|
Het bestemmingsplan "Buitengebied (Brabant Water Aalsterweg)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om het planologisch-juridische kader te vormen voor
de ingrepen en ontwikkelingen die Brabant Water heeft voorzien op haar productielocatie
aan de Antoon Coolenlaan (bij de Aalsterweg). Deze ingrepen zijn nodig om in de toekomst
te kunnen blijven voorzien in voldoende drinkwater voor de stad, met de gewenste kwaliteit.
Om dit te kunnen garanderen, dient de zuiveringsinstallatie voor het drinkwater en
bijbehorende installaties vernieuwd te worden. Dit kan niet op de plek van de huidige
installaties, want deze moeten blijven functioneren totdat de nieuwe installaties
gereed zijn zodat de drinkwatervoorziening in Eindhoven niet in gevaar komt. In hoofdstuk
2 is in meer detail omschreven welke ingrepen en ontwikkelingen gaan plaatsvinden
op de productielocatie aan de Aalsterweg.
Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Aalsterweg ten oosten, de Anton Coolenlaan ten noorden, de Theo Koomenlaan ten zuiden en de Willem Elsschotlaan ten westen van de locatie. In de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Het plangebied op luchtfoto met straatnamen. In de inzet de locatie in de
stad.
Het bestemmingsplan "Buitengebied (Brabant Water Aalsterweg)" vervangt deels het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld door de raad op 22 augustus 2006. En het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 juni 2018.
Op dit moment is het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2019 in voorbereiding. Het
voorontwerp hiervan is op 14 februari 2019 gepubliceerd. De productielocatie van Brabant
Water is in dit voorontwerpbestemmingsplan opgenomen, maar zal in de ontwerpversie
worden verwijderd uit het bestemmingsplan Buitengebied 2019.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven, evenals een beschrijving van de voorgenomen ingrepen in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële en economische uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waaronder de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak.
De begroeiing van het kleinschalig beekdal van de Tongelreep dateert deels van ongeveer 1850 en deels van 1930 en bestaat uit bos, geriefbosjes, houtwallen, laanbeplanting en perceelrandbegroeiing. Rondom dit beekdal is Genneper Parken ontstaan. Het zuidoostelijk deel van Genneper Parken, waarbinnen de planlocatie is gelegen, is primair bestemd voor sportactiviteiten. In het verlengde van het van oudsher aanwezige voetbalstadion van FC Eindhoven ligt het IJssportcentrum, het Nationaal Zwemcentrum De Tongelreep, diverse voetbal- en hockeyclusters, tennisfaciliteiten en het Indoor Sportcentrum Eindhoven. Dit deel van Genneper Parken heeft een omvang van ruim 75 hectare. De sportfuncties in dit gebied waren nogal 'uitgesmeerd' over het gebied, waardoor veel tussenruimte en restruimten aanwezig was. Dit gebied wordt verder gekenmerkt door natuur en cultuurhistorisch waardevolle landschappelijke elementen. Zo vormen de beken belangrijke landschappelijke aders.
Binnen het plangebied is de drinkwaterproductie al meer dan een eeuw gevestigd. In
de tweede helft van de negentiende eeuw nam het aantal klachten over de kwaliteit
van het drinkwater (dat men betrok uit putten) in Eindhoven schrikbarend toe. Een
kwaliteitsonderzoek in 1890 leverde trieste uitkomsten op, maar acties bleven nog
uit. Een nieuw onderzoek in 1899 leidde tot het advies een gemeentelijk waterbedrijf
op te richten. Dat advies werd opgevolgd en in 1900 besloot de gemeenteraad tot de
aanleg van een heus waterleidingnet, zoals bijvoorbeeld Helmond dat al kende.
In 1903 begon men daadwerkelijk met de aanleg van het drinkwaternet, daarbij inbegrepen
een watertoren, een machinekamer met ketelhuis, twee dienstwoningen en kantoorruimten,
twee stoomketels, twee stoompompinstallaties en een buizennet. Het oorspronkelijke
gebouw van de machinekamer en pompinstallaties is nog steeds aanwezig op het terrein.
Bovendien bepaalde de gemeenteraad dat het waterleidingbedrijf ten minste één uur
gaans van het centrum van Eindhoven moest komen. Zo kwamen pompstation en watertoren
buiten de grenzen van de toenmalige gemeente Eindhoven te liggen, namelijk op de 'woeste
gronden' in Stratum. Stadsarchitect L.J.P Kooken maakte het ontwerp van de watertoren
en leverde de tekeningen.
In 1904 metselde burgemeester P.H. van Mens het Eindhovense gemeentewapen officieel
in de in aanbouw zijnde toren. Het jaar daarop werd het drinkwatersysteem feestelijk
door commissaris van de koningin Van Voorst tot Voorst in gebruik genomen. De toren
doorstond onbeschadigd de Tweede Wereldoorlog. Gebrekkig onderhoud begon de toren
echter parten te spelen. Het metselwerk verkruimelde totdat de situatie op een gegeven
moment zo belabberd was, dat er geen andere keuze overbleef dan afbraak.
Daarbij kwam dat eind jaren zestig de capaciteit van de watertoren ook onvoldoende
was geworden om aan de steeds groeiende vraag te kunnen voldoen. In 1970 ging men
over tot afbraak van de toren en bouw van een nieuwe en veel krachtiger watertoren
op nagenoeg dezelfde plaats, naar ontwerp van Wim Quist. De nieuwe watertoren stond
echter niet meer aan de Willem Elsschotlaan, maar aan de Anton Coolenlaan, dus om
de hoek. Gaandeweg de verdere ontwikkeling van de stad, is de locatie steeds meer
binnen het stedelijk gebied komen te liggen. Op dit moment is de productielocatie
het grootste drinkwaterproductiebedrijf van Nederland dat grondwater als bron gebruikt.
Vanuit deze locatie worden 350.000 inwoners en bedrijven in de regio bediend.
Opbouw
Het plangebied wordt in de huidige situatie gekenmerkt als een naar binnen gekeerd, introvert terrein. Rondom het plangebied zijn hekwerken aanwezig ten behoeve van de beveiliging van de drinkwaterproductie. Het plangebied is functioneel in te delen in een vijftal zones (zie onderstaande figuur), waar verschillende activiteiten plaats vinden.
Figuur 2: functionele zonering in het plangebied.
In zone 1 is momenteel de waterproductie (waterzuivering en de spoelwaterterugwinning) gevestigd.
In de omgeving van de productielocatie liggen diverse winputten voor 'ruw' grondwater.
Dit water wordt met leidingen getransporteerd naar de waterproductielocatie. In de
waterzuivering wordt het uit de grond opgepompte water gezuiverd voor gebruik en wordt
spoelwater weer geschikt gemaakt als drinkwater.
In zone 2 ligt de hoofdingang tot het plangebied. Buiten het hek ligt hier een parkeerplaats.
Tevens is hier het pompgebouw gelegen. In dit gebouw staan verschillende (hogedruk)pompen
die het drinkwater op druk in het leidingnet brengen ten behoeve van distributie naar
afnemers. Ook staan hier 'de bollen'. Deze zijn in het verleden gerealiseerd om water
onder druk in het leidingnet te brengen. Momenteel worden de bollen gebruikt als noodvoorziening
bij plotselinge drukuitval van de pompgemalen.
Zone 3: dit deelgebied lijkt van buiten te bestaan uit open grasvelden. In deze zone ligt
echter een vijftal reinwaterkelders: grote ondergrondse reservoirs waarin het drinkwater
na zuivering wordt gebufferd.
In zone 4 liggen meerdere opstallen: een kantoorgebouw van Brabant Water, een onderhoudsmagazijn
voor monteurs in de regio en de cultuurhistorisch zeer waardevolle Oudheidskamer,
welke door Brabant Water wordt gebruikt als kantine en vergaderruimte. Op de planlocatie
worden ook opleidingen voor monteurs gegeven; hiervoor wordt gebruik gemaakt van de
ruimten in de gebouwen en van de buitenruimte (praktijklocatie).
Zone 5 betreft een betrekkelijk rustig bosgebied. Aan de zuidzijde is een parkeerplaats
gevestigd en middenin het bos ligt een locatie voor kleinschalige opslag van afvalstoffen
en bouwstoffen die vrij komen en worden gebruikt tijdens klein onderhoud aan het leidingnet.
Centraal door het gebied loopt vanuit de ingang aan de Anton Coolenlaan een toegangsweg
richting gebouwen in deelgebied 4 en 5. Aan de oostzijde (Aalsterweg) is tevens een
toegang gelegen. Echter, door de beperkte ontsluitingsmogelijkheden op de drukke Aalsterweg
en de kruising met een fietspad en een vrij liggende busbaan, wordt deze toegang weinig
gebruikt. Op nagenoeg het gehele terrein is een uitgebreid netwerk van ondergrondse
kabels en leidingen aanwezig ten behoeve van de verschillende activiteiten op het
terrein.
Verkeersstructuur
De Aalsterweg is één van de hoofdontsluitingsroutes van de stad naar de A2, via afrit 33 (Waalre) en loopt vanaf de A2 door via de binnenring (Boutenslaan) richting Stratumsedijk. Ten zuiden van de A2 loopt de Aalsterweg over in de N69 richting Belgische grens. Diverse wegen aan de zuidzijde van de stad, waaronder de Antoon Coolenlaan, sluiten aan op de Aalsterweg. De hoofdingang van het terrein is momenteel aan de Antoon Coolenlaan gevestigd. Ten westen en zuiden van de locatie liggen respectievelijk de Willem Elsschotlaan en Theo Koomenlaan. De Willem Elsschotlaan is een lokale verbindingsweg en belangrijke fietsroute richting Genneper Parken. De Theo Koomenlaan ontsluit de diverse school- en sportfuncties aan de oostzijde van de Genneper Parken.
Groen en water
Langs de Tongelreep in de bebouwde kom van Eindhoven (in de Genneper Parken, ten westen van het plangebied) komen enkele waardevolle natuurelementen voor, die zeldzaam tot matig zeldzaam en moeilijk vervangbaar of kwetsbaar zijn, zoals vochtige tot plaatselijk natte loofbosjes en waterplassen. Kenmerkende soorten zijn bijvoorbeeld lange ereprijs, moerasstreepzaad, vlottende waterranonkel, ijsvogel en weidebeekjuffer. De Tongelreep is, samen met de Genneper Parken, een belangrijk groengebied voor Eindhoven. In het plangebied zelf is t.a.v. groen vooral het bosgebied van belang, dat in het zuidelijke deel van het terrein ligt. Binnen het plangebied zijn geen oppervlaktewaterstructuren gelegen, anders dan enkele zakslootjes langs de randen.
Grondwatersysteem
De regionale grondwaterstroming is naar het noorden gericht en treedt in de beekdalen als kwel aan de oppervlakte. Deze kwel is afkomstig van neerslag die op het Kempisch plateau en de dekzandruggen infiltreert en via de diepere ondergrond in de richting van de beekdalen stroomt. Voor de gemeente Eindhoven betekent dit dat kwel optreedt in de beekdalen en de overige delen van het buitengebied zijn aan te merken als infiltratie- of intermediair gebied. In sommige delen van het dal van de Dommel en Kleine Dommel komt nog kalkhoudend grondwater voor. De aanwezigheid van deze kalkgehalten in het grondwater indiceert de aanwezigheid van kwel afkomstig uit (matig) diepe grondlagen. Het kwelwater komt tegenwoordig vaak niet meer aan het maaiveld, maar wordt doorgaans direct afgevoerd via sloten, waterlopen en beken. Ook grondwaterwinning heeft invloed op de kweldruk in het gebied. Vanuit provinciaal beleid zijn de grondwateronttrekkingen de laatste jaren (gedeeltelijk) afgebouwd. Vermindering van de kweldruk heeft negatieve gevolgen voor natuurdoeltypen die afhankelijk zijn van kwelwater. In sommige gebieden waarin afname heeft plaatsgevonden van het kalkhoudend grondwater, heeft zich een regenwaterlens gevormd die 'drijft' op het kalkhoudende grondwater. Daarnaast worden natuurwaarden in het gebied bedreigd door verontreiniging van vooral het ondiepe grondwater, door o.a. landbouwkundige activiteiten als overbemesting.
Oppervlaktewatersysteem
Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied van de Boven Dommel. Dit stroomgebied kenmerkt zich door een hoge verstedelijkingsgraad, een kwart van het oppervlak is bebouwd. Het watersysteem bestaat uit een aantal korte beken die op het Kempisch plateau ontspringen en bij Eindhoven in de Dommel uitmonden. De Dommel stroomt door de Genneper Parken op ca. 1 kilometer van het plangebied. Direct naast het plangebied ligt de Tongelreep, deze is op ca. 200 meter gesitueerd.
Ecosysteem
De natuur, die gebonden is aan de natte beekdalen, is doorgaans sterk achteruitgegaan en versnipperd. Hoewel de natuurwaarden vaak hoog zijn. Tussen de gebieden ontbreken de noodzakelijke ecologische schakels. Door allerlei waterhuishoudkundige ingrepen is het oorspronkelijke beeksysteem sterk verstoord. De oorspronkelijke gradiënt van een voedselarm naar een voedselrijk milieu, respectievelijk van 'brongebied' naar benedenloop, is geheel of grotendeels verdwenen. Momenteel is nagenoeg overal sprake van een voedselrijk milieu. Een gelijkmatige en natuurlijke afvoer van het regen- en kwelwater heeft plaats gemaakt voor een versnelde afvoer, met in droge zomers meestal geheel droogvallende bovenlopen. Ook de waardevolle lokale systemen, waarin hoger gelegen en voedselarme bossen en heidevelden geleidelijk overgaan naar voedselrijkere beekdalen, komen nauwelijks meer voor.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van de meeste beken en waterlopen voldoet momenteel, mede door de te hoge concentratie aan voedingsstoffen, niet aan de Algemene Milieu Kwaliteitsnorm. De voedingsstoffen worden voornamelijk aangevoerd door afvalwater van zuiveringsinstallaties en door uitspoeling van mest van landbouwgronden. De ecologische waterkwaliteit van het bekenstelsel van de Dommel en Tongelreep is in het algemeen nog altijd onvoldoende. De waterkwaliteit van de meeste stilstaande wateren voldoet wel aan de milieukwaliteit, waarbij de voedselrijkdom varieert van zeer voedselarm tot matig voedselrijk.
Recreatief gebruik
Waterschap De Dommel is belast met het nautisch beheer, gebaseerd op de scheepvaartwet. Dit heeft betrekking op het gebruik van water als vaarwater. Hieronder vallen vrijwel alle recreatieve activiteiten die op het water plaatsvinden zoals kanoën, roeien, varen met vlotten en boten en het afmeren van (woon)boten. Het varen is alleen toegestaan als men in het bezit is van een geldige ontheffing van het waterschap. Voor gemotoriseerde vaartuigen wordt geen ontheffing verleend. Voor overig vaargebruik met een groep van maximaal vier vaartuigen en maximaal vier personen is geen toestemming van het waterschap nodig als gevaren wordt op de Dommel (met uitzondering van het traject de Wal - TU/Eindhoven), op het afwateringskanaal en op de Kleine Dommel vanaf de Wettense Watermolen tot de samenkomst met de Dommel. Op de Tongelreep mag alleen met ontheffing worden gevaren in de winterperiode.
Het plangebied is gelegen in stadsdeel Stratum, in de wijk Kortonjo. Het bevindt zich in buurt 'Sportpark Aalsterweg' en grenst direct aan de buurten 'Eikenburg' en 'Genneperzijde'.
Figuur 3: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) in het gebied 'Sportpark Aalsterweg'
en de
omliggende buurten.
In de buurt Sportpark Aalsterweg bevinden zich nauwelijks woningen. De buurt kent
vooral recreatie, zoals onder meer het Jan Louwers Stadion (FC Eindhoven), Hockeyclub
Oranje-Rood, diverse tennisverenigingen en de Tongelreep, zowel het zwembad als de
golfclub. Samen met de buurten Gennep en Genneperzijde staat het gebied ook bekend
als de Genneper Parken.
Brabant Water moet het productieproces op de locatie Aalsterweg vernieuwen om in de toekomst te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar drinkwater in Eindhoven. Er zijn daarnaast relatief veel bruinwaterklachten in Eindhoven. Om dit op te lossen, moet de drinkwaterkwaliteit worden verbeterd en dit vraagt vernieuwing van het productieproces. Het aanpassen en uitbreiden van de huidige productiefaciliteiten is geen duurzame en toekomstbestendige optie. Daarom dient een nieuwe zuivering (inclusief spoelwaterterugwinning) op de locatie gerealiseerd te worden. Gedurende de bouwperiode kan de huidige zuivering ongestoord door draaien en nadat de nieuwe installatie is opgeleverd kan de huidige installatie uit bedrijf worden genomen.
Naast de nieuwbouw van de zuivering vinden er ook andere ingrepen plaats op en rondom
de locatie:
Deze ingrepen zijn niet allemaal mogelijk binnen het huidige bestemmingsplan. Met
dit bestemmingsplan wordt het planologisch-juridisch kader voor het plangebied herzien.
Om de omschreven activiteiten uit te voeren, is onderzocht hoe het een en ander het
beste op het terrein ingepast kan worden. In de onderstaande figuur worden de ingrepen
t.a.v. sloop en nieuwbouw globaal weergegeven, navolgend worden deze toegelicht. In
de figuur is aangegeven waar de nieuwbouw (filtergebouw en pompengebouw) zijn gepland
en welke gebouwen gesloopt kunnen worden als de nieuwbouw in bedrijf is. Het merendeel
van de bebouwing op de locatie blijft gehandhaafd.
Figuur 4: Te handhaven, te slopen en nieuw te realiseren bebouwing in het gebied.
NB kleine
gebouwtjes en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn niet weergegeven in deze afbeelding.
De nieuwe productielocatie (drinkwaterzuivering en spoelwaterverwerking) wordt ten
noorden van de huidige zuivering beoogd. Deze twee installaties worden in één nieuw
gebouw geplaatst (zie Figuur ). Het gebouw heeft een afmeting van ca. 70 x 40 m en
een hoogte van ca. 16 m. Dit gebouw is zo ontworpen, dat de processen zo efficiënt
en energiezuinig mogelijk ingedeeld kunnen worden en er een minimaal ruimtebeslag
is. Tevens leidt de clustering van de installaties tot minder leidingstraten op de
locatie. De locatie van het gebouw is zo gekozen, dat er een maximale afstand is tot
omliggende woningen. Zodat eventuele hinder voor omwonenden tot een minimum wordt
beperkt. De ligging is ook ingegeven door de bestaande infrastructuur: op deze locatie
liggen nagenoeg geen kabels en leidingen in de ondergrond, waardoor de kostbare verplaatsing
van kabels en leidingen zo min mogelijk nodig is. De locatie waar het gebouw is gepland,
is momenteel bebost. Dit bos wordt deels gekapt om ruimte te creëren voor de nieuwbouw.
Voor de aan- en afvoer van hulp- en reststoffen zullen er enkele tientallen vrachtwagens
per jaar het terrein moeten bezoeken. Dit kan via de hoofdingang aan de Anton Coolenlaan,
maar het heeft de voorkeur om deze logistiek via de Willem Elsschotlaan te laten verlopen.
Op deze wijze wordt bevoorradingsverkeer gescheiden van ander verkeer (bijvoorbeeld
bezoekers, cursisten voor de opleidingen en medewerkers van Brabant Water). Bevoorrading
van het naastgelegen zwemcentrum gebeurt momenteel ook via deze weg, zodat de vrachtwagenstromen
maximaal kunnen worden gebundeld.
Naast het nieuwe gebouw worden er drie nieuwe locaties voor winputten op het terrein
voorzien (dit zijn twee nieuwe winputten en één te verplaatsen put). Nabij de ingang,
ten oosten van het huidige pompgebouw, wordt een locatie voorzien waar in de toekomst
het nieuwe tweede pompgebouw gerealiseerd zal worden.
De huidige zuivering en spoelwaterverwerking zijn in de zuidwesthoek van het gebied
gelegen. Als het nieuwe gebouw is gerealiseerd, zal deze huidige bebouwing gesloopt
worden waardoor de plek vrij komt voor ander gebruik.
Tot slot wordt gekeken naar de inrichting van het terrein. De bovengrondse en (zeer
uitgebreide) ondergrondse infrastructuur dient in de toekomst aangepast te worden
op de andere configuratie van het gebied. Niet alleen de voorgenomen ingrepen maar
ook het toekomstig gebruik (kantoorruimten, magazijnen, opleidingscentrum voor monteurs)
van het terrein wordt hierin meegenomen.
Figuur 5: Architectonische impressie van het nieuwe zuiveringsgebouw.
Verantwoording locatiekeuze nieuwbouw
Een deel van het aanwezige bos zal gekapt worden om het nieuwe gebouw voor de drinkwaterzuivering en spoelwaterterugwinning te kunnen realiseren. Dit is een noodzakelijke keuze. De nieuwbouw is essentieel om in de toekomst te kunnen blijven voorzien in voldoende en goed drinkwater.
De locatie was oorspronkelijk gelegen buiten de bebouwde kom, maar de stad is de afgelopen
decennia om de locatie 'heen gegroeid'. Het is technisch en financieel niet haalbaar
om een volledig nieuwe locatie buiten de huidige locatie te ontwikkelen. Bij een volledig
nieuwe locatie dient niet alleen een zuiveringsinstallatie (en spoelwaterterugwinning)
te worden gerealiseerd, maar dan dienen ook meerdere reinwaterkelders, pompvoorzieningen,
transportleidingen van wingebieden naar de productielocatie en andere bijbehorende
voorzieningen gerealiseerd te worden. Er is dan sprake van een ontwikkeling van ca.
5 tot 8 ha, waarin deze functies een plek dienen te krijgen. Daarnaast dient het waterleidingnet
in Eindhoven fors aangepast te worden op een nieuwe locatie. De huidige leidinginfrastructuur
is zodanig ingericht, dat vanaf de huidige locatie de benodigde hoeveelheden water
getransporteerd kunnen worden. Het leidingsysteem is er op ingericht, dat de grootste
debieten en druk vanaf deze locatie komen. Indien een andere locatie ontwikkeld zou
worden, dan dient een aanzienlijk deel van het distributiesysteem (de waterleidingen)
in de stad aangepast te worden (bijvoorbeeld grotere of sterkere buizen op de ene
plek, kleinere buizen op de andere plek). Een dergelijke grootschalige operatie is
niet noodzakelijk en zowel technisch als financieel en vanwege overlast voor de stad
zeer ongewenst.
Op het terrein zelf zijn de mogelijkheden voor nieuwbouw beperkt. Nieuwbouw ter plekke
van de huidige zuivering en spoelwaterterugwinning is niet mogelijk, omdat de bestaande
installaties in bedrijf moeten blijven totdat de nieuwbouw gereed is. De 'open plekken'
binnen het plangebied zijn reeds volledig in gebruik door de diverse gebouwen en (ondergrondse)
reinwaterkelders. Alleen binnen het bosgebied (zie voorgaande paragraaf) is fysieke
ruimte om de nieuwbouw te realiseren. Dit kan aan de westzijde (op de voorziene locatie)
en aan de zuidoostzijde. Er is voor de westzijde gekozen, omdat de nieuwbouw hiermee
verder weg komt te liggen van omwonenden. Hierdoor wordt eventuele milieuhinder en
overlast geminimaliseerd. Het proces van drinkwaterproductie wordt hierdoor geconcentreerd
op het noordelijke deel van het terrein, wat voordelen oplevert voor een compactere
beveiliging en kortere interne transportstromen. Daarnaast kan de bevoorrading dan
efficiënt vanuit de Willem Elsschotlaan plaatsvinden.
Ruimtelijke visie
Brabant Water maakt van de noodzaak om de beschreven ingrepen te doen een deugd door de voorgenomen ontwikkelingen direct te koppelen aan een strategische visie op het gehele terrein. In de strategische visie is ruimtelijk uitgewerkt op welke wijze de voorgenomen ontwikkelingen goed ingepast kunnen worden en tegelijk een meerwaarde kunnen bieden voor de omgeving en de stad. Deze visie kan het beste worden uitgelegd met de strategische kaart, die in de navolgende figuur is opgenomen.
Figuur 6: Strategische kaart voor het plangebied.
In het plangebied wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende deelgebieden. De
noordelijke helft, vanaf de Anton Coolenlaan tot aan de gebouwen centraal in het gebied,
wordt benut voor het drinkwaterproductieproces. Pompgebouwen en reinwaterkelders zijn
hier reeds aanwezig, de nieuwbouw voor de zuivering en spoelwaterterugwinning wordt
hiernaast gerealiseerd. De ondergrondse reinwaterkelders bieden goede mogelijkheden
om hier een speels en ecologisch landschap aan te leggen. Door de grasvelden op de
reinwaterkelders in te zaaien met verschillende gras- en bloemenmengsels, krijgt de
biodiversiteit op deze plek een forse impuls. Duurzame energie (zonnepanelen, kleinschalige
windmolen e.d.) kan hierin een plek krijgen, aanvullend op de reeds aanwezige zonnepanelen.
De huidige toegangsweg blijft als centrale ontsluiting door dit plande el lopen.
In het midden van het gebied (het hart) worden de meeste gebouwen geconcentreerd.
De meer bezoekersintensieve functies (kantoor, opleidingen) vinden hier plaats. Water
als zichtbaar element krijgt in het hart een centrale plek. Bijvoorbeeld in de buitenruimte,
waar retentie en zichtbaar water gecombineerd kunnen worden. Ook wordt getracht het
waterproductieproces hier zichtbaar te maken, bijvoorbeeld door de nieuwbouw (deels)
transparant te maken. Aan de Willem Elsschotlaan wordt een nieuwe entree gecreëerd,
waardoor de verkeersbewegingen van en naar het nieuwe zuiveringsgebouw zo efficiënt
mogelijk het terrein opgaan.
De zuidzijde van het gebied krijgt een functie als landschapspark. Door het verdwijnen
van de huidige zuivering en spoelwaterterugwinning ontstaat hier plek voor nieuwe
retentie in combinatie met natuur. Het bestaande bos wordt hier uitgebreid. Het bosgebied
/ landschapspark is een extensieve plek. Het landschapspark wordt, vanwege de veiligheidseisen
die worden gesteld aan de waterproductie, niet publiek toegankelijk. Wel wordt aan
de zuidzijde, op de grens met het openbaar gebied van de Theo Koomenlaan, onderzocht
op welke wijze het landschapspark beleefbaar gemaakt kan worden. Bijvoorbeeld door
het creëren van zitjes en/of een klein paviljoen.
Momenteel is het gehele gebied afgesloten met grote en zichtbare hekwerken. Veiligheid
is en blijft een belangrijk thema voor de locatie, maar er wordt wel onderzocht op
welke wijze deze barrières minder zichtbaar gemaakt kunnen worden. Bijvoorbeeld door
dubbele hekwerken te verwijderen (noordzijde) of door andere barrière zoals watergangen
(zuidzijde rondom het landschapspark) te gebruiken.
Toekomstige inrichting van het gebied
Naast de nieuwe gebouwen zal ook het terrein opnieuw worden ingericht. De nieuwe gebouwen vragen om een goede landschappelijke inpassing en de clustering van functies in het gebied speelt ook ruimte vrij voor een nieuwe kwaliteitsimpuls. In de onderstaande figuur is een impressie gegeven van de toekomstige inrichting van het terrein.
Figuur 7: Impressie inrichting van het gebied.
De grootste kwaliteitswinst in ruimtelijk/landschappelijk opzicht wordt behaald aan
de zuidzijde van het terrein. Het huidige filtergebouw, de spoelwaterterugwinning
en de bijbehorende bouwwerken wordt hier gesloopt als de nieuwbouw in bedrijf genomen
is. Dit schept ruimte om deze zuidwestelijke hoek van het terrein opnieuw in te richten.
Hierbij is gezocht naar een combinatie van functies, door een vriendelijkere begrenzing
van het terrein, de wateropgave, landschappelijke ontwikkeling en recreatief medegebruik
te combineren:
Ook aan de noordzijde wordt de gebiedsrand aantrekkelijker ingericht. De powerfence
staat hier op afstand van de openbare weg en blijft gehandhaafd. Langs de rand van
de weg staat nu wel een laag wit hekwerk, dat erg zichtbaar in het landschap aanwezig
is. Dit hekwerk zal worden verwijderd en de zone tussen weg en powerfence wordt opnieuw
landschappelijk ingericht. Ook bij het naastgelegen politiebureau zal dit witte hekwerk
worden verwijderd. Daarnaast wordt de hoofdingang van het terrein opnieuw vormgegeven.
De nu aanwezige parkeerplaats verdwijnt en wordt vervangen door twee haaksparkeerstroken
met halfverharding langs de toegangsweg.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt voor de komende jaren een adequaat planologisch kader voor het gebied gegeven. Het plangebied omvat alle aspecten die behoren bij het drinkwaterproductieproces. Afgezien van de nieuwbouw voor de zuivering vinden geen grootschalige ontwikkelingen plaats.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend
te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten
worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige
woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit
te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening
en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk
voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht
mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk
zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede
verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De
gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport
Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.
Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen,
medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. In de regio Eindhoven
moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa
40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen
die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse)
bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met o.a. hoogwaardige woonmilieus en
stedelijke voorzieningen. Allen moeten voorzien worden en blijven van voldoende drinkwater.
Realisatie
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.
Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien
het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien.
Er is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar van het
behouden van de huidige functionaliteiten van het plangebied. Er wordt een nieuw gebouw
gerealiseerd, maar deze is ter vervanging van de huidige gebouwen voor zuivering en
spoelwaterterugwinning. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve
niet nodig.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen.
Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp
NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 kV hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven
Noord en (deels) Oost. Het plangebied ligt niet binnen de zones van deze hoogspanningsleiding.
Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal Natuur
Netwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen
worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf
3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Het plangebied ligt niet
binnen het NNN .Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro
geborgd. Het plangebied raakt de belangen van de luchthaven Eindhoven niet, zie onderstaande
figuur.
Figuur 8: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van de geluidzones
van
luchthaven Eindhoven.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie Figuur 9) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen.
De maximale bouwhoogten die in dit bestemmingsplan zijn toegestaan, zijn fors lager
dan de hoogtebeperkingen die vanuit deze bakens gelden.
Figuur 9: Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe
lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Het plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Figuur 10: Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven.
Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit
centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven:
de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een
concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie
aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een
gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel:
waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De
omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen
wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Figuur 11: Visiekaart van de structuurvisie.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch
en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een
voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant.
Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze
steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden
als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden
(stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals
bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van
de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke-
en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef-
en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de
wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden
uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting
gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld
bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de
bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening
en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging
of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
De locatie is aangewezen als waterwingebied en waterwinning voor de menselijke consumptie.
Figuur 12: Uitsnede provinciaal beleid.
Het waterwingebied is het gebied waar het drinkwater daadwerkelijk wordt gewonnen.
Daarvoor is een zeer stringente bescherming nodig. Doel van de regels is om te voorkomen
dat de bodem en het zich daarin bevindende grondwater verontreinigd raakt, door activiteiten
en functies te verbieden die risico geven voor de kwaliteit van het grondwater. De
relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.3 tot en met 2.6 van de Interim Omgevingsverordening.
Onder meer activiteiten die noodzakelijk zijn voor de drinkwaterwinning zijn toegestaan
binnen waterwingebied.
De locatie heeft ook rechtstreekse regels ten aanzien van de aanduidingen landelijk
gebied, beperkingen veehouderij en stalderingsgebied; deze regels zijn niet relevant
voor het gebruik van de locatie voor de winning van drinkwater.
Instructieregels
De instructieregels gelden onder andere voor gemeenten en moeten gevolgd worden in geval van onder meer een bestemmingsplanherziening (zoals hier het geval is). Voor het plangebied zijn de aanduidingen waterwingebied, landelijk gebied en groenblauwe mantel relevant. Navolgend worden de hierbij behorende uitgangspunten benoemd, vervolgens is aangegeven hoe hiermee is omgegaan in onderhavig plan.
Waterwingebied
Een bestemmingsplan van toepassing op Waterwingebied mag uitsluitend de instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening regelen (artikel 3.10). In het bestemmingsplan moeten regels worden opgenomen waarmee het risico op schade aan de bodem en grondwater wordt voorkomen en het gebruik van uitloogbare materialen wordt verboden.
Landelijk gebied
In landelijk gebied moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met kwaliteitsverbetering van het landschap (een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving; artikel 3.9). In het bestemmingsplan moet opgenomen zijn hoe dit past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied en hoe de uitvoering geborgd is (financieel, juridisch en feitelijk). In artikel 3.9 is aangeven welke aspecten binnen deze kwaliteitsverbetering kunnen passen. In onderhavig geval gaat het om:
Groenblauwe mantel
De planlocatie heeft ook de aanduiding groenblauwe mantel. Een bestemmingsplan van toepassing op de groenblauwe mantel:
De aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken
dienen in het bestemmingsplan omschreven te worden.
Uitwerking van de instructieregels
De voorwaarde t.a.v. de aanduiding waterwingebied wordt met onderhavig bestemmingsplan ingevuld; de locatie is en blijft immers in gebruik als win- en productielocatie van drinkwater. Schade aan de bodem en grondwater wordt voorkomen en er wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen.
Kwaliteitsverbetering van het landschap ziet niet alleen op groenontwikkeling, maar
ook op sloop van bebouwing of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. De noodzaak
van kwaliteitsverbetering van het landschap hangt deels samen met de vraag of er sprake
is van een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Ingevolge de Interim omgevingsverordening wordt
onder een 'ruimtelijke ontwikkeling' verstaan: "bouwactiviteiten en planologische
gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is".
In dit geval is er geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling. De bestemming van
het gebied (bedoeld voor drinkwaterbedrijf) blijft immers hetzelfde en verandert niet.
Hoewel straks sprake is van meer bebouwing ten opzichte van de huidige, feitelijke
situatie, maakt dit bestemmingsplan (planologisch) minder bebouwing mogelijk. Momenteel
is het totale oppervlak aan bovengrondse bebouwing ca. 4.300 m² (exclusief kleine
losstaande gebouwtjes voor installaties). Daarnaast hebben de (ondergrondse) reinwaterkelders
in totaal een oppervlak van ca. 8.100 m². In de plannen wordt de bebouwing aan de
zuidzijde, met een totaaloppervlak van ca. 1.800 m², gesloopt. De nieuwbouw (nieuw
filtergebouw en nieuw pompgebouw) heeft een oppervlak van ca. 3.000 m², waardoor er
netto ca. 1.200 m² aan bebouwing bij komt. Planologisch is echter sprake van een afname
aan bebouwingsmogelijkheden. Als wordt gekeken naar de planologische kaders, dan zijn
er in het huidige bestemmingsplan drie bouwvlakken opgenomen. Deze hebben in totaal
een oppervlak van ca. 32.800 m². Deze mogen volledig worden bebouwd. In dit bestemmingsplan
zijn tevens drie bouwvlakken opgenomen maar is het totaaloppervlak teruggebracht naar
22.632 m2.
De ondergrondse bouwmogelijkheden (reinwaterkelders) zijn hier bewust buiten gelaten,
omdat deze geen ruimtelijke of landschappelijke impact hebben. Dit bestemmingsplan
leidt daarom niet tot meer bouw- en gebruiksmogelijkheden dan voorheen; er is dan
ook geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling.
Dit wil echter niet zeggen dat er geen investering in de kwaliteitsverbetering van
het landschap wordt gedaan.Brabant Water grijpt de vernieuwing van de drinkwaterproductielocatie
aan om de locatie ook te etaleren als 'green flagship', waarbij inzichtelijk wordt
dat drinkwater op een duurzame wijze wordt geproduceerd. Dit komt tot uiting in de
waterzuiveringstechnieken, in de nieuwbouw maar ook in de inrichting van het terrein
(zie ook Figuur ). Dit is afgezet tegen het principe kwaliteitsverbetering. De bestemmingswaarde
van de huidige en toekomstige situatie berekend. Hieruit blijkt dat de bestemmingswaarde
daalt met €995.000,-. Op basis van het principe kwaliteitsverbetering hoeft er dan
ook géén investering plaats te vinden in het landschap, behalve de op grond van de
IOV verplichte landschappelijke inpassing.
Toch investeert Brabant Water om bovenstaande redenen in de ruimtelijke kwaliteit
ter plaatse. In het kader van de benodigde bomenkap, waarvoor kapvergunning is verleend,
is bepaald dat de totale waarde van de te kappen bomen maximaal ca. €225.000 bedraagt
(dit kan minder worden als uiteindelijk nog enkele bomen behouden kunnen worden).
Ten behoeve van de kap is een concept compensatieplan opgesteld. De totale investering
in nieuwe bomen conform dit compensatieplan bedraagt ca. €325.000. In de komende periode
wordt het concept compensatieplan in overleg met betrokken stakeholders (zoals de
gemeente en TGE) nader uitgewerkt. Daarnaast vinden ook andere investeringen plaats
in het plangebied ten gunste van de landschappelijke kwaliteiten. Te noemen zijn:
De totale kosten van deze aspecten bedragen ca. €385.000, waardoor de totale investering
in de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit (exclusief compensatie voor de bomenkap)
ca. €710.000 bedraagt. De berekening kwaliteitsverbetering is als bijlage bij dit
bestemmingsplan opgenomen. Tevens zijn de ruimtelijke maatregelen opgenomen op een
inrichtingstekening welke in de regels van die bestemmingsplan juridisch-planologisch
is geborgd in een voorwaardelijke verplichting. In bijlage 1 bij deze toelichting
is een nadere uiteenzetting van de voorgenomen landschappelijke investering weergegeven.
De groenblauwe mantel heeft daarnaast tot doel om het nabijgelegen NatuurNetwerk Brabant
(NNB) te beschermen. In dit geval betreft dit de ecologische en hydrologische kwaliteiten
van de NNB langs de Tongelreep. De landschappelijke, hydrologische en ecologische
kwaliteiten binnen het plangebied zelf zijn beperkt. Doordat de planlocatie op enige
afstand ligt van de natuur langs de Tongelreep (ca. 125 - 150 m afstand) en door de
aanwezigheid van tussenliggende functies en bebouwing (zoals het zwembad), zijn de
mogelijke effecten vanuit het plangebied op de Tongelreep beperkt. Door de afkoppeling
van het hemelwater op de locatie en de afvoer met landelijk debiet van dit hemelwater
richting Tongelreep, wordt het watersysteem van de Tongelreep (kwantitatief en kwalitatief)
versterkt.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Figuur 13: Visiekaart van de interimstructuurvisie.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante
raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld
in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur 44: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven.
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie
aangeduid als 'werken'. Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research
en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport,
bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design
en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen
(o.a. parkmanagement). De voorziene nieuwbouw past binnen deze functies.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is door vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke
archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart.
Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische
waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke
archeologische waardenkaart.
Plangebied
Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Plangebied
In 2017 is door RAAP een onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden in het buitengebied van Eindhoven, evenals enkele groene delen van de bebouwde kom. Uit dit onderzoek blijkt dat er verschillende cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn toebedeeld aan het plangebied en de directe omgeving. Het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2019' heeft de conclusies van het onderzoek van RAAP overgenomen en verwerkt in dubbelbestemmingen. Voor delen van het plangebied geldt in het voorontwerpbestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'.
In het onderzoek van RAAP zijn de volgende waarden aan het plangebied toebedeeld:
Bosgebied en paden
Het plangebied ligt in het gebied aangeduid als de Eikenburg. Rond de Eikenburg liggen vroege heide- of beekdalbebossing met landgoedkenmerken. Omstreeks 1900 ging het afwisselend om loof- en naaldbospercelen, maar loofbos overheerste in het geheel. Het vormde samen een brede rand rondom de kern van de Heihoef, de toenmalige naam van de buitenplaats van Van der Beken Pasteel. De structuur van dit bos was betrekkelijk onregelmatig van aard; kriskras lijken er wegen doorheen te hebben gelopen. Door de sterk veranderde omgeving ontkwam ook dit terrein niet aan transities. Door bebouwing en aanleg van infrastructuur verdween het bos wat verder van de buitenplaatskern vandaan; daar staat tegenover dat een deel van de percelen in de kern nu ook werd bebost. Het bos kwam als het ware als een strakkere band om de buitenplaats te zitten.
Het bos van de Eikenburg liep naar het westen door tot aan de Tongelreep, het beekdal
in (figuur 18). Nog in de vroege 20e eeuw is dit gebied een gesloten landschap met
overwegend loofhout, en hier en daar percelen naaldhout. Langs de Tongelreep waren
hier en daar percelen grasland te vinden. Pas op de topografische kaart van 1929 is
een forse transformatie van het gebied te zien: veel bos was gekapt, percelen waren
groter geworden en aan de Aalsterweg was het waterpompstation (de huidige waterwinning
in het plangebied) verrezen, waarvan een deel nu een monumentenstatus heeft. Dat pompstation,
met watertoren uit 1904, vormde de opmaat naar een verdere invulling van het gebied,
waarvan we de eerste tekenen op een topografische kaart uit 1953 zien. Ten westen
van het pompstation ligt er dan ook een ijsbaan. Daarnaast had de gemeente Eindhoven
in 1934 een sportterrein laten aanleggen onder architectuur van D.F. Tersteeg,19 waarop
FC Eindhoven mocht gaan spelen. Dit sportterrein ontwikkelde zich tot het huidige
Jan Louwers Stadion. Tussen ijsbaan en sportterrein lagen enige tennisbanen. Verder
werden aan de Aalsterweg in de jaren 1930 enige villa's gebouwd (Aalsterweg 294 -
306 aan de oostzijde van het plangebied) en verrees iets zuidelijker, op Aalsterweg
310, in 1913 een tuinmanswoning.
In de jaren 1960 en vroege jaren 1970 werd de oude ijsbaan verplaatst naar de overzijde
van de Tongelreep, naar de plek van het huidige IJssportcentrum. Op de oude locatie
werd ruimte gemaakt voor de bouw van een zwembad, terwijl het tennispark verder naar
het zuiden werd uitgebreid. De Antoon Coolenlaan werd door het gebied aangelegd, waarna
ook noordelijk daarvan bebouwing werd gerealiseerd. Daarnaast, aan de Aalsterweg,
verrees vóór 1984 een tweede gebouw. Beide gebouwen, vanouds verpleeghuis De Weerde
en verzorgingshuis Kortonjo, zijn nu in gebruik bij Vitalis, een zorginstelling. In
de tweede helft van de jaren 1980 werd het zwembad De Tongelreep verder uitgebouwd.
In het zuidelijk deel, aan de A2, verrees een motel van Van der Valk. Door deze ontwikkelingen
tot 'sport- en zorgcentrum' is van de oude landschapsstructuur weinig meer overgebleven.
Figuur 19: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
De locatiekeuze voor de nieuwbouw voor de zuivering en spelwaterterugwinning heeft
geleid tot de noodzaak van bomenkap ter plaatse van een stuk bos wat is aangeduid
als cultuurhistorisch waardevol met zeer waardevolle cultuurhistorische paden. Het
was echter niet mogelijk het nieuwe bedrijfsgebouw op een andere locatie te positioneren
en daarmee het bos te behouden. De nut en noodzaak van de positionering van het gebouw
op deze locatie in het plangebied is uitgebreid toegelicht in paragraaf 2.2 van deze
toelichting. Dit heeft onder andere te maken met de aanwezigheid van reinwaterkelders,
ondergrondse infrastructuur en de noodzaak om de huidige bebouwing in bedrijf te laten
tot het nieuwe gebouw is gerealiseerd. In dit bosgebied liggen momenteel geen actieve
functies. Nieuwbouw kan derhalve ook hier worden gerealiseerd, zonder dat de drinkwaterproductie
en -distributie tijdens het bouwproces in gevaar komt. Tevens ligt deze zone centraal
ten opzichte van de andere functies in het gebied en wordt de zone relatief weinig
doorsneden door ondergrondse kabels en leidingen. Daarnaast ligt het gebied relatief
ver van omwonenden, zodat overlast tijdens de bouw- en gebruiksfase geminimaliseerd
wordt. Dit gedeelte van het bos is ook een stuk jonger dan het zuidoostelijke gedeelte
bos en heeft daardoor de laagste cultuurhistorische waarden.
Vanwege de noodzakelijke kap heeft dit plan dus een negatief effect op cultuurhistorische
waarden maar er is gezocht naar met meest gunstigste scenario: de kap van dit gedeelte
van het bos en de instandhouding het oudste gedeelte bos. In het zuidelijke gedeelte
wordt een nieuw bosgebied aangeplant en wandelpaden aangelegd. De negatieve effecten
op de cultuurhistorische waarden van het bosgebied worden hierdoor zo goed als mogelijk
gecompenseerd.
Daar het bosgebied in het westelijke gedeelte van het plangebied (ter plaatse van
de beoogde nieuwbouw) reeds is gekapt, zijn de cultuurhistorische waarden in dat gedeelte
van het plangebied (het bos en de paden) daarmee verdwenen. Tijdens het uitontwerpen
van de exacte terreininrichting worden de in het verleden aanwezige (cultuurhistorische)
oude structuren gebruikt als input en inspiratie. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie
2' is op deze plaats dan ook niet overgenomen in dit bestemmingsplan. Voor de overige
gedeeltes in het plangebied is deze dubbelbestemming wel overgenomen. Ter plaatse
van deze dubbelbestemming worden de aanwezige cultuurhistorische waarden dan ook juridisch-planologisch
beschermd.
Gemeentelijke monumenten
In het plangebied zijn twee gemeentelijke monumenten aanwezig: de watertoren en het machinekamer. Deze zijn op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan aangeduid als monument en daarmee planologisch beschermd. Dit bestemmingsplan maakt tevens geen activiteiten mogelijk die van negatieve invloed zijn op de gemeentelijke monumenten.
Waardevol reliëf
Ter plaatse van het waardevolle hoge reliëf maakt dit bestemmingsplan geen directe ingrepen mogelijk. Deze waarden blijven dan ook aanwezig en in stand gehouden in het plangebied.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied "Buitengebied Brabant Water Aalsterweg" beschreven.
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie
opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en
buurtontsluitingsweg'.
Het plangebied is verboden voor onbevoegden. In het plangebied geldt een maximumsnelheid
van 30 km/uur. De wegen in het plangebied zijn bedoeld voor bestemmingsverkeer binnen
het plangebied. Hier dient men zich wel aan de voor Nederland geldende verkeersregels
te houden. Met een extra ingang aan de Willem Elsschotlaan ontstaat met de ingang
aan de Anton Coolenlaan een logische transportlus, die -doordat vrachtverkeer hiermee
wordt gescheiden van auto- en fietsverkeer, zorgt voor een veiligere situatie. Tevens
worden met de herinrichting van het terrein de interne routes logischer en korter.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Fietsverkeer en autoverkeer zijn niet gescheiden in het plangebied.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. Het plangebied wordt ontsloten door een tweetal bushaltes. Aan de Aalsterweg, ten noorden van het plangebied, ligt de bushalte Fontys Theo Koomenlaan en aan de Antoon Coolenlaan, ten oosten van het plangebied, bevindt zich de halte Zwemcentrum Tongelreep. Beide haltes liggen op ca. 100 meter van het plangebied. Het treinstation van Eindhoven bevindt zich in het centrum op ca. 3 kilometer van het plangebied.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past
in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken
met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van
Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren
in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min
mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve
vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen
bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik
van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé)
parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van
parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars
een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige
openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed
deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben
we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen
en handhaven.
In het plangebied wordt op eigen terrein geparkeerd. Er is feitelijk geen sprake van
een functiewijziging en dus neemt de parkeerdruk niet toe ten opzichte van de huidige
situatie. In de parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden voorzien.
Vrachtverkeer
Zoals in paragraaf 2.4 beschreven is het voornemen het vrachtverkeer te scheiden van het andere verkeer. Het gaat hierbij om vrachtverkeer voor de aan- en afvoer van hulp- en reststoffen, enkele tientallen vrachtwagens per jaar. Momenteel vindt dit plaats via de hoofdingang aan de Anton Coolenlaan, maar het heeft de voorkeur om deze logistiek via de Willem Elsschotlaan te laten verlopen. Op deze wijze wordt bevoorradingsverkeer gescheiden van ander verkeer (bijvoorbeeld bezoekers, cursisten voor de opleidingen en medewerkers van Brabant Water). Bevoorrading van het naastgelegen zwemcentrum gebeurt momenteel ook via deze weg, zodat de vrachtwagenstromen maximaal kunnen worden gebundeld.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur
van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis
van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet
op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen
Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen
Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de
stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied,
via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt
van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus
niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming
krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft
op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
Figuur 20: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als stad, groen beeldbepalend.
In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:
Strategie 2: Stad, groen beeldbepalend. Het betreft gebieden met een bijzonder groen
imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden
is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter. Deze gebieden maken
ook onderdeel uit van de groene kaart (onderdeel verordening bomen en nadere regels).
Voor de kap van bomen (met een omtrek van 45 centimeter op een stam hoogte van 130
centimeter) in deze gebieden is een vergunning verplicht. Uitzondering hierop vormt
de taxus welke vanaf een omtrek van 30 centimeter een vergunningplicht kent.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
De Beleidsregel geldt niet voor bomen, want voor bomen is de Bomenverordening bedoeld.
Tevens is de beleidsregel niet van toepassing op locaties buiten bestaand stedelijk
gebied, zoals aangegeven op de plankaart behorende bij de Interim omgevingsverordening
Noord-Brabant. Omdat het plangebied is gelegen binnen landelijk gebied (dus buiten
bestaand stedelijk gebied), is de Beleidsregel groencompensatie niet van toepassing
op het voorliggende bestemmingsplan.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen, en;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are, en/of;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor
het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden
gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom)
drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze
categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Volgens De Groene Kaart zijn er in het zuidoosten van het plangebied 18 waardevolle particuliere bomen aanwezig. Deze blijven gehandhaafd. Daarnaast is het gehele plangebied aangemerkt als 'stad groenbeeldbepalend'. Tevens betreft het plangebied een kadastraal perceel groter dan 500 m².
Conform de Verordening en Nadere regels Bomen, is de voorgenomen kap van een deel
van het bosgebied ter plekke van de nieuwbouw omgevingsvergunningsplichtig. Uit de
verordening en nadere regels volgt, dat deze kap gecompenseerd moet worden, bij voorkeur
fysiek. Hiertoe dient minimaal de monetaire waarde van de te kappen bomen teruggebracht
worden.
Om te bepalen wat de monetaire waarde van de te kappen bomen is, is een boomwaardetaxatie
uitgevoerd (zie bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting). Uit de taxatie blijkt,
dat de totale monetaire waarde van de te kappen bomen maximaal €49.900,- bedraagt
(dit is het geval als alle geïnventariseerde bomen gekapt worden).
Deze monetaire waarde wordt terug gebracht in het plangebied, door de ontwikkeling
van het landschapspark in het zuiden van het plangebied. In de nadere uitwerking,
ten behoeve van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het kappen, wordt dit
geconcretiseerd in een nog op te stellen compensatieplan.
Ten behoeve van de ontwikkeling dienen bomen gekapt te worden. In totaal gaat het
om maximaal 350 bomen die gekapt worden, waarvan er ca. 15 tot 20 wellicht behouden
kunnen blijven. Ook wordt ca. 1.000 m² struweel verwijderd te worden. Ten behoeve
van de compensatieplicht is berekend dat deze te kappen bomen en struweel in totaal
een monetaire waarde vertegenwoordigen van ca. €225.000. Dit is nader uitgewerkt in
een kap- en compensatieplan, op basis waarvan op 28 januari 2020 een kapvergunning
is verleend. De nieuwe landschapsinrichting inclusief compensatie is als bijlage bij
dit bestemmingsplan opgenomen.
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te
borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven
en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt
nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en
daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden
gesteld.
Het plangebied
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Onderhavig plangebied is aangewezen als bedrijfslocatie bedoeld voor waterwinning en valt daarmee niet in een van deze vier typen terreinen. Deze specifieke vorm van bedrijfslocatie kenmerkt zich door de mix van verschillende soorten gebouwen met verschillende functies (kantoorruimten, magazijnen, opleidingscentrum voor monteurs, pompstations etc). Ook kenmerkt het gebied zich door relatief open graslanden. Onder deze grasvelden liggen reinwaterkelders. Deze zijn ten behoeve van de opslag van drinkwater. Ook de bovengrondse en (zeer uitgebreide) ondergrondse infrastructuur is van essentieel belang voor de werking van de waterwinning en daarmee voor het plangebied. Het plangebied kan door deze relatief bijzondere functie niet gezien worden als een standaard terrein.
Binnen het plangebied zijn diverse kabels en leidingen van Brabant Water aanwezig. Deze zijn allen ten behoeve van het functioneren van de drinkwaterwinning en het zuiverings- en distributieproces ter plaatse. Er zijn geen kabels en leidingen van derden aanwezig binnen het plangebied, anders dan 'reguliere' aansluitingen.
4.1 Milieueffectrapportage
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht
(onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht
houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen.
Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief.
Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde
van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel
voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
De betreffende inrichting in het plangebied is onderdeel van het grondwateronttrekkingsproces van Brabant Water. Het onttrekken van grondwater is in het Besluit m.e.r. als activiteit opgenomen en verdeeld onder categorie C15.1 en D 15.2, zie hieronder. Als de voorziening betrekking heeft op een hoeveelheid water van 10 miljoen m3 of meer per jaar is categorie C 15.1 van toepassing en als de voorziening betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar is categorie D 15.2 van toepassing. Onder deze hoeveelheden is de vormvrije-m.e.r. van toepassing.
Daarnaast betreft de de voorgenomen activiteit de wijziging van een bedrijfsperceel.
Dit kan worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject, welke is vermeld onder
categorie D 11.2.
De m.e.r plicht van C15.1 en D 15.2 geldt specifiek voor: de infiltratie van water
in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem alsmede de wijziging of uitbreiding
van bestaande infiltraties en onttrekkingen. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld
om de bouwmogelijkheden voor de waterzuivering te actualiseren, zodat de geplande
nieuwbouw gerealiseerd kan worden. Het bestemmingsplan voorziet dus in aanpassing
van de bouwmogelijkheden en niet van de gebruiksmogelijkheden; de feitelijke planologische
functie van het terrein wijzigt niet. De voorgenomen veranderingen op het terrein
hebben betrekking op het vernieuwen van gebouwen en installaties voor de zuivering
van water tot drinkwater. Feitelijk staat dit zuiveringsproces los van de (m.e.r.-(beoordelings)plichtige)
grondwateronttrekkingen. Echter, in het plangebied wordt ook grondwater gewonnen.
Indien dit bestemmingsplan geen nadere regels hierover zou stellen, dan zou het bestemmingsplan
als mogelijk kaderstellend voor nieuwe of aangepaste grondwaterontrekkingen kunnen
worden gezien en zou er sprake zijn van een plan-m.e.r.-plicht. Dit is niet het geval
als vast staat dat dit bestemmingsplan niet mogelijkerwijs kan toezien op aanpassingen,
ofwel dit is niet het geval als er sprake is van een één-op-één inpassing van de bestaande
situatie en de bestaande m.e.r.-plichtige besluiten, te weten de onttrekkingsvergunningen.
Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat bij het gebruik van de
gronden en opstallen in het terrein binnen de kaders (hoeveelheden) van de vigerende
onttrekkingsvergunningen gebleven dient te worden.
De ontwikkeling valt wel onder de m.e.r-plichtige activiteit D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject.
Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit
betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied
en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of
meer. Omdat het bedrijfsvloeroppervlakte niet groter is dan 200.000 m2, is er geen
m.e.r.-beoordeling nodig. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en)
die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient de vormvrije
m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Derhalve is een vormvrije m.e.r-beoordeling
in de vorm van een aanmeldnotitie opgesteld. Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan
opgenomen. Hierin wordt geconcludeerd dat het plan geen relevante milieugevolgen
kent. Er wordt geadviseerd een gemeentelijk besluit voor te bereiden, waarin wordt
aangegeven dat voor de verdere planvorming van het bestemmingsplan "Buitengebied (Brabant
Water Aalsterweg)" geen milieueffectrapportage wordt vereist.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk
en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige
woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe
van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere
functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden
afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q.
bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie
is direct afgeleid van de grootste afstand.
Op het terrein vinden diverse activiteiten plaats. Als wordt gekeken naar de indeling in bedrijfsactiviteiten in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', dan zijn de activiteiten in te delen in de volgende categorieën:
De omgeving van het terrein is het omgevingstype 'gemengd gebied': direct rondom het
plangebied liggen meerdere drukke wegen (Aalsterweg, Anton Coolenlaan) en diverse
functies (zwembad, sportcentrum, hogeschool, politiebureau, restaurant, woon-zorgcomplex).
Daarom kunnen de milieuafstanden voor de aanwezige milieucategorieën met één afstandsstap
worden verkleind voor het aspect geluid. Dit leidt tot de volgende milieuafstanden:
Activiteit | Categorie | Geluid | Geur | Stof | Gevaar |
Drinkwaterzuivering etc. | 3.1 | 30 m | 10 m | 0 m | 30 m |
Pompen < 1MW | 2 | 10 m | 0 m | 0 m | 10 m |
Pompen 1-15 MW | 3.2 | 50 m | 0 m | 0 m | 10 m |
Kantoor en opleiding | 1 | 0 m | 0 m | 0 m | 0 m |
Er is in beeld gebracht welke milieugevoelige bestemmingen in de nabijheid (< 100
m) van het plangebied liggen. Dit zijn enkele woningen tussen het terrein en de Aalsterweg,
de woonwijk ten oosten van de Aalsterweg en een woon-zorgcomplex ten noorden van de
Anton Coolenlaan. Voor deze gevoelige locaties is in beeld gebracht welke milieuhindercontouren
op basis van 'inwaartse zonering' in het plangebied liggen: er is gekeken naar de
hinderafstanden zoals hierboven genoemd en welke 'impact' deze hebben op het terrein.
In de navolgende figuur is dit weergegeven. Hierbij zijn tevens de toekomstige functies
in het plangebied weergegeven.
Figuur 21: Milieuzonering voor het plangebied o.b.v. inwaartse zonering vanuit omliggende
gevoelige functies.
Uit de bovenstaande figuur blijkt, dat voor de milieubelastende activiteiten op het
terrein enige beperkingen zijn aan de noord- en oostzijde van het plangebied als gevolg
van de aanwezigheid van gevoelige functies:
In dit bestemmingsplan zijn de toegestane maximale milieucategorieën geborgd, doordat
de relevante milieucontouren op de verbeelding zijn aangegeven. Deze milieucontouren
zijn vertaald in een zonering, waarbij:
Deze voorwaarden zijn in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Tevens verwijzen
de regels naar de staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de regels is
gevoegd; in deze staat worden de relevante (toegestane) bedrijfsactiviteiten opgesomd.
Het nieuwe gebouw voor zuivering en spoelwaterterugwinning (milieucategorie 3.1) wordt
beoogd aan de westzijde van het gebied. De toegestane milieucategorie is hier 3.2,
daardoor past het initiatief voor het nieuwe gebouw binnen de milieuzonering. Door
het gebouw aan de westzijde te positioneren, wordt daarnaast zoveel mogelijk overlast
(ook als deze binnen de toegestane normen valt) voorkomen.
Het totale opgestelde vermogen van alle pompen in het plangebied (de pompen in het
huidige en nieuwe pompgebouw, én pompen die in de reinwaterkelders aanwezig zijn),
bedraagt ca. 2 MW. Deze pompen zijn echter niet allemaal gelijktijdig in bedrijf,
omdat er meerdere back-upvoorzieningen zijn waar de pompen deel van uit maken. Het
totale vermogen van alle pompen, die bij een normale bedrijfsvoering gezamenlijk in
bedrijf zijn, bedraagt ca. 1 MW. Deze zijn dan op diverse plekken (in het huidige
en nieuwe pompgebouw én in de reinwaterkelders) in gebruik, waardoor er sprake is
van een verspreide productie van het geluid. Vanuit de milieuzonering dient rekening
te worden gehouden met het plaatsen van de pompen buiten de 10 m contour (en buiten
de 50 m contour als het opgestelde pompvermogen bij normale bedrijfsvoering meer dan
1 MW bedraagt). Hier wordt aan voldaan; de zuidoostelijke reinwaterkelder ligt voor
een klein stuk binnen de 10 m contour, maar de hier opgestelde pomp ligt buiten de
contour.
De kantoorzone grenst aan de woonbestemmingen langs de Aalsterweg. Echter, omdat de
kantoorzone geen feitelijke milieuhindercontour heeft in een gemengd gebied (de hinderafstand
is 0 m), is dit passend binnen de milieuzonering.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade
te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen
met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de
Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij
de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt
is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van
een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige
bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en
maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre
bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen
te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging
van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggend bestemmingsplan bevat geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, die conform de Wet geluidhinder getoetst moeten worden. Er worden geen nieuwe wegen aangelegd en er is geen sprake van dusdanige verkeersgeneratie, dat mogelijk sprake kan zijn van reconstructie van bestaande wegen conform de Wet geluidhinder. De nieuwe bebouwing (nieuwbouw voor de zuivering en spoelwaterterugwinning) en in de toekomst het nieuwe pompgebouw kunnen wel mogelijk zorgen voor een toename van de geluidsbelasting in de omgeving; in de vorige paragraaf is echter reeds aangegeven dat er op dit aspect geen belemmeringen zijn. Immers, geen van de hindercontouren die kunnen worden verwacht van de activiteiten heeft een overlap met de woonbestemming in de omgeving.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide
(NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³, voor fijnstof (PM10) geldt een
jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde
mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5)
geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van
ten hoogste 20 microgram per m³, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek
uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid
voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken.
Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een
'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van
300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand
van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige
bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om
alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen
en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw
en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen
en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse "Handreiking
gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit" opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld).
Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en
ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter
van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen
300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het plan omvat de herstructurering van de productielocatie van Brabant Water. Het plan voorziet niet in nieuwe gevoelige bestemmingen/ontwikkelingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen. Voor het buitengebied van Eindhoven is de achtergrondconcentratie van fijn stof berekend en gebleken is dat overal binnen de plangrenzen wordt voldaan aan de normen de luchtkwaliteit. Dit past binnen de getalsmatige begrenzing voor 'niet in betekende mate' projecten. De huidige en toekomstige productieactiviteiten leiden niet tot een in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een significante verkeerstoename in de toekomst, die mogelijk kan leiden tot een in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Aangezien het plan niet voorziet in de bouw van nieuwe woningen of kantoorruimte zijn er geen extra verkeersbewegingen en daarmee een toename van concentraties in het gebied. Er kan worden gesteld dat er geen sprake is van een 'in betekende mate' project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot een overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende
risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een
beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot
slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
Risicovolle inrichtingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan. Naast het plangebied ligt het Nationaal Zwemcentrum De Tongelreep. Hier is een opslag van maximaal 6.000 liter chloorbleekloog aanwezig. Deze heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Wel is er een veiligheidszone (invloedsgebied) gedefinieerd die deels over het plangebied ligt. Deze is opgenomen in de regels en de verbeelding. Binnen dit invloedsgebied zijn geen gebouwen toegestaan voor het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. Deze gebouwen worden in onderhavig plan niet gerealiseerd en toegestaan.
De inrichting van het plangebied ziet niet op activiteiten die een risicocontour met
zich meebrengen; vanuit het plangebied is dan ook geen sprake van risicovolle inrichtingen
met een mogelijk effect op de omgeving.
Transport
Transportroutes waarover risicovolle stoffen vervoerd worden vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Buisleidingen
Buisleidingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
1. CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk
voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor
bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd
zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos
te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst
zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2. Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen,
lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden
en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid
voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3. Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Met de geplande nieuwbouw van de zuiverings- en spoelwaterterugwinningsinstallatie krijgt duurzaamheid ook een impuls in het gebied. Door een optimale indeling van procesinstallaties worden interne transportstromen geminimaliseerd en wordt het gebruik van energie zoveel mogelijk gereduceerd. Doordat de productieprocessen volledig worden vernieuwd, kan het productieproces volledig volgens de BBT (best beschikbare technieken) worden ingevuld. Dit leidt ertoe, dat de drinkwaterproductie efficiënter, energiezuiniger en met minder afvalstoffen gedaan kan worden. Met name de hoeveelheid afval wordt fors verminderd doordat de spoelwaterterugwinning wordt verbeterd. Afvalstoffen worden in de toekomst per vrachtauto afgevoerd, daar waar er in de huidige situatie nog sprake is van een forse afvalwaterstroom richting RWZI. Door situering van de productielocatie nabij de reinwaterkelders wordt de interne transportlengte verminderd, waardoor ook hiervoor minder energie nodig is. De bestaande duurzame energieopwekking middels zonnepanelen wordt uitgebreid, waardoor nog meer dan nu duurzame energie wordt benut.
Door het realiseren van retentiegebied binnen de planlocatie wordt het hemelwater
zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioolsysteem en geïnfiltreerd binnen het plangebied.
Dit verbetert de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit en vermindert de afvaldruk op
het riool. Het plangebied wordt hiermee (fors) klimaatadaptiever.
Met het verplaatsen van de activiteiten voor zuivering en spoelwaterterugwinning,
wordt het gebruik van de locatie zo compact mogelijk ingezet, waardoor er sprake is
van zuinig en duurzaam ruimtegebruik.
De vrijkomende gronden in het zuiden worden ingezet voor natuur- en landschapsontwikkeling.
Samen met de meer natuurlijke inrichting van het buitengebied (met name op de reinwaterkelders)
leidt dit tot een verbetering van de ecologische kwaliteiten en de biodiversiteit
in het plangebied. Dit heeft ook positieve effecten op de omgeving.
De landschappelijke en maatschappelijke duurzaamheid verbeteren doordat het gebied
(visueel) minder ontoegankelijk en aantrekkelijker wordt.
Tot slot zullen ook de nodige duurzaamheidsmaatregelen op gebouwniveau genomen worden:
een duurzaam gebouw voor de nieuwe zuivering en spoelwaterterugwinning, in de toekomst
een duurzaam nieuw pompgebouw en in de verre toekomst zal ook het bestaande kantoorgebouw
verduurzaamd worden. Dit alles past binnen de strategie van Brabant Water om van de
productielocatie een 'Green Flagship' te maken: een plek waar wordt gedemonstreerd
en waar beleefbaar is hoe duurzaamheid een logische en centrale plek in het totale
drinkwaterproductieproces heeft.
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek naar de bodemkwaliteit verricht (zie bijlage bij deze toelichting). Uit de resultaten blijkt dat de grond en het grondwater hooguit licht verontreinigd zijn. De indicatieve gehaltes van PFAS zijn zodanig dat er een beperking is voor het toepassen van de grond in grondwaterbeschermingsgebieden.
Ter plaatse van bodembedreigende activiteiten worden vloeistofwerende vloeren of bodembeschermende
voorzieningen aangebracht. De bodembeschermende voorzieningen die worden getroffen
zijn voldoende om het risico tot bodemverontreiniging tot een minimum te beperken.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingsprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde
soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten
(o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn
dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu
wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk
te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de
Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd
gezag.
Houtopstanden
De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000 m² en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. Doordat het plangebied binnen de bebouwde kom is gelegen, is het bepaalde in de Wnb ten aanzien van houtopstanden niet van toepassing op onderhavig plangebied. Voor het plangebied gelden t.a.v. houtopstanden de regels zoals gesteld in de gemeentelijke Verordening Bomen (zie paragraaf 3.8.2).
Wnb en gebiedsbescherming
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland, bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn. De verschillende Wnb gebiedssoorten kennen verschillende beschermingsregimes. Deze lopen via de Wnb (Natura 2000-gebieden) of via de Wro (overige natuurgebieden). Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen eventuele consequenties voor beschermde natuurgebieden in beeld te worden gebracht.
Wnb en soortbescherming
Naast gebiedsbescherming kent de Wnb ook soortenbescherming: de bescherming van verschillende soorten flora en fauna. Naast de mogelijke effecten op natuurgebieden, dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen ook de mogelijke effecten voor beschermde soorten in beeld te worden gebracht.
Om inzicht te geven in de mogelijke consequenties van de voorgenomen ontwikkelingen op beschermde soorten, is een ecologisch onderzoek gedaan. Verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast zijn navolgend de mogelijke effecten op beschermde natuurgebieden in beeld gebracht.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn twee soorten beschermde natuurgebieden mogelijk relevant voor het plan: Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Brabant.
Natura 2000-gebieden
Op circa 1,8 kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Tussen dit gebied en het plangebied is stedelijk gebied en een snelweg gelegen. Gezien de afstand kunnen effecten als oppervlakteverlies, verdroging, versnippering en hinder door onder meer geluid, licht, trillingen worden uitgesloten. Een effect dat op grotere afstand kan plaats vinden, is verzuring of vermesting als gevolg van stikstofdepositie. De stikstofdepositie zal als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen echter niet toenemen. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet significant toe waardoor ook stikstofuitstoot niet significant toeneemt. Stikstofuitstoot vanuit de bedrijfsactiviteiten neemt zelfs af doordat de nieuwe zuivering en spoelwaterterugwinning efficiënter en energiezuiniger zijn. Om dit in beeld te brengen is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage bij deze toelichting). In deze berekening is onderzocht welke effecten er mogelijk als gevolg van stikstofdepositie kunnen zijn door wijziging van het bestemmingsplan. Doordat de planologische functie van het terrein niet wijzigt en er geen significante grotere bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, is de toekomstige situatie vergelijkbaar met de huidige situatie en is er geen sprake van veranderingen in stikstofemissies (en daarmee stikstofdepositie). Wordt gekeken naar de concrete verwachte toekomstige situatie (dus niet: wat is er planologisch mogelijk maar: wat gaat er komen), dan kan worden gesteld dat de stikstofemissies (en daarmee de stikstofdepositie) die feitelijk kunnen worden verwacht vele malen lager zijn dan de 'planologische situatie'. Al met al is er hiermee geen sprake van een significante stikstofdepositie (zijnde > 0,00 mol/ha/jr) op Natura2000 gebieden en vindt hiermee geen verslechtering van de natuur plaats als gevolg van dit bestemmingsplan.
Natuurnetwerk Brabant
Delen van het stroomdal van de Tongelreep zijn, net als delen van het stroomdal van de Dommel, aangewezen als Natuurnetwerk Brabant (Natuurnetwerk Nederland). Het NNB ligt op minimaal 150 meter afstand van het plangebied. Verstoring van het NNB is alleen aan de orde als er directe effecten binnen het NNB gebied zijn. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in de nabijheid van het plangebied kunnen door de afstand en aard van de planologisch mogelijk gemaakte ontwikkelmogelijkheden worden uitgesloten, mede doordat stedelijke bebouwing aanwezig is tussen plangebied en NNB. De ontwikkeling in het plangebied heeft een niet wezenlijk tot beperkt effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor het NNB geen belemmeringen.
Soortenbescherming
Om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op beschermde soorten, is het in eerste instantie nodig om inzicht te krijgen in de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten. Om dit inzicht te verkrijgen, is een ecologische quickscan uitgevoerd op het terrein (zie bijlage bij dit bestemmingsplan). Vervolgens zijn enkele nadere onderzoeken uitgevoerd. Navolgend zijn de resultaten van deze onderzoeken weergegeven.
Grondgebonden zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn sporen van konijnnesten en eekhoornnesten waargenomen. Uit gegevens van de NDFF blijkt dat er in de afgelopen 10 jaar, naast konijn en eekhoorn, de soorten bever en bunzing in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen. Voor konijn geldt een provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming in het kader van de voorgenomen werkzaamheden. Andere algemene soorten zoals muizen en egel worden ook verwacht in het plangebied, maar hiervoor geldt ook een provinciale vrijstelling. Bever, bunzing en eekhoorn zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Waarnemingen van bever situeren zich alleen langs de Tongelreep en de Dommel. Er bevindt zich geen leefgebied van bever in het plangebied waardoor negatieve effecten niet te verwachten zijn. Waarnemingen van bunzing situeren zich ook voornamelijk langs de Tongelreep en de Dommel. Niet geheel onlogisch, want bunzings houden van kleinschalig landschap met voldoende schuilmogelijkheden en water in de nabijheid. Dit is allemaal aanwezig in Gennep, het gebied tussen de Dommel en de Tongelreep net ten noordwesten en westen van het plangebied. Het plangebied zelf maakt mogelijk deel uit van het leefgebied van de bunzing, maar dit betreft slechts een marginaal deel. In de ruime omgeving is veel geschikter leefgebied aanwezig. Door de kap van het bos worden geen negatieve effecten verwacht. Verder zijn er volgens de quickscan flora en fauna 3 eekhoornnesten aangetroffen in het plangebied. Deze bevonden zich allen in grove den. Verse sporen van eekhoorn (zoals aangevreten kegels) zijn niet waargenomen. Door de kap van een deel van het bos (ter plekke van de geplande nieuwbouw) gaan deze nesten verloren. Eekhoornnesten zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Voor het vernielen hiervan is een ontheffing nodig. Verder aanvullend onderzoek voor deze soortgroep is niet nodig. Deze nesten zouden zich bevinden in een gedeelte van het bos wat reeds is gekapt. De bomenkap is ecologisch begeleid. Hierbij zijn géén eekhoornnesten aangetroffen. Daar de bomen reeds zijn gekapt en er geen eekhoornnesten zijn aangetroffen hebben de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen negatieve effecten op het leefgebied van eekhoorns.
Tevens is, in het kader van de renovatiewerkzaamheden van Brabant Water buiten het
terrein aan de Aalsterweg, ook een nader onderzoek gedaan naar kleine marterachtigen
(zie bijlage). Het plangebied maakt deel uit van het onderzoeksgebied van dit onderzoek.
Uit dit onderzoek blijkt dat er geen kleine marterachtigen aanwezig zijn in het plangebied.
Vleermuizen
Uit gegevens van de NDFF van de afgelopen 10 jaar blijkt dat de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen. Gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn uitsluitend gebouwbewonende soorten. Ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis gebruiken zowel gebouwen als bomen als verblijfplaats. Watervleermuis gebruikt voornamelijk in de zomer bomen als verblijfplaats, terwijl rosse vleermuis uitsluitend een boombewonende soort is. In het plangebied zijn mogelijke verblijfplaatsen aanwezig van zowel gebouw- als boombewonende vleermuizen, zo blijkt uit de quickscan. In het huisje is mogelijk ruimte aan de bovenzijde van de deuren. In het bos stonden meerdere (oude) bomen met holtes die mogelijk gebruikt kunnen worden als verblijfplaats. Verder maakt het plangebied mogelijk deel uit van het foerageergebied van verschillende soorten vleermuizen. Vliegroutes zijn mogelijk aanwezig, maar dit betreft waarschijnlijk geen essentiële vliegroutes aangezien in de directe omgeving voldoende andere opgaande structuren aanwezig zijn.
Om nader inzicht te krijgen, is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Omdat
dit onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de richtlijnen uit het vleermuisprotocol
2017 kan geconcludeerd worden dat het plangebied voldoende onderzocht is op de aanwezigheid
van vleermuizen om de aan- dan wel afwezigheid van beschermde functies van het gebied
voor vleermuizen aan te tonen. Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied
drie kleine zomerverblijfplaatsen (<10 dieren) aanwezig zijn van gewone dwergvleermuizen,
waarvan twee in een van de te slopen gebouwen. Ook zijn vijf paarverblijfplaatsen
van de gewone dwergvleermuis aanwezig, waarvan twee in te slopen gebouwen en twee
in te kappen bomen. In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid
van grote zomerverblijfplaatsen, kraamverblijfplaatsen of winterverblijfplaatsen van
grote aantallen vleermuizen (massawinterverblijfplaatsen). Verblijfplaatsen van andere
soorten vleermuizen dan gewone dwergvleermuizen zijn redelijkerwijs uitgesloten. Het
plangebied fungeert als foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis,
laatvlieger en rosse vleermuis. Door de grote oppervlakte van het plangebied en het
aantal gewone dwergvleermuizen dat hier gelijktijdig foerageert moet het plangebied
als geheel gezien worden als een essentieel foerageergebied voor deze soort. Op basis
van het laag aantal dieren dat hier aanwezig was om te jagen is het uitgesloten dat
het een essentieel foerageergebied betreft voor ruige dwergvleermuis, laatvlieger
en rosse vleermuis. Na uitvoering van de ingreep resteert er ook zonder aanvullende
maatregelen voldoende foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen in het plangebied
zelf en in de directe omgeving daarvan voor de aangetroffen gewone dwergvleermuizen
om te kunnen jagen. Gedurende het onderzoek werden geen essentiële vliegroutes van
vleermuizen waargenomen. In het plangebied zijn geen essentiële vliegroutes aanwezig.
Met de uitvoering van de voorgenomen ingrepen wordt mogelijk de Wet natuurbescherming
overtreden met betrekking tot de aantasting van beschermde functies van het gebied
(verblijfplaatsen) voor de gewone dwergvleermuis. Daarnaast kan de ingreep leiden
tot het doden en verwonden van vleermuizen als tijdens de sloop en kapwerkzaamheden
niet voldoende rekening gehouden wordt met hun aanwezigheid in de bomen en gebouwen.
Om mogelijke aantasting van de verblijfplaatsen en het doden en verwonden van vleermuizen
te voorkomen, is een mitigatieplan opgesteld (zie bijlage). Door conform dit mitigatieplan
te werken, worden negatieve effecten voorkomen.
Vogels
In het plangebied kunnen vogelsoorten, waarvan het nest niet jaarrond beschermd is, broeden in het bos. Het zodanig verstoren van broedende vogels dat deze het nest verlaten, is verboden. Het vellen van bomen of verwijderen van vegetatie dient dan ook buiten het broedseizoen te gebeuren. Het broedseizoen loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Tijdens het veldbezoek zijn geen vogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Uit gegevens van de NDFF van de afgelopen 10 jaar blijkt dat de soorten buizerd, gierzwaluw en huismus in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen. Huismus en gierzwaluw nesten beiden in gebouwen, maar het aanwezige gebouw is ontoegankelijk voor beide soorten door o.a. te kleine ruimtes en te gladde gevelbetimmering. Buizerd nest in bomen en bouwt meestal jaarlijks een nieuw nest, maar soms knappen ze oudere nesten terug op. In de NDFF is zelfs één waarneming (uit 2017) van een buizerd met nest-indicerend gedrag binnen het te kappen bos, maar tijdens het veldbezoek zijn geen roofvogelhorsten aangetroffen. Hiermee is er geen jaarrond in gebruik zijnde horst aanwezig van de buizerd, waardoor er strikt genomen geen sprake is van een jaarrond beschermd nest. Aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig.
Reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden
Het plangebied is ongeschikt voor beschermde reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden. Beschermde soorten van deze soortgroepen zijn binnen het plangebied niet te verwachten, aangezien het plangebied niet voldoet aan de eisen die deze soorten stellen aan hun leefomgeving. Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroepen niet nodig.
Planten
Er zijn geen beschermde planten aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht. Het plangebied biedt geen geschikte standplaatsen voor beschermde plantensoorten. Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig.
Conclusies
Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van foerageergebieden en verblijfplaatsen van zowel gebouw- als boombewonende vleermuizen conform het meest recente vleermuisprotocol. Op basis van dit aanvullende onderzoek blijkt wel/geen Wnb ontheffing nodig is. Deze wordt (samen met een mitigatie- en compensatieplan) aangevraagd. Een ontheffing voor eekhoornnesten is niet nodig omdat deze bij de kap van de bomen niet zijn aangetroffen. Dit staat de ruimtelijke uitvoerbaarheid niet op voorhand in de weg.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan Buitengebied (Brabant Water Aalsterweg) heeft een conserverend
karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk
af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het
bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met
minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen.
Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de
provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier.
De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's
bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken
samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid,
veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan "Waardevol Water" vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich
in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend
zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in
concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd
die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in
de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming
in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag
niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten
op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem.
Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek
moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding
niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende
waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting
het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet
daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden
ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer
voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem
na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan
de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard
oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij
de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door
hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het
principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem
als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is
een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier
dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt
afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien,
langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten,
richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel
´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet
betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging
gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied.
Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid
groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging
en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente
een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden
zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau. De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke
ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein
(circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%.
Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen
en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar
de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen
en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater
als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater
in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater
worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee
wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast.
Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning
voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool
ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid
gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied
en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste
groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met
75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30
m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit
komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard
oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars
en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt
voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen
klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.
De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt
gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis
in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier
gestimuleerd.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst
van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool
laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale
waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat
de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer
informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar
achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
De resultaten van de rekentool zijn in de notitie waterhuishouding als bijlage bij
deze toelichting opgenomen.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het plangebied heeft betrekking op het eigen terrein van Brabant Water. Uiteraard is water een belangrijk thema op deze locatie, maar dit betreft primair drinkwater. In dit hoofdstuk wordt primair ingegaan op het waterhuishoudkundig systeem; drinkwater maakt hier geen onderdeel van uit.
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang c.q. open water | nee |
zijwatergang | nee |
Keurgebied binnen plangebied? | nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | nee |
Binnen boringsvrije zone? | ja |
Ecologische verbindingszone? | nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | nee |
Attentiegebied EHS | nee |
Rioolwatertransportleiding | nee |
Waterschap gemaal | nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | beperkt |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | nee |
De 'Dommel' en de 'Tongelreep' zijn voor het waterschap wezenlijk belangrijke A-watergangen die in de nabijheid van het plangebied liggen. Ook rondom deze waterlopen zijn verschillende ruimtelijke beschermingsvlakken van toepassing waarop het beleid van de provincie en het waterschap ziet, waaronder het Natuurnetwerk Brabant, boringvrije zones, grondwater beschermingsgebieden, Keur attentiegebieden en Keur beschermingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging 2050. Alle activiteiten die van invloed (positief dan wel negatief) kunnen zijn op de waterkwaliteit en het (hydraulisch) functioneren in/van het stromingsgebied zijn aan regels onderhevig en vrijwel altijd vergunningsplichtig. Ook bevinden zich in deze zone B-watergangen met de daarbij horende onderhoudsstroken. Binnen de reserveringsgebieden waterberging 2050 (dit zijn waterbergingszones bij hoogwateroverlast) geldt dat het afgeraden wordt kapitaalintensieve investeringen te doen.
Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie geen oppervlaktewateren aanwezig.
Het verharde oppervlak binnen de planlocatie bestaat uit bestaande gebouwen en verhardingen. Ook de reinwaterkelders kunnen gezien worden als verhard gebied, omdat hemelwater hier niet direct in de ondergrond kan infiltreren. In de huidige situatie is ca. 21.400 m² van het terrein verhard (ca. 12.500 m² bebouwing inclusief reinwaterkelders en ca. 8.900 m² aan bestratingen). De gebouwen zijn aangesloten op het gemengde rioolstelsel, evenals een deel van de terreinverharding (het overige deel watert af in de berm van de verharding).
Er is geen sprake geweest van stedelijke ontwikkelingen die gepaard zijn gegaan met een ingrijpende roering van de toplaag. In dit deel van Eindhoven bestaat de bodemopbouw uit (lemige) beekdalen en dekzandruggen. Doorlatendheid varieert daarom ook van slecht tot vrij goed (in het zuidoosten). Infiltratie van hemelwater in de bodem zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen niet reëel geacht. Informatie over bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Verdere verspreiding van eventuele verontreinigingen door toekomstige ontwikkelingen dient voorkomen te worden.
Vanwege de variatie in grondsoorten en de aanwezigheid van de Dommel en de Tongelreep is er binnen Zone 3 (Zuid) een grote, seizoensonafhankelijke, variatie aan grondwaterstanden. Die verlopen van direct onder maaiveld (in de beekdalen nabij de beken) tot dieper dan 1.5 meter onder maaiveld (in het zuidoosten). Bovendien fluctueert de grondwaterstand ook nog in de loop van het jaar. Binnen Zone 3 bevinden zich twee waterwingebieden van Brabant Water, namelijk nabij de Aalsterweg en de Klotputten. Rondom deze gebieden geldt een boringsvrije zone ter bescherming van de grondwaterkwaliteit. Binnen deze grondwaterbeschermingsgebieden geldt een vergunningsplicht voor activiteiten die van invloed (zowel positief als negatief) kunnen zijn op de grondwaterkwaliteit. Infiltratie en diepte ontgravingen zijn niet zonder meer toegestaan. Gedeputeerde staten van Noord-Brabant zijn bevoegd gezag in deze. De grondwaterbeschermingszones van de provincie Noord-Brabant komen grotendeels overeen met de Keur beschermingsgebieden en Keur attentiegebieden van het waterschap de Dommel.
Het regenwater dat binnen Zone 3 (Zuid) op daken en wegen valt stroomt overwegend af naar open water of de gemengde riolering. Enkele buiten Zone 3 gelegen afgekoppelde woonwijken (zoals Ooievaarsnest, Hanevoet, Bloemenbuurt en Kruidenbuurt) lozen via bestaande hemelwaterstructuren hun regenwater op de Dommel of de Tongelreep. Overtollig regenwater infiltreert afhankelijk van de doorlatendheid in de bodem of wordt afgevoerd via open water (via A- en B-watergangen die lozen op de Dommel of Tongelreep).
De terreinverhardingen en gebouwen op het terrein zijn aangesloten op een gemengd
rioolstelsel, dat is aangesloten op het gemeenteriool. Zowel vuil- als schoonwaterstromen
voeren op het gemengde stelsel af.
Alle panden in Zone 3 (Zuid) zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de RWZI aan de Van Oldenbarneveltlaan. Binnen Zone 3 ligt ook een belangrijke riooltransportleiding van het waterschap de Dommel welke afvalwater transporteert van randgemeenten zoals Waalre en Aalst naar de RWZI aan de Van Oldenbarneveltlaan. Deze leiding geniet een beschermende bufferstrook van 4 meter gemeten vanuit de as van de leiding waarboven geen (bouw)activiteiten zijn toegestaan. Deze is weergegeven op de verbeelding. Het gemaal dat het vuilwater verpompt bevindt zich in Zone 3 en is weergegeven op de verbeelding. Binnen Zone 3 bevinden zich vier gemengde overstorten (ten behoeve van de wijk Bennekel en het gebied Gennep) die bij zware neerslag overtollig ongezuiverd afvalwater lozen op de Dommel.
De terreinverhardingen en gebouwen op het terrein zijn aangesloten op een gemengd
rioolstelsel, dat is aangesloten op het gemeenteriool. Zowel vuil- als schoonwaterstromen
voeren op het gemengde stelsel af.
Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Interim Omgevingsverordening van de provincie al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
Weeromstandigheden worden extremer. Periodes van hevige regenval en droogte wisselen mekaar steeds vaker af. Overvloedige neerslag levert problemen op om water tijdig af te voeren. Bij droogte kan de stad juist voordeel halen uit het hergebruik van opgeslagen water. Het is daarom van belang dat steden in staat zijn om water tijdelijk vast te houden. Daarbij is het essentieel dat oppervlaktewater wordt afgescheiden wan afvalwater. Groenzones kunnen daarin een belangrijke rol spelen
Door de renovatie- en nieuwbouwwerkzaamheden zal de waterhuishouding in het plangebied
wijzigen. Naast de aanpassingen aan de bestaande installaties zal het lozen van water
en ijzerslib op het riool geminimaliseerd worden. Tevens wordt het terrein landschappelijk
heringericht waarbij waterpartijen onderdeel uit zullen maken van de definitieve situatie.
Brabant Water heeft in een memo de nieuwe waterhuishoudkundige situatie in het plangebied
uitgewerkt. Deze memo is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen, in navolgende
paragraaf worden de belangrijkste zaken uiteengezet. Daarnaast is de Eindhovense rekentool
ingevuld en toegepast om klimaatrobuuste maatregelen in het plangebied te nemen. De
rekentool is tevens als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
In hoofdlijnen zullen de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd in het plangebied:
De te realiseren voorzieningen dienen ter vervanging van de bestaande. Er worden nieuwe
gebouwen gerealiseerd en hieromheen wordt nieuwe terreinverharding aangelegd. Echter,
aan de zuidzijde wordt de bebouwing en terreinverharding verwijderd en worden groendaken
gerealiseerd. Per saldo zal het verhard oppervlak ongeveer gelijk blijven of kan beperkt
toenemen.
Verhardingen worden in de toekomstige situatie afgekoppeld van het gemengde stelsel.
Het hemelwater wordt opgevangen door middel van bijvoorbeeld goten en afgevoerd naar
een bergingslocatie elders op het terrein. Lokaal zal een deel van de verhardingen
direct afwateren op het naastliggende maaiveld.
De totale bergingsopgave bedraagt 1.386,4 m3. Door de aanleg van zaksloten en een infiltratievijver in het landschapspark aan de zuidzijde zal de eventuele beperkte toename in verhard oppervlak binnen het plangebied worden gecompenseerd. Op basis van uitgevoerde infiltratieproeven en uitgevoerde vervolgberekeningen kan geconcludeerd worden dat infiltratie op grote schaal niet mogelijk is en dat als uitgangspunt het opvangen van hemelwater in een waterbergingsvoorziening wordt gehanteerd waarbij nog beperkt kan worden geïnfiltreerd, e.e.a. afhankelijk van de nog beschikbare ruimte op het terrein. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van groendaken.
Uit de resultaten van de rekentool blijkt echter nog een theoretische waterbergingsopgave
van nog 21,5 m3. Op aangeven van het Waterschap hoeft deze niet extra in het plangebied
gerealiseerd te worden: de vijver met een bergend vermogen van 1.386,4 m3 is ruim
voldoende om invulling te geven aan de 21,5 m3 resterende rekenwatertoolberging.
De verwerking van het water is weggelegd in een ontwerp van de terreininrichting.
Het ontwerp gaat uit van 3 zones, een noordelijke, centrale en zuidelijke zone. In
deze zones worden voorzieningen opgenomen voor het opvangen en afvoeren van schoonwaterstromen.
In figuur 23 is de terreininrichting weergegeven.
Figuur 22: Weergave uitwerking waterbergingssysteem.
Noordelijke zone
Aan de noordzijde van het terrein wordt een bergingsvoorziening ten behoeve van de opvang van een deel van de schoonwaterstromen van het noordelijke deel van het terrein gerealiseerd. Deze berging wordt tevens gebruikt voor de opvang van de noodoverstort uit Reinwaterkelder 11. De berging wordt uitgevoerd met een afvoer naar de vijverpartijen in het centrale deel.
Centrale zone
In dit deel worden vijverpartijen gerealiseerd als landschappelijke element. De vijvers dienen als centrale opvang van diverse schoonwaterstromen uit het centrale deel. De vijvers worden tevens gebruikt voor de opvang van de noodoverstorten uit Reinwaterkelders 6, 7 en 8.
De vijvers hebben een "vast" waterpeil dat gereguleerd wordt d.m.v. een overstort
naar de vijverpartij in de zuidelijke zone. Er is sprake van vertraagde afwatering
richting de grote vijverpartij in de zuidelijke zone.
Naast de vijverpartijen is een berging gesitueerd ten behoeve van de opvang van de
noodoverstort van vuilspoelwater.
Figuur 23: Terreininrichting, principedoorsnede centrale vijver
Zuidelijke zone
In de zuidelijke zone wordt een grote vijverpartij gerealiseerd die fungeert als landschappelijke element en tevens dient als waterberging met wisselend waterpeil. Het laagste deel van de vijver wordt uitgevoerd met een "gesloten" bodem waardoor tot dit niveau een regulier waterpeil wordt nagestreefd. Het maximale waterpeil wordt bepaald door een te realiseren (nood)overstort naar de Tongelreep.
Het maximale niveauverschil tussen regulier waterniveau en het overstortpeil naar
de Tongelreep bedraagt 1 meter. Deze zone van 1 meter is beschikbaar als waterberging
en wordt de vijver tevens "open" uitgevoerd waardoor tevens (beperkte) infiltratie
mogelijk is. Afhankelijk van de schoonwaterafvoeren vanaf de vijvers in de centrale
zone en evt. neerslag zal het waterpeil in de vijverpartij fluctueren. De leegloop
termijn/voorziening van de retentievijver wordt gesteld op 72 uur. Eventueel aanbod
daarboven mag via de noodoverlaat overlopen in het RWA riool.
Figuur 24: Terreininrichting, principedoorsnede zuidelijke vijver
Tijdelijke situatie
Voordat de nieuwbouw- en renovatiewerkzaamheden zijn afgerond is er een periode waarbij nog niet volledig gebruik gemaakt kan worden van de uiteindelijke inrichting ten behoeve van de waterhuishouding, zoals de waterbergingscapaciteit, de aangepaste riolering en de noodoverstort-voorziening. Tijdens de testperiode zal er bijvoorbeeld inwerkwater ten behoeve van de filters moeten worden afgevoerd.
In overleg met de gemeente en waterschap dient vastgesteld te worden hoe in deze tijdelijke
situatie dient te worden omgegaan met de afvoer van de diverse vuilwater- en schoonwater.
Vanuit het project zal richting bevoegd gezag inzichtelijk moeten worden gemaakt wat
het totaal te verwachten afvoerdebiet is. Dit wordt in een later stadium uitgewerkt.
Binnen het plangebied zijn geen type A of B watergangen aanwezig. Omdat er geen voor het waterhuishoudkundig systeem significante wijzigingen zijn (de beperkte toename verhard oppervlak wordt binnen het plangebied gecompenseerd), zijn er geen effecten op de in de nabijheid gelegen oppervlaktewateren.
Doordat het hemelwater wordt afgekoppeld in de toekomstige situatie, ontstaat door de scheiding in vuil- en schoonwaterstromen een verbetering in de waterkwaliteit. Het schone hemelwater wordt afgevoerd via de waterpartij richting Tongelreep. Alle vuilwaterstromen worden afgevoerd op het vuilwaterriool met uitzondering van de noodoverstort vanaf de vuilspoelwaterkelder. Ten behoeve van deze afvoer wordt in het terrein een spoelwaterbuffer gerecreëerd naast de vijvers in het centrale deel.
Het bestemmingsplan "Buitengebied (Brabant Water Aalsterweg)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing
zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn
binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar.
Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden.
Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
De bestemming Bedrijf is toegekend aan de gronden en opstallen in het plangebied,
tot ten hoogste categorie 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende "Lijst van
bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure " Bedrijven en milieuzonering
" en aangepast voor de concrete activiteiten op het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Alleen activiteiten die onderdeel uitmaken van de activiteiten van Brabant Water zijn
toegestaan. Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijfsactiviteiten
die niet voorkomen op de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" maar die naar aard en invloed
op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken
zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Naast de bedrijfsbestemming zijn enkele algemene regels opgenomen, onder meer een
anti-dubbeltelregel en een regel inzake gebruik overeenkomstig de bestemming. Voorts
zijn aanduidingen opgenomen voor waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en boringsvrije
zone; voor de gronden in kwestie zijn de desbetreffende bepalingen vanuit de Omgevingsverordening
van de provincie Noord-Brabant van toepassing. Ook is een aanduiding opgenomen voor
het invloedsgebied externe veiligheid vanwege de bij het zwembad aanwezige chlooropslag.
Ook zijn binnenplanse afwijkingsregels opgenomen.
de gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol
zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhitorie-2 gekregen. De begrenzing
van de gebieden en den landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP
3398 "Het landschap onder de stad" d.d. 13 november 2018 kaartbladen 1, 2 en 3. In
de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch
adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven
welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden
gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft
te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om
deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien
indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door
middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde "kruimelgevallen". Het komt er hierbij op neer
dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen
worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering,
locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
In onderhavig geval is er geen sprake van een bouwplan of bouwactiviteiten buiten
het eigen terrein van Brabant Water. Gemeentelijke kosten blijven dan ook beperkt
tot plankosten. In een anterieure overeenkomst hebben gemeente en Brabant Water afspraken
gemaakt over het vergoeden van deze plankosten. Er is derhalve geen verplichting tot
het opstellen van een exploitatieplan.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 28 augustus 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In onderhavig geval is het conceptbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan de provincie Noord-Brabant en het waterschap De Dommel.
Waterschap De Dommel
Met het waterschap heeft op 16 november 2020 een vooroverlegreactie gestuurd. Het Waterschap kan op hoofdlijnen instemmen met het bestemmingsplan. Het plan heeft een positief effect op de waterhuishouding. Bij de nieuwbouw van de zuiveringsinstallatie richt Brabant Water het omliggende terrein voor een groot deel opnieuw in. In totaal koppelt Brabant Water meer dan 10.000 m² bebouwing en verharding af, hiervoor is een watervergunning nodig. Op basis van het bestemmingsplan zijn er voor het Waterschap namelijk nog enkele onduidelijkheden in de uitwerking van de regenwaterberging:
De vooroverlegreactie van het Waterschap heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
De bovenstaande punten, ten aanzien van de uitwerking van de regenwaterberging, worden
bij de aanvraag watervergunning inzichtelijk gemaakt.
het Waterschap heeft (vervolgens) per brief van 18 januari 2021 laten weten in te stemmen met het (ontwerp)bestemmingsplan.
Provincie Noord-Brabant
Vanuit de provincie is een vooroverlegreactie gestuurd, waarin is aangegeven dat de provincie het bestemmingsplan heeft getoetst op de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De provincie heeft aangegeven dat het provinciale beleid in het algemeen goed is vertaald in het bestemmingsplan, maar geeft enkele aandachtspunten mee. Navolgend zijn deze samengevat weergegeven, inclusief hoe deze zijn verwerkt in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan (dit laatste is cursief weergegeven).
De regels voor deze aanduidingen zijn aangepast en opgenomen. De provincie vraagt om een nadere onderbouwing ten aanzien van parkeerplaatsen. In het conceptbestemmingsplan was een overzicht gegeven van huidige en toekomstig aantal parkeerplaatsen, waarbij in het concept bestemmingsplan was aangegeven dat er in de huidige situatie sprake is van een tekort en waarbij het toekomstige aantal toe neemt. Dit toekomstige aantal was indicatief aangegeven. Feit is, dat de bestemming feitelijk niet wijzigt en de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden afnemen respectievelijk gelijk blijven. Vanuit planologisch opzicht is er derhalve geen sprake van wijziging van de parkeerbehoefte. De parkeervraag wordt ook in de toekomst op eigen terrein opgelost. Uiteraard zal wel kritisch worden gekeken naar de benodigde capaciteit, zodat zuinig met ruimte wordt omgesprongen en er niet onnodige verharding wordt aangelegd. Daarnaast wordt in de uitwerking gezocht naar optimale landschappelijke inpassing van de feitelijke parkeerbehoefte. Hierin is een goede afweging gemaakt tussen groen en andere gebruiksfuncties. Per saldo is sprake van een vergroening van de locatie en worden de bouwvlakken van vorm veranderd en verkleind van 2,74 ha naar 2,23 ha. De bebouwing wordt flink beperkt tot 7.500 m2. Ondanks dat het noodzakelijk is verharding aan te leggen voor parkeerplaatsen kan gesteld kan worden dat een meerwaardecreatie wordt bewerkstelligd door de landschappelijke inrichting en de afname van bouwmogelijkheden.Tevens is bekeken of alternatieve parkeeroplossingen haalbaar zijn, al dan niet in gecombineerd gebruik met de in de omgeving aanwezige (grote) parkeermogelijkheden. Weliswaar in de omgeving parkeerterreinen aanwezig zijn (zoals de Antoon Coolenlaan 5 Parking op ca. 220 meter) maar deze alternatieven worden niet wenselijk geacht. Dit leidt namelijk tot een hogere parkeerdruk op deze openbare parkeerplaatsen terwijl in het plangebied meer dan voldoende ruimte is om te voorzien in een parkeeroplossing. Daarnaast is het in het kader van de veiligheid beter als bezoekers en werknemers met hun voertuigen worden geregistreerd bij de entree van de locatie en parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
Het toestaan van de kleinschalige gebouwtjes buiten het bouwvlak is specifiek opgenomen om bestaande en eventueel toekomstige functionele kleine bouwwerken mogelijk te maken. Deze gebouwtjes zijn grotendeels al aanwezig, maar in het verleden nooit conserverend bestemd. De gebouwtjes zijn essentieel in het drinkwaterproductie- en -distributieproces. In de IOV is deze locatie ook primair en in zijn geheel aangewezen als 'Waterwingebied'. Bewust is echter gekozen om juist de omvang van de bouwvlakken te verkleinen en zodoende de 'reguliere' en grotere bouwmogelijkheden te beperken/daar te concentreren. Daarom is gekozen voor een specifiek bouwvlak dat niet over het gehele terrein ligt. Buiten het bouwvlak mogen de voor de (als zodanig aangewezen) waterwinning kleinschalige (max. 30 m2 per gebouw). Deze gebouwtjes worden alleen gerealiseerd indien deze noodzakelijk zijn voor het drinkwaterproductieproces - deze voorwaarde is dan ook opgenomen in de betreffende planregel. Daarnaast is opgenomen dat de gebouwen een gezamenlijk totaaloppervlakte van maximaal 500 m2 kennen. Het zal dan ook niet voor komen dat het gehele terrein wordt 'volgebouwd' met deze gebouwtjes. Tot slot zal er ook geen inbreuk ontstaan op de landschappelijke kwaliteiten die in de terreininrichting worden gerealiseerd, omdat de realisatie én instandhouding van deze landschappelijke kwaliteiten is geborgd in de regels.
De voorwaardelijke verplichtingen zijn geherformuleerd, waarbij de landschapsinrichting en de sloop gekoppeld is aan de ingebruikname van de nieuwe gebouwen. Tevens is in de bijlage t.a.v. sloopverplichting de bijbehorende te verwijderen oppervlakteverharding weergegeven.
Om te voorkomen dat discussie kan ontstaan over het gebruik van de 10%-regel, die bedoeld is om enige flexibiliteit te creëren op het moment dat een technisch ontwerp net niet inpasbaar is, is deze regel aangepast in die zin dat de 10% afwijking alleen maar kan gaan over de hoogte van gebouwen.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. In die periode heeft iedereen in de gelegenheid een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Tevens zal een informatiebijeenkomst georganiseerd worden. Resultaten uit de inspraak zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden verwerkt.
Informatieavond
Op 1 september 2020 is een informatieavond georganiseerd door Brabant Water. Omwonenden en belanghebbenden zijn hiertoe uitgenodigd. Vier directe buren en een vertegenwoordiger van Trefpunt Groen Eindhoven zijn op de informatieavond aanwezig geweest. Vanuit de omgeving is aangegeven met belangstelling de plannen te bezien en waardeert men de communicatie en de inzet om tot een fraaie inrichting te komen. Er zijn geen inhoudelijke bezwaren geuit tijdens deze informatieavond.
Trefpunt Groen Eindhoven
Met Trefpunt Groen Eindhoven is in de planvoorbereiding reeds meerdere malen betrokken geweest, onder meer bij de aanvraag en beoordeling van de kapvergunning eind 2019 / begin 2020. Daarnaast is Trefpunt Groen Eindhoven aanwezig geweest op de informatieavond, waarbij is aangegeven dat Trefpunt Groen de planvoorbereiding en de aandacht voor compensatie als positief ervaart. Trefpunt Groen heeft geen reactie gegeven op het bestemmingsplan in het kader van het gemeentelijke vooroverleg.
Henri van Abbe Stichting (en Stichting wederopbouw Eindhoven)
Per brief van 16 oktober is aangegeven dat er geen bezwaren zijn: "Het plan geeft naast goed en zuiver water de mogelijkheid om een ecologisch landschapsparkje aan te leggen met behoud van waardevolle bomen en krijgt hierdoor een flinke impuls t.a.v. biodiversiteit en groencompensatie. Wij hebben waardering voor het feit dat het hekwerk teruggelegd wordt waardoor de verblijfsfunctie van het gebied vergroot wordt. Ook constateren wij dat er maatregelen getroffen worden voor m.n. vleermuizen in dit gebied. De watertoren en de machinekamer worden als monument beschermd. Wellicht ten overvloede wijzen we op de oude woningen die destijds voor de beheerder en uitvoerder gebouwd zijn. Daar moet voorzichtig mee worden omgegaan en ze mogen wat ons betreft niet worden verwijderd of verbouwd."
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag10 december 2020 tot en met woensdag 20 januari 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 9 december 2020 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.
het bestemmingsplan Buitengebied (Brabant Water Aalsterweg) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80358-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Parkeernomen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding
van het bestemmingsplan.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt
van dat bouwwerk of gebied.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen een leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel, afhaalpunten en supermarkten.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor een waterwinbedrijf met de bijbehorende:
met dien verstande dat:
met de daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van (deels) ondergrondse bouwwerken, gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
Binnen 12 maanden na in gebruik name van de nieuwe bedrijfsgebouwen binnen het plangebied dienen de in Bijlage 2 van deze regels aangegeven bouwwerken te zijn gesloopt en daarin aangegeven verhardingen te zijn verwijderd. De sloopverplichting is inclusief fundering en kelders.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a tot en met d, en tevens bedrijfsactiviteiten toestaan die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie toestaan, mits:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de
bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
zijn.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :
De in lid 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 4.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:
als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die
cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, aan de omgevingsvergunning de
verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische
waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
De gronden ter plaatse van de aanduiding milieuzone - boringsvrije zone zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de verticale diepte van een bouwwerk niet meer dan 3 m onder maaiveld bedragen.
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2.2 voor het bouwen van een bouwwerk met een verticale diepte van meer dan 3 m onder maaiveld, met dien verstande dat:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en herstel van de drinkwatervoorziening.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de drinkwatervoorziening en de bescherming daarvan.
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.3.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met dien verstande dat:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 7.3.4 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:
Binnen de op de verbeelding aangegeven ' Veiligheidszone - invloedsgebied ' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeesters en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied (Brabant Water Aalsterweg). Afstanden in meters zijn aangegeven op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
SBI- code |
Nr | Omschrijving | Afstanden in meters | |||||
geur |
stof | geluid | gevaar |
grootste afstand |
Categorie | |||
36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | ||||||
36 | A0 | Waterwinning-/bereiding bedrijven: | ||||||
36 | A2 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 10 | 0 | 30 C | 30 | 30 | 3.1 |
36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||||||
36 | B1 | - < 1 MW | 0 | 0 | 10 C | 10 | 10 | 2 |
36 | B2 | - 1 - 15 MW | 0 | 0 | 50 C | 10 | 20 | 3.2 |
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | ||||||
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | A | Overige zakelijke dienstverlening, kantoren | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 D | 1 |
94 | - | DIVERSE ORGANISATIES | ||||||
941, 942 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 |
Om een positieve bijdrage te leveren aan de landschappelijke kwaliteiten in en rondom het plangebied, wordt binnen het plangebied niet alleen geïnvesteerd in nieuwe gebouwen, maar ook in een nieuwe terreininrichting. Voor zover deze terreininrichting specifiek betrekking heeft op de kwaliteitsverbetering van het landschap, is deze navolgend benoemd. Concreet worden de volgende inrichtingsmaatregelen genomen ten behoeve van een betere landschappelijke kwaliteit:
In de navolgende inrichtingstekening (figuur B3.1) is een totaalbeeld van de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven. In de daarop volgende twee figuren (figuur B3.2 en figuur B3.3) is aangegeven welke sloop- en inrichtingsmaatregelen specifiek ten aanzien van de landschappelijke kwaliteitsverbetering worden ingezet; gekoppeld aan figuur B3.2 en B3.3 is het overzicht met maatregelen (hoeveelheden en kosten) weergegeven in figuur B3.4.
Figuur B3.1. Overzicht landschappelijke terreininrichting totale plangebied.
Figuur B3.2. Sloop- en opruimmaatregelen.
Figuur B3.3. Inrichtingsmaatregelen.
Figuur B3.4. Overzicht hoeveelheden en kosten t.b.v. kwaliteitsverbetering van het landschap.