Plan: | III Limbeek-Woenselse Watermolen (Fontys Rachelsmolen) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80299-0301 |
Fontys is voornemens om binnen Eindhoven haar onderwijs en diensten te concentreren op 2 locaties (m.u.v. Sporthogeschool aan de Theo Koomenlaan). Het betreft de locaties 'Campus Rachelsmolen' en 'Campus TU/e'. In de planvorming om tot deze gewenste concentratie te komen zijn twee grote herhuisvestingsprojecten nodig. Als eerste zal het techniek-domein verplaatsen naar het TU/e terrein. Hierdoor ontstaat de noodzakelijke ruimte om, als tweede beweging, de domeinen mens & maatschappij en educatie en de diensten te verplaatsen naar Campus Rachelsmolen.
De beoogde clustering is een meerjarenproject en zal gefaseerd uitgevoerd worden en moet vóór 2024 afgerond zijn. Voor fase 1 heeft Fontys besloten om de vervangende huisvesting van het techniek-domein deels te huisvesten op het TU/e terrein en het overige deel op Campus Rachelsmolen in een nieuw te bouwen gebouw. Ook zal er in deze fase een parkeergarage gebouwd worden. Deze nieuwbouw zal gerealiseerd worden aanvullend op de bestaande gebouwen op Campus Rachelsmolen. Vervolgens zal in realisatiefase 2 een bouwopgave plaatsvinden met mogelijk vervangende nieuwbouw en/of renovatie van bestaande gebouwen.
Voor de beoogde ontwikkeling voor locatie Rachelsmolen is nog geen definitief stedenbouwkundig plan gemaakt. Wel is een studie verricht naar de ruimtelijke mogelijkheden. Hieruit is gebleken dat de beoogde ontwikkeling voor beide fases niet passen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Limbeek-Woenselse Watermolen 2007'. Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daarin.
Het bestemmingsplan "III Limbeek-Woenselse Watermolen (Fontys Rachelsmolen)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen in stadsdeel Woensel-Zuid, in de wijk Oud-Woensel en in de buurt Woenselse Watermolen. Het gebied wordt begrensd door de Veldmaarschalk Montgomerylaan in het westen, Onze Lieve Vrouwstraat in het noorden, John F Kennedylaan in het oosten en Rachelsmolen in het zuiden.
Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)
Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan "Limbeek-Woenselse Watermolen 2007", is door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld op 18 maart 2008 en is gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij hun besluit van 10 juni 2008. Omdat niemand tijdig beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de goedkeuring op 21 augustus 2008 onherroepelijk geworden.
Uitsnede uit de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening. Daarnaast is er een bouwvlak opgenomen met een bebouwingspercentage van 70%.
Voorliggend plan voorziet in een gefaseerde herontwikkeling van Campus Rachelsmolen van Fontys Hogeschool. De beoogde herontwikkeling voor fase 1 (nieuw gebouw en een parkeergarage) vinden op het oostelijk deel van de campus plaats. De plannen voor fase 2 zijn nog niet bekend. Vervangende nieuwbouw in diverse bouwvormen is mogelijk evenals renovatie van bestaande gebouwen.
De functie van de beoogde ontwikkeling zal niet veranderen, dat blijft 'maatschappelijk'. De beoogde nieuwe ontwikkelingen passen echter niet binnen het bestaande bouwvlak en ook de maatvoering wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied maakt deel uit van de buurt Woenselse Watermolen. Deze naam is ontleend aan de vroeger op de Dommel gelegen, uit de 16e eeuw daterende Schimmelse Watermolen. Door de sanering van de Broekseweg, de Brugstraat en de Pastoriestraat, de aanleg van de John F. Kennedylaan en de Veldmaarschalk Montgomerylaan, evenals het verleggen van de Dommel, zijn alle banden met het verleden definitief verbroken. In de periode 1984-1989 werd er tussen de Veldmaarschalk Montgomerylaan en de John F Kennedylaan nieuwbouw gerealiseerd. De nieuwe buurt werd Woenselse Watermolen genoemd. De (rijks) monumentale watermolen stond op het huidige terrein van de Technische Universiteit, tot ze in 1955 door de gemeente werd gesloopt om de grond bouwrijp te maken voor de realisatie van de Technische Hogeschool Eindhoven.
Omgeving plangebied
De Woenselse Watermolen kent niet echt een eenduidige structuur. Het gebied bestaat uit een aantal deelgebieden. De deelgebieden zijn erg divers qua bebouwing en qua functie. Het noordelijk deel wordt gevormd door gebouwen van de Fontys hogeschool. De schoolgebouwen variëren in hoogte van een enkele laag tot vijf lagen. Ze sluiten daarmee aan op de overige grootschalige bebouwing langs de Onze Lieve Vrouwestraat.
Ten zuiden van de Rachelsmolen ligt een woonbuurt met rijtjeswoningen. Kenmerkend voor de buurt is het blokvormige stratenpatroon. Het straatbeeld wordt in belangrijke mate bepaald door een ingetogen materiaal- en kleurgebruik. Ten westen en ten oosten van deze buurt bevinden zich langgerekte appartementencomplexen van vijf bouwlagen. Het westelijk gelegen appartementencomplex ligt parallel aan de Veldmaarschalk Montgomerylaan. Het oostelijk gelegen appartementencomplex ligt parallel aan de John F. Kennedylaan en de Venbergsemolen. Ten zuiden van deze appartementen en het blokvormige stratenpatroon zijn studentencentrum De Bunker en een tweetal appartementencomplexen met vier bouwlagen gelegen.
Campus Rachelsmolen
Fontys Campus Rachelmolen bestaat in de huidige situatie uit een viertal onderwijsgebouwen, genoemd als R1, R3, R4 en R5. Op de navolgende afbeelding is een plattegrond van de campus weergegeven met daarop de vier onderwijsgebouwen van Fontys.
Bestaande situatie Campus Rachelsmolen
Deze bebouwing is in vigerend bestemmingsplan gelegen in een bouwvlak dat voor 70% bebouwd mag worden. Dat betekent dat er 25.045 m2 bebouwd mag worden. Hiervoor geldt een maximum bouwhoogte 'als bestaand'. Momenteel bedraagt het grondvloeroppervlak 19.095 m2 en het bruto vloeroppervlak van alle gebouwen samen 60.322 m2 en biedt het onderwijs voor circa 11.500 studenten en zijn er circa 1.000 medewerkers werkzaam.
In 2014 is de renovatie van gebouw R3 afgerond en zijn de terreininrichting en parkeervoorzieningen (auto en fiets) rondom dit gebouw kwalitatief verbeterd. De kwaliteit van dit deel van de Campus is hiermee fors opgewaardeerd en toekomstbestendig gemaakt.
Aanzicht renovatie gebouw R3
Gebouwen R1 en R5 voldoen, met de nodige aanpassingen de afgelopen jaren, functioneel nog redelijk maar bereiken de grens van benodigde en gewenste flexibiliteit van ruimtes en de klimaat-technische mogelijkheden. De laboratoria en praktijkruimtes bereiken maximale bezetting. Uitbreiding is niet/nauwelijks mogelijk. De onzichtbaarheid van het techniekonderwijs is een tekortkoming alsmede het ontbreken van transparantie.
Gebouw R4 voldoet functioneel, met de nodige aanpassingen biedt het intern nog voldoende flexibiliteit om de ontwikkelingen van het onderwijs te volgen. Echter de uitstraling van de buitenzijde past steeds minder bij de gewenste identiteit.
Door de strategische ligging nabij het centrum en station is de bereikbaarheid per OV en fiets van de campus erg goed. De ontsluiting voor het autoverkeer vindt momenteel plaats via de John F. Kennedylaan, Onze Lieve Vrouwestraat en de Rachelsmolen.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, rondom de bestaande gebouwen R1, R4 en R5. Momenteel zijn er 833 autoparkeerplaatsen aanwezig en circa 1.850 fietsparkeerplaatsen.
Vastgoedbeleid Fontys Hogescholen
De huisvesting van Fontys is ondersteunend en faciliterend aan het onderwijs(proces) en draagt bij aan het bereiken van ambities en doelstellingen. De focus van de afgelopen jaren op 'de basis op orde' is in de huisvesting vertaald naar een transparant beleid gericht op concentratie van onderwijsactiviteiten en een verbetering van het kwaliteitsniveau van de gebouwen (zowel technisch als qua inrichting). In bijna alle Fontysgebouwen zijn de afgelopen jaren de inrichting, het klimaat en/of algemene of specifieke faciliteiten verbeterd. De visie is dat huisvesting ondersteunend is voor Fontys als professionele onderwijsorganisatie. De fysieke (en virtuele) leer- en werkomgeving dragen bij aan de kwaliteit en kwaliteitsbeleving van het onderwijs en stimuleren onderwijsontwikkeling door vernieuwing en innovatie concreet te maken.
Vanuit de visie van vaste kernen wordt voor Eindhoven (m.u.v. Sporthogeschool aan de Theo Koomenlaan) voor toekomstige planvorming ingezet op een concentratie van het onderwijs en de diensten op 2 locaties:
1. Campus Rachelsmolen: domeinen economie, mens & maatschappij en educatie + diensten;
2. Campus TU/e: Techniek-domein.
De aanleiding is een onderwijsinhoudelijke clustering van mbo-hbo-universitair techniekonderwijs op één campus waarbij de huisvesting een ondersteunende randvoorwaarde is om zodoende efficiency in gebruik van kostbare leer- en werkomgevingen te bewerkstelligen. In de planvorming om tot deze gewenste concentratie te komen zijn twee grote herhuisvestingsprojecten nodig. Als eerste het techniek-domein verplaatsen naar het TU/e terrein. Hierdoor ontstaat de noodzakelijke ruimte om, als tweede beweging, de domeinen mens & maatschappij en educatie en de diensten te verplaatsen naar Campus Rachelsmolen.
Door Tarra Architectuur en Stedenbouw is studie gedaan naar de ruimtelijke mogelijkheid om op Campus Rachelsmolen de aanvullende nieuwbouw te realiseren en zorg te dragen voor verbetering van het kwaliteitsniveau van het overige terrein en bestaande gebouwen.
Realisatiefase 1
Fontys heeft voor de vervangende huisvesting van het Techniek-domein besloten om een deel te huisvesten op het TU/e terrein en een deel op Campus Rachelsmolen in een nieuw te bouwen gebouw. Dit gebouw zal gerealiseerd worden op het zuidelijke deel van de campus.
Het nieuwe gebouw zal circa 12.000 m2 bedragen en bestaan uit vier of vijf bouwlagen. Door de realisatie van het nieuwe gebouw vervallen op die locatie de bestaande autoparkeervoorzieningen. Om die reden wordt er ook een parkeergebouw gerealiseerd ter vervanging van deze parkeerplaatsen. De exacte situering van de beoogde gebouwen is nog niet bekend. Wel zijn er twee varianten gemaakt die inzichtelijk maken hoe de nieuwe situatie mogelijk ingericht kan worden.
Situatieschets varianten beoogde nieuwbouw en parkeergarage
Realisatiefase 2
Wanneer realisatiefase 1 afgerond is, zal gebouw R1 leeg komen te staan. Vanaf dat moment wordt er gewerkt aan verbetering van het kwaliteitsniveau van de overige bestaande gebouwen en het terrein. Hoe hier invulling aan wordt gegevens is nog niet exact bekend. Wel zijn op basis van de studie een aantal programmatische uitgangspunten vastgelegd.
De totale bouwopgave in fase 2 zal circa 36.000 m2 bedragen. Deze opgave kan plaatsvinden door middel van sloop (gebouw R1) en nieuwbouw van verschillende gebouwen, of door renovatie van gebouw R1 met uitbreidingen of een combinatie daarvan.
Voor het grootste deel van de campus zullen de gebouwen niet hoger worden dan 24 meter. In het noordoostelijke deel kan een gebouw van maximaal 32 meter mogelijk worden gemaakt. Een dergelijke accent past op deze locatie en begeleidt de entree van snelweg naar centrum via de Kennedylaan.
Toekomstige (eind)situatie Campus Rachelsmolen
Realisatiefase 2 zal uiterlijk in 2024 afgerond zijn en in gebruik worden genomen. Op dat moment zal Campus Rachelsmolen onderwijs bieden aan circa 14.750 studenten en zullen er circa 1.550 medewerkers werkzaam zijn. Het bruto vloeroppervlak bedraagt dan circa 79.500 m2. Om enige flexibiliteit te behouden maakt onderhavig bestemmingsplan maximaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak mogelijk. Daarnaast geldt er ook een bebouwingspercentage van 60%. Indien er (half)verdiepte bebouwde parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, worden deze niet meegerekend qua bebouwingspercentage en maximum aantal m2's bruto vloeroppervlak. Hierdoor is er een scenario mogelijk, waarbij dubbelgebruik van de ruimte mogelijk wordt gemaakt. Oftewel, het creëren van een verblijfsruimte óp een (half)verdiepte parkeergarage.
In onderhavig bestemmingsplan is ruim 25% minder bruto vloeroppervlak mogelijk dan in het huidige bestemmingsplan momenteel planologisch is toegestaan. Het vigerend bestemmingsplan maakt namelijk circa 136.000 m2 (25.045 m2 (max. oppervlak) x 19 m (bestaande hoogte) / 3,5 meter (verdieping) mogelijk.
Daarnaast zal voldaan worden aan het aantal benodigde parkeerplaatsen voor zowel auto- als fietsverkeer op eigen terrein.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
Conform artikel 3.1.6 Bro moet bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Dit dient te gebeuren door middel van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder werkt volgens drie stappen:
Ingevolge artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onderdeel i Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaand een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder de laatste categorie vallen onder meer sociale en culturele voorzieningen, alsook voorzieningen voor onderwijs.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bebouwing mogelijk maakt (extra ruimtebeslag), maar alleen ziet op een functiewijziging, in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit is alleen anders als de planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang is dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In dit bestemmingsplan is het bouwvlak verruimd ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. In beginsel kan gelet op het bebouwingspercentage van 60% meer oppervlakte aan bebouwing worden gerealiseerd in dit bestemmingsplan. Gelet hierop is dan ook sprake van extra ruimtebeslag. Echter, het maximaal aantal te realiseren bruto vloeroppervlak is thans gelimiteerd tot 100.000 m². In het voorheen geldende bestemmingsplan was het mogelijk om 136.000 m² bruto vloeroppervlak te realiseren. Uiteindelijk wordt aldus per saldo minder bebouwing gerealiseerd. Daarnaast is de bestemming 'Maatschappelijk' in dit bestemmingsplan ook niet uitgebreid. Voor zover sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat sprake is van extra ruimte beslag, ondanks een afname van het aantal m² bruto vloeroppervlak, zal hieronder zekerheidshalve ingegaan worden op de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Verder wordt in dit bestemmingsplan, middels een afwijking, aan onderwijs gelieerde bedrijvigheid toegestaan. Dit is aanvullend ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. In die zin is hier dus ook sprake van een functiewijziging. Deze functiewijziging is echter niet van zodanige aard en omvang dat de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan aangemerkt zouden moeten worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Immers, het betreffen alleen bedrijven die een relatie hebben met het onderwijs dat gegeven wordt. Daarnaast is het beperkt tot de bedrijvigheid die voorkomt in de bij de regels opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten (milieucategorie 1 en 2).
Trede 1 Behoefte
Kwalitatieve behoefte
De huidige en toekomstige gebruikerswensen naar aantrekkelijke, meer flexibele studenten- en medewerkershuisvesting vragen voor Fontys in Eindhoven om strategische keuzes in grootschalige verbouwing, renovatie en/of nieuwbouw. De bestaande gebouwen van Fontys elders in de stad zijn 'verouderd'. Daarnaast is sprake van een aflopend opstalrecht. De benodigde investeringen om verouderde onderwijsgebouwen elders in de stad toekomstbestendig te maken zijn substantieel en niet te rechtvaardigen tegenover de kwaliteit die maximaal behaald kan worden.
Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt, is de visie voor de huisvesting van Fontys gericht op concentratie van onderwijsactiviteiten en een verbetering van het kwaliteitsniveau van de gebouwen. De concentratie van onderwijsactiviteiten biedt meer mogelijkheden tot interne samenwerking en het delen van gezamenlijke faciliteiten. Dit leidt tot meer effectiviteit en doelmatigheid in gebruik van m². Het aantal bruto m² is vanaf 2008 gedaald van ca. 280.000 m² tot 230.000 m² in 2014. Met deze reductie is bespaard op huisvestingslasten wat bijdraagt aan de doelstelling van Fontys om meer geld beschikbaar te stellen voor onderwijs en onderzoek.
Dit bestemmingsplan maakt de concentratie van onderwijsactiviteiten en kwaliteitsslag van onderwijsgebouwen mogelijk.
Kwantitatieve behoefte
Campus Rachelsmolen ziet alleen op een concentratie van onderwijsactiviteiten. Onderwijsactiviteiten die thans nog elders in de stad plaatsvinden, zullen op termijn geconcentreerd worden op twee locaties, te weten op Campus Rachelsmolen en Campus TU/e. Er is geen sprake van een uitbreiding als gevolg van een uitbreiding van het aantal studenten.
Trede 2 Herstructurering
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Het plangebied is reeds in gebruik en bestemd voor o.a. voor onderwijsdoeleinden. Door herstructurering van de gronden wordt dit terrein geschikt gemaakt voor het concentreren van de onderwijsactiviteiten van Fontys die thans nog elders in de stad plaatsvinden.
Omdat de ontwikkeling is gelegen in stedelijk gebied, wordt aan de 3e trede van de ladder niet toegekomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
De hoogspanningsleiding ligt op ruim 2 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand is deze niet van belang voor het voor onderhavig plan. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het beperkingengebied zoals is opgenomen in het Luchthavenbesluit Eindhoven. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (plangebied blauw omlijnd)
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. Over de uitbreiding van maatschappelijke functies zoals een hogeschool is geen specifiek beleid opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Zoals uit paragraaf 3.3.2 blijkt is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 18 november 2016 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Uitsnede Themakaart Stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte 2014 (plangebied blauw
omlijnd)
Onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling van Campus Rachelsmolen. Binnen de Verordening Ruimte 2014 zijn geen specifieke regels opgenomen voor de realisatie van maatschappelijke voorzieningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan past derhalve binnen de kaders van de Verordening Ruimte 2014.
Verder is het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening Ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. In deze paragraaf is aangegeven dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omlijnd)
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid in het geel als 'Onderwijs'. Deze aanduiding duidt op de geclusterde onderwijs- en onderzoekfaciliteiten op Mbo, Hbo en universitair niveau (campus-achtig) en de daarbij behorende voorzieningen. Dit gebied speelt een belangrijke rol op stedelijk niveau, omdat er naast onderwijs ook werken plaatsvindt en er is sprake van veel groen. Deze drie aspecten komen terug in de kaart via de pictogrammen.
De economische kracht van de stad is van groot belang voor de maatschappelijke ontwikkeling en andersom, zoals in combinaties tussen creatieve industrie, kennisontwikkeling en hoger onderwijs, zorg, sport en technologie. In dat kader past onderhavige ontwikkeling en concentratie van de Fontys hogescholen op de campus Rachelsmolen binnen de beleidskaders van de structuurvisie.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart van 2008. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Uitsnede archeologische waardenkaart
Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven 2008 is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied.
Echter is in 2009 door BAAC toch een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage bij deze toelichting. De aanleiding voor dit onderzoek was de geplande nieuwbouw op de locatie. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de archeologische verwachting van het plangebied. Dit onderzoek bestond uit een bureauonderzoek op basis waarvan een advies inzake vervolgonderzoek is opgesteld.
Op basis van het bureauonderzoek wordt aan het bebouwde deel van het plangebied en de kleine tussenliggende gebieden een lage verwachting toegekend voor onverstoorde archeologische waarden. Aan het omringende terrein wordt een hoge verwachting toegekend voor archeologische waarden uit de bronstijd tot Nieuwe tijd en dan met name voor de periode volle Middeleeuwen tot Nieuwe tijd.
Specifieke archeologische verwachting in het plangebied
Geadviseerd wordt om voor het gebied met een hoge archeologische verwachting de intactheid van het bodemprofiel, en daarmee de archeologische verwachting, te toetsen door middel van een verkennend booronderzoek. Voor het gebied met een lage verwachting wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Initiatiefnemer heeft een verkennend booronderzoek uit laten zetten voor een deel van het gebied met een hoge verwachting. Dit onderzoek maakt als bijlage onderdeel uit van de toelichting. Uit het booronderzoek kan geconcludeerd worden dat voor het zuidoostelijk deel van het plangebied de hoge archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting.
Archeologische verwachting voor het deel van het plangebied waar al booronderzoek heeft
plaatsgevonden
Ter bescherming van mogelijke aanwezige archeologische waarden is voor het overige deel van het plangebied, waarvoor nog wel een hoge archeologische verwachting geldt, een dubbelbestemming 'Archeologie' opgenomen. Mocht binnen deze gebieden in de toekomst gebouwd gaan worden, dan zal er eerst een onderzoek moeten plaatsvinden.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven
Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven te zien is ligt het plangebied niet binnen een stedenbouwkundig gebied. Veldmaarschalk Montgomerylaan, John F Kennedylaan en Onze Lieve Vrouwestraat zijn aangewezen als Historische wegenstructuur na 1900. De Onze Lieve Vrouwestraat maakt deel uit van de rondweg die de verschillende stadsdelen van Eindhoven met elkaar verbindt. Deze rondweg werd al voor de oorlog in de uitbreidingsplannen van de stad opgenomen en uiteindelijk na de oorlog voltooid. De naoorlogse stadsuitbreidingen gingen verder gepaard met de aanleg van ruim opgezette boulevards met veel groen. De Veldmaarschalk Montgomerylaan is de as van het uitbreidingsplan Woensel uit 1957 en was oorspronkelijk als doorgaande weg geprojecteerd. De J.F. Kennedylaan, uitgevoerd in de periode 1960-1970 als parkway met viaducten, werd de nieuwe uitvalsweg richting Son en Nijmegen.
Ook zijn enkele buurten ten oosten en westen van het plangebied aangewezen als Historische Stedenbouwkundige structuur. Onderhavig plan heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waarden. Deze waarden blijven onveranderd na uitvoering van het planvoornemen.
Verkeer
Campus Rachelsmolen wordt voor het grootste deel bezocht door studenten. De bereikbaarheid van de campus voor deze doelgroep, die voornamelijk lopend, per fiets of met openbaar vervoer komen, is goed. De locatie is namelijk gelegen op loopafstand van het station en het centrum.
Voor het autoverkeer is de campus bereikbaar via een parellelweg van de Onze Lieve Vrouwstraat, de John F. Kennedylaan en de Rachelsmolen in het zuiden.
Recentelijk is de kruising van de John F. Kennedylaan met de Rachelsmolen aangepast. Ter plaatse van deze kruising is een aansluiting voor het autoverkeer gerealiseerd. Voorheen was uitsluitend een fiets/voetpad aanwezig ter plaatse van deze kruising. Deze aanpassing is uitgevoerd vanwege de realisatie van een gedeelte van het tracé van de HOV2-lijn op de Veldm. Montgomerylaan. Om de doorstroming op de Veldm. Montgomerylaan ter hoogte van de Rachelsmolen te blijven garanderen wordt het aantal verkeersbewegingen op deze kruising gereduceerd. De beperking voor het autoverkeer van deze kruising is nu gecompenseerd door een aansluiting van de Rachelsmolen aan de John F. Kennedylaan te realiseren.
Daarnaast zal ook de kruising van de Ring en de Veldm. Montgomerylaan gewijzigd worden. Aanleiding voor deze wijziging is de realisatie van het tracé van de HOV2-lijn. Door de aanleg van deze hoogwaardig openbaar vervoerlijn zal de inrichting van deze kruising drastisch wijzigen. Concreet betekent dat de oostelijke rijbaan van de Veldm. Montgomerylaan, ter plaatse van Campus Rachelmolen, nu dienst doet als busbaan in twee richtingen voor HOV2. Het autoverkeer is verplaatst naar de westelijke rijbaan. Het verkeer op de Ring zal in de toekomst onder de Veldm. Montgomerylaan door worden geleid door middel van een ongelijkvloerse kruising. Campus Rachelsmolen blijft aan de noordzijde nog wel bereikbaar via de bestaande parallelweg.
Beoogde eindsituatie kruising Ring - Montgomerylaan
Parkeren
Auto
Het autoparkeren voor Campus Rachelsmolen vindt plaats op eigen terrein. Momenteel zijn er 833 parkeerplaatsen aanwezig die via de omliggende wegen ontsloten worden. De capaciteit van het autoparkeren is voldoende maar vormt momenteel een knelpunt. Dit komt mede door het gebruik van het parkeerterrein door onbevoegden. Dit aspect kan niet in een bestemmingsplan opgelost worden. In de toekomst zullen echter maatregelen getroffen worden waardoor het terrein voor onbevoegden afgesloten wordt.
Het plangebied is gelegen in de 'schilwijk' binnen de ring. Voor onderwijsgebouwen (v.w.b. hogescholen) wordt de totale parkeervraag berekend per 100 studenten. Voor onderhavige locatie geldt een minimale parkeernorm van 6,9 per 100 studenten. Bij de uiteindelijke planrealisatie zal rekening worden gehouden met deze parkeernorm. Zo wordt er onder andere een parkeergarage gebouwd in fase 1 en zal in fase 2, afhankelijk van het stedenbouwkundig ontwerp, parkeerplaatsen gerealiseerd worden op het maaiveld of in bebouwde parkeervoorzieningen.
De beoogde verschillende fases in ontwikkeling leidt er in de praktijk toe dat mogelijk nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen leeg komen te staan voordat deze eventueel gesloopt gaan worden. Dit betekent dat er een overgangsperiode is waardoor op basis van de aanwezige gebouwen veel meer studenten gehuisvest kunnen worden. Dit gaat echter niet gebeuren. Gelet hierop is het noodzakelijk om de vereiste parkeernormen hierop af te stemmen. In de regels is daarom bepaald dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte gekeken moet worden naar de feitelijk aanwezige studenten die in dit plangebied onderwijs krijgen. Dit betekent dan dat de 'capaciteit' van leegstaande gebouwen/lokalen niet bij de beoordeling van de parkeernormen worden betrokken. Maar ook bijvoorbeeld studenten die wel onderwijs volgen bij de Fontys maar op een andere locatie onderwijs krijgen (of stage lopen). Daarnaast is expliciet in de regels bepaald dat de feitelijke aanwezigheid van de studenten bepalend is, en de parkeernorm niet perse afhankelijk is gesteld van een omgevingsvergunning. Zo wordt voorkomen dat leegstaande gebouwen op een later tijdstip alsnog in gebruik kunnen worden genomen voor onderwijs en zo meer studenten aanwezig zijn zonder het aantal parkeerplaatsen daarop aan te passen.
Fiets
Het fietsparkeren vindt plaats op eigen terrein. Momenteel zijn er 1.850 fietsparkeer-voorzieningen aanwezig die vanuit de omliggende wegen goed bereikbaar zijn. Deze zijn deels in bebouwde voorzieningen aanwezig en deels aanwezig op het maaiveld. Bij de beoogde planvoornemens zal ook rekening worden gehouden met het realiseren van voldoende fietsparkeerplaatsen op eigen terrein.
In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig.
Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Uitsnede 'Ruimtelijke Strategieënkaart'
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied is in de 'Ruimtelijke Strategieënkaart' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
Onderhavig plan ziet op een gefaseerde transformatie van het campusterrein. Een kwalitatief goede terreininrichting, inclusief groenvoorzieningen, hoort hier ook bij. Hetzelfde is destijds, medio 2014/2015, gedaan na sloop van gebouw R2 en renovatie van gebouw R3. Deze verbetering zal bij de beoogde ontwikkelingen in fase 1 en 2 ook uitgevoerd worden.
Verbeterde terreininrichting Campus Rachelmolen
Het plan zal dan ook geen afbreuk doen aan de kaders en uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in het Groenbeleidsplan.
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Volgens de Groene Kaart zijn in onderhavig plangebied enkele basisbomen aanwezig en valt het gebied onder 'Bomen op private groter of gelijk aan 500 m²'.
Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.
Bomenonderzoek
Voor onderhavig plangebied is door Van Helvoirt Groenprojecten B.V. een bomenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd en maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Dit onderzoek is uitgevoerd om in beeld te brengen in hoeverre bij de herontwikkeling rekening gehouden moet worden met de aanwezige bomen. Om die reden is een inventarisatie gemaakt van het huidige bomenbestand en de ondergrondse situatie. Ook is vastgesteld wat de monetaire waarde van het bomenbestand is zijn aanbevelingen gedaan ten behoeve van duurzaam behoud van de aanwezige bomen.
Op basis van het onderzoek kan onder andere geconcludeerd worden dat alle bomen aan de rand van het terrein halfwas zijn en een redelijke tot goede conditie en kwaliteit hebben. De bomen tussen de parkeervakken hebben veelal een matige conditie en kwaliteit, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de (ondergrondse) groeiplaats. Tijdens het bodemonderzoek zijn goed doorwortelbare profielen aangetroffen. De wortels reiken niet tot aan de grondwaterspiegel. De bomen staan op een hangwaterprofiel. Eventuele bronnering bij de herontwikkeling van het terrein heeft een geringe invloed op de bomen. Als de ontwerpen duidelijk zijn en bronnering noodzakelijk is wordt aanbevolen de plannen te laten toetsen door een boomtechnisch adviseur.
Enkel de recent aangeplante jonge bomen (bomen in de leeftijdsklasse van 10 jaar) op het terrein kunnen zonder voorbereiding worden verplant. Indien vellen van de bomen noodzakelijk is wordt aanbevolen om het verlies aan boomwaarde te compenseren door voor minimaal eenzelfde waarde aan nieuwe bomen aan te planten op het terrein.
Daarnaast wordt aanbevolen om de concrete ontwerpen/plannen af te spiegelen tegen de te behouden bomen. Hiervoor is het noodzakelijk om aanvullend op dit onderzoek, een Bomen Effect Analyse (BEA) uit te voeren. In een BEA wordt concreet ingegaan op de gevolgen van de voorgenomen werkzaamheden op de bomen en hoe deze hierbij duurzaam behouden kunnen blijven. Het is eveneens van belang dat een boombeschermingsplan onderdeel uitmaakt van de BEA. In het boombeschermingsplan moet duidelijk worden hoe de bomen tijdens de herontwikkeling beschermd moeten worden en wie aansprakelijk is bij overtreding van de beschermingsmaatregelen.
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.
Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van Campus Rachelsmolen mogelijk. Een school voor hoger beroepsonderwijs (SBI2008-code 8532, 854, 855) heeft een richtafstand van 30 meter met betrekking tot het aspect geluid. Voor de overige aspecten geur, stof en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter of lager.
In de directe omgeving zijn meerdere verschillende functies te herkennen en er is tevens sprake van hoofdinfrastructuur. Het zijn met name maatschappelijke functies, enkele kantoren en detailhandel. Er is daarom sprake van een gemengd gebied, waardoor de oorspronkelijke richtafstanden met één afstandsstap mogen worden verminderd. In dit geval betekent dit dat de richtafstand van 30 meter wordt verlaagd naar 10 meter.
Met onderhavig bestemmingsplan blijft de maatschappelijke bestemming ter plaatse van het plangebied onverminderd van kracht en worden de bouwmogelijkheden flexibeler binnen het plangebied. Dit houdt onder andere in dat de maatvoering en het bouwvlak worden gewijzigd. De bestemming wordt echter niet verschoven of vergroot, waardoor de afstand tot nabijgelegen woningen niet wordt verkleind. Daarnaast zijn in onderhavig plan, middels een afwijking, aan onderwijs gelieerde bedrijven en instellingen in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan zoals opgenomen in Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de regels. De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen ten zuiden van het plangebied bedraagt (van gevel tot plangrens) minimaal 20 meter. Zodoende wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter die conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) aanbevolen wordt.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen andere functies gelegen die volgens de VNG-publicatie tot aan het plangebied reiken. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding is en dat de andere functies niet worden beperkt in de bedrijfsvoering (omgekeerde werking).
Gelet op het voorgaande zal het plan niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat binnen en in de omgeving van het plangebied. Ook worden nabijgelegen functies niet beperkt in de bedrijfsvoering.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een gefaseerde herontwikkeling van Campus Rachelsmolen, waarbinnen een hogeschool is gehuisvest. Een onderwijsgebouw valt onder 'andere geluidsgevoelige gebouwen' in de zin van de Wgh.
Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek maakt als bijlage onderdeel uit van deze toelichting. Hierbij is de zogenaamde 'toekomstige situatie' getoetst aan de normstelling van de Wet geluidhinder en wordt aangegeven wat de consequenties zijn. Op basis van de resultaten van het onderzoek is beoordeeld of voor de nieuwe geluidgevoelige gebouwen extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het besluit geluidhinder (Bgh) wijst volgens art. 1 Wgh een "ander geluidsgevoelig gebouw" aan. Art. 1.2 Bgh wijst onder andere onderwijsgebouwen aan als een "ander geluidsgevoelig gebouw":
De aanwijzing als "ander geluidsgevoelig gebouw" geldt echter niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de John F. Kennedylaan, Pastoriestraat, Onze Lieve Vrouwestraat en Veldmaarschalk Montgomerylaan. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Rachelsmolen en Venbergsemolen.
Voor de Veldmaarschalk Montgomerylaan en Venbergsemolen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde respectievelijk de richtwaarde van 48 dB op geen enkel punt op het grid overschrijdt. Voor de Rachelsmolen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van deze weg enkel in de zuidoostelijke hoek van het plangebied op alle hoogten een overschrijding van de richtwaarde van 48 dB veroorzaakt.
Voor zowel de John F. Kennedylaan als de juridische geluidbron Pastoriestraat/Onze Lieve Vrouwestraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen ter plaatse van het gehele plangebied op alle hoogten een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde veroorzaakt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt ten gevolge van de John F. Kennedylaan nergens overschreden. Ten gevolge van de Pastoriestraat/Onze Lieve Vrouwestraat wordt ter plaatse van een strook van maximaal 19 meter breed vanaf de perceelgrens, parallel aan deze wegen de maximale ontheffingswaarde wel overschreden. Een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde wordt in principe niet toegestaan door de Wet geluidhinder.
Om toch geluidgevoelige bebouwing te kunnen realiseren is het mogelijk de geveldelen ter plaatse van deze toetspunten als "dove gevel" conform artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder uit te voeren. Een "dove gevel" is namelijk geen gevel volgens de Wet geluidhinder. Dit betekent derhalve dat er geen te openen delen (ramen en deuren) in deze gevels zijn toegestaan, met uitzondering van eventuele incidenteel te openen delen, mits deze delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.
Voor de toekomstige geluidgevoelige gebouwen met een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is een hogere grenswaarde vereist indien de overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
Het aanleggen van een geluidscherm (overdrachtsmaatregel) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) op de Pastoriestraat/Onze Lieve Vrouwestraat en de John F. Kennedylaan geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is dus niet doeltreffend. Daarom is een hogere grenswaarde vereist.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een hogere grenswaarde, is voor de toekomstige geluidgevoelige bebouwing een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Dit zal uitgevoerd worden bij de aanvraag omgevingsvergunning. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed binnenklimaat met betrekking tot geluid.
Het plangebied ligt op ruim 750 meter van de dichtstbijzijnde spoorweg. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen een zone van deze spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai is niet aan de orde op onderhavig plan.
Het plangebied ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 6 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van Campus Rachelsmolen op de plaats waar thans onderwijsgebouwen dan wel ondergeschikte voorzieningen zijn gevestigd. Een hogeschool is geen gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Het plangebied is niet gelegen binnen een zone van een rijksweg of provinciale weg, zoals genoemd in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Wel is het plangebied gelegen nabij een drukke gemeentelijke stroomweg binnen de stad Eindhoven (de ring ter hoogte van Onze Lieve Vrouwestraat). Echter, omdat er geen sprake is van een gevoelige bestemming wordt voldaan aan het Besluit gevoelige bestemming (luchtkwaliteitseisen).
Voor een hogeschool zijn geen grenzen gesteld in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. De invloed van het plan op de luchtkwaliteit wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking. Om te bepalen of het plan in betekenende mate bijdraagt aan een verslechterde luchtkwaliteit wordt gebruikt gemaakt van de NIBM-tool. Op basis van het aantal verkeersbewegingen wordt doorberekend in hoeverre het plan invloed heeft op de luchtkwaliteit.
De verkeersaantrekkende werking van de hogeschool is ingeschat op basis van de volgende uitgangspunten:
Gelet op het voorgaande wordt de extra verkeersaantrekkende werking van de hogeschoolcampus Rachelsmolen ingeschat op 296 verkeersbewegingen per etmaal. Dit aantal is ingevuld in de NIBM-tool. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is dan ook geen nader onderzoek nodig.
Hoewel nader onderzoek niet noodzakelijk is, dient wel aangetoond te worden dat ter plaatse van de school sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit is gedaan aan de hand van NSL-monitoringstool van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM2,5 en PM10) of roet (elementair koolstof, EC) op deze plekken zijn. Meerdere rekenpunten liggen binnen het plangebied, en daarvan zijn vier maatgevende rekenpunten inzichtelijk gemaakt. Eén rekenpunt ten westen van het plangebied, twee rekenpunten ten noorden van het plangebied en één rekenpunt ten oosten van het plangebied.
In bovenstaande tabel zijn voor de rekenpunten binnen het plangebied de meetgegevens weergegeven voor de jaren 2016, 2020 en 2030. De grenswaarden en overschrijdingsdagen voor stikstofdioxide en fijn stof worden niet overschreden en zullen ook de komende jaren nog dalen. Alleen op het onderdeel roet wordt op het huidige meetmoment (2016) niet voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Echter, ervan uitgaande dat voertuigen steeds schoner worden zal deze uitstoot dalen, zoals ook voorspeld in de monitoringstool. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voor de toekomst ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Afbeelding van relevante risico's nabij plangebied (plangebied = blauw omlijnd, groen =
invloedsgebied van John F. Kennedylaan-Ring, zwart gearceerd = gasreduceerstation
Rachelsmolen)
Gasdrukregel- en meetstation
Binnen het plangebied is een gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, te weten aan de Rachelsmolen. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen (veiligheidszone - gasreduceerstation). In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.
Categorie indeling | Opstellingswijze | Kwetsbare objecten | Beperkt kwetsbare objecten | ||
B | Kast | 4 meter | 2 meter | ||
B | (semi-) ondergronds station | 4 meter | 2 meter | ||
B | Kaststation | 6 meter | 4 meter | ||
B | Open opstelling/vrijstaand gebouw | 10 meter | 4 meter |
In de regels van dit bestemmingsplan (artikel 6.2) is gewaarborgd dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden.
Omdat de daadwerkelijke invulling van het plangebied nog niet vaststaat, bestaat de mogelijkheid dat het gasreduceerstation verplaatst zal worden. Als dit het geval is, is de aanduiding 'veiligheidszone gasreduceerstation' op de verbeelding "gedateerd". Daarom is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen dat als blijkt dat het gasreduceerstation verplaatst is, alsnog ter plaatse van voornoemde veiligheidszone beperkt en kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Voorwaarde hierbij is tevens dat de veiligheidsafstand in zijn geheel niet meer van toepassing is. Uiteraard zal bij de eventuele verplaatsing van het gasreduceerstation de veiligheidsafstand als opgenomen in bovenstaande tabel in acht genomen worden.
Transport
Het plangebied bevindt zich nabij de John F. Kennedylaan. Deze transportroutes is niet vermeld in de Regeling Basisnet, maar is door de gemeente Eindhoven wel opgenomen in de rapportage "Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven - actualisatie van het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven" vastgesteld in 2010. Hierin wordt aangegeven dat de J.F. Kennedylaan geen plaatsgebonden risico heeft, maar wel een invloedsgebied. Het plan ligt binnen dit invloedsgebied.
In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven uit 2009 worden hierbij enkele voorwaarden gesteld. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Het plan past niet binnen deze criteria. Gelet op de ontwikkeling zal een verantwoording van het groepsrisico plaats moeten vinden. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de orientatiewaarde. Volgens artikel 8, lid 2 van het Besluit externe veiligheid transportroutes kan dan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Dit houdt in dat ingegaan moet worden op de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Hiervoor dient advies gevraagd te worden bij de Veiligheidsregio. Op 31 maart 2017 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio. Zij adviseren om de bedrijfshulpverlening van de school te instrueren over de risico's van de nabij gelegen John F. Kennedylaan.
Zelfredzaamheid
Leerlingen van de Fontys zijn over het algemeen zelfredzaam. Daarnaast is zoals eerder aangegeven een zone opgenomen, waarbij geldt dat er geen objecten voor verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van de weg mogen worden opgericht. Daarnaast zal de bedrijfshulpverlening van de school worden geïnstrueerd over de risico's.
Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
De bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is voldoende.
Risicovolle-inrichtingen
Ten oosten van het plangebied ter plaatse van het studentensportcentrum TU/e aan Den Dolech 2 is een kunststoftank met chloorbleekloog aanwezig ten behoeve van het zwembad. Voor deze opslag is het plaatsgebonden risico niet groter dan 10-6 per jaar. Deze inrichting is niet Bevi-plichtig. Het invloedsgebied betreft 75 meter. Hieraan wordt ruim voldaan, omdat de inrichting op circa 260 meter afstand is gelegen van het plangebied. Bovendien is ter plaatse sprake van 150 liter opslag. De drempelwaarde voor chloorbleekloog is 200 liter (categorie N14 van de drempelwaardetabel van de LRI-GS).
De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.
Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In de Visie Externe Veiligheid is dit plangebied aangewezen als gebied waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
De afgelopen jaren heeft Fontys haar bestaande gebouwenportefeuille verduurzaamd met de focus op energiebesparing. Dit door het toepassen van (rendabele) bouwkundige en technische maatregelen, waaronder het toepassen van dubbel glas, Hoog Frequent (HF) verlichting, aansturing binnenklimaat met Gebouwbeheersysteem (GBS), toepassen van warmtewielen bij luchtbehandelingskasten en CO gestuurde luchtbehandeling.
Op Campus Rachelsmolen in Eindhoven wordt al 20 jaar met een warmtekrachtkoppeling (WKK-installatie) elektriciteit en warmte opgewekt aan de hand van gas. De opgewekte energie wordt vervolgens weer benut: de elektriciteit wordt volledig door Fontys gebruikt en de warmte wordt ingezet om het gebouw of het tapwater te verwarmen.
Fontys heeft intern onderzoek gedaan op welke vlakken binnen haar dienstverlening de grootste duurzame impact behaald kan worden. Hieruit is per thema het ambitieniveau vastgesteld voor de komende jaren.
Energie
Onderzoek wordt gedaan naar energieopwekkende mogelijkheden voor (ver)nieuwbouw binnen Fontys. Om de energielast zo klein mogelijk te maken worden de bestaande gebouwen optimaal ingericht en ingeregeld. De ambitie is dan ook om 100% afhankelijk te worden van hernieuwbare energiebronnen.
Zonder energie opwekking voorzieningen (WKO/PV panelen ed.) op locatie dient voldaan te worden aan de eisen van het bouwbesluit (A++). Fontys streeft naar een energielabel A++++ voor een onderwijsgebouw. Tevens zal een toekomstig gebouw zo ontworpen worden dat er geen gas aansluiting benodigd zal zijn.
Mobiliteit
De ambitie wat betreft mobiliteit is het ontwikkelen van een degelijk en gedragen mobiliteitsbeleid gericht op het terugbrengen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Door het stimuleren van duurzame alternatieven, zoals fiets en OV-gebruik, elektrisch vervoer, flexibel werken (thuis of andere locaties) en slimmer/online vergaderen.
Water
De ambitie is om het schoon drinkwater alleen te gebruiken daar waar nodig. Regenwater en 'grijs water' (licht verontreinigd water, niet afkomstig uit toilet) worden hergebruikt, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van toiletten of wateren van planten. Afvalwater wordt gereguleerd door regenwater en grijswater op te vangen, te zuiveren en lokaal te laten terugvloeien (door bijvoorbeeld gebruik te maken van zandfiltratie of rietvijvers). De mogelijkheden van een gescheiden waterhuishouding voor (ver)nieuwe gebouwen worden door Fontys onderzocht en indien mogelijk toegepast.
Recycling
Gestuurd wordt op hergebruik van producten, door onder andere producten te revitaliseren (zoals meubilair en vloerbedekking), hoogwaardig te recyclen of andere vormen van hergebruik toe te passen. Met als streven om geen restafval meer te produceren.
Binnen het producten- en dienstenverband wordt optimaal gestuurd op bewuste duurzame afname van producten of diensten. De catering wordt verder verduurzaamd door enkel duurzame (biologische) artikelen aan te bieden en gezonde alternatieve te stimuleren.
Toepassing op plangebied
Naast de bestaande toepassingen zullen de ambities van Fontys met betrekking tot het aspect duurzaamheid zo veel mogelijk worden nagestreefd voor locatie Campus Rachelsmolen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient bij nieuwe bestemmingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. In onderhavig bestemmingsplan verandert de functie van de bestemming niet. Het blijft een maatschappelijke bestemming, waarbij alleen het bouwvlak voor een deel wordt gewijzigd. Om die reden is voor de locatie geen (historisch) bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de aanvraag omgevingsvergunning zal overigens nog wel een bodemonderzoek uitgevoerd worden. Dit is immers verplicht.
Flora en fauna
De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Onderhavig plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebieden.
Dit bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.
Realisatiefase 1
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is door Faunaconsult in 2016 voor het zuidoostelijke deel (fase 1) een quickscan* flora en fauna uitgevoerd. Deze maakt als bijlage onderdeel uit van de toelichting. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.
*Het rapport van faunaconsult is opgesteld in de periode dat de Flora- en faunawet nog van
toepassing was. Dit heeft verder geen gevolgen voor de bevindingen binnen het plangebied.
Wel komen hier nog categorieën en tabellen voor die in de huidige Wet natuurbescherming
anders beschreven worden.
Gebiedsbescherming
Het onderzoeksgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van de EHS van Nederland. Ten oosten van het plangebied zijn wel gebieden aanwezig die deel uitmaken van de EHS. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen EHS en Natura2000-gebieden te verwachten. Er is dan ook geen 'Nee, tenzij'-toets en/of compensatie nodig.
Soortenbescherming
Licht beschermd (soorten uit tabel 1)
Binnen het plangebied zijn soorten aanwezig of kunnen soorten voorkomen die zijn opgenomen in tabel 1. Het gaat dan om grondgebonden zoogdieren (mol en egel) en amfibieën (bruine kikker, gewone pad).
Streng beschermd (soorten uit tabel 3)
Binnen het plangebied zijn soorten aanwezig of kunnen soorten voorkomen die zijn opgenomen in tabel 3. Het gaat dan onder andere om vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis). Daarnaast gebruiken vogels de bomen en struiken binnen het plangebied als foerageergebied, voortplantingsgebied of als tijdelijke rustplaats. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig, maar nesten van meer algemeen voorkomende vogelsoorten zijn wel te verwachten.
Voor soorten uit tabel 1 is geen ontheffing nodig, mits zorgvuldig wordt gehandeld. Voor wat betreft vleermuizen is geen ontheffing nodig omdat met de kap van enkele bomen geen verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied verloren gaan. Voor het verstoren van vogels is in principe geen ontheffing mogelijk. Er moet zodanig gewerkt worden, dat bewoonde nesten worden ontzien en behouden.
In het rapport van de quickscan flora en fauna is een aantal aanbevelingen opgenomen waarmee het verstoren van (bewoonde) vogelnesten en diersoorten kan worden voorkomen. Bij de uitvoering van het project wordt zorgvuldig rekening gehouden met deze aanbevelingen.
Realisatiefase 2
Zoals beschreven is paragraaf 2.3 zijn de beoogde ontwikkelingen voor realisatiefase 2 nog niet bekend en uitgewerkt. Omdat de locatie, het voornemen (sloop of renovatie) en aanvang van de werkzaamheden nog niet bekend zijn is hiervoor nog geen quickscan flora en fauna uitgevoerd. Wanneer meer bekend is met betrekking tot de beoogde planvoornemens zal er een onderzoek uitgevoerd worden.
Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
PAS
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen op de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. De PAS is op 1juli 2015 in werking getreden. Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.
Binnen de gemeentegrenzen van Eindhoven liggen géén Natura 2000 gebieden. Dit bestemmingsplan ziet alleen op het mogelijk maken van het concentreren van onderwijsactiviteiten van de Fontys, waarvan thans een gedeelte elders in Eindhoven is gehuisvest. Het gaat dus alleen om een verplaatsing van huisvesting van onderwijsactiviteiten naar één locatie (Campus Rachelsmolen). Dit bestemmingsplan ziet dan ook niet op een uitbreiding van onderwijsactiviteiten. In dat kader is er dan ook geen toename van verkeersaantrekkende werking. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het hier om studenten gaat. Deze doelgroep komt doorgaans met het openbaar vervoer.
Gelet op het vorenstaande worden schadelijke effecten niet verwacht.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald
Bestaande situatie
Het totale plangebied is 71.063 m² groot en voor een groot deel bebouwd of verhard. De huidige gebouwen hebben een oppervlakte van 18.712 m². Daarnaast is ongeveer 37.223 m² verhard ten behoeve van verblijfsruimtes, parkeren, fietsenstalling en de entrees van het gebouw. In totaal is dan ook 55.935 m² van het huidige oppervlak verhard. Binnen het plangebied zijn geen watergangen of oppervlaktewater aanwezig. Het verhard oppervlak watert in de huidige situatie af op het bestaande rioolstelsel. Binnen het plangebied zijn geen watergangen of oppervlaktewater aanwezig. Wel zijn binnen een deel van het plangebied wadi's aanwezig waar verhard oppervlak op afwatert. Het overige verhard oppervlak watert in de huidige situatie af op het bestaande rioolstelsel.
Overzicht verhardingen plangebied Campus Rachelsmolen
In deze fase van de planontwikkeling is er nog geen concreet stedenbouwkundig plan voor de gefaseerde herontwikkeling van Campus Rachelsmolen. Om de waterbelangen in deze fase van de planvorming goed te borgen zal initiatiefnemer onderstaande afspraken naleven en verder uitwerken.
1. Indien binnen het totale plangebied de verharding toeneemt met 250m2 of meer zijn regenwater compenserende maatregelen verplicht. De regenwater vertragende voorziening krijgt een minimaal effectief te bergen volume van 42mm per m2 toegenomen verhard oppervlak.
2. Indien er sprake is van een wateropgave als gevolg van verhardginstoename, dient deze binnen de projectgrenzen van het bestemmingsplan te worden opgelost.
3. Als gevolg van de gefaseerde herontwikkeling dient per (deel)plan te worden beschouwd of er sprake is van compensatie door verhardginstoename binnen dit deelplan. Wanneer de verharding binnen het (deel)plan toeneemt met 250m2 of meer zijn regenwater compenserende maatregelen verplicht welke onderdeel uit dienen te maken van dit plan. Indien er sprake is van fragmentarische verhardingstoename (de toename is verdeelt over verschillende plannen), dient er compensatie plaats te vinden ingeval de totale verhardingstoename binnen het bestemmingsplan de 250m2 passeert. De benodigde compensatie maakt dan onderdeel uit van het plan waarbij de grens van de totale verhardingstoename de 250m2 overschrijdt. De compensatie hoeft niet binnen het deelplangebied plaats te vinden. Dit mag ook elders binnen de projectgrenzen van het bestemmingsplan.
4. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor elk (deel)plan binnen het bestemmingsplan levert de ontwikkelaar een technisch uitgewerkt ontwerp aan waaruit op te maken is hoe de totale bergings- en verhardingsopgave definitief is ingevuld. Dit nog ter goedkeuring van Waterschap de Dommel en de gemeente Eindhoven.
5. De nieuwe ontwikkeling dient haar afval- en regenwater gescheiden op de erfgrens aan te bieden. Eventuele regenwaterafvoer kan aangeboden worden ter plaatse van het regenwaterriool in de Rachelsmolen (nabij Rachelsmolen nr. 18). De uiteindelijke aansluiting(en) op het gemeentelijke rioolstelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats.
6. De bestaande groenzone met wadi's in het plangebied blijft gehandhaafd.
Geadviseerd wordt om bij de beoogde ontwikkelingen kritisch te kijken naar de hoeveelheid benodigde verharding. Minder verharding, aangesloten op het riool, betekent een kleinere wateropgave. Indien er sprake is van een wateropgave dan zijn er diverse mogelijkheden om de opgave in te vullen:
Groene daken:
Omdat de locatie in stedelijk gebied ligt kan het toepassen van bijvoorbeeld groene daken een duurzame uitkomst bieden. Dit draagt naast de wateropgave ook bij aan andere doelen zoals verkoeling in de zomer, het vergroot de biodiversiteit, verbetering van luchtkwaliteit en een lager energieverbruik.
Terreinverharding
Terreinverharding zoals wegen en parkeerplaatsen voorzien van halfverharding zodat een deel van het regenwater kan infiltreren. Bij hevige regen zal een deel van het regenwater afvoeren naar het riool. Doorlatende verharding dat aangesloten zit op het riool wordt niet gezien als bergende voorziening maar als een afname van 50% van het aangesloten verhard oppervlak. Kortom elke 1m2 grasbeton kan in het plan opgenomen worden als 0,5m2 verharding indien aangesloten op de riolering.
Bovengrondse waterberging
Bovengrondse waterberging in het groen. Ofwel het ontwerpen van tijdelijke regenwaterbuffers.
De bovenstaande mogelijkheden voor de wateropgave zijn te combineren om aan de totale opgave te voldoen. Bijvoorbeeld het reduceren van verharding, de aanwezige terrein verharding uitvoeren in halfverharding en het aanbrengen van bovengrondse waterberging in het groen.
Bouwpeilen
Geadviseerd wordt om in het toekomstig plan rekening te houden met de bouwpeilen en het verloop van het maaiveld. Zodat bij extreme neerslag het water oppervlakkig van de bebouwing af richting de weg kan afwateren en wateroverlast in de panden wordt voorkomen.
Door de klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast toe, de beperkte opnamencapaciteit van het riool kan deze buien niet verwerken. Derhalve wordt geadviseerd om binnen het plan goed te kijken naar mogelijkheden om water vast te houden en de afvoer van regenwater te beperken.
Ambities Fontys
Met betrekking tot het aspect water heeft Fontys onder andere de volgende ambities: schoon drinkwater wordt alleen gebruikt daar waar nodig. Regenwater en grijswater (licht verontreinigd water, niet afkomstig uit toilet) worden hergebruikt, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van toiletten of wateren van planten. Afvalwater wordt gereguleerd door regenwater en grijswater op te vangen, te zuiveren en lokaal te laten terugvloeien (door bijvoorbeeld gebruik te maken van zandfiltratie of rietvijvers). De mogelijkheden van een gescheiden waterhuishouding voor (ver)nieuwe gebouwen worden onderzocht en indien mogelijk toegepast.
Het bestemmingsplan "III Limbeek-Woenselse Watermolen (Fontys Rachelsmolen)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemmingsregels:
Bestemming 'Maatschappelijk' (Artikel 3)
Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d.
Hoewel in dit bestemmingsplan alleen sprake is van een hogeschool is bij deze bestemming aangesloten bij hetgeen het geldende bestemmingsplan regelt. Het plangebied betreft namelijk ook een campusterrein en gaat verder dan alleen onderwijs. De bestemming 'Maatschappelijk' is een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. Tevens zijn, middels een afwijking, aan onderwijsdoeleinden gelieerde bedrijven en instellingen in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.
De grens van het bouwvlak is zeer ruim gesitueerd met een bebouwingspercentage van 60% en er is gekozen voor een maximum bruto vloeroppervlak van 100.000 m2. Op de verbeelding is voor het grootste gedeelte een aanduiding opgenomen met een maximum bouwhoogte van 24 meter. Op één locatie, waar de bebouwing deze bouwhoogte mogelijk te boven gaat, is een hogere maximum bouwhoogte opgenomen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
Zoals uit paragraaf 3.5.1 blijkt, zijn delen binnen het plangebied als 'hoge archeologische verwachting' aangemerkt. Dit betekent dat in principe niet zonder meer gebouwd mag worden. Deze bestemming biedt een dergelijke bescherming.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, de Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
Gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' (Artikel 6.1)
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op een klein gedeelte van de gronden binnen het plangebied de maximaal te ontheffen grenswaarde overschrijdt. Voor dit gebied is de aanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt in beginsel dat geen geluidgevoelige objecten opgericht mogen worden. Volgens de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder geldt voor onderwijsgebouwen dat alleen de volgende verblijfsruimten geluidgevoelig zijn:
- Leslokalen en theorielokalen;
- Theorievaklokalen.
In de regels is hierbij aangesloten. Voornoemde verblijfsruimten mogen niet in de aanduiding 'geluidzone - weg' opgericht worden. Hiervoor is ook weer een uitzondering opgenomen, namelijk het toepassen van een dove gevel. Indien dove gevels worden toegepast binnen de aanduiding 'geluidzone - weg', mogen voornoemde verblijfsruimten wel gerealiseerd worden. In dat geval is de wet Geluidhinder (en het Besluit geluidhinder) namelijk niet van toepassing.
Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' (Artikel 6.2)
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan. Middels een afwijking kunnen onder voorwaarden beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Daarnaast is middels een afwijking mogelijk om toch kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten te realiseren als blijkt dat het gasreduceerstation verplaatst is. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 4.4.2.
Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' (Artikel 6.3)
Binnen de aangegeven gebiedsaanduiding zijn geen gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Op de parkeernormen is uitvoerig ingegaan in paragraaf 3.6.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van onderwijsgebouwen op een locatie waar momenteel al onderwijsgebouwen staan. Omdat het hier een herontwikkelplan betreft is handhaving in dit geval dan ook niet aan de orde.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Wel is onderhavig bestemmingsplan voorgelegd aan Trefpunt Groen Eindhoven en het Waterschap.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 10 april 2017 is een informatiebijeenkomst gehouden. Circa 25 omwonenden waren op deze bijeenkomst aanwezig. Tijdens de informatiebijeenkomst hebben de gemeente en initiatiefnemer de aanwezigen geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkelingen en heeft een ieder de mogelijkheid gehad om vragen te stellen over het plan. Over het algemeen werd de beoogde ontwikkeling positief ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 mei 2017 tot en met 14 juni 2017 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van woensdag 3 mei 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.