Plan: | Bierdragerspad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0127BIERDRAGERSPAD-3001 |
Aan het Bierdragerspad in Etten-Leur zijn gronden gelegen die thans worden gebruikt als tuin behorende bij twee woningen aan de Lange Brugstraat 27 en 31. De eigenaren van de woningen aan de Lange Brugstraat 27 en 31 (hierna initiatiefnemers) zijn voornemens de gronden te herontwikkelen ten behoeve van de realisatie van twee-aaneen gebouwde woningen. De gemeente Etten-Leur heeft per brief van 5 juli 2017 aangegeven in te stemmen met de bouwplannen van twee pakhuisachtige woningen en is onder enkele voorwaarden bereid een voorstel te doen aan de gemeenteraad, te weten het aanleveren van een bestemmingsplan / ruimtelijke onderbouwing, een ondertekende anterieure overeenkomst, het houden van een omgevingsdialoog en gasloos bouwen.
Voor de gronden vigeert thans het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" zoals vastgesteld op 1 oktober 2015 door de gemeente Etten-Leur. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Gemengd - Historisch lint'. De realisatie van de woningbouw is niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient voor deze gronden een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plan kent samengevat het doel het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van twee-aaneen gebouwde woningen aan het Bierdragerspad te Etten-Leur.
Het plangebied is gelegen in het noordoosten van Etten-Leur binnen bestaand stedelijk gebied en ligt op circa 200 meter ten noordoosten van het centrumgebied aan het Van Bergenplein en circa 15 meter zuidelijk van zalencentrum 'Het Turfschip'. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een mix van wonen en bedrijvigheid.
![]() |
Etten-Leur op een topografische kaart. Het plangebied is globaal aangeduid met een gele ster. Bron: topotijdreis.nl, 2018. |
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Etten-Leur, sectie D, nummers 1438 en 1440. De noordelijke plangrens wordt gevormd door het Bierdragerspad, de oostelijke plangrens door de percelen behorend bij de woningen aan de Brouwerstraat 1 tot en met 5 en de westelijke plangrens door de percelen behorend bij de woningen aan de Domineesgang 10 en 12. De zuidelijke plangrens ten slotte wordt gevormd door de percelen behorend bij de woningen van de initiatiefnemers aan de Lange Brugstraat 27 en 31.
![]() |
Topografische weergave van de omgeving van het plangebied met zwart omkaderd het plangebied. Bron: planviewer.nl, 2018. |
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Toetsingskader
Voor de gronden binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" van de gemeente Etten-Leur. De gronden binnen dit bestemmingsplan hebben de bestemming 'Gemengd - Historisch lint'. Daarnaast ligt op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Het gehele plangebied heeft daarnaast de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'.
Beoordeling
De voor 'Gemengd - Historisch lint' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen en bovenwoningen alsmede voor bijbehorende tuinen en andere groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Binnen het plangebied is geen bouwvlak aanwezig. Derhalve is de realisatie van de woningen niet mogelijk. Wel bevat het plangebied de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn burgemeester en wethouders bevoegd om onder voorwaarden ter plaatse de bestemming 'Gemengd - Historisch lint' te wijzigen in 'Wonen - Vrijstaand' met bijbehorende bouwvlakken. De bouw van maximaal twee vrijstaande woningen wordt hiermee mogelijk. Het bouwplan ziet niet toe op de realisatie van dit type woning. Tevens is van één woningen van het bouwplan de goothoogte te hoog, deze bestaat uit drie bouwlagen zonder kap. De wijzigingsbevoegdheid schrijft een goothoogte van maximaal 6 meter voor. Derhalve kan van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik worden gemaakt. Aldus is de realisatie van de woningen niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk.
![]() |
Uitsnede vigerend bestemmingsplan “Schoenmakershoek” van de gemeente Etten-Leur met rood omkaderd het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018. |
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bouwplan strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten waaraan het planvoornemen wordt getoetst. In hoofdstuk 4 komen de planologisch relevante milieuaspecten aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Hierna komen in hoofdstuk 6 en 7 de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke toetsing/overleg aan de orde.
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de huidige en toekomstige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt eerst de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de voorliggende ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke rand van de wijk Schoenmakershoek. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van diverse voorzieningen afgewisseld door een woonfunctie. Noordoostelijk van het plangebied zijn onder meer basisschool De Pontus en Het Turfschip met o.a. restaurant, hotel en diverse zalen gelegen. Zuidelijk en westelijk van het plangebied bestaan de voorzieningen voornamelijk uit detailhandel en horeca. Het betreft hier een uitloop van het wijkcentrum aan het Van Bergenplein en de Geerkade.
Het plangebied is gelegen aan het Bierdragerspad. Deze straat sluit via de Domineesgang en de Brouwerstraat aan op de Lange Brugstraat. Aan de Lange Brugstraat zijn diverse beeldbepalende panden te bezichtigen. In de achtererfgebieden is groen aanwezig. Ten noorden van het Bierdragerspad bevinden zich diverse centrumfuncties. Dit gebied kenmerkt zich door grote bouwmassa's en geplaveide pleinen ten behoeve van het parkeren.
Via de Lange Brugstraat is de ontsluitingsweg rondom Etten-Leur te bereiken. Het Bierdragerspad betreft een éénrichtingsweg (van oost naar west) zonder openbare parkeergelegenheid. In de directe omgeving van het plangebied is parkeergelegenheid aanwezig ten behoeve van een basisschool en Het Turfschip.
Ruimtelijke hoofdopzet
Het planvoornemen zorgt voor een representatieve invulling van de vrijkomende locatie en voegt zich in het bestaande stedelijke weefsel. Wat betreft situering, massaopbouw, gevelkarakteristiek en materiaal- en kleurgebruik is er afstemming gezocht met de aangrenzende bebouwing. In de direct omgeving is bebouwing aanwezig in de zelfde massaopbouw, gevelkarakteristiek en materiaal- en kleurgebruik.
![]() |
Voorgevelaanzicht van de te bouwen woningen. Bron: C5 Architecten, 2018. |
Situering
De twee woningen volgen de oost-westrichting en voegen zich daarmee bij de overheersende bouwrichting in de directe omgeving, grotendeels parallel aan de respectievelijke aangrenzende weg. In onderhavig geval betreft dit het Bierdragerspad. De woningen liggen met de voorgevels op vergelijkbare afstand van de weg als de woningen aan de Brouwerstraat 3 en 5, namelijk 3 meter. De twee te realiseren woningen staan vrij ten opzichte van omliggende bebouwing en grenzen aan gronden in gebruik als tuin of openbaar gebied.
Massaopbouw
Qua bouwmassa verschillen de twee woningen onderling van elkaar. De westelijk gelegen woning is opgebouwd uit twee bouwlagen met kap. De oostelijk gelegen woning is voor een gedeelte opgebouwd uit 3 bouwlagen zonder kap en een gedeelte uit 1 bouwlaag met kap. Beide woningen beschikken over een garage grenzend aan de woning gelegen op ruime afstand achter de voorgevellijn waardoor parkeerruimte ontstaat zijdelings van de woningen. Er is sprake van een bouwmassa die dusdanig geleed is dat de woningen een individueel karakter hebben. De massaopbouw (bouwhoogte en kaprichting), gevelindeling en kleurgebruik zorgen ervoor dat de bouwmassa verticaal geleed is.
![]() ![]() |
Zijgevelaanzicht van beide woningen (boven oostzijde, onder westzijde). Bron: C5 Architecten, 2018. |
Gevelkarakteristiek
Wat betreft vormgeving zal gebruik gemaakt worden van een eigentijdse bouwstijl met verwijzingen naar traditioneel Oud-Hollandse gevelstijlen. Door variatie in de gevelindeling en gevelstijlen wordt, in samenhang met de variërende bouwhoogtes, een menselijke maat bewerkstelligd. Eindresultaat is het beeld van een statig herenhuis zoals deze ook te vinden zijn aan de Lange Brugstraat en past bij de ligging in de buurt van de haven.
Kleur- en materiaalgebruik
Net als de aangrenzende bebouwing wordt de bouwmassa opgetrokken uit metselwerk in gedekte aardetinten. Om de variatie in de gevelkarakteristiek te benadrukken (versterken verticale geleding) is de bouwmassa uitgevoerd in verschillende kleuren.
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
De gemeente Etten-Leur hanteert de 'Nota parkeren in beweging' uit 2007 als toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven. Basis voor het parkeerbeleid in Etten-Leur is het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Dit plan is in 2013 geactualiseerd. Echter, noch in de nota noch het GVVP zijn parkeernormen opgenomen. In de nota wordt wel verklaard dat toepassing wordt gegeven aan kencijfers als opgenomen in de publicatie CROW 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 van de ASVV.
Het CROW hanteert normen aan de hand van parkeerkencijfers die gebaseerd worden op de stedelijkheidsgraad van een gemeente. Blijkens het GVVP 2013 behoort Etten-Leur tot "weinig stedelijk" gebied.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Etten-Leur. Op basis van de stedelijkheidsgraad van de gemeente Etten-Leur en de ligging van het plangebied kan met behulp van parkeerkencijfers bepaald worden hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn in het plangebied.
In het plangebied worden twee woningen gerealiseerd van het type twee-aaneen. De gemeente Etten-Leur hanteert voor dit woningtype een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning (de normen uit het CROW zijn van toepassing verklaard in het GVVP 2013). Aldus dienen binnen het plangebied vier parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Hiervoor is ruimte binnen het plangebied gezien de ruime oprit die bij beide woning wordt gecreëerd. Ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen zal moeten worden aangetoond dat aan de parkeernorm kan worden voldaan. Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan kan worden gesteld dat redelijkerwijs is aangetoond dat feitelijk in de benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien. Aanleg en instandhouding van de benodigde parkeerplaatsen is in de planregels geborgd.
Conclusie
Binnen het plangebied kan worden voldaan aan het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan'. Er is binnen het plangebied voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woningen. Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom en te typeren als weinig stedelijk. Bij het te realiseren woningtype twee-onder-een-kap hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,2 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal maximaal (2 x 8,2) 17 vpe.
De omliggende wegen betreffen erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. Via de Lange Brugstraat is het plangebied op meerdere manieren te verlaten en wordt de verkeersstroom dus verspreid. De Lange Brugstraat betreft een doorgaande weg. Gelet op de nabijheid van deze doorgaande weg en de lage toename aan vpe, vormt onderhavig plan geen probleem ten aanzien van de afwikkeling van de verkeersafwikkeling.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Op 1 juli 2016 is een wijziging van het Rarro (de periodieke actualisatie en herstel van enkele gebreken, 6e wijziging) in werking getreden. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations op de locaties Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom een radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In geval van onderhavige radarverstoringsgebieden is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt hoger dan de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van twee woningen mogelijk. De ontwikkeling is reeds gelet op de kleinschalige omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet te worden doorlopen.
Conclusie
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.
Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.
Beoordeling
Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Stedelijke structuur' met als perspectief 'Stedelijk concentratiegebied'.
![]() |
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening met plangebied aangeduid met een gele ster. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018. |
In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur, inspelen op demografische ontwikkelingen en versterking van economische clusters. Onderhavig initiatief betreft herstructurering van gronden ten behoeve van woningbouw op een inbreidingslocatie. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied.
Middels onderhavig initiatief worden twee woningen ontwikkeld op een locatie met dicht op elkaar gesitueerde bebouwing. Een dergelijk gebied bezit kwaliteiten die - in tegenstelling tot kernen in het landelijke gebied - voornamelijk te vinden zijn in het stedelijk gebied. Etten-Leur kan worden aangemerkt als stad waarbij het als buurgemeente van Breda een rol vervult als gebied waar bovenlokale verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen. Gelet daarop is het logisch dat Etten-Leur uitbreidt in de kwantitatieve woonvoorraad. Dit draagt bij aan het onderscheid tussen steden en kernen in het landelijk gebied.
Conclusie
Gelet op concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik, is de gewenste ontwikkeling passend binnen de provinciale structuurvisie
Toetsingskader
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de "Verordening ruimte".
Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 1 januari 2018 is een geconsolideerde versie van de verordening beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.
De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat zowel algemene regels (o.a. over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) als gebiedsgerichte regels. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties worden met name bepaald door de ligging van de locatie binnen de eerder genoemde structuren en aanduidingen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is op de integrale plankaart van de Verordening ruimte Noord-Brabant gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.
![]() ![]() |
Uitsnede kaartbeeld 'Stedelijke ontwikkeling' van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018. |
Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de verordening. Er moet ten eerste getoetst worden aan de geldende regels voor structuren en aanduidingen. Voor het overige moet getoetst worden aan de algemene regels voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit uit artikel 3 Vr. Navolgend wordt deze toetsing uitgevoerd.
Hoofdstuk 3: Structuren
Artikel 4: Bestaand stedelijk gebied - Artikel 4.3: Nieuwbouw van woningen
Toetsingskader
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Beoordeling
Onderhavig plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en voorziet in nieuwbouw van woningen. In paragraaf 3.4.2 is een verantwoording opgenomen over hoe onderhavige nieuwbouw zich verhoudt tot de harde plancapaciteit en over hoe afspraken daarover in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 en is dus in zoverre in lijn met de Verordening Ruimte van de provincie.
Hoofdstuk 2: Algemene regels
Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Toetsingskader
In de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat:
Ad 1.
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:
Ad 2.
Het principe zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
Beoordeling
Voorwaarden ad 1:
Voorwaarden ad 2:
Conclusie
Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
Toetsingskader
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Plus 2020 vastgesteld. In deze visie is op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur vastgesteld. Etten-Leur wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Hiertoe wil Etten-Leur zich voornamelijk richten op het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties. Wel van belang is dat voldoende differentiatie tussen woonmilieus wordt aangebracht zodat voldaan kan worden aan de woonvoorkeuren van de inwoners. Inwoners van Etten-Leur hechten aan een woonomgeving die sociaal heterogeen is en met name qua leeftijdsopbouw en samenstelling van huishoudens gemengd is. Het aanbod dient dusdanig te zijn dat er voor ieder wat wils is.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie. De binnenstedelijke bouwlocatie wordt door de bouw van de twee nieuwe woningen volledig benut. Onderhavige ontwikkeling is te klein van schaal om zinvol bij te dragen aan het maken een onderscheid in woonmilieus.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen is passend binnen de structuurvisie van Etten-Leur.
Toetsingskader
In 2014 heeft een woningmarktonderzoek plaatsgevonden binnen de gemeente Etten-Leur op initiatief van de gemeente Etten-Leur en de Woonstichting Etten-Leur. De gemeente Etten-Leur is een middelgrote gemeente. Als tweede gemeente in de regio (na Breda), heeft het een forse groei van de bevolking doorgemaakt door het vestigingsoverschot vanuit de buurgemeenten. Niet alleen de groep senioren neemt toe, maar ook de groep een- en tweepersoonshuishoudens in de leeftijdsklasse 35 t/m 54 jaar.
De uitdaging voor Etten-Leur is om de aantrekkelijkheid van de gemeente vast te houden door de woningvoorraad goed aan te laten sluiten bij de behoeften van de woonconsumenten. Waar deze woningvoorraad niet toereikend is, is passende nieuwbouw de oplossing. Op te merken valt dat de doorstroming in Etten-Leur stagneert, waardoor veel ouderen wonen in voor hen ongeschikte woningen. Starters vinden door de stagnatie van de woningmarkt moeilijker een passende woning. De kwalitatieve vraag tot het jaar 2020 bestaat in Etten-Leur vooral uit huurappartementen, rijwoningen en tweekappers. Het voorliggende planvoornemen draagt bij aan de bouw van nieuwe woningen binnen de wensen die uitgesproken worden in het woningmarktonderzoek voor de gemeente Etten-Leur.
De gemeente Etten-Leur beschikt niet over een actuele woonvisie, maar is wel voornemens deze te ontwikkelen. Daarom heeft Etten-Leur een woningmarktonderzoek laten uitvoeren om inzicht te verkrijgen in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. Hiervoor is onder meer een enquête onder de bewoners van Etten-Leur uitgevoerd. Resultaten van het onderzoek zijn gebundeld in het 'Rapport woningmarktonderzoek - Een stevige basis voor een gezamenlijke koers'. Hieruit volgt dat er behoefte is aan meer tweekappers. Deze behoefte bestaat vooral onder jonge én middelbare doorstromers. Er is blijkens het rapport ruimte tot maximaal 530 woningen in deze categorie. De meeste ruimte bestaat in het segment €200.000,- tot € 300.000,-.
De behoefte aan woningen in Noord-Brabant wordt ook regionaal geprognosticeerd in de provinciale "Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant". De uitkomsten van de prognose zijn onderwerp van afspraken tussen provincie en gemeenten in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze afspraken worden vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen (2017).
In de Regionale Agenda Wonen 2017 stemt de gemeente Etten-Leur het woningbouwprogramma in regionaal verband af met andere gemeenten in de regio West-Brabant. De gemeente Etten-Leur heeft een benodigde capaciteit van 1.375 woningen. De totale capaciteit in plannen bedraagt 1.500, waarvan een harde capaciteit van 921 woningen.
![]() |
Benodigde capaciteit aan nieuwe woningen in de regio West-Brabant. Binnen het rode kader is de gemeente Etten-Leur aangeduid. Bron: Regionale Agenda Wonen 2017 – Deel A, 2018. |
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van twee twee-aaneen gebouwde woningen. Blijkens het woningmarktonderzoek van de gemeente Etten-Leur is er specifiek vraag naar dit woningtype. Voorts past de ontwikkeling van twee woningen ruimschoots binnen de kwantitatieve behoefte van Etten-Leur, nu Etten-Leur een benodigde capaciteit van 1.375 woningen heeft, maar de harde plancapaciteit slechts ziet op 921 woningen.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen binnen Etten-Leur.
Woonvisie Etten-Leur
Op 25 juni 2007 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Etten-Leur 2007-2015 vastgesteld. De visie pleit voor extra aandacht voor de bouw van geschikte huisvesting voor senioren en starters. Verder bevat de visie een verdeling naar financieringscategorieën. In de koop- en huursector zijn nieuwe goedkope en bereikbare woningen nodig. De koopwoningen zijn vooral nodig om een niet onaanzienlijk aantal starters dat wil kopen, aan Etten-Leur te binden. De bestaande woningvoorraad, die dankzij de nieuwbouw vrij gaat komen, biedt kansen voor starters en gezinnen. De malaise op de woningmarkt heeft geleid tot het inzicht om vooral vraaggericht te bouwen.
Beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur'
Op 14 juli 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur' vastgesteld. Deze notitie bevat regels voor de huisvesting voor mantelzorg bij woningen. Naast huisvesting in permanente aan-, uit- of bijgebouwen biedt de notitie ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Aan deze afwijking hangt de voorwaarde dat indien de mantelzorg ten einde is een en ander weer terug gebracht moet worden conform het bestemmingsplan. Op 1 november 2014 trad het nieuwe Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking. Ofschoon de regeling met betrekking tot mantelzorg in het Bor qua strekking ruimer is, blijft de beleidsnotitie aanvullend van toepassing. De beleidsnotitie is dan ook verwerkt in de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.
Beleidsregel aan huis gebonden beroepen en bedrijven
Bestemmingsplannen kunnen een (ruime) regeling bevatten met betrekking tot aan huis gebonden beroepen en bedrijven. Uit de praktijk blijkt dat er soms onduidelijkheid bestaat over welke beroepen of bedrijven nu rechtstreeks toegestaan zijn. Om discussie te voorkomen, hebben burgemeester en wethouders op 16 maart 2010 de beleidsregel 'aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden. De beleidsregel is integraal als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan past binnen het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Voor deze gronden geldt een archeologische onderzoeksplicht bij een bodemverstoring groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm. Onderhavige ontwikkeling overschrijdt deze grenswaarden. Daarom is aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen - bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting - een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het proefsleuvenonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen archeologische vindplaatsen aangetroffen. Derhalve wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
Het proefsleuvenonderzoek is voorafgaand vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan nog niet beoordeeld door de regioarcheoloog, derhalve is nog geen selctiebesluit genomen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' blijft daarom in onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd.
Conclusie
Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling heeft een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen archeologische vindplaatsen aangetroffen. Het proefsleuvenonderzoek is voorafgaand vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan nog niet beoordeeld door de regioarcheoloog, derhalve is nog geen selctiebesluit genomen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' blijft daarom gehandhaafd op de verbeelding.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Door Econsultancy is in december 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest in de bodem. Wel is er op het zuidoostelijke van de onderzoekslocatie een sterke verontreiniging van lood aangetroffen. Door Econsultancy is een nader onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van een geconstateerde verontreiniging met lood ter plaatse van boorpunt 4. Met dit onderzoek (Econsultancy, mei 2018) is aangetoond dat géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zie daarvoor Bijlage 5 bij deze toelichting. De lichte loodverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in de bodem. De verontreiniging met lood ter plaatse van het voormalige boorpunt 4 van het verkennend bodemonderzoek is niet meer aangetoond.
Conclusie
Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x
gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
![]() |
Uitsnede keurkaart Keur waterschap Brabantse Delta met het plangebied globaal aangeduid met een gele ster. |
Beoordeling
Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat de locatie niet is gelegen binnen de beschermde gebieden. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing.
Het plangebied wordt thans gebruikt als tuin behorende bij de woningen aan de Lange Brugstraat 27 en 31 en is vrijwel volledig onverhard. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt het plangebied geherstructureerd. Het bestaand verhard oppervlak neemt toe ten gevolge van de bouw van twee woningen met bijbehorende opstallen. Het gehele plangebied beslaat echter slechts een oppervlak van circa 900 m2. De bouwplannen blijven daarmee ruim onder de norm van 2.000 m2 extra verharding ten opzichte van de bestaande situatie, zodat geen sprake is van een retentievereiste als verplicht door het waterschap.
Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan tijdens de uitvoerfase rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.
Gescheiden van het hemelwater wordt het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) separaat verwerkt en aangesloten op de bestaande hemelwaterriolering. Het afvalwater wordt van daaruit afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Door de scheiding van het vuilwater van het hemelwater (hemelwaterafvoer; HWA) wordt de bestaande riolering veel minder belast.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat alle wateraspecten zorgvuldig zijn afgewogen.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het 'Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 15 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Door Ecologisch Adviesbureau Cools is in november 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Rapportage van de quickscan is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Uit de quickscan volgt dat het plangebied geheel ongeschikt is als broedplaats voor vogels. Het plangebied zal mogelijk wel fungeren als voedselgebied voor enkele algemene vogelsoorten, zoals de merel, roodborst, koolmees, Turkse tortel, alsook huismus. Dergelijke, niet essentiële, foerageergebieden voor vogels zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming.
In de tuinen ontbreken mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Om zich te verplaatsen van verblijfplaats naar foerageergebied en omgekeerd maken vleermuizen veelal gebruik van min of meer vaste vliegroutes. Hierbij maken ze meestal gebruik van lijnvormige landschapselementen. Gezien het ontbreken van noodzakelijke beschutting biedende lijnvormige landschapselementen binnen of direct nabij het plangebied is het uitgesloten dat een vaste vliegroute thans binnen het plangebied aanwezig is. Tevens kan worden gesteld dat het aantal vleermuizen (zowel exemplaren als soorten) dat gebruik maakt van het plangebied als foerageergebied zeer gering zal zijn. Het plangebied is namelijk niet van essentieel belang als foerageergebied voor de vleermuizen. Voor een aantasting van het foerageergebied is de aanvraag van een ontheffing dan ook niet noodzakelijk.
De bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker en huisspitsmuis zullen het plangebied maximaal gebruiken als 'doortrekroute' en/of foerageergebied. De functies die het plangebied eventueel actueel bezit voor de huisspitsmuis en de amfibiesoorten zullen door de geplande activiteiten geheel dan wel grotendeels verdwijnen. De genoemde soorten zijn in Noord-Brabant echter vrijgesteld, waardoor de aanvraag van een ontheffing voor het vernielen of beschadigen van eventueel aanwezige vaste verblijf- en/of rustplaatsen niet noodzakelijk is.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als gemengd gebied. Direct naast woningen komen immers ook andere functies voor, zoals horeca en detailhandel. Richtafstanden uit de VNG kunnen derhalve met één afstandstap worden verlaagd. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van twee woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De woningen binnen het plangebied bevinden zich binnen of nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. In onderstaande tabel is hier een overzicht van gegeven:
![]() |
Zoals blijkt uit de tabel kan enkel niet aan de richtwaarde met betrekking tot 'Het Turfschip' worden voldaan. Ter plaatse is een sporthal gevestigd. Grootste richtwaarde met betrekking tot sporthallen (SBI-2008: 931-A) bedraagt 30 meter (aspect geluid). De afstand van de rand van de bestemming tot de plaats waar geluidsgevoelige ruimtes kunnen worden opgericht is bepalend. De noordelijke rand van het bouwvlak is op een afstand van circa 15 meter gelegen tot de rand van de bestemming waar een sporthal is toegestaan. Er wordt dus niet voldaan aan de richtwaarde van 30 meter. Echter staan er op een afstand van 10 tot 15 meter al woningen aan de Domineesgang en Brouwerstraat. De sporthal wordt daarom door de bouw van de woningen in het plangebied niet extra beperkt in het gebruik. Omgekeerd kan het bestaan van een sporthal naast de geprojecteerde woningen het woon- en leefklimaat van toekomstige bewoners wel beïnvloeden. Gedacht kan worden aan geluidsoverlast afkomstig van verkeer of sportactiviteiten. In onderhavig geval kan echter worden gesteld dat van geluidsoverlast geen sprake zal zijn. Parkeervoorzieningen (SBI 2008: 5221-1) van de sporthal liggen namelijk - zoals blijkt uit bovenstaande tabel - op voldoende afstand tot het plangebied. Aan de zuidzijde van het Turfschip is ook een toegang, maar deze ligt schuin gesitueerd tegenover de woningen. Tevens zijn de woningen in het plangebied gesitueerd tegenover een geluidsluwe gevel van de sporthal. Deze gevel is niet voorzien van deuren. Derhalve kan worden gesteld dat de sporthal geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat van de woningen in het plangebied. Daarmee is een goed woon-en leefklimaat verzekerd.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
![]() |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen aan wegen met een snelheidsregime van 30 km/u. Conform de Wet geluidhinder gelden voor deze wegen geen onderzoekszones. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan bovendien worden gesteld dat het aangrenzende Bierdragerspad uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van bestemmingsverkeer. Bovendien betreft het Bierdragerspad ter hoogte van het plangebied een éénrichtingsweg. Gelet op een logische afwikkeling van de verkeersstroom afkomstig van en naar het Turfschip en de basisschool, genieten andere wegen dan het Bierdragerspad hiervoor de voorkeur. Aldus kan worden gesteld dat de verkeersintensiteit ter hoogte van het plangebied beperkt is en dat geluidshinder afkomstig van wegverkeerslawaai niet te verwachten is.
Conclusie
Geluid afkomstig van wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor wonen in het plangebied. Een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van dit aspect is daarmee verzekerd.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van twee woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.
![]() |
Uitsnede van de risicokaart waarop het plangebied globaal is aangeduid met een gele ster. |
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een bestrijdingsmiddelenopslag aan de Korte Brugstraat 100 te Etten-Leur op een afstand van circa 650 meter. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de planlocatie is gelegen op een afstand van circa 700 meter van een spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze spoorlijn geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico gelden veiligheidsafstanden van 11 meter (GR 10-7) en 159 meter (GR 10-8). Het plangebied ligt ruim buiten deze afstanden. Voor het overige ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van andere relevante (water)wegen.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op een afstand van circa 700 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een risicocontour. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
![]() |
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is globaal aangeduid met een gele ster. |
Beoordeling
Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. Dit is de regio die zich uitstrekt van Oud Gastel tot Nispen en van Etten-Leur tot Heerle. De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Er is een provinciale strategie opgesteld voor de volledige regio. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en kent niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.
Het plangebied is daarnaast gelegen binnen een molenbiotoop van een industrie- en poldermolen aan de Geerkade 45. Deze molen ligt op circa 222 meter ten noordwesten van het plangebied. Binnen deze molenbiotoop moet rekening gehouden worden met de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element. Concreet betekent dit dat bepaalde maximale bouwhoogtes in acht moeten worden genomen, afhankelijk van de afstand tot de molen. Gelet op het feit dat tussen de molen en het plangebied reeds bebouwing aanwezig is met een hogere bouwhoogte dan onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt de functionele werking van de molen of zijn waarde als landschapselement met onderhavig bestemmingsplan niet belemmerd.
Tot slot is het plangebied gelegen grenzend aan een gebied met historische stedenbouw. Deze historische stedenbouw strekt zich uit langs de Korte Brugstraat en Lange Brugstraat en naar het zuiden langs het Van Bergenplein en Lichttorenhoofd. Onder andere een historische molen, de Sint-Petruskerk en een reeks oude villa's aan de Lichttorenhoofd geven het gebied karakter. Het plangebied is gelegen aan de grens van het gebied met historische stedenbouw. In de directe omgeving van het plangebied is reeds sprake van omvangrijke nieuwbouw (woningen aan de Brouwerstraat en Het Turfschip). Gelet hierop kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen in een overgangsgebied van historische stedenbouw naar meer eigentijdse bebouwing. Nu de woningen in het plangebied niet direct grenzen aan historische stedenbouw en in ogenschouw genomen de stedenbouwkundige inpassing van beide woningen binnen het plangebied zoals besproken in hoofdstuk 2, kan worden gesteld dat van aantasting van cultuurhistorische waarden is geen sprake is, zeker gelet op de al bestaande nieuwbouw rondom het havengebied.
Conclusie
Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Beoordeling
Ter plaatse van de projectlocatie zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van twee woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van twee woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Het bestemmingsplan "Bierdragerspad" past binnen de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot milieu. Met de nieuwe ontwikkeling is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het gemeentelijk handboek dan wel actuele bestemmingsplannen binnen de gemeente Etten-Leur.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Artikel 1 'Begrippen'
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 'Wijze van meten'
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Bestemmingen
Wonen- twee-aaneen
De nieuwe grondgebonden woningen hebben de bestemming 'Wonen- twee-aaneen' gekregen. Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak de plaats van het hoofdgebouw geregeld. Conform de regels en aanduidingen zijn enkel twee-aaneengebouwde woningen mogelijk.
In de regels is het maximum aantal wooneenheden geregeld. Op de verbeelding is de bouwhoogte van hoofdgebouwen begrensd op een goothoogte van 7 meter en een nokhoogte van 11 meter. Binnen het bouwvlak ter plaatse van de grondgebonden woningen mogen ook aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden. De gronden buiten het bouwvlak mogen ook aangewend worden voor de realisering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Hiervoor zijn maatvoeringeisen opgenomen in de regels. Er zijn afwijkingsmogelijkheden geboden voor de realisering van een praktijkruimte en/of het bieden van mantelzorg in een tijdelijke woonunit of vrijstaand bijgebouw.
Waarde - Archeologie 1
De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Daartoe zijn regels opgenomen die archeologische waarden beschermen in relatie tot bodemingrepen. Daarbij is het vigerend bestemmingsplan leidend geweest.
Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: 'Regels van het bestemmingsplan Bierdragerspad'.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van twee twee-aaneengebouwde woningen, derhalve is het plan exploitatieplichtig. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeente Etten-Leur sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. De gemeente verleent alleen medewerking aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het concept plan is toegezonden aan het waterschap. Het overleg met de provincie is beperkt tot het invullen van het inventarisatieformulier. Het vooroverleg heeft niet geleid tot inhoudelijke reacties die nopen tot aanpassing van het bestemmingsplan.
De inspraak op de voorontwerpfase wordt achterwegen gelaten. De gemeente Etten-Leur heeft echter per brief van 5 juli 2017 aangegeven dat zij willen weten of bewoners en eigenaren van panden in de directe omgeving met het bouwplan instemmen. De gemeente vroeg de initiatiefnemers om met hen in gesprek te gaan. Tevens is de exploitant en eigenaar van 'Het Turfschip' hiervoor benaderd.
Omwonenden hebben inspraakmogelijkheden gehad op de bouwplannen tijdens een overleg van 25 oktober 2017. Onderstaand wordt verslag gedaan van dit inspraakmoment, waarbij alle directe omwonenden en andere belanghebbenden zijn uitgenodigd. Navolgend is een overzicht van de genodigden en aanwezigen van de bijeenkomst gepresenteerd.
![]() |
Overzicht genodigden omgevingsdialoog |
De initiatiefnemers hebben een inspraakavond georganiseerd voor omwonenden. De inspraakavond van 25 oktober 2017 van 19:00 tot 21:00 heeft plaatsgevonden in 'Buurthuis Turfschip Etten-Leur', en is grotendeels verzorgd door de architect van de initiatiefnemer. Tijdens het overleg zijn de contouren van de gewenste bouw getoond aan de aanwezigen. De schetstekeningen die zijn gepresenteerd waren reeds met de welstandscommissie besproken en de commissie had deze geaccordeerd. Diverse onderwerpen zijn nadrukkelijk besproken, te weten de afstand tot de perceelsgrens, de hoogte van de woningen, de ramen aan de zijkant, de diepte van het perceel, de hoogte van het maaiveld en balkon/dakterras. Tijdens het overleg zijn er twee opmerkingen gekomen opmerking inzake privacy. De opmerking uit de zaal betrof de aanwezigheid van een dakterras/balkon en de korte afstand van de bebouwing tot de bestaande achtertuinen. In verband met privacy is er bewust voor gekozen om geen ramen te plaatsen aan de zijkanten van de woningen in pakhuisstijl. De aanwezigen konden zich hierin vinden en waardeerde dat ook rekening werd gehouden met hun privacy. Verder zijn er geen noemenswaardige opmerkingen of vragen vanuit het publiek gekomen inzake de wenselijkheid van de bouwplannen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 31 mei t/m 11 juli 2018 voor eenieder ter inzage gelegen. Een ieder is binnen deze termijn in de gelegenheid geweest om zienswijzen in te dienen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.