herziening bestemmingsplan Buitengebied, Haansberg 47

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. wonen;

2. tuinen, erven en verhardingen;

3. paden en wegen en parkeervoorzieningen voor eigen gebruik.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen

1. Op de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de genoemde bestemming worden gebouwd binnen het bouwvlak;

2. De afstand van bouwwerken, voor zover deze een hoogte van 1,5 m overschrijden, tot de weg dient minimaal 20 m, gemeten uit de as van de weg, te bedragen;

3. De afstand van gebouwen, geen kassen zijnde, tot perceelsgrenzen dient minimaal 5 m te bedragen.

5.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

1. Per bestemmingsvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd;

2. De inhoudsmaat van een woning mag niet meer bedragen dan 600 m3, indien ten tijde van het ter inzage leggen van deze herziening de inhoudsmaat van de woning meer bedraagt dan 600 m3 geldt dit als maximum inhoudsmaat en mag niet worden vergroot;

3. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 9 m bedragen;

4. De dakhelling van de kap van de woning mag niet minder bedragen dan 12 º en niet meer bedragen dan 50º.

5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

1. De gezamenlijke grondoppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen, ten behoeve van wonen, mag niet meer dan 50 m² bedragen;

2. In afwijking van het bepaalde onder a. mag de gezamenlijke grondoppervlakte aan bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding "sloop- / bonusregeling" niet meer dan het aangegeven aantal m² bedragen.

3. De goothoogte mag:

   1. bij vrijstaande bijgebouwen niet meer bedragen dan 3 m;

   2. bij aangebouwde bijgebouwen niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning tot een maximum van 3 m;

4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;

5. Bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat en voor zover een ontheffing op basis van artikel 3.5.1 is verleend.

5.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijking van bouwregels

5.3.1 afwijking ten behoeve van tijdelijke woonunits

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 sub a ten behoeve van de plaatsing van een tijdelijke woonunit, met dien verstande dat:

   1. De woonunit noodzakelijk is ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

   2. De zorgbehoefte dient tijdelijk van aard te zijn, waarbij de zorgbehoefte dient te zijn aangetoond door een ter zake deskundige adviesinstantie;

   3. De toegestane oppervlakte van bijgebouwen zoals bepaald in lid 3.2.3 sub a niet mag worden overschreden;

   4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m;

   5. De woonunit dient minimaal 3 m achter de voorgevellijn te worden geplaatst;

   6. Het bouwvlak mag in totaal voor niet meer dan 50% worden bebouwd;

   7. De afhankelijke woonruimte leidt niet tot onevenredige aantasting van de omgeving of van de belangen van derden;

   8. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden;

2. Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze zijn opgenomen in artikel 3 van dit bestemmingsplan;

3. Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in indien de bij het verlenen van de onheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. In dit geval dient de woonunit te worden verwijderd.

5.3.2 afwijking bouwregels bijgebouwen en overkappingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 80 m2.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

1. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

5.4.2 Aan huis gebonden beroepen

Het gebruik van de woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan huis gebonden beroep is niet strijdig met artikel 3.1 mits:

1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;

2. de daarvoor te benutten ruimte in het hoofdgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen beslaat;

3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

4. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

5.5 Afwijking van de gebruiksregels

5.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van artikel 3.4.1 sub 1 en toe te staan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

   • een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

   • er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

   • de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

   • de afhankelijke woonruimte moet passen binnen de vigerende bouwregels inzake bijgebouwen, waaronder het maximaal toegestane m² aan bijgebouwen, genoemd in artikel 3.2.3 ;

   • zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, is het bepaalde in de specifieke gebruiksregels zoals genoemd in artikel 3.4.1 van toepassing.

2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden de procedureregels in acht genomen zoals deze zijn opgenomen in artikel 3 van dit bestemmingsplan.

3. Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing, verleend op grond van lid 1 in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.