Park Forum Oost (volkstuinen)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In verband met de huisvesting van de politie op Landforum, worden de volkstuinen verplaatst van Landforum naar Parkforum. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Park Forum Oost en Zuid” biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om deze ontwikkeling mogelijk te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Daartoe wordt een nieuw bestemmingsplan 'Park Forum Oost (volkstuin)' opgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan "Park Forum Oost (volkstuinen)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is ook een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Figuur 1.1: Globale ligging planlocatie op topografische kaart (plangebied in rode cirkel)

1.2 Ligging en plangrenzen     

Het plangebied is gelegen in het ei-vormig gebied dat gevormd wordt door de weg Park Forum. Dit gebied is gelegen ten zuiden van de luchthaven en Flight Forum en ten westen van Park Meerhoven. De woonbuurt Waterrijk is gelegen ten zuiden van het gebied en een bedrijventerrein is gelegen ten westen van het gebied. Het plangebied is gelegen in stadsdeel Strijp, in de wijk Meerhoven en de buurt Park Forum.

verplicht

Figuur 1.2: Luchtfoto met kadastrale ondergrond van plangebied en omgeving (plangebied geel omlijnd)

1.3 Voorgaande plannen     

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Park Forum Oost en Zuid", vastgesteld op 22 november 2007, en heeft de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden III'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven met een maximale milieucategorie 4.1. Tevens behoren daarbij erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In het bestemmingsplan zijn bouwregels opgenomen. Zo is geregeld dat gebouwen op de rooilijn moeten worden gebouwd en dat minimaal 50% van een bouwperceel moet worden bebouwd met een gebouw van tenminste 8 meter en ten hoogste 19,7 meter.

De gronden zijn met de dubbelbestemming 'Boringsvrije zone' mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van de openbare drinkwatervoorziening, in het bijzonder voor de bescherming va de grondwaterkwaliteit en de bodem.

verplicht verplicht

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding van bestemmingsplan 'Park Forum Oost en Zuid', plangebied geel omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Tevens gelden de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan waterberging' en 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021'. Dit betreffen algemene bestemmingsplannen die gemeentebreed gelden en zijn vastgesteld om bepaalde algemene regels uniform te regelen.

Het planvoornemen past niet binnen de regels en verbeelding van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectprofiel     

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Gebiedsprofiel     

Het gebied is onderdeel van bedrijventerrein Park Forum en beslaat in totaal ruim 95 hectare. Het oorspronkelijke plan bevat drie te ontwikkelen clusters: west, oost en zuid. Het westcluster (Park Forum West) is bestemd voor reguliere gemengde bedrijvigheid. Het terrein is vooral geschikt voor middelgrote en grootschalige bedrijven. Het zuidcluster is een combinatie van wonen en bedrijvigheid in een kleinschalige setting beoogd, vanwege de nabijheid van Meerhoven. Het oostcluster, waarin het plangebied van dit bestemmingsplan is gesitueerd, is geschikt voor gemengde bedrijvigheid met een hoogwaardige uitstraling in een groene setting.

verplicht

Figuur 2.1: Park Forum West, Oost en Zuid, plangebied geel omkaderd (bron: OpenStreetMap)

In de huidige situatie is sprake van een groene setting, daar het oostcluster bestaat uit met name bosschage en grasland. In het zuidoosten is de Bio Energiecentrale Meerhoven gevestigd, waarmee op basis van snoeihout warmte en elektriciteit wordt geproduceerd. In het zuidwesten is Proeftuin Meerhoven gevestigd, een stadslandbouw initiatief.

2.2 Projectprofiel     

Het project bestaat uit de realisatie van een volkstuinencomplex met 64 volkstuinen. Feitelijk gaat het om een verplaatsing, daar de huidige volkstuinen van de Eindhovense Amateurtuinders Vereniging (EAV) aanwezig zijn aan de Sliffertsestraat in Grasrijk.

Percelen

De percelen hebben doorgaans een oppervlakte van ca. 100 m². Enkele percelen kunnen qua oppervlakte afwijken in verband met bestaande bomen. Voor de gehele volkstuin is een gemeenschappelijk voorzieningen gebouw inclusief gereedschap opslag toegestaan, binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

Productielandschap

De ontwerpgedachte achter het concept is 'productielandschap' in bos; een economische, gestructureerde verkaveling ingepast in het bestaande bos / landschap. De richting van de verkaveling is gebaseerd op toekomstige infra / verkaveling. Dit sluit ook aan op de orthogonale verkaveling van Zandrijk en Grasrijk (en Waterrijk).

Landschappelijke inpassing

Om de 64 volkstuinen te realiseren wordt een deel van de bestaande houtopstanden behouden en een deel wordt verwijderd, inclusief de in de loop der jaren ontstane opslag ten westen van de warmtecentrale.

Aan de rand van het bestaande oostelijk gelegen bos wordt een structuurrijke bosrand gecreëerd. Deze bosrand wordt voorzien van een grote diversiteit aan (inheemse) soorten, zoals oogst- / pluksoorten als hondsroos, egelantier, sleedoorn, braam, framboos, aangevuld met vuilboom, lijsterbes, meidoorn en gelderse roos. Tussen deze beplanting en het bestaande bosje worden takkenrillen aangelegd ten behoeve van kleine zoogdieren.

Tussen het bos met de bosrand aan het oosten komt een gemaaid graspad dat toegankelijk is voor iedereen. Om het volkstuinencomplex komt een hekwerk in combinatie met deels een lage en deels een hoge haag. Het voorstel is om een haag te maken met soorten als veldesdoorn, liguster, meidoorn, sleedoorn en gelderse roos.

Ook rondom het bestaande ecologisch waardevolle bosje in het noordwesten wordt een structuurrijke bosrand gecreëerd, voorzien van onder andere braam, framboos, hondsroos, egelantier en sleedoorn, aangevuld met vuilboom, lijsterbes, meidoorn en gelderse roos. Tussen deze beplanting en het bestaande bosje worden takkenrillen aangelegd t.b.v. kleine zoogdieren. Daarmee is meteen ook een deel van de toekomstige groei van boomkronen beschermd. Daarnaast valt een groot deel van het blad en de vruchten van bijvoorbeeld eikenbomen in deze rand en daarmee minder in op de percelen.

Waar mogelijk wordt zowel binnen als buiten het complex een kruidenrijke (arme, schrale) vegetatie aangebracht, waarbij de paden regelmatig uitgemaaid worden.

Andere of extra verlichting zal met de gemeente afgestemd moeten worden.



Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.



De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Toetsing

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het Barro bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.



Voor Eindhoven is de 380 Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden, namelijk Natuurnetwerk Brabant (NNB). Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro en Rarro geborgd.

Toetsing

verplicht Figuur 3.1: Uitsnede Rarro, kaart 4 'militaire luchtvaartterreinen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of NNB (> 350 m). Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan.

Wat betreft het luchtvaartterrein is het plangebied gelegen binnen de geluidzone Vliegbasis Eindhoven (dB(A)) en binnen het obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Eindhoven. Een volkstuin wordt niet geclassificeerd als zijnde een geluidsgevoelig object. Evenmin wordt met dit bestemmingsplan voorzien in hoge gebouwen die een obstakel zouden kunnen zijn voor de vliegbasis, waardoor kan worden geconcludeerd dat het Rarro en Barro de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.



Beschrijving van de behoefte

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt.



De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien."



De volgende stappen dienen doorlopen te worden:

  1. is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling;
  2. afweging locatiekeuze: valt de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied;
  3. beschrijving van de behoefte: voorziet de functie wonen die het plan mogelijk maakt in een behoefte.



Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."



In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3413) stond de Afdeling voor de vraag of het volkstuinencomplex in kwestie een stedelijke ontwikkeling betrof. In die zaak bedroeg de oppervlakte van het plangebied 5.080 m² en was bebouwing slechts mogelijk binnen een gebied van 0,2 hectare voor zover het ging om bouwwerken. Gebouwen waren ter plaatse niet toegestaan. De Afdeling overwoog dat gelet op het feit dat gebouwen ter plaatse niet waren toegestaan, maar enkel bouwwerken op een oppervlakte van 0,2 hectare, geen sprake was van een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15.000 m². In afwijking met bovengenoemde zaak zijn in het plangebied conform dit bestemmingsplan wel gebouwen toegestaan. Naast één gemeenschappelijk gebouw ten behoeve van opslag en materialen voor de gehele volkstuin, is per perceel één gebouw dan wel overkapping en één kas toegestaan ten behoeve van het opslaan van gereedschap en het kleinschalig kweken van gewassen.

Aanvullend op bovenstaande is sprake van een verplaatsing van een reeds bestaande volkstuin. De betreffende volkstuin moet worden verwijderd door de komst van een multifunctionele politielocatie waar diverse eenheden en faciliteiten zullen worden gehuisvest. De volkstuin paste niet in deze plannen en is door vaststelling van bestemmingsplan "Land Forum (politielocatie)" in die zin wegbestemd. In die zin maakt dit bestemmingsplan geen extra volkstuin mogelijk, waardoor feitelijk gezien in geen extra behoefte wordt voorzien.

De kleinschaligheid van de bebouwing in combinatie met het verplaatsen van een bestaande situatie en behoefte, maakt dat deze ontwikkeling niet kan worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het opstellen van een ladderonderbouwing is dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordening natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Toetsing 

Grondwaterbeschermingsgebied

verplicht

Figuur 3.2: Uitsnede kaart 1 milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen - Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is volgens kaart 1 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen boven een diep grondwaterlichaam, een boringsvrije zone en waterwinning voor menselijke consumptie. Dit betekent dat er rechtstreeks werkende regels gelden voor diegene die in deze gebieden activiteiten verrichten:

  • Conform artikel 2.1.1 geldt er een zorgplicht voor diegene die een activiteit verricht waarvan kan worden vermoed dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater. Hiertoe moeten maatregelen worden genomen om die gevolgen te voorkomen, of achterwege worden gelaten als deze gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt. In dit specifieke geval geldt dat de gebruikers van de volkstuin rekening moeten houden met deze zorgplicht. Overigens was deze zorgplicht ook van toepassing op de vorige locatie van de vereniging.
  • Conform artikel 2.18 is het verboden werkzaamheden te verrichten op een diepte van 90 meter of dieper. Met dit planvoornemen is daarvan geen sprake.
  • Conform artikel 2.20 is het verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam onconventionele winning van koolwaterstoffen toe te passen. Met dit planvoornemen is daarvan geen sprake.

Stedelijk gebied

verplicht

Figuur 3.3: Uitsnede kaart 3 stedelijke ontwikkeling - Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is gelegen in het 'Stedelijk gebied' volgens kaart 3 van de Interim omgevingsverordening. Hiervoor gelden de regels zoals vervat in artikel 3.42 (duurzame stedelijke ontwikkeling).

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.



Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie en verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.



Van belang in dit kader is dat sprake is van een stedelijk project. Er wordt een volkstuin gerealiseerd (verplaatst vanaf een locatie elders). Omdat sprake is van een verplaatsing is dit een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat geen sprake is van extra ruimtebeslag voor volkstuinen in de gemeente Eindhoven. In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. In Hoofdstuk 5 is ingegaan op de waterparagraaf en paragraaf 3.6 bevat de kaders over verkeer en parkeren. Concluderend kan worden voldaan aan de regels als vervat in artikel 3.42 van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant     

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Toetsing

In de omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie is meegedacht door: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.



De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie  

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen

de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als Hoogwaardig Openbaar Vervoer, afgekort HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Toetsing

Deze ontwikkeling voorziet in een volkstuin (verplaatst van een andere locatie elders). Hiertoe wordt ruimte gebruikt die (nog) niet is ingezet voor haar planologische functie als bedrijventerrein. Dit is een voorbeeld van 'werken aan een gezonde groei van de stad' en 'werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid', omdat de bestaande volkstuinlocatie wordt herontwikkeld naar een multifunctionele politielocatie waar diverse eenheden en faciliteiten zullen worden gehuisvest. Vanuit deze centraal gelegen positie kan het werkgebied van de politie beter worden gefaciliteerd. De nieuwe locatie voor de volkstuinen zorgt voor continuering van het (volks)tuinieren van de betreffende vereniging. Dit heeft positieve effecten op het gebied van gezondheid, leefbaarheid en sociale cohesie. Het plan geeft invulling aan de ambities in de Omgevingsvisie.

3.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.5.1 Archeologie     

Wettelijk en beleidsmatig karakter

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Gemeentelijk beleid De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.



Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Toetsing

Binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied geldt een hoge archeologische verwachting (conflictarcheologie vanwege de ligging binnen voormalig vliegveld Welschap en legerkamp Prinses Irene, categorie 5).

verplicht

Figuur 3.4: Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (Berkvens / Arts 2022) gemeente Eindhoven; de projectlocatie ligt binnen het zwarte kader

Bij gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt dat archeologisch (voor)onderzoek verplicht is bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlak groter dan 250 m2 én dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld. Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet nodig.

Categorie Waarde / verwachting archeologie Wanneer onderzoeksplicht van toepassing?
Cat. 5 Hoge archeologische verwachting Bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter en groter dan 250 m2

  1. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter onder maaiveld vervolgonderzoek uit te laten voeren.
  2. Wanneer de geplande ontwikkeling meer concreet is, op basis hiervan te bepalen of, en zo ja, welke vorm van archeologisch gravend vervolgonderzoek het meest gunstig is en dit uit te laten voeren.
  3. Het volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) daarvoor verplicht op te stellen archeologisch Programma van Eisen (PvE) ter beoordeling aan te laten bieden.

Onderbouwing

Op basis van het bureauonderzoek van de ODZOB (Bijlage 1) blijkt dat zich in het plangebied archeologische resten in de ondergrond kunnen bevinden uit de Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog. Deze resten bevinden zich naar verwachting op een diepte vanaf 50 centimeter – mv. Wanneer in het plangebied bodemroerende werkzaamheden plaats vinden die dieper reiken dan 50 centimeter - mv dan dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te hebben. Wanneer dat het geval is dient (om de aard en kwaliteit van deze resten vast te kunnen stellen) een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd (al dan niet in de vorm van een archeologische begeleiding met een doorstart naar opgraving). Dit gravend onderzoek dient op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologische Programma van Eisen (PvE) te worden uitgevoerd.

Op de vastgestelde archeologische verwachtingen- en waardenkaart van Eindhoven (Berkvens/Arts 2022) is er sprake van een hoge archeologische verwachting in het plangebied. Uitgaande van die kaart zijn bestemmingsregels opgenomen ter behoud van (mogelijke) archeologische waarden (Artikel 4 Waarde - Archeologie 5) alsmede een verklaring van de meest relevante begrippen in de inleidende regels (Artikel 1 Begrippen).

Meldingsplicht

Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.5.2 Cultuurhistorie     

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.

Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven

Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

verplicht

Figuur 3.5: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart 18-6-2019 (plangebied t.p.v. rode cirkel)

Toetsing

Het plangebied is conform de Cultuurhistorische Waardenkaart niet aangeduid met cultuurhistorische waarden. Ook de omgeving van het plangebied is niet aangeduid. Dichtstbijzijnde aanduiding betreffen restanten van historische wegenstructuur (voor 1900), namelijk de Schaapsdijk en Stillendijk, ten zuidoosten van het plangebied. Ook is daar de beek Rundgraaf aangewezen als historische waterloop.



Voor het overige zijn er geen cultuurhistorische waarden aanwezig binnen of in de nabijheid van het plangebied. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde(n) van haar omgeving.

3.6 Verkeer en parkeren     

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw project op het verkeer en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

3.6.1 Verkeer     

In de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is Park Forum als gebiedsontsluitingsweg. De weg Zandstrand is aangewezen als wijk- en buurtontsluitingsweg. Doordat deze wegen het plangebied ontsluiten is het plangebied per auto goed bereikbaar. Park Forum Oost is onderdeel van het Eindhovense hoofd-fietsroutenetwerk (primaire route). Dit vrijliggend fietspad is een belangrijke schakel in de doorfietsroute Veldhoven - Eindhoven. Met deze fietsstructuur is het plangebied ook voor fietsers goed bereikbaar.



De nieuwe functie zorgt in beginsel voor een hogere verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie. Echter, bezien vanuit een planologische insteek is het plangebied onderdeel van een (toekomstig) bedrijventerrein die in zichzelf een hogere verkeersgeneratie teweegbrengt dan een volkstuin. In die zin is de omliggende infrastructuur al ingezet op deze planologische situatie en zal de realisatie van een volkstuin geen verkeerskundige belemmeringen opleveren.

3.6.2 Parkeren     

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld.



De gemeentelijke Nota Parkeernormen 2016 was gericht op voldoende parkeergelegenheid, bij voorkeur op eigen terrein. De afgelopen jaren bleek dit uitgangspunt steeds meer problemen op te leveren. Gebiedsontwikkelingen in het centrum hebben reeds een hoge planexploitatie, waarbij de huidige parkeernormen op eigen terrein niet langer reëel zijn. Met de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is het mogelijk om op een andere manier in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij tegelijkertijd duurzame vormen van mobiliteit in de stad worden gestimuleerd.



De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht.



Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron van overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel.



Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.



In Bijlage 2 is de ingevulde rekentool parkeren te vinden. Er worden conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd voor zowel auto's als fietsen. Dit is in de regels van dit bestemmingsplan verankerd met een voorwaardelijke verplichting.

Conform de parkeernormen geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen voor auto's per 10 volkstuinen en 1,4 fietsparkeerplaatsen per 10 volkstuinen. Met dit bestemmingsplan zijn maximaal 64 volkstuinen beoogd. De totale parkeerbehoefte voor auto's is dan ((64 / 10) * 1,2 =) 7,68 pp bestaat en ((64/10) * 1,4 =) 8,96 pp voor fietsen. Bij de totstandkoming van het buitenontwerp zal deze parkeerbehoefte - 8 parkeerplaatsen voor auto's en 9 parkeerplaatsen voor fietsen - als minimaal worden meegenomen, zodat bij de vergunningverlening aan de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) kan worden voldaan.

3.7 Groen     

3.7.1 Groenbeleidsplan     

Eindhoven heeft de ambitie om een leefbare, gezonde en klimaatadaptieve stad te zijn als basis voor een sterk vestigingsklimaat in het hart van de Brainport. Een goede groenstructuur is een basisvoorwaarde hiervoor. De waarde van groen voor de stad is evident. Het gemeentelijk groenbeleid is gericht op het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies.



De gemeente hecht grote waarde aan de kwaliteit van de stad die tot uiting komt in de waarde van het groen voor natuur, klimaat/milieu, water, productie, recreatie, identiteit. Dit zijn belangrijke waarden voor de stad om te beschermen en bevorderen.



Het Groenbeleidsplan 2017 (vastgesteld door Raad d.d. 31 januari 2017) bevat een 'Procesafspraak groenplannen'. Die luidt als volgt: "Bij (her)ontwikkeling van gebouwen of gebieden moet de initiatiefnemer een groenplan opstellen. Dit bevat een toelichting van de groene inrichting in het plan. Hierin komt niet alleen de groene inrichting op maaiveld en evt. dak en gevel aan bod, maar is ook rekening gehouden met de beschikbare boven- en ondergrondse ruimte, vooral bij bomen. Uitgangspunt is steeds: kwalitatief en duurzaam groen en zo min mogelijk verharding. Het plan moet argumenten bevatten, waarom verharding wordt toegepast. Als het groenplan niet voldoet, wordt in samenwerking met de afdeling Groen gezocht naar een passende oplossing, en/of is de Groencompensatieregeling van toepassing."



Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.



Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Toetsing

verplicht

Figuur 3.6: Uitsnede kaart ruimtelijke strategiëenkaart Groenbeleidsplan 2017 (plangebied geel omlijnd)



Stad, rood beeldbepalend

Voor dit plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 de ruimtelijke strategie 'Stad, rood beeldbepalend' van toepassing. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit.



Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de groenarme buurten - waar onderhavig projectgebied ook onderdeel van uitmaakt - wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Daarnaast heeft een groenarme buurt consequenties op het gebied van groen en water.

Huidige situatie plangebied

In dit geval is het huidige plangebied volledig groen. Dit groen bestaat uit grasland en bosschages. In de toekomstige situatie is er sprake van volkstuinen. Een volkstuin is echter ook te scharen als groene voorziening, omdat het doel van tuinieren is om gewassen voort te brengen. Om deze reden is voor dit planvoornemen geen specifiek groenplan opgesteld. Wel zijn er kaders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan om verstening zo veel mogelijk tegen te gaan.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Hierboven is reeds ingegaan op de groenmaatregelen die toegepast worden in het projectgebied en de buitenruimte.

3.7.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofdgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

3.7.3 Bomen Effect Analyse     

Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd in Bijlage 3.

In de Boom Effect Analyse zijn twee gebieden onderzocht: het plangebied zelf en de bomen rondom de inrit die vallen in het beïnvloedingsgebied van de werkzaamheden.

Inrit situatie

verplicht

Figuur 3.7: Schematisch overzicht van de inrit situatie en de keuze een geheel nieuwe inrit vanaf de straat Parkforum (rood ingetekend) of een aftakking vanaf de bestaande inrit naar het depot van houtsnippers te maken (bron: BEA Bijlage 3)

Tabel 3.1: Inventarisatie bomen inrit (bron: BEA Bijlage 3)

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 3.8: Ten behoeve van de ontwikkeling zal boom F gerooid worden (bron: gemeente Eindhoven) 

Tabel 3.2: Inventarisatie bomen plangebied (bron: BEA Bijlage 3)

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 3.9: Ten behoeve van de ontwikkelingen zal een aantal bomen gerooid worden (bron: gemeente Eindhoven)

3.7.4 Compensatieplicht     

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn richtlijnen en procesafspraken opgenomen. De Beleidsregel Groencompensatie is een uitwerking van het Groenbeleidsplan die voortkomt uit deze afspraken. Voorwaarde bij ingrepen in het groen is dat de groene kwaliteiten tenminste worden gehandhaafd door de nieuwe ontwikkeling integraal te ontwerpen, inclusief groen. Als groen niet gehandhaafd kan blijven moet compensatie plaatsvinden van het groen dat verloren gaat. Daarnaast is een compensatieplicht opgenomen in de Verordening Bomen 2021.

Dit houdt in dat een compensatieplicht geldt indien het om een 'rode reden' gaat.

Toetsing

Er is een vrijstelling voor het kappen van bomen in Meerhoven, met uitzondering van een geldende bos bestemming. Dit komt voort uit compensatieafspraken uit 1997.

De volkstuinen komen niet op een perceel met een bos-bestemming en het gebied valt binnen de compensatieafspraken van Meerhoven, er is daarom geen kapvergunning voor de bomen nodig. De 'Verordening Bomen 2021' is hier niet van toepassing omdat het buiten de bebouwde komgrens Wnb gelegen is.



Wel vindt gemeente Eindhoven het belangrijk om zorgvuldig om te gaan met de bomen die behouden worden en willen zij deze duurzaam inpassen. Om die reden is een BEA uitgevoerd.

Tevens is voorf bekeken (ontwerper-boombeheerder-opdrachtnemer BEA) welke bomen inpasbaar zijn en welke gerooid zullen worden om plaats te maken voor de volkstuinen.

De adviezen uit de BEA zijn opgenomen in het inrichtingsplan.

De gemeente gaat het plangebied landschappelijke inrichten door een structuurrijke bosranden en natuurlijke hagen te creëren met een grote diversiteit aan (inheemse) soorten, zoals beschreven staat in paragraaf 2.2.

In de overeenkomsten met de huurders wordt geregeld dat alles zo natuurvriendelijk mogelijk gekweekt moet worden, dus zo ecologisch mogelijk omgaan met bodem, water en natuur. Er mogen geen gif en chemische middelen toegepast worden. Dit zorgt voor een bijdrage aan de biodiversiteit van het gebied en de omgeving.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Een activiteit kan belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport (MER) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) staat wanneer een m.e.r. of een m.e.r.- beoordeling aan de orde is. In de C- en D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht. In de C- en D-lijst is per categorie van activiteiten een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

Voor activiteiten boven de drempelwaarde in de C-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Voor activiteiten onder de drempelwaarde in de C-lijst en boven de drempelwaarde in de D-lijst geldt een m.e.r.- beoordelingsplicht. Onder de drempelwaarde in de D-lijst geldt een vormvrije m.e.r.- beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.1.2 Beoordeling plan     

Met de beoogde ontwikkeling worden 64 volkstuinen gerealiseerd.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied met een bedrijfsbestemming bestemd voor bedrijven met een maximale milieucategorie 4.1. en daarbij behorene voorzieningen.

Met voorliggend planvoornemen wordt de bedrijfsbestemming wegbestemd om plaats te maken voor landschappelijk ingepaste volkstuinen. Het stedelijk gebied wordt niet uitgebreid.

Daarnaast is sprake van een verplaatsing van een reeds bestaande volkstuin. De betreffende volkstuin moet worden verwijderd door de komst van een multifunctionele politielocatie waar diverse eenheden en faciliteiten zullen worden gehuisvest. De volkstuin paste niet in deze plannen en is door vaststelling van bestemmingsplan "Land Forum (politielocatie)" in die zin wegbestemd. In die zin maakt dit bestemmingsplan geen extra volkstuin mogelijk.

Bovenstaande maakt dat geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van het Besluit m.e.r. De functiewijziging van 'bedrijf' naar ‘recreatie (volkstuin) is erg kleinschalig en valt niet onder een landinrichtingsproject (D9).

De verkeersgeneratie is minimaal, en veel minder dan de bestaande planologische bestemming kan genereren. Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur, deze heeft voldoende capaciteit.

4.1.3 Conclusie     

Het plan is geen stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit milieueffectrapportage. De functiewijziging van 'bedrijf' naar ‘recreatie (volkstuin) is erg kleinschalig en valt niet onder een landinrichtingsproject (D9). Het opstellen van een vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie is niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelemmeringen met zich meebrengt.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

4.2.1 Inleiding     

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, uitgave 2009).

De VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Daarnaast kent de publicatie het omgevingstype 'gemengd gebied'. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen een hogere milieubelasting kent. De reductie met één afstandstap leidt niet tot een lager beschermingsniveau voor gevaar.

4.2.2 Beoordeling plan     

Een volkstuinencomplex is geen milieugevoelig object. Een volkstuinencomplex heeft zelf ook een zeer beperkt effect op de omgeving. Volkstuinen worden in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG niet benoemd. Het plangebied wordt omgeven door groen en de weg Park Forum Oost. De dichtstbijzijnde woning is gesitueerd op een afstand van minimaal 180 meter.



De toekomstige functie verenigt zich met de bestaande functies in de omgeving. De naastgelegen biomassacentrale moet aan strikte eisen qua emissie voldoen, waardoor er geen belemmerende afstandseisen van toepassing zijn.

De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van milieugevoelige objecten.



Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.2.3 Conclusie     

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Natuur     

4.3.1 Algemeen     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2023 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen verantwoordelijkheden bij de provincies en gemeenten te liggen.

4.3.2 Gebiedsbescherming     

Het plangebied ligt op circa 600 meter van het natuurgebied (bos) bij Eindhoven Airport, dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In combinatie met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep is geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB.

verplicht

Figuur 4.1: Plangebied, rood omcirkeld, ten opzichte van Natuurnetwerk Brabant (bron: atlasleefomgeving.nl/kaarten)

verplicht

Figuur 4.2: Plangebied, rood omkaderd, ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: atlasleefomgeving.nl/kaarten)



Het plangebied is op relatief grote afstand - circa 5 kilometer - van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kempenland-West' gelegen. Vanwege de ligging en de aard van de voorgenomen ingreep, kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen redelijkerwijs op voorhand worden uitgesloten. Omdat dit niet voor stikstofdepositie kan worden gegarandeerd is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd. De berekening, met bijbehorende memo, is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Uit de berekening is gebleken dat er geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit planvoornemen.

4.3.3 Soortenbescherming     

Ten behoeve van dit planvoornemen is een quickscan natuur uitgevoerd om te onderzoeken of de geplande werkzaamheden mogelijk negatieve invloed heeft op flora & fauna en of daarbij overtreding van de Wnb plaatsvindt. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de conclusies.



Vogels

In het plangebied bevinden zich geen vogelnesten van vogels met een jaarrond beschermde status. Dit geldt ook voor vogels in de categorie 'niet jaarrond beschermd, maar waarvan een goed beeld nodig is of er na de ingreep goede alternatieven zijn om nieuwe nesten te bouwen' en vogels in de categorie vaak voorkomend. Voor deze vogels geldt dat de voorgenomen werkzaamheden geen overtreding van de Wnb veroorzaken als bewoonde nesten niet worden verstoord of vernield. In hoofdstuk 6 van de rapportage is beschreven hoe verstoring of vernieling kan worden voorkomen.



Vleermuizen

Er zijn mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in boomholten in het plangebied. Nader onderzoek moet aantonen of deze holten daadwerkelijk in gebruik zijn door vleermuizen. Zijn de holten in gebruik door vleermuizen? Dan is behoud van de betreffende bomen noodzakelijk om overtreding van artikel 3.5 lid 2 en 4 Wnb te voorkomen.

Er is mogelijk sprake van een vaste vliegroute en foerageergebied van vleermuizen in het plangebied. Het verwijderen van enkele bomen zal hierop geen noemenswaardig effect hebben. Er blijven immers ruimschoot voldoende bomen aan de randen van het projectgebied aanwezig. Bovendien trekken de toekomstige volkstuinen insecten aan, waardoor het gebied waarschijnlijk zelfs geschikter wordt als foerageergebied.



Bouwverlichting en openbare verlichting kan wel zorgen voor verstoring van vleermuizen en het verlaten van verblijfplaatsen. In dat geval is sprake van overtreding van artikel 3.5 lid 2 en 4 Wnb. Werken bij daglicht en het laten toetsen van het verlichtingsplan door een vleermuisdeskundige is noodzakelijk om deze overtredingen te voorkomen.

Nationaal beschermde soorten

In het projectgebied zijn (mogelijk) soorten aanwezig die in het kader van de Wnb op nationaal niveau beschermd zijn. Het gaat om deze soortgroepen:

  • grondgebonden zoogdieren (haas, konijn, vos, egel, ree, eekhoorn, bunzing, das, wezel, steenmarter en verschillende soorten muizen);
  • amfibieën (bruine kikker en gewone pad).

Haas, ree, eekhoorn, das en steenmarter

Er is geen sprake van overtredingen van verbodsbepalingen voor haas, ree, eekhoorn en das. Deze soorten mijden het projectgebied namelijk zodra de werkzaamheden beginnen. Bovendien zijn er geen verblijfplaatsen van deze soorten in het projectgebied aanwezig. Voor deze soorten is het projectgebied maar een klein onderdeel van het leefgebied dat zich over een veel groter oppervlak uitstrekt.

Konijn, vos, egel, muizen, bruine kikker en gewone pad

Met de voorgenomen werkzaamheden gaan mogelijk verblijfplaatsen verloren van konijn, vos, egel, muizen, bruine kikker en gewone pad. En mogelijk worden exemplaren gedood door grondwerkzaamheden. Om dit te voorkomen, moeten bepaalde exemplaren gevangen worden en verplaatst naar een rustige locatie buiten het werkgebied. Het verloren gaan van verblijfplaatsen en het moeten wegvangen van exemplaren is een overtreding van artikel 3.10 lid 1a en lid 1b Wnb. Omdat het om ruimtelijke ontwikkelingen gaat, geldt in Noord-Brabant een provinciale vrijstelling voor deze soorten en deze verbodsbepalingen. Er moet wel zorgvuldig worden gehandeld. Hoofdstuk 6 van Bijlage 5 beschrijft wat dat inhoudt.

Bunzing en wezel

Met de voorgenomen werkzaamheden gaan mogelijk verblijfplaatsen verloren van bunzing en wezel. Nader onderzoek moet aantonen of er werkelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn. Is hier sprake van? Dan is behoud van de betreffende verblijfplaatsen noodzakelijk om overtreding van artikel 3.10 lid 1b Wnb te voorkomen. Voor deze soorten geldt namelijk geen provinciale vrijstelling. Hoofdstuk 6 van Bijlage 5 beschrijft wat het nader onderzoek inhoudt.

Welke rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten zijn mogelijk aanwezig?

In het projectgebied kunnen niet-jaarrond beschermde vogelnesten aanwezig zijn. Jaarrond beschermde nesten en nesten van eekhoorn zijn niet aanwezig in het projectgebied. Maar deze kunnen wel in de directe omgeving aanwezig zijn. Holten in drie verschillende bomen zijn mogelijk geschikt als vleermuisverblijfplaatsen. Daarnaast gebruiken vleermuizen het gebied mogelijk als onderdeel van een foerageergebied en vliegroute. Verder zijn er konijnen- en muizenholen aanwezig in het projectgebied en mogelijk een vossenhol. Dassenholen zijn er niet. Op beschutte plaatsen kunnen rustplaatsen van egel, bruine kikker en gewone pad aanwezig zijn. Ook bunzing en wezel kunnen verblijfplaatsen hebben in het projectgebied.

Wordt met de voorgenomen volkstuinverhuizing verbodsbepalingen uit de Wnb overtreden?

Gaan met de voorgenomen werkzaamheden geen bewoonde nesten verloren? Dan zijn geen overtredingen van de verbodsbepalingen uit de Wnb te verwachten voor vogels. Blijkt uit nader onderzoek dat boomholten in gebruik zijn door vleermuizen? Dan is behoud van de betreffende bomen noodzakelijk om overtreding van artikel 3.5 lid 2 en 4 Wnb te voorkomen. Ten aanzien van vleermuizen moet ook bij daglicht worden gewerkt. En het verlichtingsplan moet worden aangepast zodat er geen verstoring optreedt. Blijkt uit nader onderzoek dat bunzing en wezel aanwezig zijn? Dan is behoud van de betreffende verblijfplaatsen noodzakelijk om overtreding van artikel 3.10 lid 1b Wnb te voorkomen. Voor overige soorten is geen sprake van overtreding van de verbodsbepalingen of geldt een provinciale vrijstelling. Zorgvuldig handelen jegens de aangetroffen soorten blijft wel vereist.



Gezien de resultaten wordt in het vervolgproces nader onderzoek uitgevoerd naar de boombewonende vleermuis, bunzing en wezel.

4.3.4 Conclusie     

Er worden geen negatieve effecten verwacht van het planvoornemen op omliggende beschermde natuurgebieden van het NNB.

Vanuit soortenbescherming is uit een quickscan flora en fauna en nader onderzoek gebleken dat er mogelijk meerdere beschermde soorten van het plangebied gebruik maken om te verblijven en/of als leefgebied. Hier wordt nader onderzoek naar verricht conform het advies in de rapportage van de quickscan natuur.



Indien ontheffing benodigd is en wordt verleend en indien het bij de ontheffing behorende mitigatieplan wordt uitgevoerd, is het bestemmingsplan uitvoerbaar wat betreft soortenbescherming. Omdat het soorten betreffen waarvoor met passende mitigerende maatregelen ontheffing kan worden verleend, en omdat de directe omgeving voldoende aanknopingspunten bevat om de mitigerende maatregelen te kunnen uitvoeren, kan worden geconcludeerd dat deze omstandigheid de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Behalve voor de hierboven genoemde soorten worden er aangaande soortenbescherming geen overtredingen van de Wnb verwacht. De zorgplicht zal ten alle tijden in acht genomen worden en met de aanbevelingen uit de eindconclusie van de quickscan natuur (zie bijlage) wordt bij de planrealisatie rekening gehouden.

4.4 Geluid     

4.4.1 Wettelijk kader     

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, railverkeer, industrie en luchtvaart.

4.4.2 Beoordeling plan     

In dit geval is geen sprake van een geluidsgevoelig object, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is op het planvoornemen. Bovendien zijn personen normaal gesproken slechts gedurende een deel van het jaar en slechts een gedeelte van de dag aanwezig in de volkstuin. De vaak aanwezige opstallen mogen zij niet permanent benutten. Dergelijke opstallen zijn daarom in beginsel geen geluidsgevoelige bestemming.

4.4.3 Conclusie     

Toetsing aan weg-, industrie- of spoorweglawaai is niet noodzakelijk.

4.5 Luchtkwaliteit     

4.5.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.5.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.



Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.



In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.5.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.5.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het plan voorziet in de realisatie van een volkstuin. Hierdoor is per definitie het Beluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing, omdat geen sprake is van een school, kinderopvang of een verzorgingstehuis. Er wordt met het bestemmingsplan geen gebouw voor permanent verblijf mogelijk gemaakt. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c van de Wet Milieubeheer kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.

Om na te gaan of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goede luchtkwaliteit is de NSL Monitoringskaart gebruikt. Als rekenjaar wordt uitgegaan van het jaar 2020. Hieruit blijkt dat de achtergrondwaarde jaargemiddelde voor NO2 op de Heerbaan tussen de 19,4 µg/m3 en de 25,2 µg/m3 ligt, waarmee het jaargemiddelde niet wordt overschreden. De achtergrondwaarde jaargemiddelde voor PM10 op de Heerbaan ligt tussen de 16,4 µg/m3 en 18,4 µg/m3, waarmee het jaargemiddelde niet wordt overschreden. Uit de NSL Monitoring blijkt ten slotte dat het maximale aantal overschrijdingsdagen niet wordt overschreden.

4.5.6 Conclusie     

Voor het planvoornemen hoeft niet aan de bepalingen in het Besluit gevoelige bestemmingen te worden getoetst (de afstand is voldoende groot). Het project draagt niet in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Aan de jaargemiddelden en grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Luchtkwaliteit vormt hiermee geen belemmering voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

4.6 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Op en nabij de locatie zijn in het verleden enkele bodemonderzoeken uitgevoerd en is tevens een bodemsanering uitgevoerd. Op basis van deze gegevens waren er (na sanering) geen belemmeringen voor de realisatie van een volkstuin. Aangezien deze gegevens relatief oud waren en geen onderzoek was uitgevoerd naar de aanwezigheid van PFAS, is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd in 2022 (Bijlage 6).

4.6.1 Verkennend bodemonderzoek     

IVerkennend bodemonderzoek Park Forum Oost te Eindhoven (toekomstige volkstuin), opgesteld door BK ingenieurs, rapport van 24 augustus 2022 met kenmerk 223557.R01.

Bij het onderzoek is uitsluitend te toplaag onderzocht op het standaard analysepakket, aangevuld met PFAS. Hierbij bleek dat geen verhoogde gehalten aanwezig zijn in deze toplaag. Zintuiglijk zijn in de bovengrond geen bodemvreemde bijmengingen aangetoond.

verplicht

Figuur 4.3: Geen vervuilde bodem

4.6.2 Conclusie bodemonderzoek     

De uitgevoerde onderzoeken vormen geen belemmering voor de realisatie van een volkstuinencomplex op de locatie. Opgemerkt wordt dat geen recent onderzoek is uitgevoerd naar de grondwaterkwaliteit. Indien in tegenstelling tot eerdere berichten toch grondwater gebruikt wordt, dient hier eerst onderzoek naar gedaan te worden. Ook moet rekening gehouden worden met de ligging nabij een drinkwaterwinning.

4.6.3 Niet-gesprongen explosieven (NGE)     

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen ten tijden van de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Conform de gemeentelijke explosievenkaart is het plangebied verdacht op NGE vanaf maaiveld. Om deze reden is een vooronderzoek en risicoanalyse uitgevoerd.

Het terrein is verdacht op het voorkomen van explosieven. Voorafgaand aan de ontwikkeling van Meerhoven zijn in het gebied diverse onderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en zijn delen vrijgegeven. In de vrijgegeven gebieden liggen tot de vrijgegeven diepte geen explosieven meer. 

verplicht

Figuur 4.4: Vrijgegeven gebieden

De groen gearceerde gebieden zijn vrijgegeven tot een diepte van 5 meter onder maaiveld.

Het oranje gebied is ook deels vrijgegeven het is echter niet bekend tot op welke diepte. Wel weten we zeker dat de toplaag van 0,5 meter onder maaiveld dusdanig vergraven is dat daar zeker geen explosieven meer aanwezig zijn.

4.6.4 Conclusie niet-gesprongen explosieven (NGE)     

Ter plaatse van de oranje gemarkeerde gebieden is het advies om niet dieper te graven dan 0,5 meter op de overige terreindelen bestaan er geen belemmeringen.

4.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied.

4.7.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.7.2 Beoordeling plan     

verplicht

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: atlasleefomgeving.nl/kaarten)

Met de realisatie van dit planvoornemen zal de populatiedichtheid in de dagperiode toenemen. De beoogde volkstuinen liggen echter niet binnen een invloedsgebied of plaatsgebonden risicocontour van een buisleiding, een inrichting of transportroute, zoals op voorgaande uitsnede van de risicokaart is te zien. Het explosieaandachtsgebied van vliegbasis Eindhoven dan wel het invloedsgebied van Bio-energiecentrale Meerhoven zijn niet gelegen binnen het plangebied.

4.7.3 Conclusie     

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2050 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2021-2025 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2025 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.8.1 Beoordeling plan     

Vanwege toenemende en langdurige droogte als gevolg van klimaatveranderingen zal er zoveel mogelijk regenwater opgevangen worden in een regenwaterton. Dit water kan tijdens droogte gebruikt worden.

Onnodig watergebruik zal voorkomen worden. Daarnaast zal de bodem zo bewerkt worden dat deze zoveel mogelijk water vast houdt en zo min mogelijk verdampt. Dit kan door middel van compost, het bedekken van de bodem met organisch materiaal.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Park Forum Oost (volkstuinen) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027     

De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie.Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027     

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving     

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • er binnen het plangebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)

Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 millimeter. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

5.2.3.3 Hydrologisch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) 2023-2026     

Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA)Bijlage 7 Water- en klimaatadaptatie aanpak (WKA), Gemeente Eindhoven 2023-2026 verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave. 

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

5.3.2.1 Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein     

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 millimeter en mag tot 60 millimeter van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende millimeters (tot 40 millimeter) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren' is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

5.3.2.2 Ontwerpnorm waterberging privaat terrein     

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 millimeter waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 millimeter. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaatadaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaatadaptief te handelen. De datum van indiening van de aanvraag voor de omgevingsvergunning is leidend.

5.3.2.3 Stimulans klimaatadaptatiebeleid     

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.3.3.1 Principewerking van de rekentool     

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water Nee
zijwatergang Nee
Keurgebied binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Ja
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen plangebied 1,33 l/s/ha
Verdachte/verontreinigde locaties? Zie paragraaf 4.6
Infiltratie praktisch mogelijk? Niet specifiek onderzocht, sprake van matig tot fijn zand
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

Bodemopbouw

Uit het verkennend bodemonderzoek d.d. 4 oktober 2021 (Bijlage 6) blijkt dat uit de verrichten boringen blijkt dat de bodem tot de maximaal geboorde diepte bestaat uit zeer fijn en matig fijn, zwak siltig zand. Dit komt overeen met de regionale bodemopbouw zoals deze bekend is uit het DINO-loket. De regionale bodemopbouw bestaat uit fijn tot matig fijn zand (eerste watervoerend pakket).



Grondwaterstanden

De grondwaterstand is tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden bij het verkennend bodemonderzoek waargenomen op circa 1,15 m-mv (veldwerkzaamheden in september 2021). De grondwaterstand is tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden bij het verkennend bodemonderzoek van 16 maart 2022 waargenomen op circa 0,75 m-mv (veldwerkzaamheden 1 maart 2022).



De regionale grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is onbekend. Vermoedelijk is dit noordwestelijk gericht richting de aanwezige waterpartijen verderop ten oosten van het plangebied.



Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. Het plangebied bevindt zich niet in een boringsvrije zone of een grondwaterbeschermingsgebied.



Oppervlaktewatersysteem

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten oosten van het plangebied is een vijver gesitueerd. Verder oostelijk zijn de oppervlaktewateren t.b.v. Meerhovenpark gesitueerd. Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. In het plangebied bevinden zich geen watergangen in beheer van het waterschap.

verplicht

Figuur 5.1: Oppervlaktewateren plangebied en omgeving (bron: Legger Waterschap De Dommel)

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.5.1 Verharding     

  • Op percelen kleiner dan 75 m2 is alleen een gereedschapskist toegestaan met een maximaal oppervlak van 3 m2. Verder geen bebouwing mogelijk.
  • Op percelen groter dan 75 m2 per kavel is één gebouw dan wel overkapping toegestaan met een oppervlak van maximaal 10 m2 en 1 kas met een maximaal vloeroppervlak van 15 m2. In totaal mag de bebouwde oppervlakte per perceel niet meer bedragen dan 25% van de kavel met een maximum van 25 m2.
  • Voor de gehele volkstuin is een gezamenlijke voorzieningen gebouw inclusief gereedschap opslag toegestaan met en maximaal bebouwingsoppervlak van 100 m2.

In de voorwaarden in het perceelpaspoort is geregeld dat regenwater afkomstig van gebouwen/overkappingen opgevangen wordt in een individuele regenwaterton. Ook het verzamelgebouw krijgt een regenwaterton. En als dat gebouw groter is dan 50m2 ook een greppel van 2,4m3 als wateroverloop van de regenton. Dit water kan tijdens droogte gebruikt worden. Onnodig watergebruik dient voorkomen te worden. Daarnaast kan de bodem zo bewerkt worden dat deze zoveel mogelijk water vasthoudt en zo min mogelijk verdampt. Dit kan door middel van compost, het bedekken van de bodem met organisch materiaal.

5.5.2 Vuilwaterafvoer     

Omdat geen sprake is van permanente verblijfsobjecten en omdat er geen openbaar toilet wordt aangelegd is er geen sprake van afvalwater.

5.5.3 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "Afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Park Forum Oost (volkstuinen)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.



Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bestaat uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan kan worden onderzocht of de regels op andere wijze aanknopingspunten voor een definitie bevat. Die kunnen volgen uit de toelichting bij de regels en/of uit de systematiek van de regels zelf. Ontbreken dergelijke aanknopingspunten dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.



Bestemmingsregels

Bestemming 'Recreatie' (Artikel 3)

De gronden zijn bestemd met de bestemming 'Recreatie'. Dit omdat tuinieren in de vorm van volkstuinen beschouwd kan worden als een recreatieve activiteit (hobby). In de bestemmingsomschrijving is naast de aanduiding 'volkstuin' geen andere vorm van recreatie toegestaan, omdat uitsluitend voor deze locatie de functie als volkstuin wordt toegestaan.



In de bouwregels zijn maximum bebouwingsoppervlakte opgenomen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' (Artikel 4)

De hoge archeologische verwachtingswaarde is met een dubbelbestemming juridisch-planologisch beschermd.



Algemene regels

Onder de Hoofdstuk 3 Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en Algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.



Als overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect Parkeren en Parkeren bij wijziging gebruiksfunctie. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de geldende parkeernormen. Ook is een Voorwaardelijke verplichting waterberging opgenomen in hoofdstuk 3.



Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Het kostenverhaal van deze ontwikkeling is verzekerd door de grondverkoop van het perceel waar de volkstuinen nu liggen aan de politie. Er bestaat derhalve geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Vooroverleg met de provincie vindt plaats middels het digitale vooroverlegformulier. Verder is dit bestemmingsplan in het kader van het wettelijke vooroverleg aan Waterschap De Dommel en aan Veiligheidsregio Brabant Zuidoost voorgelegd.

Ook is het ontwerpbestemmingsplan verstuurd naar Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven. Zij hebben schriftelijk een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling zoals verwoord in het bestemmingsplan. De benoemde opmerkingen, wensen en aandachtspunten worden bij de nadere uitwerking van het plan door initiatiefnemer, in overleg met de architect, meegenomen.

9.3 Inspraak     

Per 19 december 2023 is de "Verordening inwonersparticipatie Eindhoven" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

In 2022 heeft onder andere overleg plaatsgevonden met de vertegenwoordiging van het bestuur van de volkstuinvereniging, genaamd Eindhovense Amateurtuinders Vereniging, afgekort EAV. Ook was ermet het bestuur van de EAV een gezamenlijke verkenning van het gebied op Landforum. Vervolgens heeft een presentatie van de eerste plannen aan het bestuur plaatsgevonden.

In 2023 zijn de definitieve plannen getoond, waarbij specifiek de afstand tot de Bio Energie Centrale is benoemd, het aantal vierkante meters van het volkstuincomplex en het voorstel van de globale indeling van het terrein. De reactie was positief. Met name over de indeling en over het feit dat de er enkele bomen gekapt worden wat de inval van zonlicht voor diverse percelen verbetert, werd goed ontvangen. Daarnaast is de verwachte planning met betrekking tot de daadwerkelijke verplaatsing besproken.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024. Gedurende deze termijn was iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)     

Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.4 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.5 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.6 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Behoud ex situ     

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.9 Behoud in situ     

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.10 Bestaand     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.11 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.13 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.19 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.24 Gebruiksfunctie     

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.25 Gemeentelijk adviseur archeologie     

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.26 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.27 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.28 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.29 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.30 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.31 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.32 Plan     

het bestemmingsplan Park Forum Oost (volkstuinen) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80439-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.33 Teeltondersteunende voorzieningen     

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  • overig: vraatnetten, boomteelthekken.

1.34 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.35 Volkstuin     

een volkstuinencomplex met daarbij behorende bouwwerken, zoals tuinhuisjes, kweekkassen, berg-, toilet- en wasruimten en groenvoorzieningen;

1.36 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.37 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.38 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.39 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.40 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.41 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.42 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.43 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.44 Wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen     

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Recreatie     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Recreatie´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' een volkstuin met maximaal 64 volkstuinkavels;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. wegen, paden, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. kunstobjecten;
  5. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' worden gebouwd';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat:
    1. per volkstuinkavel kleiner dan 75 m2, één gereedschapskist is toegestaan met een maximum oppervlak van 3 m2 en een maximum bouwhoogte van 0,7 meter.
    2. per volkstuinkavel groter dan 75 m2, één gebouw dan wel overkapping en één kas is toegestaan waarbij de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25% van de kavel en de maximum bouwhoogte niet hoger dan 2,5 meter mag bedragen, met dien verstande dat de maximum oppervlak van:
      • het gebouw dan wel de overkapping niet meer dan 10 m2 mag bedragen;
      • de kas niet meer dan 15 m2 mag bedragen.
  3. in afwijking van het bepaalde onder sub b. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' één gemeenschappelijk gebouw is toegestaan met een maximum bebouwingsoppervlak van 100 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 meter.

3.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 meter;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is 2 meter;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is 6 meter;

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. verblijfsrecreatie.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 250 m2 van de grond wordt geroerd, én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 meter onder maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. met een archeologisch onderzoek is uitgevoerd;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder maaiveld over een oppervlakte van 250 m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, zoals het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, zoals boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen, het verwijderen van funderingen en bodemverhardingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

4.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 4.3 sub b.

4.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.
  2. Als het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels     

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels     

7.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

7.1.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

7.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden     
  1. Het is verboden om boringen of grondwerkzaamheden te verrichten zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, als de diepte meer is dan 10 meter beneden maaiveld.
  2. De omgevingsvergunning wordt geweigerd als de werkzaamheden de beschermende kleilaag kunnen aantasten.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 meter is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 meter is.
  4. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 9 Parkeren     

9.1 Bouwregel parkeren     

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling "Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) " en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

9.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

9.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 10 Parkeren bij wijziging gebruiksfunctie     

10.1 Verbod     

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) bij de planregels.

10.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Artikel 11 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

11.1 Voorwaardelijke verplichting waterbergingen     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid;
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel Water- en klimaatadaptatie aanpak (WKA), Gemeente Eindhoven 2023-2026;
  3. Als de onder lid 2 bedoelde (beleids)regelingen worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

11.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 11.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Park Forum Oost (volkstuinen).