Planregels

Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Markt-Centrum e.o..

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. openbare nutsvoorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  2. de goothoogte mag maximaal 3,50 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 m bedragen;

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 6,00 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

 

Artikel 4 Centrum - 1

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Centrum - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;

  2. persoonlijke dienstverlening;

  3. zakelijke dienstverlening;

  4. horecabedrijven die voorkomen in de categorieën 1a in de Staat van horeca-activiteiten (bijlage 1);

  5. maatschappelijke dienstverlening;

  6. kantoren;

  7. openbare nutsvoorzieningen;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens voor woningen op de verdieping(en);

  9. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt', tevens voor een supermarkt.

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor of kantine;

  2. overige logistieke ruimten, zoals (overdekte) bevoorradingstraten;

  3. (overdekte) parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  4. (overdekte) fietsvoorzieningen;

  5. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  7. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. ter plaatse van aanduiding 'onderdoorgang' dient een minimale vrije hoogte van 5,00 m tussen het peil en de verdieping aangehouden te worden;

  2. woningen dienen een inhoud van minimaal 200,00 m3 te hebben.

 

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'.

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  3. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 4.2.3 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Situering functies

Bij de situering van verschillende functies zoals genoemd onder lid 1 van dit artikel gelden de volgende regels:

  1. de in lid 1 van dit artikel onder a., b., c. en i. genoemde functies mogen zowel op de begane grond als op de verdieping(en) plaatsvinden;

  2. de in lid 1 van dit artikel onder d. en g. genoemde functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden;

  3. de in lid 1 van dit artikel onder e., f. en h. genoemde functies mogen uitsluitend op de verdieping(en) plaatsvinden;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', tevens voor zakelijke dienstverlening op de begane grond en de verdieping(en) tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 950,00 m2;

  5. in uitzondering op sub b. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - restaurant', horeca op de verdieping(en) toegestaan;

  6. voor de uitoefening van zakelijke dienstverlening geldt een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 250,00 m² per vestiging;

  7. voor de uitoefening van horeca geldt een gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 3.000,00 m²;

  8. voor de uitoefening van kantoor en/of zakelijke dienstverlening op de verdieping(en) geldt een gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1.600,00 m²;

  9. voor de uitoefening van een supermarkt geldt een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 3500,00 m² per vestiging;

 

4.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;

  2. de daarvoor te benutten ruimte in het hoofdgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

4.4.3 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. automatenhal;

  2. internetcafés;

  3. bardancings/ dancings;

  4. coffeehops;

  5. sexinrichtingen;

  6. belwinkels.

 

Artikel 5 Centrum - 2

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;

  3. persoonlijke dienstverlening;

  4. zakelijke dienstverlening;

  5. maatschappelijke dienstverlening;

  6. horecabedrijven die voorkomen in de categorieën 1a in de Staat van horeca-activiteiten (bijlage 1);

  7. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2', tevens voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 2;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - speelautomatenhal' tevens voor een automatenhal;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt', tevens voor een supermarkt.

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor of kantine;

  2. overige logistieke ruimten, zoals (overdekte) bevoorradingstraten;

  3. (overdekte) parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  4. (overdekte) fietsvoorzieningen;

  5. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  7. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. gebouwen mogen in of achter de voorgevellijn worden gebouwd;

  4. ter plaatse van aanduiding 'onderdoorgang' dient een minimale vrije hoogte van 5,00 m tussen het peil en de verdieping aangehouden te worden;

  5. woningen dienen een inhoud van minimaal 200,00 m3 te hebben.

 

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de voorgevellijn te worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'.

 

5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de gezamenlijk oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 150,00 m2;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,00 m;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', mogen bijgebouwen op de verdieping(en) worden opgericht en gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte mag maximaal 3,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedragen;

  2. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage %');

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  6. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

  8. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde op de verdieping(en) worden opgericht en gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 3,25 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedragen;

  2. de bouwhoogte van een erfafscheiding mag maximaal 2,00 boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedragen;

  4. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage %');

 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 5.2.4 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Situering functies

Bij de situering van verschillende functies zoals genoemd onder lid 1 van dit artikel gelden de volgende regels:

  1. de in lid 1 van dit artikel onder a en e genoemde functie mogen uitsluitend op de verdieping(en) plaatsvinden.

  2. de in lid 1 van dit artikel onder b., c., d., f., g., h. en i. genoemde functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden.

  3. in afwijking van sub a zijn ter plaatse van de aanduiding 'wonen', woningen op de begane grond en de verdieping(en) toegestaan;

  4. voor de uitoefening van zakelijke dienstverlening geldt een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 250,00 m² per vestiging;

  5. voor de uitoefening van horeca geldt een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 2.000,00 m²;

  6. voor de uitoefening van een supermarkt geldt een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 3500,00 m² per vestiging;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' geldt dat het laden/lossen inpandig plaatsvindt;

 

5.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;

  2. de daarvoor te benutten ruimte in het hoofdgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

5.4.3 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. automatenhal (uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - speelautomatenhal')

  2. internetcafés;

  3. bardancings/ dancings;

  4. coffeehops;

  5. sexinrichtingen;

  6. belwinkels.

 

Artikel 6 Centrum - 3

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. persoonlijke en zakelijke dienstverlening;

  3. ambachtelijke bedrijven;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1a', tevens voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 1a;

  5. detailhandel;

  6. maatschappelijke dienstverlening;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor of kantine;

  2. overige logistieke ruimten, zoals (overdekte) bevoorradingstraten;

  3. (overdekte)parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  4. (overdekte)fietsvoorzieningen;

  5. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. gebouwen mogen in of achter de voorgevellijn worden gebouwd;

  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';

  5. woningen dienen een inhoud van minimaal 200,00 m3 te hebben;

 

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de voorgevellijn te worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'.

 

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m;

 

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  6. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 6.2.4 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Situering functies

Bij de situering van verschillende functies zoals genoemd onder lid 1 van dit artikel gelden de volgende regels:

  1. de in lid 1 van dit artikel onder a. genoemde functie mag zowel op de begane grond als op de verdieping(en) plaatsvinden;

  2. de in lid 1 van dit artikel onder b. tot en met f. genoemde functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden;

  3. voor de uitoefening van detailhandel, persoonlijke, maatschappelijke en zakelijke dienstverlening, horeca en ambachtelijke bedrijven geldt een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 250,00 m² per vestiging;.

 

6.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;

  2. de daarvoor te benutten ruimte in het hoofdgebouw maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van het hoofdgebouw beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

6.4.3 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. automatenhal;

  2. supermarkt;

  3. internetcafés;

  4. bardancings/ dancings;

  5. coffeehops;

  6. sexinrichtingen;

  7. belwinkels.

 

Artikel 7 Centrum - 4

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. persoonlijke dienstverlening;

  2. maatschappelijke dienstverlening;

  3. kantoren;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum'; tevens een fitnesscentrum;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor of kantine;

  2. overige logistieke ruimten, zoals (overdekte) bevoorradingstraten;

  3. (overdekte) parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  4. (overdekte) fietsvoorzieningen;

  5. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  7. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. gebouwen dienen met de voorgevel in de voorgevellijn te worden gebouwd;

  4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  3. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  4. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

 

7.3.1 Specifieke gebruiksregel

  1. voor de uitoefening van persoonlijke dienstverlening en kantoor geldt een bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250,00 m².

 

7.3.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. automatenhal;

  2. internetcafés;

  3. bardancings/ dancings;

  4. coffeehops;

  5. sexinrichtingen;

  6. belwinkels.

 

Artikel 8 Cultuur en ontspanning

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. theaters;

  2. poppodia;

  3. dans-/ theater en toneelscholen;

  4. bibliotheken/ speelotheken / kunstuitleen;

  5. ateliers en andere voorzieningen t.b.v. het uitvoeren van kunstzinnige beroepen;

  6. congressen/ beurzen / presentaties en tentoonstellingen;

  7. horeca van ten hoogste categorie 2, waarbij zaalverhuur is toegestaan;

  8. nutsvoorzieningen;

  9. en daarmee qua aard vergelijkbare voorzieningen van sociaal culturele / educatieve en/of religieuze aard.

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor, kantine;

  2. overige logistieke ruimten;

  3. ondergeschikte detailhandel;

  4. (overdekte) parkeervoorzieningen en overige verharding;

  5. (overdekte) fietsvoorzieningen;

  6. kunstobjecten;

  7. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  9. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte en/of het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' en/of 'maximum bebouwingspercentage (%)';

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  5. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  6. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 15,00 m;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5,00 m.

 

 

 

Artikel 9 Cultuur en ontspanning - Bioscoop

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning - Bioscoop' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een bioscoop;

  2. aan een bestemming gerelateerde voorzieningen van ondergeschikte aard, zoals de verkoop van dranken, spijzen en zoetwaren;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  4. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte en het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)';

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  2. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  3. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5,00 m.

 

9.3 Specifieke gebruiksregels

 

9.3.1 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. de uitoefening van zelfstandige horeca-activiteiten.

  2. de uitoefening van zelfstandige detailhandel

 

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

9.4.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.3 ten behoeve van de uitoefening van een zelfstandige horeca-activiteit, met dien verstande dat:

  1. het een horeca-activiteit betreft zoals genoemd in categorie 1b van de staat van horeca-activiteiten (bijlage 1), met uitzondering van de activiteit “hotel inclusief appartementen”;

  2. de oppervlakte voor de zelfstandige horeca-activiteiten niet meer dan 300 m² van het hoofdgebouw bedraagt.

 

Artikel 10 Detailhandel

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. persoonlijke dienstverlening;

  3. wonen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor en/of kantine;

  2. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  3. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  5. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

10.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';

  3. woningen dienen een inhoud van minimaal 200,00 m3 te hebben.

 

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. hoofdgebouwen moeten met de voorgevel in of achter de voorgevellijn worden gebouwd;

  3. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

 

10.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1,00 m achter de voorgevellijn worden gebouwd;

  3. de goothoogte buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3,25 m;

  4. de bouwhoogte buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 5,50 m;

  5. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd.

 

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

 

10.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 10.2.4 sub e. tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m;

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

 

10.4.1 Situering functies

Bij de situering van verschillende functies zoals genoemd onder lid 1 van dit artikel gelden de volgende regels:

  1. de in lid 1 van dit artikel onder a. en b. genoemde functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden.

  2. de in lid 1 van dit artikel onder c. genoemde functie mag zowel op de begane grond als op de verdieping(en) plaatsvinden.

 

10.4.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;

  3. internetcafés;

  4. bardancings/ dancings;

  5. coffeehops;

  6. sexinrichtingen;

  7. belwinkels.

Artikel 11 Gemengd - 1

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;

  3. ambachtelijke bedrijven;

  4. persoonlijke en zakelijke dienstverlening;

  5. maatschappelijke dienstverlening;

  6. kantoren;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2' tevens voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 2;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt', tevens voor een supermarkt.

  10. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens voor garageboxen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor of kantine;

  2. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  3. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

11.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. gebouwen mogen met de voorgevel in of achter de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd;

  3. het bebouwingspercentage buiten het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen;

  4. woningen dienen een inhoud van minimaal 200,00 m3 te hebben.

 

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;

  3. de goot- en/of bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  4. indien geen aanduiding is aangegeven gelden voor de goot- en bouwhoogte de volgende regels:

  1. de goothoogte van een hoofdgebouw moet hetzij gelijk zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw dat aanwezig is op het tijdstip van het ter inzage leggen van het plan, dan wel gelijk zijn aan ten hoogste de goothoogte van het hoogste van beide naastgelegen hoofdgebouwen en tenminste de goothoogte van het laagste van beide naastgelegen hoofdgebouwen;

  2. indien een relevant naastgelegen hoofdgebouw ontbreekt, stelt het bevoegd gezag nadere eisen ten aanzien van de goothoogte, waarbij de maatvoering van de bebouwing, zoals die bestaat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, in de overweging wordt betrokken;

 

11.2.3 Nutsvoorziening

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag per bouwperceel maximaal 30,00 m2 bedragen;

  2. de goothoogte mag maximaal 3,50 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 m bedragen;

 

11.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt 3,25 m;

  2. de oppervlakte per garagebox bedraagt maximaal 30,00 m².

 

11.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij woningen

Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 m achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;

  3. met inachtneming van het bepaalde in 11.2.1 met betrekking tot het bebouwingspercentage, mag het gezamenlijk oppervlakte van aan- en bijgebouwen per woning ten hoogste bedragen:

  1. 36,00 m2, indien het bouwperceel kleiner is dan 150,00 m2;

  2. 50,00 m2, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 150,00 m2 en minder dan 250,00 m2;

  3. 75,00 m2, indien het bouwperceel groter is dan 250,00 m2;

  1. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is maximaal gelijk aan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;

  2. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 m respectievelijk 5,50 m;

  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd;

  4. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 11.5.1 is verleend.

 

11.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet behorende bij woningen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 m achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;

  3. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven in artikel 11.2.1;

  4. de bouwhoogte van een aan-, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';

  5. indien geen aanduiding is aangegeven gelden voor de goot- en bouwhoogte de volgende regels :

  1. de goothoogte mag maximaal 4,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte mag maximaal 7,50 m bedragen;

 

11.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 11.2.1';

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  6. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

 

11.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 11.2.5 voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 11.2.1';

  2. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 11.2.5 zijn van toepassing.

  1. artikel 11.2.5 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

  2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 11.2.1';

  5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m;

  6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

  7. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden;

  8. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen;

  9. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

  1. artikel 11.2.4 voor de bouw garageboxen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de oppervlakte van een garagebox bedraagt maximaal 30,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 11.2.1';

  2. de bouwhoogte van een garagebox bedraagt maximaal 3,25 m;

  1. artikel 11.2.7 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

11.3.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 11.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

 

11.4.1 Situering functies

Bij de situering van verschillende functies zoals genoemd onder lid 1 van dit artikel gelden de volgende regels:

  1. de in lid 1 van dit artikel onder a., e. en f. genoemde functies mogen zowel op de begane grond als op de verdieping(en) plaatsvinden;

  2. de in lid 1 van dit artikel onder b., c., d., g., h. en i genoemde functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden;

  3. als uitzondering op sub b. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel' een hotel op de verdieping(en) toegestaan;

  4. voor de uitoefening van detailhandel, ambachtelijke bedrijven, kantoren, horeca, persoonlijke en zakelijke dienstverlening geldt een bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250,00 m²;

  5. In afwijking van het bovenstaande is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte’ het bestaand bedrijfsvloeroppervlak aan detailhandel, persoonlijke en zakelijke dienstverlening toegestaan.

 

11.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is;

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning of maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

11.4.3 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;

  3. automatenhal;

  4. internetcafés;

  5. bardancings/ dancings;

  6. coffeehops;

  7. sexinrichtingen;

  8. belwinkels;

 

11.5 Afwijking van de gebruiksregels

 

11.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.4.3 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw behorende bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

  2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de bouwregels onder artikel 11.2.5 overeenkomstig van toepassing zijn;

  5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd;

  6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming.

 

11.5.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 11.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

11.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 12 Gemengd - 2

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. persoonlijke en zakelijke dienstverlening;

  3. ambachtelijke bedrijven;

  4. maatschappelijke dienstverlening;

  5. kantoren;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens voor detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1b' tevens voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 1b;

  8. ter plaatse van de aanduiding ''horeca tot en met horecacategorie 2' tevens voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 2;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'museum', tevens voor een museum;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - smederij', tevens voor een smederij (SBI code 255, 331);

  11. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor of kantine;

  2. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  3. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  5. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

12.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. gebouwen mogen met de voorgevel in of achter de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd;

  3. het bebouwingspercentage buiten het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen;

  4. woningen dienen een inhoud van minimaal 200,00 m3 te hebben.

 

12.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;

  3. de goot- en/of bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding, 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' en/of 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)';

  4. indien geen aanduiding is aangegeven gelden voor de goot- en bouwhoogte de volgende regels :

  1. de goothoogte van een hoofdgebouw moet hetzij gelijk zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw dat aanwezig is op het tijdstip van het ter inzage leggen van het plan, dan wel gelijk zijn aan ten hoogste de goothoogte van het hoogste van beide naastgelegen hoofdgebouwen en tenminste de goothoogte van het laagste van beide naastgelegen hoofdgebouwen;

  2. indien een relevant naastgelegen hoofdgebouw ontbreekt, stelt het bevoegd gezag nadere eisen ten aanzien van de goothoogte, waarbij de maatvoering van de bebouwing, zoals die bestaat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, in de overweging wordt betrokken;

 

12.2.3 Nutsvoorziening

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag per bouwperceel maximaal 30,00 m2 bedragen;

  2. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 3,50 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 5,50 m bedragen;

 

12.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij woningen

Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 m achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;

  3. met inachtneming van het bepaalde in 12.2.1 met betrekking tot het bebouwingspercentage, mag het gezamenlijk oppervlakte van aan- en bijgebouwen per woning ten hoogste bedragen:

  1. 36,00 m2, indien het bouwperceel kleiner is dan 150,00 m2;

  2. 50,00 m2, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 150,00 m2 en minder dan 250,00 m2;

  3. 75,00 m2, indien het bouwperceel groter is dan 250,00 m2;

  1. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is maximaal gelijk aan de hoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;

  2. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen maximaal 3,25 m respectievelijk 5,50 m;

  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd;

  4. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op basis van artikel 12.3.1 is verleend.

 

12.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet behorende bij woningen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 m achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;

  3. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven in artikel 12.2.1;

  4. de goothoogte mag maximaal 4,00 m bedragen;

  5. de bouwhoogte mag maximaal 7,50 m bedragen;

 

12.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 12.2.1;

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  6. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 12.2.4 voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 12.2.1';

  2. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 12.2.4 zijn van toepassing.

  1. artikel 12.2.4 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

  2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m²;

  5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,0 m;

  6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

  7. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 12.2.1';

  8. de woonunit mag ook vrij van het hoofdgebouw geplaatst worden;

  9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen;

  10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

  1. artikel 12.1 voor de bouw garageboxen, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de oppervlakte van een garagebox bedraagt maximaal 30,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 12.2.1;

  2. de bouwhoogte van een garagebox bedraagt maximaal 3,25 m;

  1. artikel 12.2.6 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

12.3.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 12.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

 

12.4.1 Situering functies

Bij de situering van verschillende functies zoals genoemd onder lid 1 van dit artikel gelden de volgende regels:

  1. de in lid 1 van dit artikel onder a., d., e. en i. genoemde functies mogen zowel op de begane grond als op de verdieping(en) plaatsvinden.

  2. de in lid 1 van dit artikel onder b., c., f., g.,h. en j. genoemde functies mogen uitsluitend op de begane grond plaatsvinden.

  3. voor de uitoefening van persoonlijke en zakelijke dienstverlening, kantoren, ambachtelijke bedrijven detailhandel en horeca geldt een bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250,00 m².

  4. In afwijking van het bovenstaande is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte’ het bestaand bedrijfsvloeroppervlak aan detailhandel, persoonlijke en zakelijke dienstverlening toegestaan.

 

12.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is;

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning of maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

12.4.3 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;

  3. automatenhal;

  4. internetcafés;

  5. bardancings/ dancings;

  6. coffeehops;

  7. sexinrichtingen;

  8. belwinkels;

 

12.5 Afwijking van de gebruiksregels

 

12.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.4.3 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw behorende bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

  2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de bouwregels onder artikel 12.2.4 overeenkomstig van toepassing zijn;

  5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd;

  6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming.

 

12.5.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 12.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

Artikel 13 Groen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. plantsoen, bermen en overige groenvoorzieningen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. fiets- en voetpaden en overige verhardingen;

  4. evenementen;

  5. terrassen ten behoeve van de aanliggende horecavoorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. straatmeubilair;

  5. kunstobjecten;

  6. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 30,00 m²;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m.

 

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  2. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 30,00 m², uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' waar de oppervlakte geheel mag worden bebouwd;

  3. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 15,00 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4,00 m.

 

13.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van de bouwwerken.

  2. De regel in sub a. mag slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van bouwwerken in verband met calamiteiten.

 

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 13.2.1 voor de bouwhoogte van gebouwen tot een bouwhoogte van maximaal 5,00 m.

Artikel 14 Horeca

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1b' uitsluitend voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 1b;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2' uitsluitend voor horecabedrijven van ten hoogste categorie 2;

  3. ondergeschikte detailhandel;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning.

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. terrassen;

  2. magazijn, kantoor of kantine;

  3. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  4. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  6. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. de goot- en/of bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' of 'maximale bouwhoogte (m)'.

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  6. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 14.2.2 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

 

14.4.1 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. internetcafés;

  2. bardancings/ dancings;

  3. coffeehops;

  4. sexinrichtingen;

  5. belwinkels.

 

14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

Artikel 15 Kantoor

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;

  2. zakelijke dienstverlening;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - post', uitsluitend een postkantoor.

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn of kantine;

  2. parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  3. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  5. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. de bouwhoogte en het bebouwingspercentage mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)';

 

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 15.2.1;

  4. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  6. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  7. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 15.2.3 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

Artikel 16 Maatschappelijk

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. educatieve voorzieningen en onderwijsvoorzieningen;

  2. peuterspeelzalen, kinder- en naschoolse opvang;

  3. sociaal-medische en (para)medische voorzieningen en verwante detailhandel zoals een apotheek;

  4. (sociaal)culturele en voorzieningen;

  5. voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur en openbare dienstverlening;

  6. religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bakkerij', tevens voor sociale dagbesteding in de vorm van een bakkerij;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'museum', tevens voor een museum;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', tevens voor zakelijke dienstverlening;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', tevens voor opslag;

  12. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens voor woningen;

  13. ter plaatse van de aanduiding 'dansschool' is een dansschool toegestaan;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor, kantine;

  2. ondergeschikte detailhandel- en horecavoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen;

  4. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

16.2.1 Algemeen

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';

  3. ter plaatse van aanduiding 'onderdoorgang' dient een minimale vrije hoogte van 3,00 m tussen het peil en de verdieping aangehouden te worden;

 

16.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en/of bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';

  2. indien geen aanduiding is aangegeven gelden voor de goot- en bouwhoogte de volgende regels :

  1. de goothoogte van een hoofdgebouw moet hetzij gelijk zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw dat aanwezig is op het tijdstip van het ter inzage leggen van het plan, dan wel gelijk zijn aan ten hoogste de goothoogte van het hoogste van beide naastgelegen hoofdgebouwen en tenminste de goothoogte van het laagste van beide naastgelegen hoofdgebouwen;

  2. indien een relevant naastgelegen hoofdgebouw ontbreekt, stelt het bevoegd gezag nadere eisen ten aanzien van de goothoogte, waarbij de maatvoering van de bebouwing, zoals die bestaat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, in de overweging wordt betrokken;

 

16.2.3 Nutsvoorziening

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag per bouwperceel maximaal 30,00 m2 bedragen;

  2. de goothoogte mag maximaal 3,50 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 m bedragen;

 

16.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen 1,00 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;

  2. de goothoogte mag maximaal 4,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag maximaal 7,50 m bedragen;

 

16.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  3. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  4. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven in artikel 16.2.1;

  5. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,00 m;

  6. de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,00 m;

  7. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en reclamemasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,00 m.

 

16.3 Specifieke gebruiksregels

 

16.3.1 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige horeca.

 

16.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 16.2.5 voor de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4,00 m.

 

16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 17 Maatschappelijk - Begraafplaats

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. begraafplaats met bijbehorende begraafvoorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen;

  2. tuinen en andere groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  4. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ter plaatste van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' mogen geen gebouwen worden opgericht;

  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 m.

 

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2,50 m;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten bedraagt maximaal 10,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4,00 m.

 

 

Artikel 18 Tuin

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. groenvoorzieningen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

18.2.1 Aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

  1. bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen worden opgericht in de vorm van erkers, tochtportalen of entreepartijen;

  2. de oppervlakte bedraagt maximaal 6,00 m²;

  3. de bouwhoogte is maximaal 0,30 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.

 

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een pergola bedraagt maximaal 2,50 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,00 m.

 

 

 

Artikel 19 Verkeer

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. geluidwerende voorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. bruggen en viaducten;

  2. taluds en oevers;

  3. straatmeubilair;

  4. kunstobjecten;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. bermen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  8. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 30,00 m²;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m.

 

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 15,00 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5,00 m.

 

19.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van de bouwwerken.

  2. De regel in sub a. mag slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van bouwwerken in verband met calamiteiten.

 

19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 19.2.1 voor de bouwhoogte van gebouwen tot een bouwhoogte van maximaal 5,00 m.

Artikel 20 Verkeer - Spoorverkeer

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoorverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegvoorzieningen;

  2. wegen, straten en paden;

  3. (fiets-)stallingsvoorzieningen;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation', tevens een openbaar vervoerstation;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. magazijn, kantoor, kantine;

  2. overkappingen;

  3. ondergeschikte detailhandel- en horecavoorzieningen;

  4. ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;

  5. straatmeubilair;

  6. kunstobjecten;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. bermen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen;

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  10. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m.

 

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,50 m;

  3. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 15,00 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5,00 m.

 

20.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van gebouwen en andere bouwwerken;

  2. de in lid a. bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, andere bouwwerken en gronden in verband met calamiteiten.

 

20.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 20.2.1 voor de bouwhoogte van gebouwen tot een bouwhoogte van maximaal 5,00 m.

Artikel 21 Verkeer - Verblijf

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, woonstraten en erven;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. evenementen;

  5. terrassen ten behoeve van de aanliggende horecabestemming;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens voor garageboxen;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens voor detailhandel;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel', tevens voor luifels;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. speelvoorzieningen;

  2. geluidwerende voorzieningen;

  3. bruggen en viaducten;

  4. taluds en oevers;

  5. straatmeubilair;

  6. kunstobjecten;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

  9. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend, ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde garageboxen, gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m.

 

21.2.2 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn garageboxen toegestaan;

  2. de oppervlakte per garagebox bedraagt maximaal 30,00 m²;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte’ bedraagt de oppervlakte per garagebox maximaal 70,0 m²;

  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 m.

 

21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,50 m;

  2. de oppervlakte per overkapping bedraagt maximaal 30,00 m²;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel' mag de aangegeven oppervlakte geheel worden bebouwd en geldt er geen maximale bouwhoogte, met dien verstande dat de luifel aan de aanwezige gevel dient te worden gebouwd.

  4. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 15,00 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5,00 m.

 

21.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van gebouwen en andere bouwwerken.

  2. de in lid a. bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, andere bouwwerken en gronden in verband met calamiteiten.

 

21.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  1. artikel 21.2.1 voor de bouwhoogte van gebouwen tot een bouwhoogte van maximaal 5,00 m.

 

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel onder f. wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een garagebox voor enige vorm van handel of bedrijf.

 

Artikel 22 Wonen - Aaneengesloten

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Aaneengesloten' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aaneengesloten woningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens voor detailhandel;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', tevens voor zakelijke dienstverlening;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen;

  2. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

22.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en/of bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  3. de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m.

 

22.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 1,50 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg waaraan de voorgevel ligt, minimaal 5,00 m bedraagt;

  3. op de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 36,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van de woning;

  5. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

  6. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m;

  7. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd;

  8. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 22.5.1 is verleend.

 

 

22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 36,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

 

22.3 Afwijken van de bouwregels

 

22.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 22.2.2 voor de bouw van een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²;

  2. per bouwperceel mag maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak worden bebouwd;

  3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 22.2.2 zijn van toepassing.

  1. artikel 22.2.2 voor de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van 50,00 m² met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  2. artikel 22.2.2 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

  2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m²;

  5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,25 m;

  6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden geplaatst;

  7. per bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd worden;

  8. de woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden;

  9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen;

  10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

22.3.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel

22.3.1 sub c. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

22.4 Specifieke gebruiksregels

 

22.4.1 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is;

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning, of maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

22.4.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

 

22.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

22.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.4.2 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

  2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de bouwregels onder artikel 22.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn;

  5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken;

  6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming.

 

22.5.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 22.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

 

22.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 23 Wonen - Geschakeld

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Geschakeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. geschakelde woningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen;

  2. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

23.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en/of bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  3. de breedte van een woning (de aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m;

 

23.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 1,50 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd met dien verstande dat de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg minimaal 5,00 m bedraagt;

  3. op de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mogen worden;

  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak, niet zijnde het aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw waarmee de woning geschakeld is, bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van de woning.

  5. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 m boven de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

  6. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m;

  7. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd.

  8. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 23.5.1 is verleend.

 

23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 23.2.2 voor de bouw van een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²;

  2. per bouwperceel mag maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak worden bebouwd;

  3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 23.2.2 zijn van toepassing.

  1. artikel 23.2.2 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

  2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m²;

  5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,25 m;

  6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden geplaatst;

  7. per bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd worden;

  8. de woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden;

  9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen;

  10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

23.3.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 23.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

23.4 Specifieke gebruiksregels

 

23.4.1 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is;

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning, of maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

23.4.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

 

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

23.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van artikel 23.4.2 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

  2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de bouwregels onder artikel 23.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn;

  5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken;

  6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming.

 

23.5.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 23.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

23.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 24 Wonen - Gestapeld

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gestapelde woningen, zoals flatgebouwen, appartementencomplexen e.d.;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

24.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en/of bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is maximaal het aangegeven aantal wooneenheden toegestaan;

  4. de bouwhoogte en bebouwingspercentage van de woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)';

  5. ter plaatse van aanduiding 'onderdoorgang' dient een minimale vrije hoogte van 3,00 m tussen het peil en de verdieping aangehouden te worden;

 

24.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 m;

 

24.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van (vlucht)trappen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  3. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  4. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 m.

 

24.3 Specifieke gebruiksregels

 

24.3.1 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is.

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksvloeroppervlak van de woning beslaat.

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker van de woning is.

  4. het geen verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

24.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 25 Wonen - Twee-aaneen

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Twee-aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. twee-aaneen woningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen;

  2. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

25.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. de afstand tussen de woning en de zijdelingse bouwperceelsgrens (een aan- of uitbouw en/of een aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt aan één zijde minimaal 3,00 m.

  3. de goot- en/of bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  4. de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m.

 

25.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand minder dan 3,00 m tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dienen minimaal 1,50 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg waaraan de voorgevel ligt, minimaal 5,00 m bedraagt;

  3. op de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mogen worden;

  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van de woning.

  5. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak bedragen maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

  6. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m;

  7. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd;

  8. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 25.5.1 is verleend.

 

25.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

 

25.3 Afwijken van de bouwregels

 

25.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 25.2.2 voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²;

  2. per bouwperceel mag maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak worden bebouwd;

  3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 25.2.2 zijn van toepassing.

  1. artikel 25.2.2 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

  2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m²;

  5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m;

  6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden geplaatst;

  7. per bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd worden;

  8. de woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden;

  9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen;

  10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

25.3.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 25.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

25.4 Specifieke gebruiksregels

 

25.4.1 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is;

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning of maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

25.4.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;

 

25.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

25.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van artikel 25.4.2 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

  2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de bouwregels onder artikel 25.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn;

  5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken;

  6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming.

 

25.5.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 25.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

25.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 26 Wonen - Vrijstaand

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - natwasserij en strijkerij', tevens een natwasserij en strijkerij (SBI code 96011);

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kapper / drukkerij', tevens een kapper en een drukkerij;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens kantoren en zakelijke dienstverlening;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en bijbehorende verhardingen;

  2. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

26.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

26.2.1 Woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. per bouwperceel mag maximaal één woning worden gebouwd;

  3. de goot- en/of bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)';

  4. de breedte van een woning (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt minimaal 5,40 m;

  5. de afstand tussen de vrijstaande woning en de zijdelingse bouwperceelsgrenzen (een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend) bedraagt aan beide zijden minimaal 3,00 m.

 

26.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelegen binnen het bouwvlak op een afstand van minder dan 3,00 m tot de zijdelingse perceelsgrens dienen minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de openbare weg waaraan de voorgevel ligt, minimaal 5,00 m bedraagt;

  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelegen buiten het bouwvlak mogen tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak, bebouwd mogen worden;

  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de tweede bouwlaag van de woning;

  5. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak is maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

  6. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m;

  7. aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mogen tot op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

  8. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen ge- of verbouwd worden als afhankelijke woonruimte, nadat een omgevingsvergunning op grond van artikel 26.5.1 is verleend.

 

26.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

 

26.3 Afwijken van de bouwregels

 

26.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 26.2.2 voor de bouw een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw waarbij de volgende regels gelden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimte bedraagt maximaal 50,00 m²;

  2. per bouwperceel mag maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak worden bebouwd;

  3. de overige bouwregels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in artikel 26.2.2 zijn van toepassing.

  1. artikel 26.2.2 voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg;

  2. er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de oppervlakte van de woonunit bedraagt maximaal 80,00 m²;

  5. de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 m;

  6. de woonunit dient minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn van de woning te worden geplaatst;

  7. per bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd worden;

  8. de woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden;

  9. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd, tenzij er op het perceel geen andere mogelijkheden zijn om de woonunit te plaatsen;

  10. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

26.3.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 26.3.1 sub b. in, indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

26.4 Specifieke gebruiksregels

 

26.4.1 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is niet strijdig met lid 1 van dit artikel, mits:

  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en naar aard met het woonkarakter in overeenstemming is;

  2. de praktijkruimte maximaal 1/3 van het gebruiksoppervlak van de woning of maximaal 50,00 m² van de bijgebouwen beslaat;

  3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is;

  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  5. er geen uitoefening van detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

26.4.2 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woning;

  2. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

 

26.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

26.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van artikel 26.4.2 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is in het kader van mantelzorg;

  2. er sprake is van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is;

  3. de zorgbehoefte is aangetoond door een deskundige adviesinstantie;

  4. de bouwregels onder artikel 26.2.2 overeenkomstig van toepassing zijn;

  5. voor zover er een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is, moet deze worden gehandhaafd;

  6. zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is, dient het vrijstaande bijgebouw weer in gebruik genomen te worden conform de bestemming.

 

26.5.2 Procedure

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 26.5.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

26.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het is verboden op de onder lid 1 van dit artikel benoemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning slechts verlenen, indien één van de volgende situaties zich voordoen:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

  5. de economische levensduur ten gevolge van de bouwtechnische kwaliteit verstreken is.

  1. alvorens bevoegd gezag beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a., wordt advies ingewonnen van de monumentencommissie.

 

Artikel 27 Wonen - Zorgwoning

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Zorgwoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bijzondere woonruimte;

  2. voorzieningen zoals ondergeschikte detailhandel en horeca, persoonlijke en maatschappelijke dienstverlening, gezamenlijke ruimtes en dergelijke;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. tuinen en erven en bijbehorende verhardingen;

  3. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de onder lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingsomschrijving de volgende bouwwerken worden gebouwd:

 

27.2.1 Woningen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

 

27.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. op de gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mogen worden;

  3. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak bedragen maximaal 0,30 m boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

  4. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3,25 m en 5,50 m;

  5. de afstand van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen is minimaal 3,00 m.

 

27.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;

  2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,25 m;

  3. de oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 50,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak bebouwd mag worden;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

 

 

Artikel 28 Waarde - Archeologie 1

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van dete verwachten archeologische waarden.

 

28.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 100,00 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 m dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a. is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 100,00 m² te blijven.

  3. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek.

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.3.1 Verbod

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de gronden als bedoeld in lid 1 van dit artikel, werken en/of werkzaamheden geen bouwwerken zijnde uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 100,00 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 m.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a. is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken en/of werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 100,00 m² te blijven.

 

28.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. in het kader van archeologische onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

28.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in artikel 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek.

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

28.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door bij een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ (gedeeltelijk) van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 3

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van dete verwachten archeologische waarden.

 

29.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 2500,00 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 m dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a. is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 2500,00 m² te blijven.

  3. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek.

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.3.1 Verbod

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de gronden als bedoeld in lid 1 van dit artikel, werken en/of werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 2500,00 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 m.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a. is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken en/of werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 1000,00 m² te blijven.

 

29.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 29.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. in het kader van archeologische onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

29.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in artikel 29.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek.

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

29.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door bij een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ (gedeeltelijk) van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.