Regels Grauwe polder 86 - 88
Inhoudsopgave Artikel 6 Waarde-Archeologie 4 Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel Artikel 9 Algemene gebruiksregels Artikel 10 Algemene aanduidingsregels Artikel 11 Algemene afwijkingsregels Artikel 12 Algemene wijzigingsregel Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen 1.1 plan: het bestemmingsplan ' Grauwe Polder 86-88' met identificatienummer NL.IMRO.0777.0081GRPOLDER8688-3001 van de gemeente Etten-Leur; 1.2 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels; 1.3 aan- of uitbouw: een uit de gevel springend bijgebouw dat in architectonisch opzicht een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw is die door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw, zoals serres, bijkeukens, erkers, hobbykamers, veranda’s, wasruimtes en dergelijke; 1.4 aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.5 aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.6 aan-huis-gebonden-beroep: het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch gebied of hiermee gelijk te stellen dienstverlenende beroepen en ambachtelijke en verzorgende bedrijven, zoals bijvoorbeeld een architect, tandarts, kunstenaar, edelsmid, adviseur en dergelijke; 1.7 achtergevel: het meest achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw; 1.8 afhankelijke woonruimte: een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging hoort tot het perceel van de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding gehuisvest is; 1.9 archeologisch deskundige: de regionale (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie; 1.10 archeologisch onderzoek: bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie; 1.11 bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.12 bebouwingspercentage: een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; 1.13 bestaand: bebouwing en/of gebruik bestaande ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; 1.14 bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; 1.15 bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.16 bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals garages, bergingen, schuurtjes, hobbykassen, tuinhuisjes, dierenverblijven en dergelijke; 1.17 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.18 bouwgrens: de grens van een bouwvlak; 1.19 bouwlaag: een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van zolder en onderbouw; 1.20 bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.21 bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel; 1.22 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.23 bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.24 detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat postorderbedrijven en daarmee vergelijkbare internetwinkels niet worden aangemerkt als detailhandel, tenzij ter plaatse sprake is van fysiek klantcontact; 1.25 erf: een al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij en/of in functioneel opzicht ten dienste staat van en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst; 1.26 erfafscheiding: bouwwerk geen gebouw zijnde dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein; 1.27 erker: een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning; 1.28 escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus; 1.29 functie: doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan; 1.30 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.31 geluidbelaste gevel een gevel met een geluidbelasting van meer dan 48 dB na correctie ex. artikel 110g Wet geluidhinder. 1.32 geluidgevoelig gebouw: Woning of ander geluidgevoelig gebouw, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder; 1.33 geluidzone: een zone van een weg als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. 1.34 hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht; 1.35 huishouden: de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede wordt begrepen: de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen; een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband; 1.36 mantelzorg: zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie. Het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is; 1.37 normale onderhoudswerkzaamheden: werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van gronden en bouwwerken; 1.38 praktijkruimte: een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd voor de uitoefening van een (aan huis gebonden) beroep of bedrijf; 1.39 productiegebonden detailhandel: detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of worden toegepast in het productieproces dan wel worden bewerkt voor toepassingen elders, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie; 1.40 prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding; 1.41 raamprostitutie: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen; 1.42 seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.43 straatprostitutie: het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken; 1.44 tijdelijke woonunit mantelzorg: een woonunit ten behoeve van huisvesting voor mantelzorg in de vorm van een demontabel en/of relatief eenvoudig verwijderbaar gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, doch in het spraakgebruik als woonunit wordt aangemerkt, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- en/of nachtverblijf; 1.45 voorgevel: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw; 1.46 voorgevellijn: een denkbeeldige lijn die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde niet mag worden overschreden; 1.47 voorste perceelsgrens: de naar de weg gekeerde grens van een bouwperceel, waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. 1.48 vrijstaande woning: een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning; 1.49 woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden; 1.50 weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan; 1.51 wet/wettelijke regelingen: indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald; 1.52 zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkte publieksgerichte functie en instellingen voor educatieve training (kortlopende trainingen/seminars, niet zijnde volwaardig onderwijs). Artikel 2 Wijze van meten 2.1 Meten bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1.1 de afstand van bouwwerken afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens alsmede afstanden van bouwwerken tot de openbare weg worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn; 2.1.2 het bebouwde oppervlak van een bouwperceel (of een ander terrein) de oppervlakten van alle op een bouwperceel/terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar opgeteld, tenzij in de planregels anders is bepaald; 2.1.3 het bebouwingspercentage deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden; 2.1.4 de breedte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse zijgevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende zijgevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat; 2.1.5 de gebruiksvloeroppervlakte tussen de binnenwerkse gevelvlakken, op de vloer van de ruimten die ingevolge het bestemmingsplan worden of kunnen worden gebruikt voor de gegeven bestemmingen; 2.1.6 het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; voor een bouwwerk dat in het water wordt gebouwd, het gemiddelde waterpeil. 2.1.7 de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.1.8 de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals antennes, schoorstenen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen; 2.1.9 de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 2.1.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend; 2.1.11 de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.2 ondergeschikte bouwdelen Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Tuin 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen behorende bij de aangrenzende gronden; alsmede voor (bijbehorende): verhardingen; andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder parkeervoorzieningen. 3.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 3.2.1 Aan- en uitbouwen Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels: bij iedere woning mogen binnen deze bestemming aan- en uitbouwen worden opgericht in de vorm van erkers, tochtportalen of entreepartijen; de oppervlakte bedraagt maximaal 6,00 m²; de bouwhoogte bedraagt maximaal 0,30 meter boven de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: de bouwhoogte van een pergola bedraagt maximaal 2,50 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,00 m. Artikel 4 Tuin - 2 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen behorende bij de aangrenzende gronden; hobbymatige agrarische activiteiten; groenvoorzieningen; volkstuinen; alsmede voor (bijbehorende): verhardingen; andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 4.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 4.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 4.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: het aantal gebouwen per bouwperceel bedraagt maximaal 1; de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 60,00 m2; de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 m; de afstand van gebouwen tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5,00 m. 4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: de bouwhoogte van een pergola bedraagt maximaal 2,50 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,00 m. 4.3 Specifieke gebruiksregels 4.3.1 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 4.1 wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte; Artikel 5 Wonen - Vrijstaand 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen-Vrijstaand’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: vrijstaande woningen; alsmede voor (bijbehorende): tuinen, erven en bijbehorende verhardingen; andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. 5.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 5.1 bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd: 5.2.1 Vrijstaande woningen Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels: woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; ten aanzien van de goothoogte en bouwhoogte gelden de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogtes; de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 6,00 m; de afstand tussen een vrijstaande woning en de zijdelingse bouwperceelsgrenzen (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt aan beide zijden minimaal 3,00 m; de bouw van een woning gelegen binnen een geluidzone is uitsluitend toegestaan indien de geluidbelaste gevel van de woning wordt uitgevoerd in een constructie zonder te openen delen waarbij geldt dat in een dergelijke situatie een NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van de toegepaste constructie en 33 dB, dient te worden gegarandeerd; in afwijking van het bepaalde onder e. is de bouw van een woning toegestaan indien voor wat betreft het verkeerslawaai de door burgemeester en wethouders bij besluit van 19 mei 2015 vastgestelde hogere waarden niet worden overschreden en aan de in dit besluit gestelde voorwaarden wordt voldaan. 5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden: aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd; aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden gebouwd; de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelegen binnen de aangegeven bouwvlakken tot de openbare weg die gelegen is parallel aan de voorgevel(lijn) bedraagt minimaal 5,00 m; buiten het bouwvlak mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van: maximaal 50 m2 op percelen kleiner of gelijk aan 500 m2, waarbij geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte van het perceel de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen worden opgeteld; maximaal 100 m2 op percelen groter dan 500 m2 maar kleiner of gelijk aan 750 m2, waarbij geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte van het perceel de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen worden opgeteld; maximaal 150 m2 op percelen groter dan 750 m2, waarbij geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte van het perceel de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen worden opgeteld; met dien verstande dat per perceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden, waarbij geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte van het perceel de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen worden opgeteld; de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. De totale bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 m respectievelijk 5,50 m; de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen en aan- of uitbouwen en bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt aan een zijde minimaal 2,50 m; aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd; vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op basis van artikel 5.5.1 is verleend. 5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht; de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m. 5.3 Afwijken van de bouwregels 5.3.1 Afwijkingen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 5.2.2 sub d voor de bouw van een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan-uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden: de totale oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 100,00 m²; het bebouwingspercentage per perceel van de gronden buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 50%, waarbij geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte van het perceel de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen worden opgeteld; de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 5.2.2 zijn van toepassing; 5.2.2 sub d voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden: de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg; er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80 m²; de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m; de woonunit dient minimaal 3,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst; per perceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd worden, waarbij geldt dat voor het bepalen van de oppervlakte van het perceel de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en de oppervlakte van het perceelsgedeelte binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen worden opgeteld; de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden; voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen; zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd. 5.4 Specifieke gebruiksregels 5.4.1 Aan-huis-gebonden-beroep Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met artikel 5.1 mits: het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is; de daarvoor te benutten ruimte in het hoofgebouw maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 75% van de ingevolge 5.2.2 sub d toegestane oppervlakte aan bijgebouwen beslaat; het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is; het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel. 5.4.2 Specifiek gebruiksverbod Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 5.1, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning; het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte. 5.5 Afwijken van de gebruiksregels 5.5.1 Afwijken mantelzorg Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.4.2 sub b en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg; er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is; de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie; het (gedeelte van het) vrijstaande bijgebouw dat in gebruik is ten behoeve van mantelzorg maximaal 80,00 m2 bedraagt; de bouwregels onder artikel 5.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn; voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, deze moet worden gehandhaafd; een dergelijke bewoning geen belemmering vormt voor omliggende bedrijven; er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de afhankelijke woonruimte; zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen dient te worden conform het bestemmingsplan. Artikel 6 Waarde-Archeologie 4 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming 'Waarde-Archeologie 4'. 6.2 Bouwregels Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties; het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 6.3.1 Verbod Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 ter plaatse van de zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren: het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en bomen; het rooien van diepgewortelde beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd; het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen; het scheuren van grasland, anders dan ten behoeve van het inzaaien van gras; het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil; het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies; het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakteverhardingen dieper dan 0,40 m en de oppervlakte meer dan 10.000 m2 bedraagt; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,40 m. 6.3.2 Uitzonderingen Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: het normale onderhoud en beheer betreffen; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 6.3.3 Toelaatbaarheid De in artikel 6.3.1 genoemde werken zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden ontstaan of kan ontstaan; indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 verbonden dat voorafgaand aan de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat archeologische begeleiding zal plaatsvinden. 6.4 Wijzigingsbevoegdheid 6.4.1 Wijzigingsregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4’ van de verbeelding te verwijderen, indien: uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden. Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Artikel 8 Algemene bouwregels 8.1 Ondergronds bouwen Ondergrondse werken Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen. Ondergronds bouwen Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van afstanden tot perceelsgrenzen; het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil; de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4,00 meter onder peil. 8.2 Radarverstoringsgebied al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 63 m boven NAP, in verband met de bescherming van het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht; het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het toestaan van bouwwerken hoger dan 63 m boven NAP, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de werking van de radar en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar. Artikel 9 Algemene gebruiksregels het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden, alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming; tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor seksinrichtingen en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie. Artikel 10 Algemene aanduidingsregels 10.1 Geluidzone - industrie Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’, betreffende de gronden gelegen binnen de 50 dB(A)-contour van het industrieterrein Vosdonk, is het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen uitsluitend toegestaan indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het industrielawaai op de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. 10.2 Luchtvaartverkeerzone Al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone (met nummer)’ dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan: ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 1': 54,14 m boven NAP; ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 2': de bouwhoogte die wordt verkregen door de lineaire interpolatie van 54,14 m boven NAP en 109,14 m boven NAP; ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 3': 109,14 m boven NAP; in verband met het beschermingsgebied van de in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen. Artikel 11 Algemene afwijkingsregels 11.1 Algemene afwijkingen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor: het in geringe mate overschrijden van het plan, zoals een bouwgrens of bouwvlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, met dien verstande dat de grenzen met niet meer dan 2,00 m mogen worden overschreden; het overschrijden van de voorgeschreven maatvoeringen met maximaal 10%. Artikel 12 Algemene wijzigingsregel 12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van wettelijke regels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in de planregels opgenomen artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen aan te passen, indien deze wettelijke regelingen na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 13 Overgangsrecht 13.1 Overgangsrecht bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 13.2 Overgangsrecht gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het genoemde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Artikel 14 Slotregel Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Planregels bestemmingsplan "Grauwe Polder 86-88".