Plan: | Achter de Molen 9, binnenterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0156ACHTERDEMOLBIN-3001 |
Initiatiefnemer wenst op het binnenterrein horende bij Achter de Molen 9 enkele wijzigingen aan te brengen ten behoeve van een praktischer indeling van het binnenterrein.
Deze wijzigingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan vandaar dat voorliggend bestemmingplan is opgesteld om de gewenste wijzigingen mogelijk te maken.
Het plangebied betreft het binnenterrein horend bij Achter de Molen 9 te Etten-Leur. Het plangebied bestaat uit drie kadastrale percelen:
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 3.788 m2.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
De planlocatie ligt binnen het bestemmingsplan "Etten Zuid". Dit bestemmingsplan is sinds 25 november 2010 onherroepelijk.
De gronden ter plaatse zijn voornamelijk bestemd als “Verkeer - Verblijf” met daarbinnen op enkele plaatsen de aanduiding 'garage'. Binnen het plangebied is daarnaast de bestemming 'Bedrijf' aanwezig. Hier is een garagebedrijf gevestigd. Ter plaatse van de bestemming bedrijf bedraagt de maximale goothoogte 5 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter.
Over een groot deel van het plangebied ligt daarnaast een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en over het gehele plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Etten Zuid" (plangebied is rood omlijnd)
Toets bestemmingsplan
Binnen de aanduiding 'garage' binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' zijn garageboxen toegestaan. Op het terrein zijn deze ook veelvuldig aanwezig. Deze liggen echter niet allemaal binnen de in het bestemmingsplan opgenomen locaties. Verder is geen bebouwing toegestaan binnen deze bestemming. Het is echter wel wenselijk de reeds gebouwde hobbyruimte te behouden. Tevens is een beperkte uitbreiding van de huidige bedrijfsbestemming beoogd. De uitbreiding van het garagebedrijf past niet binnen het bestaande bouwvlak.
De gewenste situatie binnen het plangebied komt niet helemaal overeen met het huidige bestemmingsplan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de gewenste situatie alsnog mogelijk gemaakt en wordt de ruimtelijke aanvaardheid van deze situatie getoetst.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie en nieuwe situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
De locatie betreft een binnenterrein welke toegankelijk is via een inrit tussen het autobedrijf ADM (Achter de Molen 9, in figuur 2.1 nummer 7) en de woning Achter de Molen 7. Op het binnenterrein bevinden zich 43 garageboxen (nummers 1 en 2 in figuur 2.1) welke te huur worden aangeboden aan derden. Daarnaast zijn er twee gebouwen aanwezig waarvan één een hobbyruimte (nummer 5) van de initiatiefnemer betreft. Achter de hobbyruimte bevindt zich een moestuintje. De initiatiefnemer woont in de woning Achter de Molen 3a (nummer 6). Het andere pand (nummer 4) wordt gebruikt als opslag en wordt gesloopt zodra de bestemmingsprocedure is doorlopen. Tevens was een nishut (nummer 3) op het terrein aanwezig welke gebruikt werd voor opslag. Deze is eind 2020 verwijderd.
Figuur 2.1 Weergave bestaande opstallen
Figuur 2.2 Toegang via inrit (Bron: Google Streetview, februari 2020)
Figuur 2.3 Foto's bestaande situatie (februari 2020)
Garageboxen
Voor de efficientere indeling van het terrein is het wenselijk om aan de achterzijde van het terrein de in het bestemmingsplan opgenomen specifieke aanduiding voor garageboxen op die locatie aan te passen. Daarnaast is het wenselijk enkele garageboxen toe te voegen met een zelfde hoogte als de bestaande garageboxen.
Er zijn momenteel 43 garageboxen aanwezig. In de nieuwe situatie komen er 14 stuks bij. 13 stuks in het verlengde van de bestaande garageboxen, ter plaatse van de reeds verwijderde nishut. En 1 garage wordt gerealiseerd achter de woning Achter de Molen nr. 3a.
Het totaal aantal garageboxen komt daarmee op 57 stuks. Er is in de bestaande situatie minder oppervlakte aan garage aanwezig dan op grond van het vigerend bestemmingsplan als ook de vergunning toegestaan is. Een deel van de garages zijn daarnaast anders gesitueerd dan het bestemmingsplan en de vergunning aangeven. Per saldo is het wenselijk om de garages ten op zichte van de bestaande situatie uit te breiden met 14 stuks. Daarmee komt het oppervlak in totaal op 1.085 m2 .
Garagebedrijf
Vanwege de steeds groeiende vraag naar campers en daarbij horende reparaties is voor het garagebedrijf wenselijk om de bedrijfsruimte/werkplaats uit te breiden. Campers hebben een grotere werkplek nodig dan personen auto's. Het bestaande pand heeft een oppervlakte van 417 m2. In het bestemmingsplan en vergunning is het reeds mogelijk uit te breiden tot 609 m2. Omdat campers een grotere werplek nodig hebben dan auto's is het wenselijk dit uit te breiden tot 645 m2.
Overige bouwwerken en functies
De hobbyruimte (58m2) blijft behouden en blijft in gebruik door de bewoners van Achter de Molen 3a. Hiervoor is een relatie-figuur opgenomen in de verbeelding.
Het bouwwerk (165 m2, in figuur 2.4 'te slopen opslagruimte') zal worden verwijderd zodra de bestemmingsplanprocedure doorlopen is.
De nu nog in gebruik zijnde moestuin zal komen te vervallen.
Samenvattend
In februari 2016 is reeds een vergunning verleend voor diverse garaboxen die thans nog niet gebouwd zijn. Daarentegen zijn de wel gerealiseerde garageboxen anders gesitueerd dan het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt. Ook is destijds een vergunning verleend voor een uitbreiding van de bedrijfsbestemming, welke eveneens niet volledig is benut, maar planologisch wel mogelijk gemaakt is.
Hieronder is een vergelijking gemaakt van de bestaande situatie versus eerder verleende bouwvergunning d.d. 29 februari 2016 versus de planologische mogelijkheden op grond van het vigerend bestemmingsplan, versus de beoogde nieuwe situatie.
bestaand | vergund | vigerend bp | gewenst | |
garagemogelijkheden | 714 m2 | 1.066 m2 | 1.084 m2 | 1.085 m2 |
hobbyruimte | 58 m2 | 0 m2 | 0 m2 | 58 m2 |
bedrijfsbestemming | 417 m2 | 609 m2 | 609 m2 | 645 m2 |
overig gebouw | 165 m2 | 0 m2 | 0 m2 | 0 m2 |
Totaal | 1.354 m2 | 1.675 m2 | 1.693 m2 | 1.788 m2 |
Uit de tabel wordt geconcludeerd dat ten aanzien van het bestaande bebouwd oppervlak er feitelijk minder oppervlakte bebouwd is dan in 2016 is vergund.
In de gewenste situatie zal het bebouwd oppervlakte ten opzichte hetgeen volgens het bestemmingsplan toegestaan is, in totaal toenemen met 95 m2. Het te bebouwen oppervlakte neemt derhalve slechts 6% toe. In onderstaand figuur is het e.e.a. visueel weergegeven.
Figuur 2.4 Weergave bestaand / gewenst
Bij het maken van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast.
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Rarro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied. Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor op te richten windturbines en 90 meter voor overige bouwwerken. In het onderhavige plan worden deze maten niet gehaald. De te realiseren bouwwerken (garageboxen en uitbreiding bedrijfsgebouw) blijven binnen de nu geldende maatvoering. Het Rarro is derhalve niet van invloed op voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 3.1 Situering radarverstoringsgebieden (incl. wijziging Rarro d.d. 19 november 2020)
Besluit ruimtelijke ordening “Ladder duurzame verstedelijking”
In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.
De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Beoordeling en conclusie
Er is in voorliggende situatie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De functies zijn al aanwezig in de bestaande situatie. Het aantal garageboxen wordt uitgebreid met 14 stuks en er vindt een minimale uitbreiding (50 m2 ten opzichte van vergunde en planologische situatie) van het bestaande bedrijf plaats. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Conclusie provinciaal beleid
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie.
Het plangebied betreft een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Vanwege efficiency is het geweest het terrein anders in te richten. De functies blijven gelijk, enkel de situering van diverse garageboxen is anders waardoor het efficienter ingericht kan worden. Een dergelijk ontwikkeling raakt geen provinciaal beleid.
StructuurvisiePlus, Etten-Leur in Bloei 2020
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de StructuurvisiePlus vastgesteld. Het plangebied is een binnenstedelijke locatie. Er is voor deze locatie geen specifieke visie vastgelegd. De locatie behoudt daarnaast zijn huidige functie. Het terrein wordt enkel anders ingericht vanwege efficiency. Er worden enkele garageboxen bij geplaatst en het bedrijf wordt beperkt uitgebreid.
Conclusie gemeente beleid
Het plan is passend binnen de structuurvisie van Etten-Leur.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Beoordeling
De locatie heeft reeds een verblijfsbestemming met specifieke aanduiding voor de garageboxen. De situering van de garageboxen en daarmee de specifieke aanduidingen worden gewijzigd. De bestemming blijft verder gelijk. Het is dan ook niet noodzakelijk om een bodemonderzoek uit te voeren. Indien er in de toekomst sprake is van een omgevingsvergunning bouwen kan, indien aan de orde, een bodemonderzoek verlangd worden.
Conclusie
Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Beoordeling
Er is geen sprake van een geluidsgevoelige functie. Daarnaast wordt de functie van de locatie niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Beoordeling en conclusie
Er worden geen nieuwe bedrijven opgericht waarvoor milieuzoneringen van toepassing zijn. Het bestaande garagebedrijf wordt minimaal uitgebreid. Voor een garagebedrijf geldt op basis van de VNG-Brochure een aan te houden afstand van 30 meter als gevolg van geluid. In de bestaande situatie bedraagt de afstand 12 meter ten opzichte van de woonfunctie aan Achter de Molen. In de nieuwe situatie bedraagt deze afstand 8 meter. Aan de noordzijde grenst het garagebedrijf direct aan de woonfunctie waardoor het bedrijf reeds te maken heeft met het nemen van maatregelen om te kunnen voldoen aan de eisen in de milieuwetgeving. Daarnaast is geen sprake van uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw is wenselijk om meer bewegingsruimte te creëren rondom de reparatie-bruggen.
Op het binnenterrein is verder enkel sprake van herstructurering van functies die al mogelijk waren op het binnenterrein en zijn er geen wijzigingen ten aanzien van de milieuzoneringen. De hobbyruimte zal een relatie krijgen met de woning Achter de Molen 3A en is enkel te gebruiken als hobbyruimte bij de woning.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Ten behoeve van de watertoets is gekeken naar de effecten op de waterhuishouding.
Beleid Waterschap
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Breda. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 (vastgesteld op 14 oktober 2015). de 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 2000 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 2000 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Beoordeling
In de bestaande situatie is het binnenterrein reeds volledig verhard. Er vindt geen wijziging plaats ten aanzien van het verhard oppervlak. Compensatie is derhalve niet aan de orde. Er zal ten behoeve van het voorkomen van verslechtering aan het watersysteemkwaliteit en ecologie geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals zink, koper of andere uitlogende bouwmaterialen. Daarnaast dient bij de sloopwerkzaamheden van de bestaande verharding gelet te worden op afvalstoffen die kunnen bijdragen aan een verslechtering aan het watersysteemkwaliteit.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten ruimtelijke ingrepen hebben op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Beoordeling en conclusie
Onderhavige situatie betreft een volledige verhard binnenterrein. De locatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege de volledige verharding en beperkte ingrepen is het uit te sluiten dat mogelijk beschermde flora en/of fauna verstoord zal worden.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.
Een gedeelte van het plangebeid heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan Etten-Zuid een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit houdt dat verstoringen van de bodem met oppervlakte groter dan 2.500 m2 dan wel graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 m-mv niet zijn toegestaan tenzij een archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat er geen sprake is van archeologisch waardevolle resten.
De dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Wanneer bij herstructurering van het gebied bovenstaande maatvoeringen overschreden worden zal archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden. Vooralsnog is dit niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Er zijn geen monumenten of andere historisch geografische elementen aanwezig binnen het plangebied. Nabij het plangebied is wel een als Rijksmonument aangewezen molen aanwezig. De afstand tot het plangebied bedraag circa 60 meter. De molenbiotoop betreft een zone van 400 meter rondom de molen en het plangebied bevindt zich dan ook volledig in deze zone.
Bestaande maatvoeringen worden niet overschreden en worden overgenomen zoals reeds in vigerend bestemmingsplan was toegestaan.
Voorliggend bestemmingsplan heeft dan ook geen negatief effect op de molenbiotoop.
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling en conclusie
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Beoordeling en conclusie
Om inzicht te krijgen in de situatie omtrent externe veiligheid is voor heel Nederland een risicokaart opgesteld. Op de risicokaart is te zien dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportoures aanwezig zijn waarbij sprake is van gevaarlijke stoffen.
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.
Beoordeling en conclusie
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is dermate kleinschalig en betreft slecht een beperkte ingreep en wordt dan ook niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Nadelige milieugevolgen worden tevens uitgesloten. Een informele m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. De systematiek en regels zijn overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan 'Etten Zuid'. Op de verbeelding is enkel de locatie van de garageboxen gewijzigd, de bestemming 'Bedrijf' minimaal uitgebreid en de hobbyruimte positief bestemd. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Bedrijf
De bestemming ‘Bedrijf’ heeft betrekking op de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of naar aard en invloed gelijk aan deze bedrijven te stellen niet op de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomende bedrijven. Daarnaast is er een functieaanduiding opgenomen waardoor tevens een garagebedrijf aanwezig mag zijn.
Op de planverbeelding is de goot- en bouwhoogte voor gebouwen opgenomen. Voor de uitbreiding geldt dezelfde goot- en bouwhoogte als het bestaande gebouw.
Wonen
De hobbyruimte heeft een woonbestemming gekregen. Omdat de hobbyruimte een relatie heeft met de woning aan Achter de Molen 3A is deze woning ook in het plangebied meegenomen. Er is een relatie-figuur aangebracht tussen de woning en de hobbyruimte.
Verkeer - Verblijf
Binnen de bestemming ‘Verkeer-Verblijf’ zijn wegen en paden toegestaan, evenals parkeer-, nutsvoorzieningen en groen en water. Binnen de aanduiding 'garage' zijn zelfstandige garageboxen toegestaan die voornamelijk gebruikt worden voor de stalling van voertuigen en de berging van huishoudelijke zaken.
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.
De bouwvlakken zijn vrijgegeven ten aanzien van archeologie conform het selectiebesluit welke is opgenomen in van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. In de anterieure overeenkomst zijn voorwaarden opgenomen voor de te slopen bebouwing.
in het kader van de omgevingsdialoog zijn in december 2021 alle omwonenden die grenzen aan het middenterrein aangeschreven middels een brief met antwoordformulier. Een fysieke bijeenkomst of inloopavond was vanwege de corona-beperkende maatregelen niet mogelijk.
In de brief zijn de ontwikkelingen toegelicht en heeft men twee weken de tijd gekregen hierop te reageren.
Er is door één persoon telefonisch contact gezocht in verband met vragen over mogelijke gevolgen voor de bestemming van de eigen woning. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan enkel gaat over het middenterrein veranderd er niets aan de bestemmingen van de omliggende woningen/panden.
Er zijn verder geen (schriftelijke) reacties ontvangen.
Er hebben zich geen wijzigingen voorgedaan naar aanleiding van het de omgevingsdialoog.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is, ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar diverse vooroverlegpartners:
Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het inventarisatieformulier ruimtelijke aspecten. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Tevens heeft vooroverleg met Waterschap Brabantse Delta plaatsgevonden. Het waterschap had geen opmerkingen naar aanleiding van de opgestelde waterparagraaf.
De volledige reactie van de provincie is bijgevoegd als Bijlage 1.
De volledige reactie van het waterschap is bijgevoegd als Bijlage 2.
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Vervolgens heeft de raad het bestemmingsplan op 7 juni 2022 ongewijzigd vastgesteld.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.