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • o. detailhandel is niet toegestaan;
  • p. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte of de regeling beëindiging veehouderijtakken;
  • q. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden;
  • r. vanuit de Verordening Ruimte gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak niet groter zijn dan 1,5 ha;
    • 2. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
    • 3. er is sprake van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
  • s. de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd, voor dat deel van de aanduiding 'bouwvlak' dat geen deel gaat uitmaken van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf';
  • t. de regels van artikel 7 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening' (NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01) worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • u. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

3.7.8 Wijziging t.b.v. inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 22 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening' (NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01) met een aanduiding ten behoeve van inpandige statische opslag, teneinde - naast het gebruik ten behoeve van de woonfunctie - hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te kunnen staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken" of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';
  • b. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;
  • c. de wijziging kan in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in 3.7.6 worden uitgevoerd;
  • d. het hergebruik voor inpandige statische opslag dient te passen in de omgeving;
  • e. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, die uitsluitend door de bewoner mag worden uitgeoefend;
  • f. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • g. voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 1.000 m² toegestaan; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle gebouwen betreffen;
  • h. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  • i. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • j. de opslag mag niet bestemd zijn voor handel danwel voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
  • k. er wordt voldaan aan de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • l. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieuwet- en regelgeving;
  • m. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • n. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Indien deze bestaat uit een beplantingsstrook dan dient deze uit voornamelijk streekeigen soorten te bestaan.
  • o. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • p. detailhandel is niet toegestaan;
  • q. vanuit de Verordening Ruimte gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak mag niet groter zijn dan 5.000 m²;
    • 2. er is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    • 3. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
    • 4. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
    • 5. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
    • 6. er is sprake van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de boorde ontwikkeling;
    • 7. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie.
  • r. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden;
  • s. de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd, voor dat deel van de aanduiding 'bouwvlak' dat geen deel gaat uitmaken van de bestemming 'Wonen';
  • t. de regels van artikel 13 Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard; zij het dat een aanduiding ten behoeve van inpandige statische opslag wordt toegevoegd met de bijbehorende voorwaarden;
  • u. er dient voldaan te worden aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en landschappelijke waarden, waaronder in ieder geval zijn begrepen het behoud en/of herstel van landschappelijke openheid en de historische verkavelingsstructuur;
  • c. extensief (dag)recreatief medegebruik;
  • d. water en waterlopen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. wegen en paden.

4.2 Bouwregels

Het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:

  • a. intensieve veehouderij;
  • b. paardenhouderij;
  • c. ten behoeve van open opslag;
  • d. ten behoeve van (de aanleg van) een waterbekken;
  • e. bewoning;
  • f. kleinschalig kamperen;
  • g. houtteelt en/of kwekerijen, anders dan in de vorm van volle grondteelt;
  • h. agrarische nevenactiviteiten.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:

  • a. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m²;
  • c. beplanting van houtgewas hoger dan 2,5 m al dan niet ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het aanleggen van landschapselementen.

4.4.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • b. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de landschappelijke waarden;
  • d. de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.

4.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 2 tot en met 3.2 zoals opgenomen in bijlage Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 4': tevens de ontwikkeling, bouw en verkoop van vliegende en rijdende transportmiddelen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor een zelfstandig kantoor;
  • e. opslag;
  • f. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, waarbij het oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30% van het totale bedrijfsoppervlak met een maximum van 500 m;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': de verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van lpg;
  • h. voorzieningen ten behoeve van lig- en aanmeerplaatsen voor bedrijfsschepen;
  • i. erven en verhardingen;
  • j. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen geldt de volgend bepaling:

a De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m2.

5.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)’;
  • c. de minimum afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt 3 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m);
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximum bouwhoogte 5 m bedraagt;
    • 2. de maximum oppervlakte van een gebouw 15 m² bedraagt.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 3 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van een silo bedraagt 20 m;
  • d. de bouwhoogte van een kraan bedraagt 30 m, gemeten vanaf peil tot aan de giekhoogte;
  • e. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 15 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van;

  • a. de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van gebouwen;
  • b. de situering en afmetingen van verhardingen;
  • c. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de situering van buitenopslag van goederen en materialen;

indien dit noodzakelijk is:

    • 1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 3. in verband met de verkeersveiligheid;
    • 4. uit het oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • 5. in verband met het gewenste parkeer- en laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • 6. in verband met de waterkering en waterhuishouding.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 5.2.1 onder a voor het vergroten van het oppervlak van een bouwperceel, mits:
    • 1. het de verplaatsing betreft van een bedrijf uit één van de kernen van de gemeente, uit een omliggende kern in een lagere groeiklasse of uit het buitengebied;
    • 2. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 10.000 m²;
    • 3. de gevraagde vergroting in voldoende mate kan worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan, opgesteld door een onafhankelijk deskundige;
    • 4. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  • b. sublid 5.2.2 onder a voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van luifels en reclameobjecten tot maximaal 0,75 m buiten het bouwvlak en boven een hoogte van 3,0 m, mits:
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Algemeen
  • a. buitenopslag mag uitsluitend plaatsvinden achter de voorgevellijn van de bedrijven tot een maximum bouwhoogte van 8,0 m en dient visueel te worden afgeschermd.

5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming:

  • a. voor bewoning;
  • b. voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • c. voor het storten van puin of afvalstoffen;
  • d. voor bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  • e. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen;
  • f. als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • g. risicovolle inrichtingen;
  • h. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • i. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Hogere categorie

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 5.1 onder a, teneinde bedrijven toe te staan uit een hogere categorie en wel onder de volgende voorwaarden:

  • a. de milieubelasting van het betreffende bedrijf op de omgeving is niet groter dan de milieubelasting van een bedrijf dat ter plaatse op basis van deze regels zonder afwijking is toegestaan;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
  • d. bedrijven uit maximaal categorie 5.2, zoals genoemd in de Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan.

5.6.2 Naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 5.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten, en wel onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijvigheid is wat betreft aard en omvang vergelijkbaar met de bedrijvigheid welke op basis van deze regels zonder afwijking is toegestaan;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • c. de bedrijvigheid is niet genoemd in lid 5.5.2;
  • d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.7.1 Sloopverbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverbod' bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

5.7.2 Voorwaarden

De onder 5.7.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. is gebleken dat het slopen van het bouwwerk geen toename van de geluidbelasting op de geluidzone tot gevolg heeft, of;
  • b. zekerheid is verkregen dat na sloop afschermende maatregelen worden getroffen die een gelijke of verminderde geluidbelasting op de geluidzone tot gevolg hebben

Ter verwezenlijking van het gestelde onder b. kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 6 Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Bedrijven in de vorm van:
    • 1. scheepsbouw- en –reparatiebedrijven;
    • 2. laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart;
    • 3. watergebonden bedrijven in op- en overslag van grond- en bouwstoffen, waaronder zoutopslag;

voor zover deze voorkomen in maximaal categorie 5.1 in Bijlage 5 Staat van Bedrijfsactiviteiten - watergebonden;

  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalbedrijf' is een bedrijf, niet zijnde een IPPC-installatie in de zin van Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU), toegestaan dat zich bezighoudt met het laden, lossen, overslaan, bewerken en verwerken van afvalstoffen, zoals opgenomen in Bijlage 6 (Afval)stoffenlijst, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de Regeling Europese afvalstoffenlijst;
  • c. weg-waterterminal;
  • d. voorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor bedrijfsschepen (waaronder kades) en scheepshellingen en insteekhavens ten behoeve van de bouw, reparatie en het afmeren van schepen;
  • e. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, waarbij het oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30% van het totale bedrijfsoppervlak met een maximum van 500 m2;
  • f. erven en verhardingen;
  • g. verkeersvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen.

6.1.2 Verdeling geluidruimte

Aanvullend op het hetgeen in lid 6.1.1 is opgenomen gelden de volgende regels:

  • a. de gebruikte geluidruimte van geluidzoneringsplichtige inrichtingen bedraagt:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' niet meer dan 51,8 dB(A)/m2;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' niet meer dan 70,0 dB(A)/m2;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3' niet meer dan 76,0 dB(A)/m2;
  • b. de gronden binnen de bestemming zijn tevens aangewezen voor het veiligstellen van de totale beschikbare geluidruimte binnen de zone, alsmede het bevorderen van de totale beschikbare geluidruimte binnen de geluidzone.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
  • c. de minimum afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt 3 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximum goothoogte 3,1 m bedraagt;
    • 2. de maximum bouwhoogte 5 m bedraagt;
    • 3. de maximum oppervlakte van een gebouw 15 m² bedraagt.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 3 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van een silo bedraagt 20 m;
  • d. de bouwhoogte van een kraan bedraagt 30 m;
  • e. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 15 m.

6.3 Nadere eisen
6.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en de situering van buitenopslag:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de waterhuishouding;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

6.3.2 Verdeling geluidruimte

Burgemeester en wethouders kunnen ter bescherming van de beschikbare geluidruimte nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken op het bouwperceel ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming;
  • b. de plaats en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Ondergeschikte verhoging bouwhoogtes

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder a en d voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van luifels en reclameobjecten tot maximaal 1 m buiten het bouwvlak en het overschrijden van de maximum bouwhoogte met maximaal 3 m, mits:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

6.4.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder a voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak langs het water ten behoeve van bebouwing, mits:

  • a. dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is en de terreininrichting dit toelaat;
  • b. dit geen negatief effect heeft op de verdeling van de geluidsruimte en de geluidsbelasting op woningen;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

6.4.3 Bouwhoogten gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder d voor het verhogen van de maximum bouwhoogte tot maximaal 30 m, mits:

  • a. dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. dit geen negatief effect heeft op de verdeling van de geluidsruimte en de geluidsbelasting op woningen;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

6.4.4 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder b, c en d voor het verhogen van de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 35 m, mits:

  • a. dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. dit geen negatief effect heeft op de verdeling van de geluidsruimte en de geluidsbelasting op woningen;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Algemeen
  • a. Op de gronden binnen deze bestemming mogen geluidzoneringsplichtige bedrijven worden gevestigd, met dien verstande dat deze dienen te passen binnen de 50 dB(A)-contour industrielawaai ter plaatse van de aanduiding ‘Geluidzone - industrieterrein De Pontonnier’;
  • b. Buitenopslag mag plaatsvinden tot een maximum opslaghoogte van 10 m.

6.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming:

  • a. voor bewoning;
  • b. voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • c. voor het storten van puin of afvalstoffen;
  • d. voor bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  • e. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalbedrijf';
  • f. als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan.

6.5.3 Akoestische rapportage

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden dat een grotere geluidruimte tot gevolg heeft dan overeenkomstig lid 6.1.2;
  • b. het in gebruik hebben van een inrichting, zonder te beschikken over een akoestische rapportage waaruit de door de inrichting gebruikte geluidruimte, berekend volgens 2.9, blijkt;
  • c. het bepaalde onder b. is niet van toepassing op het gebruik van gronden en opstallen overeenkomstig het gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, tenzij het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, of met het voorheen geldende voorbereidingsbesluit.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken bedrijfsactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 6.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in Bijlage 5 Staat van Bedrijfsactiviteiten - watergebonden van deze regels, en wel onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijvigheid is wat betreft aard, omvang en invloed vergelijkbaar met de bedrijvigheid welke op basis van deze regels zonder afwijking is toegestaan;
  • b. de bedrijfsactiviteiten watergebonden zijn;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
  • d. voldaan wordt aan hetgeen in lid 6.1.2 is bepaald;
  • e. de bedrijvigheid is niet genoemd in lid 6.5.2;
  • f. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
  • g. dit geen negatief effect heeft op de verdeling van de geluidsruimte en de geluidsbelasting op woningen.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

6.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.7.1 Sloopverbod

Het is verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

6.7.2 Voorwaarden

De onder 6.7.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. is gebleken dat het slopen van het bouwwerk geen toename van de geluidbelasting op de geluidzone tot gevolg heeft, of;
  • b. zekerheid is verkregen dat na sloop afschermende maatregelen worden getroffen die een gelijke of verminderde geluidbelasting op de geluidzone tot gevolg hebben

Ter verwezenlijking van het gestelde onder b. kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

6.8 Wijzigingsbevoegdheid
6.8.1 Verkleining geluidruimte

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de geluidruimte op een kavel verkleinen, indien uit de omgevingsvergunning of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit blijkt dat ten behoeve van de inrichting blijvend geen gebruik meer wordt gemaakt van de voor de inrichting beschikbare geluidruimte

6.8.2 Vergroting geluidruimte

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de geluidruimte per vierkante meter op een kavel vergroten en gelijktijdig de geluidruimte van een andere kavel verkleinen indien:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidruimte is aangetoond;
  • b. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een grotere geluidruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidruimte te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
    • 2. door het toestaan van een grotere geluidruimte de geluidzone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen, niet wordt overschreden.
  • c. verkleining van de geluidruimte op een andere kavel in planologische zin gelijktijdig met de vergroting plaatsvindt.

6.8.3 Type bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen wijzigen en binnen deze bestemming de bestemmingsomschrijving voor wat betreft de toegelaten soorten bedrijven te wijzigen, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven en er geen bezwaren tegen zijn uit milieuhygiënisch oogpunt en dit geen negatief effect heeft op de verdeling van de geluidsruimte en de geluidsbelasting op woningen.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer en in- en uitritten, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 5 m;
  • c. de maximum oppervlakte bedraagt 15 m².

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebied;
  • b. het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • c. behoud en bescherming van de aardkundige waarden;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt 2 m.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • c. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen.

8.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is niet in strijd met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • b. het werk of werkzaamheid is niet in strijd met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • d. de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast
  • e. de werkzaamheden nodig zijn ten behoeve van de bestemmingsomschrijving.

8.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 8.3.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet en fietspaden;
  • c. voorzieningen voor verkeer met een doorgaand karakter;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. oeververbindingen (bruggen).

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen uitsluitend nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 5 m;
  • c. de maximum oppervlakte bedraagt 15 m².

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt 12 m;
  • b. de maximum bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 10 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4 m.

 

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  • b. bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen.
  • c. beheer en onderhoud van de watergang;
  • d. behoud, bescherming en ontwikkeling van ecologische waarden;
  • e. natuurwaarden;
  • f. extensief (dag)recreatief medegebruik;
  • g. bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d;
  • h. oeververbindingen (bruggen).

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4 m.

 

Artikel 11 Water - Vaarweg

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Vaarweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de scheepvaart;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkstrook':
    • 1. een werkstrook, waarbij het bepaalde in artikel 6 in acht dient te worden genomen en waarbij tevens geldt dat de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten onlosmakelijk verbonden dient te zijn met de vestiging c.q. uitoefening van bedrijven als toegelaten op de aangrenzende bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd' en waarbij eveneens geldt dat het functioneren van het scheepvaartverkeer te allen tijde gewaarborgd dient te zijn;
    • 2. ligplaatsen voor bedrijfsschepen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonboot': tevens een woonboot;
  • d. water;
  • e. de beheersing van de waterstand en de waterbeheersing;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  • g. het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • h. scheepshellingen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2 Woonboten

In afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonboot' een gebouw in de vorm van een woonschip worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 1 woonschip is toegestaan;
  • b. de maximale lengte 24 m bedraagt;
  • c. de maximale breedte 4 m bedraagt;
  • d. de maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3 m en 5 m ten opzichte van het waterpeil.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkstrook', zijn de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan:
    • 1. bakens;
    • 2. aanlegsteigers;
    • 3. pontons;
    • 4. botenhuizen ter reparatie;
    • 5. hellingbanen;
    • 6. hefbokken;
    • 7. beschoeiingen;
    • 8. damwanden;
    • 9. doorvaartconstructies.
  • b. scheepshellingen mogen uitsluitend worden gerealiseerd direct grenzend aan de bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd', mits deze ter plaatse van de bestemming 'Water - Vaarweg' zijn gelegen onder de waterspiegel;
  • c. de (gezamenlijke) maximum oeverlengte van de scheepshelling(en) bedraagt 250 m;
  • d. de maximum lengte van de scheepshelling(en) bedraagt 50 m, gemeten vanaf het waterpeil;
  • e. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 8 m.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van de bouwwerken genoemd onder 11.2.3:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de waterhuishouding;
  • f. ter waarborging van de geleiding en beveiliging van de scheepsvaart;
  • g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Scheepshellingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 onder d voor het vergroten van de maximum lengte van scheepshellingen tot 70 m, mits:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

11.4.2 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid sublid 11.2.3 onder e voor het verhogen van de maximum bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolwatertransportleiding en de daarbij behorende beschermingszone.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

12.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m;

12.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat met de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf gehoord de beheerder van de betreffende leiding.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het verwijderen van beplanting;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk, met een diepte van meer dan 0,3 m;
  • g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

12.4.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • c. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • d. voor de werken of werkzaamheden een vergunning ingevolge de Erfgoedwet, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is verleend indien zulks vereist is;
  • e. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.

12.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 12.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

13.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in 13.3 en 13.4 vooraf in acht is genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in 13.3 en 13.4 vooraf in acht is genomen.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.

13.4 Toelaatbaarheid
  • a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod zoals bedoeld in 13.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
    • 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

13.5 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in 13.3 is niet van toepassing, indien:

  • a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld;
  • b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 beslaat;
  • c. de werken of werkzaamheden:

mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  • d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
  • f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

13.6 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

13.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 5

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

14.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in 14.3 en 14.4 vooraf in acht is genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in 14.3 en 14.4 vooraf in acht is genomen.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.

14.4 Toelaatbaarheid
  • a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod zoals bedoeld in 14.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
    • 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

14.5 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in 14.3 is niet van toepassing, indien:

  • a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
  • b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 beslaat;
  • c. de werken of werkzaamheden:

mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  • d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
  • f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
  • h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

14.6 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

14.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 6

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 6 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

15.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in 14.3 en 14.4vooraf in acht is genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in 14.3 en 14.4 vooraf in acht is genomen.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.

15.4 Toelaatbaarheid
  • a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod zoals bedoeld in 14.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
    • 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

15.5 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in 14.3 is niet van toepassing, indien:

  • a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
  • b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 50.000 m2 beslaat;
  • c. de werken of werkzaamheden:

mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  • d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
  • f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 50.000 m2;
  • h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

15.6 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

15.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

 

Artikel 16 Waterstaat - Bergend regime

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Bergend regime' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de berging van het water;
  • b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • c. de waterhuishouding;
  • d. het vergroten van de afvoercapaciteit.

16.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden geen bouwwerken worden bebouwd, met uitzondering van:

  • a. het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet mag worden vergroot;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2, en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen.

16.3.2 Afwegingskader

Een in lid 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk is gewaarborgd;
  • b. geen sprake is van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;
  • c. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. de resterende waterstandseffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen moet zijn verzekerd.

16.3.3 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk, met een diepte van meer dan 0,3 m;
  • f. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

16.4.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het bergend vermogen van de gronden mag niet onevenredig worden aangetast;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder;
  • c. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • d. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.

16.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 16.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

Artikel 17 Waterstaat - Stroomvoerend regime

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed,
  • b. de berging van water;
  • c. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • d. de waterhuishouding;
  • e. het vergroten van de afvoercapaciteit.

17.2 Bouwregels

Op de in 17.1 bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken, geen bouwwerk zijnde, ten dienste van de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime';
  • b. de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
  • c. bouwwerken waarvoor op grond van artikel 6.12 lid 2 van het Waterbesluit geen watervergunning is vereist.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.1, en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen voor zover het betreft de volgende activiteiten:

  • a. riviergebonden activiteiten:
    • 1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    • 2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    • 3. de realisatie van natuur;
    • 4. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;

een en ander uitsluitend indien dit krachtens de planregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemmingen is toegestaan;

  • b. niet-riviergebonden activiteiten:
    • 1. activiteiten met een groot openbaar belang welke redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
    • 2. activiteiten met een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven welke redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
    • 3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
    • 4. activiteiten welke per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;

een en ander uitsluitend indien dit krachtens de planregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemmingen is toegestaan;

  • c. overige activiteiten:
    • 1. een eenmalige uitbreiding van niet meer dan 10% van de bestaande bebouwing;
    • 2. activiteiten van uit rivierkundig opzicht ondergeschikt belang;
    • 3. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer en/of -verruiming;
    • 4. tijdelijke activiteiten;

een en ander uitsluitend indien dit krachtens de planregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemmingen is toegestaan.

17.3.2 Afwegingskader

Een in lid 17.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk is gewaarborgd;
  • b. geen sprake is van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;
  • c. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. de resterende waterstandseffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen moet zijn verzekerd.

17.3.3 Uitzondering

Ten aanzien van de activiteiten als genoemd in lid 17.3.1 onderdeel c geldt dat de toelaatbaarheid slechts wordt getoetst aan de voorwaarden als genoemd in lid 17.3.2 onderdelen a tot en met c.

17.3.4 Procedure

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de rivierbeheerder.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' zijn opgaande teelten of het toelaten van opgaande gewassen gedurende de maanden november tot en met maart niet toegestaan.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk, met een diepte van meer dan 0,3 m;
  • f. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

17.5.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het bergend vermogen van de gronden mag niet onevenredig worden aangetast;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder;
  • c. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • d. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.

17.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 17.5.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een primaire waterkering.

18.2 Bouwregels

Op en in gronden als bedoeld in 18.1 gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nodig voor het behoud en onderhoud van de waterkering, met een hoogte van maximaal 3 m.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de waterkering, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 18.2 voor het oprichten van bouwwerken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming;
  • b. burgemeester en wethouders winnen advies in bij de waterkeringbeheerder.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:

  • a. opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:

  • a. het ontginnen, het bodem verlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  • d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  • g. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  • h. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  • i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  • j. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen;
  • k. het aanleggen van leidingen of het werken met overdruk van meer dan 10 bar.

18.5.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
  • c. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • d. voor de werken of werkzaamheden een vergunning ingevolge de Erfgoedwet, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is verleend indien zulks vereist is;
  • e. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.

18.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 18.5.1 is niet van toepassing voor:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de waterkeringsfunctie ongewenste veranderingen;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. het onderhoud en herstel dan wel aanpassen van bestaande oeverbeschoeiingen;
  • e. behoud of tot herstel van de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden
  • f. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn,behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor vrijwaring van de beschermingszone langs A-watergangen met bijbehorende voorzieningen, werken en werkzaamheden.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 19.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn ter plaatse niet toegestaan met uitzondering van bestaande gebouwen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in de onderliggende enkelbestemmingen mag alleen ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' worden gebouwd.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op en in gronden als bedoeld in 19.1 gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 3 m.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende enkelbestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits:

  • a. de belangen van de waterstaatkundige functie van de gronden zich daartegen niet verzetten;
  • b. bij de waterbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk, met een diepte van meer dan 0,3 m;
  • f. het (ver)graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

19.4.2 Voorwaarden

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
  • b. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • c. de werken of werkzaamheden niet in strijd zijn met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.

19.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 19.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, diepte, dakhelling en/of de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens of enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

22.1 Algemeen gebruiksverbod

Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b
van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een
    seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

22.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken:

  • a. voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of
    vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. voor het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 Geluidzone - industrieterrein Dombosch
23.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrieterrein Dombosch' geldt, dat nieuwe geluidgevoelige objecten niet mogen worden gerealiseerd vanwege een hoge geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai van het gezoneerde industrieterrein Dombosch.

23.1.2 Afwijken van de bouwregels

Mits de geluidbelasting als gevolg van industrielawaai op de gevels van geluidgevoelige gebouwen en/of functies niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een door burgemeester en wethouders verleende hogere grenswaarde, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.1.1 en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd dan wel functies worden toegestaan.

23.2 Geluidzone - industrieterrein De Pontonnier
23.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrieterrein De Pontonnier' geldt, dat nieuwe geluidgevoelige objecten niet mogen worden gerealiseerd vanwege een hoge geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai van het gezoneerde bedrijventerrein de Pontonnier.

23.2.2 Afwijken van de bouwregels

Mits de geluidbelasting als gevolg van industrielawaai op de gevels van geluidgevoelige gebouwen en/of functies niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een door burgemeester en wethouders verleende hogere grenswaarde, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2.1 en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd dan wel functies worden toegestaan.

23.3 Overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein' is een terrein gelegen waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

23.4 Overige zone - natuurnetwerk
23.4.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuurnetwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

23.4.2 Verboden werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuurnetwerk' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:

  • a. geen wegen of paden worden aangelegd en/of verhard dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • b. geen wijzigingen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen plaatsvinden.

23.4.3 Uitzondering

Het in sublid 23.4.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

23.4.4 Toelaatbaarheid

De in sublid 23.4.2 genoemde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de verwezenlijking, het behoud en/of het beheer van de ecologische hoofdstructuur aantast.

23.5 Overige zone - opgehoogde terreinen
  • a. De in deze planregels binnen 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 5' vermelde dieptematen worden gemeten vanaf het bestaande maaiveld, tenzij en voor zover sprake is van situering in de op de plankaarten aangeduide opgehoogde terreinen. Bij de gebiedsaanduiding 'overige zone - opgehoogd terreinen' wordt uitgegaan van 100 centimeter grondophoging. De in deze planregels vermelde dieptematen worden gemeten vanaf het originele maaiveld dat het desbetreffende aantal centimeters van de grondophoging beneden het bestaande maaiveld ligt.
  • b. Bij activiteiten die, ook rekening houdend met de voormelde grondophogingen, een verdergaande bodemverstoring inhouden dan die welke volgens de voorschriften is vrijgesteld van archeologisch onderzoek, wordt in overleg met de gemeente bepaald of archeologisch onderzoek nodig is (maatwerk).

23.6 Vrijwaringszone - vaarweg
23.6.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden tevens bestemd voor een strook ten behoeve van de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.

23.6.2 Bouwregels

In afwijking van de bepalingen van de andere voorkomende bestemming(en), mogen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de vaarweg worden gebouwd.

23.6.3 Afwijken van de bouwregels

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 23.6.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere voorkomende bestemming(en), mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg en voorafgaand overleg met de vaarwegbeheerder heeft plaatsgevonden.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • b. de planregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bebouwingsregels van de artikelen in hoofdstuk 2, voor wat betreft:
    • 1. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens;
    • 2. de afstand van (een onderdeel van) gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de voorgevellijn;

voor zover het de voortzetting van een afwijking betreft welke bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

  • d. de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • e. de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • f. de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw mag bedragen.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

25.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 26 Overige regels

26.1 Parkeren
26.1.1 Algemene parkeerregels

Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen.

26.1.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels "Parkeren doen we zo!". Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

26.1.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels "Parkeren doen we zo!". Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

26.1.4 Specifieke gebruiksregels

Ruimte(n) voor het parkeren van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

26.2 Gebruiksregels
26.2.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in lid 26.1, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de op dat moment geldende beleidsregel "Parkeren doen we zo!".

26.2.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.1. Het college neemt hierbij, conform de beleidsregels "Parkeren doen we zo!", in overweging of:

  • a. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. er op andere wijze in de benodigde parkeer- en stallingsbehoefte wordt voorzien;
  • c. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.

Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Pontonnier e.o. 2022'.