direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e wijziging Binnenstad (Mariënhage)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80298-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het wijzigingsplan "1e wijziging Binnenstad (Mariënhage)" maakt de realisatie van 'Delamondo' in het historische gebied Mariënhage in de binnenstad van Eindhoven mogelijk. 'Delamondo' wordt gevestigd in de Augustijnen of Paterskerk, het Augustinianum en de Studentenkapel. De ontwikkeling voorziet in een hotel met 68 logieseenheden en hieraan gelieerde ontmoetingsruimten, die bestaan uit een ceremoniehuis, congresfaciliteiten, brasserie, restaurant en een buitenterras.

Mariënhage is een rijksmonumentaal ensemble en een van de oudste beleefbare plaatsen van de stad. De ondergrond is aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument, uitgezonderd de kloostertuin aan de Dommel die is aangemerkt als verwachtingsgebied met hoge archeologische waarde. De bedoeling is dat Mariënhage met het initiatief verder zal vergroenen en in volle glorie wordt hersteld, waardoor het een aangenaam gebied wordt om te verblijven.

Het wijzigingsplan maakt het beoogde gebruik als hotel en hieraan gelieerde ontmoetingsruimten mogelijk. Ten behoeve van de ontwikkeling zullen ook enkele bouwkundige aanpassingen noodzakelijk zijn om de ontmoetingsruimten en het hotel met elkaar in verbinding te kunnen stellen. Deze verbindende ruimten bevinden zich deels buiten de bestaande bouwvlakken. Om deze bebouwing mogelijk te maken zal een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend, die mede wordt gebaseerd op een afwijking als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Teneinde binnen een kort tijdsbestek te kunnen komen tot planrealisatie, wordt voor het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning(-en) toepassing gegeven aan de wettelijke coördinatieregeling. De coördinatieregeling maakt het mogelijk procedures te versnellen, door deze te bundelen.

'Delamondo' is een gezamenlijk initiatief van Dela coöperatie, de Orde der Augustijnen, de gemeente Eindhoven en de provincie Noord-Brabant. Het wijzigingsplan is door Pouderoyen Compagnons in opdracht van Dela coöperatie en in onderlinge afstemming met de gemeente Eindhoven opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0001.jpg"

Afbeelding: luchtfoto Mariënhage in vogelvlucht (bron: eindhoven.nl)

Het wijzigingsplan bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het wijzigingsplan is onderstaande toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het wijzigingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het wijzigingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in de binnenstad van Eindhoven en is als gebied bekend onder de naam Mariënhage (een samenhangend complex bestaande uit een klooster, paterskerk, voormalig Augustinianum en Studentenkapel en omliggende tuinen). Het gebied Mariënhage is een verscholen pareltje. De oudste plek van Eindhoven met een rijke historie, die teruggaat tot de oorsprong van onze stad in de 12e eeuw. Ook is het een groene, rustige oase aan de Dommel, op enkele minuten lopen van de Eindhovense binnenstad en het centraal station.

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de bestemming 'Gemengd - 3' als opgenomen in het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Augustijnendreef, aan de oostzijde aan het 'Pad Mariënhage' en de Dommel, aan de zuidzijde de Kanaalstraat en aan de westelijke zijde de Tramstraat en het plein voor de Augustijnenkerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0002.jpg"

Afbeelding: contour plangebied geprojecteerd op luchtfoto

1.3 Voorgaande plannen

In het wijzigingsplan "1e wijziging Binnenstad (Mariënhage)" worden de regels en de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' (zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven d.d. 20 augustus 2013) gewijzigd.

De wijzigingen op de verbeelding en in de regels hebben betrekking op het toestaan van horeca als bedoeld in de categorieën 1,2, 3 en 5 van de lijst van horecaactiviteiten, met uitzondering van een nachtclub behorende tot categorie 2a. Door middel van aanduidingen op de verbeelding en hieraan gekoppelde regels worden de mogelijkheden van het horecabedrijf ingekaderd.

Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 11.3 lid a van de regels van het bestemmingsplan 'Binnenstad'.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het wijzigingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het wijzigingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het wijzigingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het wijzigingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (waaronder de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Het gebied Mariënhage betreft het oudste deel van Eindhoven. Vermoedelijk tussen 1100 en 1250 werd op het grondgebied van de toenmalige gemeente Woensel een zogenaamd mottekasteel gebouwd. De naam,"Die Haghe", was een veel voorkomende naam voor kastelen uit die tijd. Het was vermoedelijk een rechthoekige woontoren (donjon) op een motte, een door mensenhanden opgeworpen heuvel aan de Dommel die was omsloten door een gracht. Het was eigendom van de Heren van Cranendonck en Eindhoven en diende hen tot woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0003.png"

Afbeelding: maquette van kasteel ‘Die Haghe’ te Eindhoven, omstreeks 1250

De laatste heer die het kasteel bewoonde was Jan van Schoonvorst. Hij liet, vermoedelijk tussen 1413 en 1420, een ander kasteel optrekken op 200 meter afstand (waar nu Ravensdonck ligt). Het oude kasteel werd geschonken aan de Augustijner kanunniken, die er een klooster stichtten in 1420. Het kasteel werd gesloopt en er werden kloostergebouwen opgericht. Van het huidige klooster dateert de vleugel aan de Dommel in oorsprong nog uit deze tijd, rond 1420.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0004.png"

Afbeelding: Detail stadsplattegrond Jacob van Deventer, 1560.

In de ondergrond van het terrein zijn nog resten aan te treffen van de fundamenten van het oude kasteel, die vermoedelijk uit de 13e eeuw stammen, en enkele kloosterfundamenten uit 1443. De locatie heeft tussen 1420 en 1890 vele bestemmingen gehad, van militaire doeleinden tot huisvesting van de rentmeesters van de prins van Oranje, woonhuis en industriële activiteiten. Op 29 december 1890 werd het complex gekocht door de Nederlandsche Augustijner Missie die op 7 maart 1891 het klooster betrok. Sindsdien en nu nog, is het klooster woon- en werkplek van de Augustijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0005.png"

Afbeelding: inzichtelijkheid ouderdom bebouwing (bron: Kaders gebiedsontwikkeling 2012)

De Augustijnen bouwden een nieuwe kerk: de Paterskerk, die in 1898 in gebruik genomen werd. Vanuit de Paterskerk werden en worden openbare religieuze diensten verzorgd in de roomskatholieke traditie. Ook richtten de paters in 1898 een school op: het Gymnasium Augustinianum, de eerste Rooms-Katholieke middelbare school in Eindhoven. In het begin werden lessen verzorgd vanuit het klooster, later werd een school met internaat gebouwd in 4 vleugels. Het oudste gedeelte is het internaatsgebouw uit 1913, dat direct achter de Paterskerk staat. Daarna werd aan het binnenplein in 1917 de zogenaamde Sigarendoos gebouwd, met klassen en slaapvertrekken. Beide schoolgebouwen en de Paterskerk zijn ontworpen door architect Hegener (de kerk in samenwerking met architect Bekkers). De vleugel aan de Kanaalstraat werd in 1924 gebouwd en bood ruimte aan een aula, gymzaal, klaslokalen en slaapvertrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0006.png"

Afbeelding: duiding bij ontwikkeling betrokken gebouwen (bron: inspiratiedocument Mariënhage 2013)

De Studentenkapel werd in 1925 voltooid en voorzag in een kapel en recreatieruimte. Deze vleugels zijn een ontwerp van architect-monnik Dom Paul Bellot. Door toenemende leerlingaantallen en de onmogelijkheid om verder uit te breiden, verhuisde het Augustinianum in 1959 naar de van Wassenhovenstraat. Tot 2005 is het voormalig Augustinianum benut door verschillende onderwijsinstellingen: de Hogere Burgerschool, het Lyceum en de afdeling Drama van de Fontys Hogeschool. Sinds 2008 stelt de gemeente drie vleugels beschikbaar aan Stichting Ruimte, die het verhuurt aan creatieve ondernemers. De Studentenkapel wordt tijdelijk verhuurd: de begane grond aan Tipo Tango en de eerste verdieping aan de Eindhovense Studentenkerk.


Alle panden in het gebied zijn rijksmonument en de ondergrond is grotendeels aangewezen als archeologisch monument.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Opbouw

Het ensemble van gebouwen van Mariënhage, ligt op een plek die vanaf de middeleeuwen, met de bouw van het kasteel en later het klooster, van grote betekenis was voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van de stad.

Het totaal is belangrijk voor het aanzien van de binnenstad omdat het is gebouwd aan het einde van een zeer dominante zichtlijn die in het tweede kwart van de negentiende eeuw is ontstaan door de aanleg van het Eindhovens Kanaal. De Paterskerk geldt nog steeds als een Eindhovens‘landmark’. Het bebouwingscomplex met zijn buitenruimten kent derhalve een centrale ligging aan de oost-west verbinding in de stedelijke structuur van Eindhoven. De verbinding tussen het centrum richting het oosten, naar het kanaal en verder krijgt in Eindhoven een steeds grotere betekenis. Het complex vormt straks een van de belangrijke functies aan deze route.

Voorts is de strategische ligging aan de Dommel in de huidige tijd nog steeds betekenisvol. De Dommelzone is immers een belangrijke landschappelijke structuur met ecologische en recreatieve functies die verschillende parken en tuinen aaneenrijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0007.png"

Afbeelding; Mariënhage met in het verlengde het Eindhovens Kanaal en links daarvan het NRE-terrein rond 1920 (bron: eindhoven.nl)

Verkeersstructuur

Algemeen:

In paragraaf 4.7 is uitgebreid ingegaan op de verkeer en parkeren. In de voorliggende paragraaf wordt de verkeersstructuur beknopt beschouwd.

Het plangebied is gelegen binnen het centrumgebied, ruim binnen de buitenring en net buiten de binnenring van de stad Eindhoven. De Kanaalstraat aan de zuidelijke zijde van het plangebied vormt nu en in de toekomst een belangrijke ontsluiting voor de binnenstad van Eindhoven. De Kanaalstraat komt uit op de Vestdijk, welke onderdeel is van de huidige binnenring van de stad. De Tramstraat aan westelijke zijde betreft een buurtontsluitingsweg en de Augustijnendreef aan de noordelijke zijde van het plangebied betreft een erftoegangsweg.

Ontsluiting Mariënhage:

De ontsluiting van Mariënhage voor expediteurs vindt plaats via de Kanaalstraat en vervolgens over een bestaande eigen weg rondom de Studentenkapel naar het achterterrein.

Aan de Kanaalstraat zal ter hoogte van de Paterskerk en het Internaatsgebouw een 'Kiss en Ride' punt worden gecreëerd waar bezoekers met bagage van Mariënhage kunnen worden afgezet of worden opgehaald. Vanuit dit punt kan één van de entree's van Mariënhage, de entree aan de Kanaalstraat, worden betreden.

Aan de zijde van de Paterskerk wordt tevens voorzien in een entree voor personen. Personenauto's zullen aan deze zijde van het complex kort kunnen parkeren om bezoekers af te leveren of op te halen en bagage op te pikken. Aan de noordzijde van het complex aan de Augustijnerdreef wordt een bestaande entree ten behoeve van ontsluiting van parkeerplaatsen op eigen terrein gehandhaafd. Deze parkeerplaatsen zijn geschikt voor de stalling van personenautos.

Op termijn is het de bedoeling om het terrein tevens met een langzaamverkeersbrug over de Dommel te verbinden met het NRE terrein. Thans is dit vanwege hierop betrekking hebbende haalbaarheidsstudies nog geen onderdeel van de planvorming. De gemeente Eindhoven heeft voor betreffende langzaamverkeersverbinding wel reeds budget vrijgemaakt.

Daarnaast geldt dat het wijzigingsplan ziet op het toestaan van horeca als zelfstandige functie binnen de bestemming 'Gemengd - 3' uit het bestemmingsplan 'Binnenstad'.

Groen en water

Het complex Mariënhage is op dit moment, met uitzondering van de groene binnentuin van het Augustijnenklooster en de groene kloostertuin aan de Dommel, volledig verhard. Binnen het complex is géén sprake van watergangen, wel is er een duidelijk relatie met de Dommel die aan oostelijke zijde grenst aan het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0008.png"

Afbeelding: zicht op Augustijnenklooster vanuit Dommelzijde (uit inspiratiedocument Mariënhage 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0009.png" \

Afbeelding: kloostertuin aan Dommelzijde (bron: eindhoven-in-beeld.nl (Frans Gommers))

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0010.png"

Afbeelding: zicht op Dommel vanuit het Pad Mariënhage aan Dommelzijde met nog een duidelijkzichtbare scheiding ten opzichte van de kloostertuin (uit inspiratiedocument Mariënhage 2013)

Met het initiatief zal het complex verder vergroenen. Onder andere door het creëren van groenelementen op het binnenterrein van het Augustinianum, waarmee dit een aangename deels omsloten buitenruimte wordt om langer te verblijven. Aanpassingen zullen hierbij worden doorgevoerd op basis van het kader dat de geldende bestemmingen mogelijk maken.

2.3 De buurten

Mariënhage vormt een bijzondere plek in de binnenstad van Eindhoven. In onderstaande worden enkele nabije woonbuurten nader belicht.

NRE terrein

Het NRE-terrein aan de oostelijke zijde van het plangebied ofwel aan de overzijde van de Dommel kent een lange geschiedenis als voormalig gasfabriekterrein aan het Eindhovens Kanaal. Met het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring (NRE-terrein)' transformeert dit gebied momenteel naar een kleinschalig, levendig en creatief gebied met een mix van wonen, werken en levendigheid. Het bijzondere industriele karakter van het NRE-terrein blijft hierbij zo veel mogelijk behouden. De karakteristiek wordt gevormd door de historisch industriële sfeer, het erf met daarop panden van diverse maat, schaal en architectuur en de specifieke historische betekenis. De industriële gebouwen nemen een belangrijke rol in als een waardevol ensemble van ruim honderd jaar geschiedenis. Uitgangspunt is om de panden te behouden en om ze een nieuw functie te geven.

Villapark

Het nabijgelegen Villapark (oostelijk gelegen en grenzend aan het NRE terrein) is een parkachtige buurt in de nabijheid met een mix van huur- en koopwoningen met bewoning door vooral gezinnen en tweepersoonshuishoudens. De meeste woningen zijn gebouwd voor 1945. Kenmerkend voor de buurt zijn de grote hoeveelheid monumentale panden en de privétuinen die naast het openbare groen de buurt een groene uitstraling geven. Naast de grote hoeveelheid rijks- en gemeentelijke monumenten is een deel van de buurt aangewezen als beschermd stadsgezicht. De buurt ligt gunstig ten opzichte van het centrum en profiteert daardoor van centrumvoorzieningen.

Mariënhage en het NRE terrein

Op termijn is het de bedoeling het NRE terrein en het complex van Mariënhage met een brug voor langzaamverkeer te verbinden. Thans is dit vanwege hierop betrekking hebbende haalbaarheidsstudies nog geen onderdeel van de planvorming. De gemeente Eindhoven heeft voor betreffende langzaamsverkeersverbinding reeds budget vrijgemaakt. Daarnaast geldt dat het wijzigingsplan alleen betrekking kan hebben op de bestemming 'Gemengd - 3' uit het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Een langzaamverkeersbrug over de Dommel zal altijd op grond van een andere belendende bestemming worden gerealiseerd en kan hierdoor geen onderdeel vormen van onderhavig wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

Inleiding

Kloostercomplex Mariënhage bevindt zich op de oudste plek van Eindhoven. Historische kaarten tonen op deze plek een motte met een donjon, op een eiland naast de Dommel. Het monument Mariënhage is een belangrijk voor Eindhoven. Een monument dat een essentieel verhaal vertelt over de stad en dat het verdient om een plaats te houden in de moderne samenleving.

Het monumentale kloostercomplex bestaat op dit moment uit een ensemble van gebouwen met verschillende leeftijden en verschillende architecten. Mariënhage transformeert volgens de plannen in een hotel met een hieraan gelieerd centrum voor congressen en ceremonies, voor ontmoeting en verbinding. Het gebied wordt ontwikkeld vanuit en met behoud van het thema 'met hart en ziel'. Het nieuwe Mariënhage zal hierbij vergroenen en een nieuwe schakel vormen in het stedelijk weefsel van Eindhoven.

In onderstaande is een integrale beschrijving van het planvoornemen uiteengezet, waarbij moet worden opgemerkt dat het wijzigingsplan enkel betrekking heeft op het bestemmen van horeca. Bouwkundige aanpassingen en aanpassingen in de terrein inrichting zijn mogelijk op basis van de geldende bestemming al dan niet in combinatie met een vergunning. Voor het bouwen buiten het bouwvlak wordt gebruik gemaakt van een afwijking op basis van bijlage II van het besluit omgevingsrecht.

De nieuwe bestemming

Het complex Mariënhage zal gerestaureerd worden en een nieuwe bestemming krijgen die een hotel met hieraan gelieerde ruimten voor congressen en ceremonies mogelijk maakt.

Het Augustinianum verandert hierbij van een school en internaat naar hotelfunctie met conferentieruimten en restauratieve voorzieningen op de begane grond. De Paterskerk wordt voorts als ceremoniehuis ingezet. De Studentenkapel zal een klein ceremoniehuis op de verdieping kennen en op de begane grond een brasserie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0011.png"

Afbeelding: functionele invulling (bron: Verbinden, Delamondo in wording)

Het belangrijke culturele erfgoed zal hiermee duurzaam behouden blijven en het hele gebied krijgt een multifunctioneel, toegankelijk en groen karakter in open verbinding met de stad. Mariënhage zal met de transformatie voorzien in de behoefte aan nieuwe, eigengereide en herkenbare initiatieven in de hotelsector, de vrijetijdseconomie, de 'cross-over' tussen bedrijven en maatschappelijke sectoren.

Het hotel zal vanuit haar bijzondere concept, een combinatie tussen een destinatiehotel en een origine / themahotel, voorzien in een specifieke vraag. Gasten zullen speciaal naar het hotel komen vanwege de ervaring die de locatie biedt alsmede het origine c.q. thematische karakter van het monumentale ensemble.

Door de aanwezige faciliteiten (zoals de inzet van de Paterskerk als ceremoniehuis) en het unieke karakter van de gebouwen zal het hotel als destinatiehotel dienen. Immers, gasten komen expliciet voor een ceremonie in het kloostercomplex om belangrijke gebeurtenissen in het leven in een geschikte sfeer en ruimte te vieren of wensen een specifiek kloosterhotel om te overnachten. Het kloostercomplex geeft bijzonder cachet aan de ontwikkeling van het hotel. Het maakt het hotel uniek in de regio. De combinatie met unieke hotelondersteunende voorzieningen zoals het ceremoniehuis maakt het geheel des te bijzonderder.

De stedenbouwkundige inpassing

De herontwikkeling van Mariënhage brengt een gebiedsontwikkeling tot stand die een opwaardering betekent voor deze plek en die zal leiden tot een verbetering van de opbouw en aantrekkingskracht van de stad.

Mariënhage heeft in landschappelijk en stedenbouwkundig opzicht een bijzondere ligging op de kruising van twee belangrijke structuren:

De strategische ligging aan de Dommel is in de huidige tijd nog steeds betekenisvol. De Dommelzone is immers een belangrijke landschappelijke structuur met ecologische en recreatieve functies die verschillende parken en tuinen aaneenrijgt. Daarnaast kent het bebouwingscomplex met zijn buitenruimten een centrale ligging aan de oost-west verbinding in de stedelijke structuur van Eindhoven. De verbinding tussen het centrum richting het oosten, naar het kanaal en verder krijgt in Eindhoven een steeds grotere betekenis. Het complex vormt straks een van de belangrijke functies aan deze route.

Deze ligging, op het snijpunt van twee routes, in het centrum van de stad, maakt van het nieuwe Mariënhage een ruimtelijk en functioneel schakelpunt in de structuur en het weefsel van de stad.

De bebouwing

De bestaande monumentale bebouwing is van enorme waarde voor de ontwikkeling van de nieuwe bestemming. De uitstraling van het complex is heel goed te combineren met en in te passen in de gebruikseisen en gewenste exclusieve uitstraling, die horen bij de nieuwe bestemming. De aanwezige en nieuwe ruimtelijke kwaliteiten van de gebouwen zullen een waardevolle bron van inspiratie vormen, nu voor de bezoekers.

Essentieel in het plan is de keuze om de verschillende gebouwen in het complex vanuit functioneel oogpunt als één geheel te beschouwen, maar de verschillende gebouwen wel herkenbaar te houden.

Dit impliceert ook een heldere ruimtelijk opgave. De basisuitgangspunten die daarna gaandeweg het structuurontwerp zijn gaan bepalen zijn:

  • Optimaal inspelen op de bestaande kwaliteiten, de opbouw en betekenis van de gebouwen
  • de wens om een open, uitnodigende en laagdrempelige voorziening in de stad te realiseren
  • de multifunctionaliteit en de flexibele inzet van de hoofdruimten, van de tussenruimten en de entreepunten

Het programma van Mariënhage wordt ingezet om van het bestaande complex, dat nu nog bestaat uit vier onafhankelijke en gescheiden bouwdelen, een eenheid te maken die aansluit op verbindingen en routes in de omgeving. Het complex krijgt een logische interne organisatie en haakt stevig aan op de omringende openbare routes van de stad. Het complex kent straks vele entrees vanuit het openbaar gebied, waardoor het complex op vele wijzen te gebruiken is en veel meer dan in de huidige situatie een uitstraling naar alle kanten zal krijgen.

De bestaande en te restaureren gebouwen worden straks met elkaar verbonden door een nieuw volume, de Knoop. Dit grotendeels glazen bouwvolume voegt zich tussen de bestaande gebouwen en markeert de entrees. In een doorlopende vloeiende ruimte verbindt en ontsluit de Knoop alle functies en gebouwdelen van het complex. Tegelijkertijd functioneert de Knoop als lobby, foyer, salon en serre en is de nieuwbouw deels inzetbaar als extra ruimte voor bijeenkomsten of vieringen. De nieuwe delen van het gebouw krijgen een moderne maar terughoudende signatuur, maar zullen nergens de historische kwaliteiten domineren of ontkennen. De historie van de gebouwen blijft overal zichtbaar en aanraakbaar.

Een belangrijk onderdeel van de Knoop betreft de realisatie van de noordvleugel naast de kerk. Een serreachtige ruimte aan de noordzijde van de kerk die doorloopt in de ruimte tussen de kerk en het oude Augustinianum, en deze gebouwen zo aaneen schakelt. De ruimte is open en licht en biedt uitzicht op de westelijke binnentuin van het klooster en de tussentuin.

De nieuwe vleugel naast de kerk biedt veel gebruikswaarde als foyer en als ontvangstruimte voor het ceremoniehuis. De doorbraak door de noordwand van de kerk is van grote betekenis voor de omschakeling naar de nieuwe functie en sfeer van de kerk.

Door een doorgang te realiseren aan de noordzijde van de kerk kan een open relatie worden bereikt tussen het interieur van de kerk en de nieuwe foyer. De huidige hoofdentree van de kerk blijft bestaan voor bezoekers en voor bevoorrading, maar de nieuwe entree van het complex, ten noorden naast het front van de kerk betekent een nieuwe benadering van en toetreding tot de kerkruimte en daarmee de gewenste omschakeling naar een nieuwe beleving van in principe dezelfde ruimte. De Paterskerk transformeert naar Ceremoniehuis.

Bovendien zal de serre een open verbinding krijgen met de begane grond verdieping van het oude Augustinianum waardoor een levendig samenspel van ruimten en sferen kan ontstaan. Aan de kant van de Kanaalstraat biedt de Knoop een nieuwe entree en gaat ze over in een buitenterrein met openbaar karakter.

Door de entree aan de Kanaalstraat en de doorgang naar de binnentuin in een open zichtrelatie te brengen biedt het complex straks een aangename en directe verbinding tussen de stad en de Dommel. Deze verbinding accentueert het uitnodigende toegankelijke karakter van de nieuwe functie van het complex en haalt het gebied eromheen uit het huidige isolement.

Vides

Bijzondere verhelderende ingrepen zijn de beide grote vides in de oksels van het gebouw. Samen met het imposante trappenhuis van de studentenkapel en de aanwezige trappenhuizen in het Augustinianum zorgen de nieuwe vides voor een heldere geleding van het complex, een goede ruimtelijke wisselwerking tussen de begane grond en de hotelverdiepingen daarboven en een heldere positie van de sanitaire ruimten en de centrale lift.

Kapel

Het bestaande trappenhuis dat de schitterende ruimte van de studentenkapel verbindt met de voordeur en het restaurant op de begane grond vormt ook de schakel naar de toilettengroep.

Het ontwerp voor het complex voorziet in twee volwaardige restaurants met keuken. Op de begane grond onder de kapel en in de serre naast het Augustinianum. Daarmee zijn de beide restaurants verbonden met het binnenplein, aan de westkant en aan de oostkant.

De huidige studentenkapel is als ruimte zeer geschikt als ceremoniële ruimte. De ruimte zal worden gerestaureerd en worden voorzien van eigentijdse installaties, maar zal in principe niet veel wijzigen.

De buitenruimten

De oude en de nieuwe gebouwen presenteren zich aan drie zijdes aan de openbare ruimte: de Dommel, de Kanaalstraat en de stad. De buitenruimten rondom de bebouwing vormen het intermediair tussen de gebouw en het publieke domein. Hier komen functies samen, hier verenigen zich landschappelijke en stedelijke sferen. Zo verankert de nieuwe stedelijke voorziening in de structuur van de stad.

De buitenruimten bestaan uit verschillende plekken die een samenhangend ruimtelijk geheel vormen. Niet alle buitenruimten maken overigens onderdeel uit van de bestemming 'Gemengd - 3' waarop onderhavig wijzigingsplan ziet en vallen derhalve deels buiten het bestek van dit wijzigingsplan. Daarnaast is sprake van een gefaseerde herontwikkeling van het buitenterrein.

Het geheel aan buitenruimten wordt gevormd door: de Dommeltuin, het binnenplein, het Dommelpad met de kapel, de Kanaalstraat en de tussentuin. Hun toegankelijkheid maakt het getransformeerde Mariënhage tot een nieuwe schakel in Eindhoven.

De tuin aan de Dommel is op dit moment gescheiden van de Dommel en het doorgaande pad langs de Dommel. Op afzienbare termijn wordt voorzien in een visuele en functionele uitwisseling. De tuin wordt via nieuwe entrees toegankelijk voor publiek. Een entree zal worden gevormd door een nieuwe langzaamverkeersbrug over de Dommel, waarvoor op dit moment een haalbaarheidsstudie loopt en waarvoor de gemeente Eindhoven budget heeft vrijgemaakt.

De parkeerplaatsen in de tuin verstoren de rust in stilte in de tuin niet, omdat ze aan de randen zijn gepositioneerd en worden gecamoufleerd door bomen en struiken.

Het binnenplein van het Augustinianum is bereikbaar vanuit de Dommeltuin en het Dommelpad. Het plein krijgt een sobere inrichting en functioneert straks als onderdeel van de nieuwe bestemmingen in het complex. Het plein biedt ruimte aan terrassen van zowel het restaurant onder de kapel als de horecavoorziening in de serre. Het plein is ruim genoeg voor bijeenkomsten in de buitenlucht.

Het plein is net als de Dommeltuin overdag toegankelijk. Via de knoop in het complex kunnen bezoekers maar ook passanten het gebied doorsteken richting de stad.

Aan de stadskant ligt naast het plein voor de kerk 'de tussentuin'. Vanaf het plein voor de kerk loopt een hellingbaan naar de glazen foyer in de Knoop. De hellingbaan strekt zich uit langs de tussentuin. De semi-openbare en toegankelijke tussentuin wordt een aantrekkelijke ruimtelijke schakel tussen het gebruik van de foyer, het openbare domein van het stadscentrum en de iets hoger gelegen begraafplaats en de stenen muur die blijven zoals ze zijn.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

4.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Ten behoeve van de onderbouwing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is door Bureau Stedelijke Planning in lijn met het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit Ruimtelijke ordening (Bro) de onderzoeksrapportage 'Behoefteraming Kloosterhotel Mariënhage Eindhoven' uitgebracht. Betreffende rapportage is als Bijlage 1 Behoefteraming Kloosterhotel Mariënhage bijgevoegd bij deze toelichting. Voor een volledige inhoud wordt hiernaar verwezen. Uit de conclusies van het rapport blijkt het navolgende.

"In de deze is vooral de eerste trede van de ladder van belang: is er een actuele regionale behoefte aan de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling? De centrale onderzoeksvraag van deze rapportage luidt dan ook:

Wat is de actuele regionale behoefte aan een hotel met 68 kamers met hotelondersteunende faciliteiten in het kloostercomplex Mariënhage in Eindhoven?

Tevens is het initiatief getoetst aan de bestendige beleidslijn van de gemeente Eindhoven om hotels te concentreren op een drietal (vervoers)knooppunten en alleen nog bijzondere concepten toe te laten.

Uitkomsten in een notendop

  • Het initiatief past binnen de gestelde beleidskaders van zowel de provincie Noord-Brabant als de gemeente Eindhoven. De provincie streeft naar het hergebruik van historische monumentale panden in Noord-Brabant. De herontwikkeling van Mariënhage draagt hier toe bij. De gemeente staat alleen hotels toe op een van drie (vervoers)knooppunten, mits ze aantoonbaar onderscheidend zijn en een aanvullende vraag kunnen genereren. Kloosterhotel Mariënhage voldoet hier aan.
  • Er is tot 2027 een behoefte aan 590 tot 755 nieuwe hotelkamers in de regio tot 20 autominuten. De harde plancapaciteit in het onderzoeksgebied bedraagt 593 kamers. Daarmee is de onderkant van de bandbreedte van de extra vraag tot 2027 bereikt. De ontwikkeling van kloosterhotel Mariënhage met maximaal 68 kamers past nog binnen de becijferde bandbreedte. Echter als ook de zachte doorgang vinden, dan wordt het maximum aan extra vraag (755 nieuwe hotelkamers tot 2027) met 125 overschreden. Dit noodzaak de gemeente én regio Eindhoven tot een terughoudend hotelbeleid. De gemeente Eindhoven heeft hier al op geanticipeerd in haar beleidslijn door het 'nee, tenzij'-principe te hanteren.
  • Het kloosterhotel in Eindhoven komt tegemoet aan de behoefte van de hedendaagse (en toekomstige) hotelgast, vanwege de bijzondere locatie (cultuurhistorisch erfgoed, centrumstedelijk), het verrassende concept (behoud karakter kloostercomplex, toegankelijker, duurzaam) en de aanwezige faciliteiten zoals het ceremoniehuis. Het kloosterhotel spreekt zowel de zakelijke als toeristische gast aan.
  • Kloosterhotel Mariënhage voorziet in een actuele regionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, en kan daarmee de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorstaan. Het kloostercomplex krijgt een nieuw leven met behoud van het cultuurhistorisch erfgoed.
  • De initiatiefnemer heeft een totaalconcept voor ogen waar een ceremoniehuis, een brasserie/bar en congres- en vergaderzalen onderdeel van uitmaken. Deze functies zijn afzonderlijk, maar bovenal in combinatie van grote toegevoegde waarde voor de hotelgasten (zakelijk en toeristisch), als ook voor de stad. Het hotel in combinatie met deze faciliteiten genereert een geheel eigen vraag. Van concurrentie met de bestaande aanbieders in de Eindhovense binnenstad is dan ook maar beperkt sprake.
  • Met de herontwikkeling verkrijgt het Mariënhage complex een permanente invulling. Eventuele leegstand wordt voorkomen. Van aantasting van het woon- en leefklimaat en ondernemersklimaat in de Eindhovense binnenstad is geen sprake, deze wordt daarentegen juist aanzienlijk verbetert.

De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking:

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking (de Ladder) is een actueel en relevant thema in de ruimtelijke ordening. Sinds de opname van de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening op 1 oktober 2012 wordt dit instrument nu op grote schaal toegepast. De toepassing van de Ladder heeft tot veel onduidelijkheid geleid bij overheden, juristen en planologen. Voor de Minister van Infrastructuur en Milieu was dit aanleiding om een wijziging van de betreffende wetsartikelen op te stellen. Het ontwerp van deze wijziging is op 23 juni 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.


Per 1 juli 2017 is de gewijzigde ladder in werking treden. In essentie verandert er aan de geest van de ladder niet veel. De tredes vervallen in deze nieuwe ladder, maar de toelichting van een bestemmingsplan die voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, bevat ook in de nieuwe situatie een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking leidt derhalve niet tot andere conclusies dan op basis van onderhavig ladderonderzoek voor deze ontwikkeling zijn getrokken.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 4.3.2). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Behoudens de EHS kennen bovenaangehaalde belangen geen doorwerking naar dit wijzigingsplan, waarbij moet worden opgemerkt dat het wijzigingsplan geen wijziging kan aanbrengen in het beschermend kader.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0012.png"

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

4.3.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Jaarlijks wordt deze geactualiseerd. Sind juli 2017 heet de Verordening Ruimte 2014 Verordening Ruimte Noord-Brabant. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0013.png"

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is met name de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang. Daarnaast zijn de themakaarten natuur en landschap, water van belang voor de nabijgelegen rivier de Dommel. Deze laatste themakaarten worden in onderstaande niet nader beschreven.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Hieronder valt ook de herontwikkeling van Mariënhage.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied is gelegen buiten een transformatiegebied als bedoeld in de Interimstructuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0014.png"

Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

4.4.1.1 Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0015.png"

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als centrumvoorzieningen. Hieronder vallen goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg. De herontwikkeling van Mariënhage past binnen voornoemd beoogd gebruik van de ruimte.

4.5 Volkshuisvesting

In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien op het gebied van woningbouw. De beleidsbeschouwing inzake het regionaal en gemeentelijk beleid terzake is in dit verband in dit wijzigingsplan achterwege gelaten.

4.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.


De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

De ondergrond van Mariënhage is aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument, uitgezonderd de kloostertuin aan de Dommel die is aangemerkt als verwachtingsgebied met hoge archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0016.png"

Afbeelding: archeologische waarden Mariënhage (bron: kaders gebiedsontwikkeling 2012)

In onderhavig wijzigingsplan is de dubbelbestemming voor archeologie uit het bestemmingsplan 'Binnenstad' met bijbehorend beschermend kader dienovereenkomstig overgenomen. Gelet op het karakter van het wijzigingsplan (toelaten van de functie horeca) vindt een verdere verantwoording van het aspect archeologie in verband met de toevoeging van bebouwing plaats in het spoor van de omgevingsvergunning.

4.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0017.png" A fbeelding: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven ter plaatse van Mariënhage (bron: Eindhoven.nl)

In de directe omgeving van Mariënhag wordt de Ten hagestraat alsmede een begin van de Tramstraat als een historische wegenstructuur rond 1900 aangemerkt. Binnen het plangebied zijn geen gebieden of structuren gelegen die op de CHW kaart zijn aangegeven.

Mariënhage betreft hierbij wel een rijksmonumentaal ensemble. Voor de cultuurhistorische waardering zijn in dit verband meerdere rapporten relevant.

Voor de Paterskerk is allereerst de redengevende omschrijving uit het monumentenregister van monumentnummer: 518826 relevant. Voorts is voor de Paterskerk de waardenstelling en de erfgoedSWOT als verwoord in de rapportage 'De mantel der liefde' van steller 'Vanhellenberghubar.org' d.d. mei 2014 relevant.

Verder is het in opdracht van de Gemeente Eindhoven door BAAC bv (onderzoeks en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur en Cultuurhistorie) te ‘s-Hertogenbosch, uitgevoerde waardestellende bouwhistorisch onderzoek met betrekking tot het Augustinianum, Kanaalstraat 4, 6 en 8 te Eindhoven, relevant. Het betreft BAAC rapport B-09.0390 juni 2010 (tevens een rijksmonument).

Gelet op het karakter van het wijzigingsplan (toelaten van de functie horeca) vindt een verdere verantwoording van het aspect cultuurhistorie in verband met de toevoeging van bebouwing plaats in het spoor van de omgevingsvergunning.

4.7 Verkeer en parkeren

Visie 'Eindhoven op Weg'

In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg zet in op:

  • aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat;
  • aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed;
  • gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer;
  • energieneutraal in 2040: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen;
  • veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers;
  • duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het openbaar en waar het moet prioriteit voor de auto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0018.png"

Afbeelding: sleutelkaart duurzaam verbinden uit visie 'Eindhoven op weg'

Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen. In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen.

Deze verkeerskundige principes gelden met name ook voor de multimodale ontsluiting en aansluiting van het complex Mariënhage op de binnenstad en voor de op termijn beoogde langzaamverkeersaansluiting op het NRE-complex.

Op termijn is het de bedoeling om Mariënhage tevens met een langzaamverkeersbrug over de Dommel te verbinden met het NRE terrein. Thans is dit vanwege hierop betrekking hebbende haalbaarheidsstudies nog geen onderdeel van de planvorming. De gemeente Eindhoven heeft voor betreffende langzaamverkeersverbinding wel reeds budget vrijgemaakt. Daarnaast geldt dat het wijzigingsplan ziet op het toestaan van horeca als zelfstandige functie binnen de bestemming 'Gemengd - 3' uit het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Een langzaamverkeersbrug over de Dommel zal altijd op grond van een andere belendende bestemming worden gerealiseerd en kan hierdoor geen onderdeel vormen van onderhavig wijzigingsplan.

Mariënhage ligt op een van de hoofdknooppunten van binnenstedelijke routes voor voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's en is daarmee van buitenaf optimaal bereikbaar met alle modaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0019.png"

Afbeelding: kaart 'Centrum en Binnenring / voetganger' uit deel B visie 'Eindhoven op weg'

Autoverkeer, expeditieverkeer en calamiteitenverkeer

Relevante wegen in directe omgeving:

Het plangebied wordt direct omringd door de Kanaalstraat aan de zuidelijke zijde, de Tramstraat aan de westelijke zijde en de Augustijnendreef aan de noordelijke zijde.

Aan westelijke zijde komt de Kanaalstraat via de Ten Hagestraat uit op de Vestdijk.

Meer op afstand aan de oostelijke zijde van het plangebied en parallel aan de Dommel zijn gelegen de Nachtegaallaan en de Bleekstraat (éénrichtingsverkeer van noordelijke naar zuidelijke richting). Het verlengde van de Kanaalstraat aan oostelijke zijde van de Dommel wordt gevormd door de Kanaaldijk Zuid.

De betreffende wegen zijn als volgt gecategoriseerd:

  • De Kanaalstraat, Ten Hagestraat en de Tramstraat zijn 30km-wegen, gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg voor de binnenstad en het Augustijnenkwartier.
  • De Nachtegaallaan en de Bleekstraat zijn 30km-wegen, eveneens gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg.
  • De Kanaaldijk Zuid is een 50km-weg tot aan de Nachtegaallaan die de aansluiting met de oostelijke kant van de ring verzorgt voor autoverkeer dat de stad in- en uitrijdt.
  • De Vestdijk is onderdeel van de binnenring en betreft een 50km-weg voor autoverkeer dat zich in de stad verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0020.jpg"

Afbeelding: luchtfoto met de belangrijkste aanrijrichtingen voor autoverkeer richting Mariënhage rekening houdend met eenrichtingsverkeer van de Vestdijk en Nachtegaallaan (bron: google Maps, bewerking Pouderoyen Compagnons)

Afwikkeling aankomend auto- en vracht- c.q. calamiteitenverkeer:

De belangrijkste aanrijrichting voor autoverkeer richting Mariënhage wordt gevormd door de Kanaaldijk Zuid en de Kanaalstraat in het verlengde daarvan. Daarnaast zijn ook de aanrijrichtingen vanuit de Nachtegaallaan en vanuit de Vestdijk mogelijk.

Vanuit de aanrijrichting Kanaaldijk Zuid en de Nachtegaallaan zijn voor expediteurs de laad- en losplekken voor de bevoorrading van het hotel en het hieraan gelieerde restaurant en brasserie op het binnenterrein van Marienhage bereikbaar via de huidige ontsluiting, langs de Kapel over het dommelpad. Vanuit voornoemde aanrijrichting en vanuit de aanrijrichting Vestdijk is voorts de bevoorrading van het ceremoniehuis in de kerk door expediteurs mogelijk. Daarbij is rekening gehouden met de vereiste bochtstralen die op de relevante plekken gedimensioneerd worden voor expeditie- en/of calamiteitenverkeer. Laad- en losplekken worden per gebouw aangewezen en zijn realiseerbaar op grond van de geldende bestemming.

Personenautoverkeer kan via de aanrijrichting Kanaaldijk Zuid en de Nachtegaallaan de beoogde 'kiss and ride'/laad en los-zone' aan de Kanaalstraat bereiken voor brengen en halen van bezoekers en leveren van post en goederen. Vanuit voornoemde aanrijrichting en vanuit de aanrijrichting Vestdijk zijn voorts het voorterrein van de kerk en de entree van het complex aan deze zijde bereikbaar alsmede de parkeerplaatsen die worden ontsloten via een bestaande ingang aan de Augustijnendreef aan de noordzijde van het plangebied. Alle hierop betrekking hebbende voorzieningen zijn overeenkomstig de geldende bestemming aanwezig ofwel mogelijk om aan te leggen. Het wijzigingsplan heeft hier geen betrekking op.

Afwikkeling vertrekkend auto- en vracht- c.q. calamiteitenverkeer:

De afwikkeling van afwaartse autoverkeerbewegingen van Mariënhage naar andere locaties in de stad en/of buiten de stad vindt hoofdzakelijk plaats via de Kanaalstraat en de Tramstraat richting de Ten Hagestraat en vervolgens verder via de Vestdijk. Belangrijke andere afwaartse bewegingen vinden plaats vanuit de Tramstraat via de Kanaalstraat naar de Kanaaldijk Zuid of Bleekstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0021.jpg"

Afbeelding: luchtfoto met de belangrijkste afwaartse rijrichtingen van autoverkeer komend vanaf Mariënhage rekening houdend met eenrichtingsverkeer (bron: google Maps, bewerking Pouderoyen Compagnons)

Fietsverkeer en ander langzaam verkeer

De Kanaalstraat is onderdeel van het snelfietsroutenetwerk van Veldhoven naar Nuenen. De kruisende fietsroute over de Nachtegaallaan wordt aangemerkt als 'slowlane'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0022.png"

Afbeelding: kaart 'Centrum en Binnenring / fietser' uit deel B visie 'Eindhoven op weg'

Openbaar Vervoer

Over de Kanaalstraat loopt een buslijn. Aan de Kanaaldijk Zuid en op de Vestdijk (HOV-lijn) zijn in de huidige situatie diverse bushaltes op korte loopafstand vanaf het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0023.png"

Afbeelding: kaart 'Centrum en binnenring / (H)OV reiziger' uit visie 'Eindhoven op weg'

Centraal Station

Binnen een kilometer afstand vanaf het complex ligt het Centraal Station en busstation Neckerspoel dat met verschillende vervoersmodaliteiten is te bereiken, waardoor met de bus of de trein nagenoeg heel Nederland bereikbaar is en andersom het complex bereikbaar is.

Herontwerp Kanaalstraat

Buiten de reikwijdte van dit wijzigingsplan om is de gemeente in relatie tot de herontwikkeling van het complex bezig met een herontwerp van het profiel van de Kanaalstraat binnen de kaders van de hiervoor geldende bestemmingen. Het blijft een 30km-gebiedsontsluitingsweg in twee richtingen. Met het herontwerp wordt er aan de zijde van het complex Mariënhage meer ruimte gemaakt voor de voetganger, fietser en voor groen. Dit ter verbetering van de bereikbaarheid van het complex voor voetgangers en fietser, ter verbetering van de verkeersveiligheid en van de beeldkwaliteit.

Verbeterde bereikbaarheid en doorwaadbaarheid voor de voetganger

Op grond van de mogelijkheden die de geldende bestemmingen bieden (en derhalve geen onderdeel van het wijzigingsplan), wordt het fijnmazige netwerk voor de voetganger vanaf de Ten Hagestraat uitgebreid over de Binnenring heen, waardoor het langzaamverkeersnetwerk in de binnenstad wordt vergroot. De doorwaadbaarheid van de kloostertuinen, het complex en multimodale ontsluiting van Mariënhage wordt geregeld via het aanleggen van meerdere voetgangersroutes naar en over het complex en via doorsteken door en via een op termijn beoogde voetgangersbrug over de Dommel richting de Nachtegaallaan. Daarmee wordt op termijn de fysieke verbinding gemaakt met het NRE-terrein en wordt invulling gegeven aan de stedelijke ambitie van de verbrede binnenstad, waarbinnen districten ontstaan met ieder hun eigen sfeer. Mariënhage vormt hierin een plek als groene oase van rust en sereniteit.

Parkeernormen:

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld.

Op grond van artikel 3.6, lid 1, van de Wet op de ruimtelijke ordening, is in het bestemmingsplan Binnenstad in artikel 11 voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid opgenomen om naast de geldende functies horeca toe te voegen aan de gebruiksmogelijkheden. De parkeernormen uit 2012 zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels van het bestemmingsplan Binnenstad zijn ook op dit Wijzigingsplan van toepassing. Op grond van artikel 32.2 van het bestemmingsplan Binnenstad is het mogelijk om af te wijken van de parkeereisen indien sprake is van bijzondere omstandigheden.

Mariënhage is een Rijksmonument waarbij de ondergrond is aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument, uitgezonderd de kloostertuin aan de Dommel die is aangemerkt als verwachtingsgebied met hoge archeologische waarde. De bedoeling is dat het complex verder zal vergroenen, zodat het monument in volle glorie wordt hersteld en aangenaam is om te verblijven.

De bijbehorende gronden bieden voldoende mogelijkheden om het parkeren op te lossen, maar gelet op de monumentale en archeologische waarden die het complex vertegenwoordigen en de wens om te vergroenen, is sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen om af te wijken van de parkeernormen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Binnenstad. Bovendien heeft de gemeente op 17 mei 2016 de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld, waarbij er meer mogelijkheden zijn om flexibel met de normen om te gaan en waarbij het noodzakelijk aantal te leggen parkeerplaatsen ook lager is dan op basis van de normen uit 2012.

Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. De dichtstbijzijnde parkeergarages bij Mariënhage liggen op een acceptabele loopafstand van 200m tot 500m (Heuvelgalerie en Stadhuisplein).

In het kader van de omgevingsvergunning wordt een eventuele afwijking van de parkeernorm van 2012 getoetst. Als onderlegger hiervoor is het aspect parkeren voor deze ontwikkeling normatief beschouwd in relatie tot de geldende parkeernorm in bestaande situatie en nieuwe situatie ten gevolge van dit plan. In onderstaande is dit nader uiteengezet.

Uit deze normatieve beschouwing blijkt dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen. Een afwijking van de parkeernormen op basis van bovenstaande is hiermee vooralsnog niet noodzakelijk. Niettemin kan een afwijking wel aan de orde zijn indien kwalitatieve aspecten verband houdend met de concrete inrichting van het terrein daartoe aanleiding geven. Deze concrete inrichting maakt nu evenwel geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan, maar is mogelijk op basis van de geldende bestemmingen zoals in onderstaande beschreven.

Parkeren – bestaande situatie normatief

Vanaf 2007 kan uitgegaan worden van de volgende functies (en bijbehorende normen) welke aldus kan worden bestempeld als “bestaande situatie”

Opp   omschrijving   Min. parkeernorm   p-behoefte  
200m2 BVO   Museum   0,3 pp/100m2 BVO   0,6  
250m2 BVO   Bibliotheek   0,3 pp/100m2 BVO   0,8  
1500 m2 BVO   Werkateliers (ca 30 ruimtes a 50 m2)   0,7 pp/100m2 BVO   10,5  
380 m2 BVO   dansschool   1,0 pp/100m2 BVO   3,8  
375 m2 BVO   Soc. Cult gebouw / religieuze studentenvereniging   2,0 pp/100m2 BVO   7,5  
650 zitpl   Kerk   0,1 pp/ zitpl   65  
23 app.   Verpleeg-/verzorgingstehuis   0,4 pp/eenheid   9,2  
Totaal (afgerond naar boven)   98 pp  

De hiervoor benodigde ruimte voor parkeren is beschikbaar op eigen terrein. Op basis van bovenstaande parkeerbehoefte voor de bestaande situatie is sprake van een toedeling van 35 parkeerplaatsen aan het voorterrein van de kerk, 6 parkeerplaatsen aan de voorzijde van het klooster en 57 parkeerplaatsen toegedeeld aan de terreindelen aan de oostelijke zijde van de bebouwing van het huidige augustinianum en klooster.

Parkeernormen DELAmondo - nieuwe situatie normatief

Opp/aantal   omschrijving   Min. parkeernorm   p-behoefte  
2285 m2 BVO   Soc. Cult. Gebouw / ontmoetingsruimten   2,0 pp/100m2 BVO   45,7  
68 kamers   Hotel   0,5 pp / kamer   34  
375 m2 BVO   Restaurant   4,0 pp/100m2 BVO   15  
23 app.   Verpleeg-/verzorgingstehuis   0,4 pp/eenheid   9,2  
Totaal (afgerond naar boven)   104 pp  
Totaal na aftrek van vanwege dubbelgebruik   94 pp  

Voor de beoogde ontwikkeling is de benodigde ruimte voor parkeren beschikbaar op eigen terrein. De bovenstaande parkeerbehoefte is op grond van de parkeernorm 2012 mede gebaseerd op dubbelgebruik. Dubbelgebruik is mogelijk doordat niet alle functies gelijktijdig een parkeerbehoefte genereren.

Op basis hiervan is voor de nieuwe situatie sprake van een parkeerbehoefte van 94 parkeerplaatsen. Op basis van deze parkeerbehoefte is sprake van een toedeling van 35 parkeerplaatsen aan het voorterrein van de kerk, 25 parkeerplaatsen aan de voorzijde van het klooster (zoals hieronder beschreven) en 34 parkeerplaatsen aan de oostelijke zijde van de bebouwing van het huidige augustinianum en klooster. Hiermee wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.

Van belang om op te merken is dat vanwege de herinrichting van de omsloten binnenplaats van het Augustinianum een deel van het parkeren zich zal verplaatsen naar andere terreindelen. In dit verband wordt voorzien in de realisatie van extra parkeerplaatsen op het voorterrein van het klooster binnen de geldende bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze 25 parkeerplaatsen zullen een overlap kennen met de bestaande 6 parkeerplaatsen. Voorts wordt voorzien in extra parkeerplaatsen aan de oostelijke zijde van het klooster, ter plaatse van de bestaande verhardingen.

De aanpassingen in de terreininrichting om de herverdeling van de parkeerbehoefte op het terrein van Mariënhage te faciliteren zijn overigens mogelijk op basis van de bestemming 'Gemengd -3' en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' van het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' en maken geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan, waarin het toelaten van een horecabedrijf centraal staat.

Incidenteel

Bij incidentele grootschalige bijeenkomsten kan het parkeren van bezoekers opgevangen worden in op korte acceptabele loopafstand van 200-500m bij beschikbare openbare parkeergarages als de Heuvelgalerie en het Stadhuisplein. Tevens zijn parkeerterreinen zoals de P+R aan de Fuutlaan beschikbaar (binnen een straal van 750m). Deze openbare parkeerfaciliteiten zijn voor ruim de helft leeg buiten kantoor- en winkeltijden, behoudens tijdens evenementen in de binnenstad. Programmering van grootschalige bijeenkomsten vanuit het complex vindt plaats in overleg met EHV365, waarbij gelijktijdigheid (zoveel als mogelijk is) vermeden wordt. Dit sluit aan op wat “Eindhoven op Weg” aangeeft, dat er geen uitbreiding van bezoekersparkeren in het centrum gewenst is. Ook staat in “Eindhoven op Weg” dat er in en rond het centrum, publiek en privaat samen, circa 10.000 parkeerplaatsen zijn en daarmee ruim voldoende parkeervoorzieningen aanwezig. Tijdens piekuren is tweederde tot driekwart bezet. Uitbreiding van parkeren in en rond het centrum is bij groei van de behoefte daarom niet noodzakelijk. Het efficiënter gebruik van de parkeervoorzieningen wel. Daarvoor is samenwerking tussen beheerders en exploitanten een vereiste.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0024.png"

Conclusie parkeren:

De nieuwe functies leiden ten opzichte van de bestaande situatie niet tot een extra parkeerbehoefte. Dit mede gelet op het mogelijke dubbelgebruik bij de nieuwe functies. De parkeerbehoefte kan hierbij worden toegedeeld aan beschikbare ruimte op het terrein van Mariënhage en het terreindeel voor het klooster. Het terreindeel voor het klooster zal hierbij worden uitgebreid als gevolg van eigendomsoverdracht. Ten behoeve van de toedeling van het parkeren over de terreindelen is hierbij sprake van een herinrichting op grond van de geldende bestemmingen. De aanpassingen in de terreininrichting om de herverdeling van de parkeerbehoefte op het terrein van Mariënhage te faciliteren zijn hierbij mogelijk op basis van de bestemming 'Gemengd -3' en de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' van het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' en maken derhalve geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan. Voor de ontwikkeling kan derhalve voldaan worden aan de toepasselijke parkeernorm. Ten overvloede geldt dat bij incidentele grootschalige bijeenkomsten het parkeren van bezoekers kan worden opgevangen bij openbare parkeerfaciliteiten op korte loopafstand van Mariënhage.

Afwikkeling intensiteiten auto- en vrachtverkeersbewegingen als gevolg van ontwikkeling DelaMondo in relatie tot infrastructuur:

In het verlengde van:

  • de bovenaangehaalde beschrijving van de afwikkeling van auto- en vrachtverkeer naar Mariënhage toe en afwaarts van Mariënhage naar bestemmingen elders binnen of buiten de stad, alsmede;
  • de uitgangspunten voor parkeren op basis van geldende parkeernormen en;
  • inzichten vanuit CROW publicatie 317;

gelden onderstaande uitgangspunten voor verkeersbewegingen per weekdagetmaal in de bestaande situatie en na ontwikkeling van Delamondo. Het aandeel vrachtverkeer bedraagt hierbij 1% van genoemde aantallen verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Verkeersintensiteiten bestaande situatie:

Opp   omschrijving   Min. parkeernorm   p-behoefte   Uitgangspunten intensiteiten per weekdagetmaal
(pp = parkeerplaats(en))  
IIntensiteiten per weekdagetmaal per genoemde functie  
200m2 BVO   Museum   0,3 pp/100m2 BVO   0,6   0,6 pp x 2 shifts x 2 bewegingen   2,4  
250m2 BVO   Bibliotheek   0,3 pp/100m2 BVO   0,8   0,8 pp x 2 shifts x 2 bewegingen   3,2  
1500 m2 BVO   Werkateliers (ca 30 ruimtes a 50 m2)   0,7 pp/100m2 BVO   10,5   10,5 pp x 2 shifts x 2 bewegingen   42  
380 m2 BVO   dansschool   1,0 pp/100m2 BVO   3,8   3,8 pp x 2 shifts x 2 bewegingen   16  
375 m2 BVO   Soc. Cult gebouw / religieuze studentenvereniging   2,0 pp/100m2 BVO   7,5   7,5 pp x 12 shifts x 2 bewegingen   180  
650 zitpl   Kerk   0,1 pp/ zitpl   65   65 pp x 2 shifts x 2 bewegingen   260  
23 app.   Verpleeg-/verzorgingstehuis   0,4 pp/eenheid   9,2   23 woningen x 5 bewegingen   115  
Totaal verkeersbewegingen per weekdagetmaal   619  
Representatief aandeel vrachtverkeer (1%)   7  

Verkeersintensiteiten situatie na ontwikkeling Dela Mondo:

Opp   omschrijving   Min. parkeernorm   p-behoefte   Uitgangspunten intensiteiten per weekdagetmaal
(pp = parkeerplaats(en))  
IIntensiteiten per weekdagetmaal per genoemde functie  
2285 m2 BVO   Soc. Cult gebouw / religieuze studentenvereniging   2,0 pp/100m2 BVO   45,7   45,7 pp x 12 shifts x 2 bewegingen   1097  
68 kamers   Hotel   0,5 pp / kamer   34   65 pp x 2 shifts x 2 bewegingen   260  
375 m2 BVO   Restaurant   4,0 pp/100m2 BVO   15   15 pp x 12 shifts x 2 bewegingen   360  
23 app.   Verpleeg-/verzorgingstehuis   0,4 pp/eenheid   9,2   23 woningen x 5 bewegingen   115  
Totaal verkeersbewegingen per weekdagetmaal   1832  
Representatief aandeel vrachtverkeer (1%)   19  

Toename verkeersintensiteiten als gevolg van ontwikkeling Dela Mondo nader beschouwd:

Als gevolg van de ontwikkeling is er sprake van een toename van 1214 verkeersbewegingen per weekdagetmaal, waarvan 12 extra vrachtverkeersbewegingen.

De verkeersbewegingen voor de bestaande wooneenheden en de te realiseren logieseenheden van het hotel spreiden zich hierbij in beginsel uit over het gehele weekdagetmaal. De verkeersbewegingen als gevolg van de ruimten voor bijeenkomsten en het restaurant kennen hierbij met name een verdeling over 12 uren van de dag, waarbij voor de bijeenkomstruimten deels andere tijden gelden dan voor het restaurantgedeelte.

De verkeersbewegingen voor de ruimten voor bijeenkomsten en het restaurant als in bovenstaande vermeld betreffen hierbij deels een overschatting van de representatieve situatie. Het restaurant en de ruimten voor bijeenkomsten kennen veelal minder 'shifts' dan de vermelde 12 op een dag. Echter uitgaande van dit beeld ontstaat wel een inschatting van het feit of de verkeersbewegingen kunnen worden afgewikkeld op bestaande infrastructuur.

Op basis van de autonome situatie bestaat het beeld van circa 7000 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal op de Kanaalstraat (wegvlak waarover het meeste verkeer verband houdend met Mariënhage wordt afgewikkeld).

Rekening houdend met de spreiding van aantallen verkeersbewegingen over de dag, afwikkeling van de verkeersbewegingen over meerdere wegen (zie hiervoor bovenstaande beschrijving betreffende de afwikkeling van aankomend en vertrekkend verkeer) is er geen probleem voor wat betreft de afwikkeling van 1214 extra verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Teruggeredeneerd naar extra intensiteiten per uur/ minuut betekent dit 51 verkeersbewegingen (heen en terug) per uur en 0,85 verkeersbewegingen (heen en terug) per minuut. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling minimaal bijdraagt aan de belasting van de bestaande infrastructuur en dat deze infrastructuur goed de verkeersbewegingen welke verband houden met de ontwikkeling van Dela Mondo aan kan.

4.8 Groen

4.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
  • Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente.
  • In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken opgenomen die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0025.jpg"

Afbeelding: ruimtelijke strategieënkaart uit groenbeleidsplan 2017

Het plangebied heeft op de bovenstaande ruimtelijke strategieënkaart hoofdzakelijk de strategie 'stad, rood bepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. In ondergeschikte mate is binnen het plangebied in het grensgebied met de Dommel sprake van 'structureel stadsgroen'. Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. De (op termijn) beoogde aanpassingen van de terreininrichting, onder andere ten behoeve van een verbeterde doorwaardbaarheid van het gebied door voetgangers en het verbeteren van de relatie tussen het plangebied en de Dommel, dienen rekening te houden met voornoemde strategieën. De aanpassingen in de terreininrichting zijn mogelijk op basis van de bestemming 'Gemengd -3' van het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' en maken geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan dat betrekking heeft op toestaan van horeca.

4.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied
Voor het plangebied heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden in verband met mogelijke aanpassingen in de terreininrichting op het buitenterrein van het complex. Deze aanpassingen van de terreininrichting hebben echter geen relatie met het wijzigingsplan dat ziet op het toelaten van een multifunctioneel horecabedrijf binnen de bestemming 'Gemengd - 3'. Aanpassingen van de terreininrichting kunnen in beginsel namelijk op grond van de geldende bestemmingen worden uitgevoerd. Ten behoeve van het wijzigingsplan is een verantwoording op dit punt derhalve niet aan de orde. Wel is er een relatie met de bomeninventarisatie vanuit het spoor van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Voorzover relevant in dit verband wordt de bomeninventarisatie betrokken in de aanvraag voor de betreffende omgevingsvergunning.

4.9 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 1).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  • 1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  • 2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  • 3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.


Het plangebied

Het plangebied is te typeren als een nieuw centrumgebied in ontwikkeling en kan derhalve gelijkgeschaard worden met de gebiedstypering stimuleringsgebied. Het initiatief dat met de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan worden gerealiseerd, gaat uit van de uitbouw van horeca en past hiermee in het beleidsstreven.

Daarnaast past de ontwikkeling bestaande uit de ontwikkeling van een destinatie c.q. themahotel met hieraan gelieerde horecaontmoetingsruimten (waaronder ceremoniële ruimten, conferentieruimten en restauratieve ruimten) binnen de kaders die het bestemmingsplan 'Binnenstad' voor het toepassen van de wijzigigingsbevoegdheid meegeeft.

Op pagina 74 onderaan van de toelichting van het bestemmingsplan 'Binnenstad' staat beschreven dat door middel van het toepassen van de bevoegdheid de horeca verdergaand verruimd kan worden en zelfs niet meer ondergeschikt hoeft te zijn c.q. een nevenfunctie hoeft te hebben, zoals bepaald in artikel 11.1 onder i van de regels van het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Het toestaan van horeca als bedoeld in de categorieën 1,2,3 en 5 van de lijst met horecaactiviteiten, waaronder de ontwikkeling van Dela Mondo valt, wordt op grond van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11.3 van de regels van het bestemmingsplan 'Binnenstad' mogelijk gemaakt.

Bij de invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het initiatief evenwel nader ingekaderd in het onderlinge verband van de verbeelding en de regels van het wijzigingsplan. Er is geborgd dat ter plaatse van de aanduiding 'horeca' op de verbeelding van het wijzigingsplan uitsluitend een horecabedrijf in de categorieën 1,2,3 en 5 als bedoeld in de Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan. Hieronder wordt uitdrukkelijk niet begrepen een nachtclub.

Ook zijn in dit kader maximale invullingen van het gebruik bepaald, waaronder de omvang van de hotelactiviteiten en de hieraan geliëerde inpandige ontmoetingsruimten alsmede de omvang en locatie van het terras (overeenkomend met de aanduiding 'terras' binnen de aanduiding 'horeca').

Een en ander vanuit het oogmerk om:

  • met de planologische regeling niet meer mogelijk te maken dan hetgeen waarop het uitgevoerde onderzoek in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking ziet ('Behoefteonderzoek Kloosterhotel Mariënhage');
  • te borgen dat het initiatief past binnen de geldende parkeernormen;
  • vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering te borgen dat de horecaactiviteiten en dan met name het hieronder begrepen horecaterras niet binnen de bestemming 'Gemengd - 3' (in noordelijke richting) opschuift, zodat altijd voldoende afstand wordt gehouden tot aan belendende woonbestemmingen.

4.10 Prostitutie

Er bevinden zich in het plangebied géén prostitutiebedrijven. Op grond van de bestemming 'Gemengd - 3' zijn een bordeel, prostitutie en seksinrichtingen niet toegelaten. Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan.

4.11 Kabels, leidingen en straalpaden

Er bevinden zich binnen het plangebied géén hoofdtransportleidingen. Evenmin is er sprake van straalpaden. Voorzover kabels en leidingen voor onderhavige ontwikkeling al relevant zijn, hebben deze geen relatie met het wijzigingsplan dat ziet op het toelaten van de functie horeca binnen de bestemming 'Gemengd - 3'. Aanpassingen van de terreininrichting kunnen in beginsel namelijk op grond van de geldende bestemmingen worden uitgevoerd.

Ten behoeve van het wijzigingsplan is een verantwoording op dit punt derhalve niet aan de orde. Wel is er een relatie met kabels en leidingen vanuit het spoor van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Voorzover relevant in dit verband wordt dit betrokken in de aanvraag voor de betreffende omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Milieuparagraaf

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

5.1.1 Quickscan bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van de ontwikkeling is een Bijlage 2 Quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De omgeving van de locatie wordt in de huidige situatie gekenmerkt door woonfuncties, kantoorfuncties, horeca en gemengde functies. Op basis van de omliggende bestemmingen kan het plangebied als een gemengd gebied worden getypeerd. Het plan voorziet in een bestemming voor logieseenheden en hieraan gelieerde bedrijfsmatige activiteiten. In de quick-scan zijn dan ook zowel de richtafstanden vanuit de omgeving (t.b.v. de realisatie van de logiesbestemming binnen het plangebied) als de richtafstanden vanuit het plangebied (t.b.v. de realisatie van de bedrijfsbestemmingen binnen het plan)
beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0026.png"

Afbeelding: bedrijven in de directe omgeving van het plangebied (rood gearceerd) en de globale begrenzing van het gebied waar als gevolg van het wijzigingsplan een multifunctioneel horecabedrijf mogelijk wordt gemaakt (blauw gearceerd).

Richtafstanden vanuit de omgeving

De in bovenaangehaalde afbeelding rood gearceerde gebieden betreffen bedrijfsbestemmingen met een maximale milieucategorie 1. Rekening houdend met deze maximale milieucategorie in een gemengd gebied bedraagt de richtafstand van de omliggende bedrijven 0 meter. Het plangebied bevindt zich derhalve niet binnen een richtafstand van omliggende bedrijven.

Richtafstanden vanuit het plangebied

Binnen het plangebied worden diverse bedrijfsbestemmingen gerealiseerd, te weten
een hotel en hieraan gerelateerde conferentiezalen en horeca (restaurant, brasserie). Bij het planologisch toestaan van bedrijvigheid dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden naar de omliggende gevoelige bestemmingen. De maximale milieucategorie van de bedrijvigheid binnen het plangebied is milieucategorie 1. Rekening houdend met deze maximale milieucategorie in een gemengd gebied bedraagt de richtafstand van de
bedrijvigheid binnen het plangebied 0 meter. De richtafstanden vanuit het plangebied
reiken derhalve niet tot aan de omliggende gevoelige bestemmingen. Aangezien voor de bedrijvigheid binnen het plangebied een richtafstand geldt van 0 meter, is ook binnen het plangebied geen sprake van richtafstanden die reiken tot aan de gevoelige bestemmingen (klooster). Desalniettemin is ter meerdere zekerheid ervoor gekozen om het terras van de horeca in relatie tot haar omgeving adequaat te zoneren door op de verbeelding en in de regels de positie van dit terras vast te leggen ter plaatse van het buitenterrein welke omringd wordt door de gebouwen van het Augustinianum. Op deze wijze wordt geborgd dat het terras altijd voldoende afstand aanhoudt tot aan belendende woonbestemmingen.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt horeca mogelijk gemaakt. Dit betreft géén geluidgevoelige bestemming. De beschouwing van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtverkeerslawaai kan derhalve achterwege blijven.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

5.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

5.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

5.3.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

5.3.5 Planbeschrijving en toetsing

Het wijzigingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van horeca, welke niet als een gevoelige bestemming wordt beschouwd. Dit ontwikkeling levert 1214 (extra) verkeersbewegingen op de wegen rondom het plangebied (zoals beschreven in de paragraaf verkeer en parkeren).

Met de zogenaamde NIBM-tool (beschikbaar via Infomil) kan op eenvoudige wijze een berekening worden uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van een 'niet in betekenende mate' plan. Het tool berekent een volledig worstcase-bijdrage aan luchtkwaliteit. Uit een berekening met de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet “in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit.Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0027.png"

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

5.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. Het betreft een verkorte weergave van de voor dit plan uitgevoerde quickscan externe veiligheid, waarvoor integraal wordt verwezen naar Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid.

Inrichtingen
Met behulp van de risicokaart is bepaald of het plangebied binnen de plaatsgebonden
risicocontouren, dan wel invloedsgebieden van omliggende risicovolle inrichtingen is
gelegen. In de uitsnede in onderstaande figuur is de ligging van relevante inrichtingen in
de directe omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0028.png"

Hieruit blijkt dat de PR 10-6 risicocontouren en de invloedsgebieden van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied niet reiken tot aan het plangebied. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planlocatie.

Transport

Transport over water

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of invloedsgebied van de nabijgelegen waterweg. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water vormen geen aandachtspunt voor het plangebied.

Transport over de weg

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour, een plasbrandaandachtsgebied of een afstand van 200 meter van de nabijgelegen wegen waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A2 en de A67 (wel op een afstand groter dan 200m). Als gevolg van de risico’s van gevaarlijke stoffen over de A2 en de A67 geldt een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.

Transport over spoor

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour, een plasbrandaandachtsgebied of een afstand van 200 meter van een spoorweg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied (wel op een afstand groter dan 200m) van de spoorlijn Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. Voor de risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de spoorlijn geldt een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.

Buisleidingen
Binnen een afstand van 580 meter van het plangebied zijn geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen gelegen. De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde buisleiding bedraagt ruim 2.200 meter. Het plangebied valt niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding; de risico’s als gevolg van het transport over door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planlocatie.

5.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. De Veiligheidsregio is betrokken geweest bij het opstellen van de visie externe veiligheid en heeft hierin ook een adviesrol gehad. Er hoeft dus voor dit onderdeel niet opnieuw advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. In de visie zijn voor de planlocatie overigens geen specifieke aandachtspunten benoemd.

5.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is gelet op het bepaalde in paragraaf 5.4.2 niet aan de orde.

5.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Vanwege het feit dat voor deze ontwikkeling gebruik wordt gemaakt van een rijksmonumentaal ensemble van bebouwing en de aanpassingsmogelijkheden van de bestaande bebouwing in dit verband beperkt zijn, geldt in deze dat maatwerk voor onderhavige ontwikkeling aan de orde is. De opgave van hergebruik van de bestaande monumentale bebouwing voor horeca verschilt immers ten opzichte van een ruimtelijke ontwikkelingen waarin nagenoeg 'carte blanche' op duurzaamheidsaspecten kan worden ingezet. Van belang voor onderhavige ontwikkeling is dat invulling kan worden gegeven aan klimaatadaptie door middel van afkoppeling van regenwater, de circulaire economie door hergebruik van bestaande bebouwing en producten, duurzame mobiliteit kan worden gestimuleerd vanuit de bedrijfsvoering door onder andere gasten in verbinding te stellen met de mogelijkheden van openbaar vervoer en maatschappelijk verantwoord ondernemen als uitgangspunt wordt genomen voor de bedrijfsvoering. Ten aanzien van het klimaatbeleid van rijksoverheid en van de gemeente geldt in aanvulling op vorenstaande dat gestreefd wordt naar een aardgasloze verwarming van gebouwen voor het jaar 2050. Gezien de monumentale status van onderhavige gebouwen zijn de technische mogelijkheden voor aardgasloze verwarming relatief beperkt. In de toekomst komt wellicht aansluiting op een warmtenet in beeld. Op dit moment is dat gezien de grote afstand tot bestaande warmtenetten nog niet realistisch haalbaar.

5.6 Bodem

Vooropgesteld moet worden dat het wijzigingsplan betrekking heeft op het toestaan c.q. mogelijk maken van horeca binnen een deel van de bestemming 'Gemengd - 3' van het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Een toevoeging waarmee in beginsel géén sprake is van een gevoeligere bestemming welke noopt tot nader verkennend bodemonderzoek.

Desalniettemin is vanuit het spoor van de omgevingsvergunning ten behoeve van de activiteiteit bouwen (in verband met het verbinden van de onderlinge gebouwen door middel van oprichting van 'de knoop') het noodzakelijk gebleken een nader verkennend bodemonderzoek te verrichten. Dit geeft voor het wijzigingsplan in ieder geval het beeld dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering behoeft te vormen voor het beoogde gebruik.

Door Inpijn - Blokpoel is in opdracht van Dela een 'Verkennend bodemonderzoek aan de Augustijnendreef 15 te Eindhoven' uitgevoerd d.d. 24 november 2016, rapportnummer 14P001958-ADV-02. Betreffende rapportage is als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek bij dit wijzigingsplan gevoegd.

In onderstaande is een afbeelding opgenomen van het onderzoeksgebied welke overeenkomt met het besluitvak van de omgevingsvergunning alsmede het gebied waarin horeca als gevolg van het wijzigingsplan zal worden toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0029.png"

Afbeelding: onderzoeksgebied verkennend bodemonderzoek met locatie boorpunten alsmede onderzochte locaties (voormalige) tanks in de bodem.

Uit de rapportage vloeien de volgende conclusies voort:

" Het criterium voor nader onderzoek wordt voor geen van de onderzochte parameters in grond of grondwater overschreden, nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.

Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering behoeft te vormen voor de geplande nieuwbouw.

(...) Wel wordt nog het volgende opgemerkt:

  • puinhoudende lagen, met bijmenging in een gradatie meer dan ‘licht’ of ‘sporen’, worden formeel als ‘asbestverdacht’ beschouwd. Dergelijke lagen zijn hier aangetroffen, echter hierin is door de asbestdeskundige bij een indicatieve beschouwing geen asbestverdacht materiaal aangetroffen, zie ook § 4.3. Door het bevoegd gezag kan om de eerder genoemde reden echter wel nog om een onderzoek van de puinhoudende lagen naar het voorkomen van asbest gevraagd worden.
  • direct ten oosten van de ondergrondse HBO-tank ‘B’ zou volgens een eerder onderzoek, Zeeuwen 2009, zie § 2.3.2, circa 45 m3 grond verontreinigd zijn met minerale olie, waarvan circa 7 m3 sterk. Het ging dan om een oppervlak van circa 14 m2, en een dieptetraject van 1,0 tot 1,5 m - mv. Daarnaast was circa 24 m3 grondwater matig verontreinigd met minerale olie. De verontreinigingen met minerale olie in de grond en het grondwater werden in zuidoostelijke richting afgebakend door de kelder onder het pand, deze heeft een diepte van 3,5 m - mv. Op basis van de onderzoeksresultaten werd geconcludeerd dat hier géén sprake is een ‘geval van
    ernstig bodemverontreiniging’. Aangenomen werd dat de verontreiniging is ontstaan vóór 1 januari 1987. Geadviseerd werd om bij verwijdering van de olietank de verontreinigde grond te verwijderen. In deze fase kon hier niet geboord worden, maar aangenomen mag worden dat deze verontreiniging, zie de situatietekening SIT-02, nog aanwezig is. Graafwerkzaamheden ter plaatse dienen dan onder ‘saneringscondities’ uitgevoerd te worden. De niet herbruikbare (zintuiglijk verontreinigde) grond dient naar een erkende reiniger afgevoerd te worden.
  • De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan consequenties hebben bij eventuele grondafvoer; de vrijkomende grond is buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Sterk verontreinigde grond is per definitie niet herbruikbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een onderzoek conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd (AP-04).

5.7 Natuur

De Wet Natuurbescherming biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan de aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is door Staro b.v. een Quickscan Flora en Fauna en een voortoets Natura 2000 uitgevoerd, welke mede is gebaseerd op een vooronderzoek stikstof welke als bijlage gaat bij betreffend rapport. De door Staro vervaardigde rapportage met rapportnummer: 17-0015 is als Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna en voortoets bij deze toelichting opgenomen.

Voor de inhoud hiervan wordt integraal verwezen naar betreffende bijlage. In onderstaande zijn de conclusies van het rapport aangegeven en is ingegaan op de relatie met dit wijzigingsplan. De rapportage is immers opgesteld voor zowel het wijzigingsplan als vergunningverlening en eventuele terreinmaatregelen die mogelijk kunnen worden gemaakt op grond van de geldende bestemming.

Uit de rapportage vloeien de volgende conclusies voort:

Beschermde gebieden


Middels een voortoets zijn de mogelijke effecten van de voorgenomen plannen op Natura
2000-gebieden beoordeeld. Hierbij is tevens een berekening gemaakt van de emissie van
stikstof als gevolg van de voorgenomen plannen en de depositie hiervan op Natura 2000-gebieden.


Uit de voortoets blijkt dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de
voorgenomen plannen zijn uit te sluiten. Ten aanzien van de Natura 2000-gebieden geldt
geen vergunnings- of meldingsplicht.


Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Om verstoring van het NNN te voorkomen dient een toename van lichtval op de Dommel te worden voorkomen. Overige effecten zijn redelijkerwijs uit te sluiten.

Relatie met wijzigingsplan:

De rapportage is opgesteld voor zowel het wijzigingsplan als vergunningverlening en eventuele terreinmaatregelen die mogelijk kunnen worden gemaakt op grond van de geldende bestemming.

Het wijzigingsplan voorziet in het toestaan van horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca' op de verbeelding van het wijzigingsplan en een horecaterras ter plaatse van de aanduiding 'terras'. Deze horeca wordt aan de zijde van het plangebied waar het natuurnetwerk aan grenst ingevuld in bestaande reeds aanwezige bebouwing. Een buitenterras voor de horeca wordt hierbij door bestaande bebouwing van het augustinianum met inbegrip van de studentenkapel afgeschermd van de Dommel. Ter plaatse van de bestaande bebouwing en het beoogde terras is reeds sprake van verlichting. Het is niet aannemelijk dat deze verlichting zodanig wijzigt dat er sprake is van een toename van lichtinval op de Dommel als gevolg van het toestaan van horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.

Bij op termijn uit te voeren aanpassingen in de terreininrichting, welke bijvoorbeeld verband houden met een verbeterde doorwaadbaarheid van het gebied voor de voetganger, geldt evenwel het voorkomen van lichtinval bij het aanbrengen van verlichting als aandachtspunt. Dit zijn echter maatregelen die buiten het bestek van dit wijzigingsplan omgaan en mogelijk zijn op grond van de geldende bestemming 'Gemengd - 3' uit het bestemmingsplan 'Binnenstad'. In dat kader geldt dan de generieke zorgplichtbepaling waarover in onderstaande meer.

In het licht van bovenstaande geldt dat in het kader van het wijzigingsplan geen mitigerende maatregelen aan de orde zijn.


Beschermde soorten


In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder
paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.


Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming


Het plangebied is geschikt als foerageer- en broedgebied voor algemene vogelsoorten. In het plangebied en directe omgeving blijven voldoende geschikte alternatieve foerageer- en broedgebied aanwezig. Derhalve hebben de voorgenomen plannen geen negatieve effecten tot gevolg ten aanzien van het foerageer- en broedgebied van algemene vogelsoorten.


Als het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen plaatsvindt, wordt
voorkomen dat negatieve effecten optreden ten aanzien van broedende algemeen
voorkomende vogelsoorten. In de Wet natuurbescherming wordt echter geen
standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd; van belang is of een broedgeval
aanwezig is, ongeacht de periode.


De tuin kan als foerageergebied dienen voor huismussen. Tijdens en na de herinrichting van het plangebied zal voldoende foerageergebied aanwezig blijven voor huismussen. De voorgenomen plannen zullen geen negatief effect hebben op het foerageergebied van
huismussen.


In een deel van de gebouwen kunnen huismussen nestplekken hebben, al is het gezien de iets grotere afstand tot de overige gebiedsfuncties niet aannemelijk dat huismussen hier
nestelen.


De gebouwen bieden nestgelegenheid voor gierzwaluwen. Aangezien (renovatie)werkzaamheden aan de buitenzijde van de gebouwen alleen lokaal
plaatsvinden en kleinschalig van aard zijn, zal verstoring van eventueel aanwezige
gierzwaluwen en huismussen minimaal zijn en niet leiden tot wezenlijke invloed op de staat van instandhouding van deze soorten. Het is aan te bevelen zoveel mogelijk rekening te houden met het broedseizoen van huismussen (maart t/m augustus) en gierzwaluwen (half april t/m half augustus).


Het te slopen deel van een van de gebouwen biedt geen mogelijkheden voor nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen.

Relatie met dit wijzigingsplan:

Bovenaangehaalde conclusies ten aanzien van soorten van paragraaf 3.1 van de Wet Natuurbescherming hebben een relatie met werkzaamheden voor bouwen, renoveren of terreininrichting en géén relatie met het toestaan van horeca op grond van dit wijzigingsplan.

Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming


Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op het foerageergebied zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Vleermuizen jagen graag boven water en de meeste soorten mijden daarbij verlichte plekken. De Dommel vormt mogelijk een vliegroute voor vleermuizen. Om verstoring hiervan te voorkomen dient een toename van lichtval op de Dommel te worden voorkomen.


De gebouwen bieden mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Het is echter redelijkerwijs uit te sluiten dat in het te slopen deel van een van de gebouwen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Het te slopen deel van een van de gebouwen biedt vrijwel geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Het te slopen deel is gedeeltelijk te laag voor een goede geschiktheid voor vleermuizen en er zijn weinig vrije aanvliegroutes. Daarnaast is op deze locatie geen groen aanwezig waarbij de dieren dekking en voedsel kunnen vinden.

Verder is tijdens het bezoek aan de zolderruimtes van het Augustinianum vastgesteld dat deze ruimtes goed zijn afgewerkt. Muren en plafonds zijn gestuct en afgetimmerd en dergelijke. Er zijn geen kieren en openingen naar buiten toe waargenomen. In de zolderruimtes zijn geen (sporen van) vleermuizen waargenomen. Gezien de staat van afwerking is het uit te sluiten dat vleermuizen in betreffende zolderruimtes aanwezig zijn. Zie hiervoor ook de foto's op pagina 18 van Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna en voortoets.

Aangezien (renovatie)werkzaamheden aan de buitenzijde van de gebouwen alleen lokaal plaatsvinden en kleinschalig van aard zijn, zullen eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen hierdoor niet verstoord raken en voor de vleermuizen bereikbaar blijven. Zolderruimtes van de gebouwen (behoudens bovenaangehaald te slopen deel waarin de aanwezigheid van vleermuizen kan worden uitgesloten ) blijven onaangetast waardoor eventuele hangplekken van vleermuizen behouden blijven en niet worden verstoord. Het is aan te bevelen bij eventueel te plaatsen steigers hier geen doeken op aan te brengen.

Relatie met dit wijzigingsplan:

Bovenaangehaalde conclusies ten aanzien van soorten van paragraaf 3.2 van de Wet Natuurbescherming hebben een relatie met werkzaamheden voor bouwen, renoveren of terreininrichting en géén relatie met het toestaan van horeca op grond van dit wijzigingsplan. Voor het voorkomen van lichtinval zijn de opmerkingen onder de kop 'relatie met dit wijzigingsplan' bij de gebiedsbescherming relevant.


Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming


Mogelijk vormt het plangebied (onderdeel van het) leefgebied van konijn, egel en algemene muizensoorten. Voor deze soorten geldt in provincie Noord-Brabant een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling.


Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen.


Het plangebied behoort mogelijk tot het leefgebied van eekhoorn. Aangezien het plangebied voor deze soort geschikt blijft, zijn negatieve effecten uit te sluiten.


Het is mogelijk dat algemene soorten amfibieën gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander, Alpenwatersalamander en bastaardkikker met name de tuin in het plangebied als landhabitat en winterhabitat gebruiken.


Voor de soorten gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en bastaardkikker geldt in provincie Noord-Brabant in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele vrijstelling.


Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor deze soorten.


Voor Alpenwatersalamander geldt vrijstelling van de verbodsbepalingen wanneer aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Dit brengt met zich mee dat bij herinrichting van de tuin rekening gehouden dient te worden met de kwetsbare periodes van de Alpenwatersalamander. Werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd in de voortplantingsperiode (april – half juli) als de dieren in het water verblijven en buiten de
overwinteringsperiode (nov – april).

Relatie met dit wijzigingsplan:

Bovenaangehaalde conclusies ten aanzien van soorten van paragraaf 3.3 van de Wet Natuurbescherming hebben een relatie met werkzaamheden voor de terreininrichting en géén relatie met het toestaan van horeca op grond van dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80298-0301_0030.png"

Afbeelding: tabel met overzicht conclusies QS FF en voortoets uit de rapportage van Staro b.v. Voor een juiste context is ook bovenaangehaalde tekst met daarin de relatie met dit wijzigingsplan relevant.

Algehele conclusie flora en fauna onderzoek in relatie tot wijzigingsplan:

Op basis van de conclusies van de rapportage van Staro b.v. ten aanzien van deelaspecten betreffende de soorten en gebiedsbescherming alsmede de duiding van de relatie hiervan met het wijzigingsplan kan worden geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmering oplevert voor wat betreft de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De zorgplichtbepaling blijft evenwel van belang.

Zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het wijzigingsplan 1e wijziging Binnenstad (Mariënhage) voorziet in het toestaan van een multifunctioneel horecabedrijf binnen de geldende bestemming 'Gemengd - 3' van het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Voor wat betreft het aspect water is dit een neutrale ontwikkeling, nu hiermee geen sprake is van een ontwikkeling die van invloed is op wateraspecten. De beschouwing van het aspect water is hiermee vergelijkbaar met een conserverend bestemmingsplan.

Dit is anders voor de toevoeging van bebouwing waarmee gebouwen op het terrein van Mariënhage verbonden zullen worden, op grond waarvan sprake is van een beperkte toevoeging van verhardingen. Gelet op het feit dat de toevoeging van bebouwing mogelijk wordt gemaakt op grond van een omgevingsvergunning en niet rechtstreeks op basis van dit bestemmingsplan, zal de verantwoording hierover plaatsvinden in het spoor van de omgevingsvergunning.

Voorts geldt dat mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode zich hoofdzakelijk afspelen binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

6.2 Beleid

6.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

6.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

6.2.2 Provinciaal beleid
6.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

6.2.3 Beleid Waterschap
6.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.

6.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

6.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

6.2.4 Gemeentelijk beleid
6.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

6.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

6.3 Beschrijving watersysteem plangebied

6.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Niet aanwezig binnen plangebied  
zijwatergang   Niet aanwezig binnen plangebied  
Keurgebied binnen plangebied?   Bij entree naast studentenkapel  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Gedeeltelijk in verband met de Dommel  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Gedeeltelijk in verband met de Dommel  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Landelijke afvoernorm binnen plangebied   Niet van toepassing, nu vanwege beperkte toename verhardingen geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn.  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Uit bodemonderzoek is niet gebleken van ernstige verontreinigingen van het grondwater  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Er is sprake van slecht doorlatende grondlagen en een hoge grondwaterstand, waardoor infiltratie praktisch niet mogelijk is.  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid    

6.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Aanpalend aan het plangebied is de Dommel gelegen. In het plangebied zijn geen watergangen gelegen. Een groot deel van het terrein van het plangebied is verhard. Uitzonderingen zijn de voortuin van het Klooster en de Dommeltuin.

6.3.3 Oppervlaktewater

Niet aanwezig binnen het plangebied. Wel aansluitend aan het plangebied: de Dommel.

6.3.4 Verharding

Nagenoeg volledig verhard. Uitzonderingen zijn de voortuin van het Klooster en de Dommeltuin.

6.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw bestaat overwegend uit zeer fijn tot matig fijn siltig zand. Lokaal komt in de ondergrond sterk zandig leem en zwak zandig veen voor.

6.3.6 Grondwater

De gemiddelde hoogste grondwaterstanden reiken tot 0,4 meter beneden maaiveld.

6.3.7 Regenwater

Regenwater afkomstig van daken en terreindelen wordt grotendeels afgekoppeld en afgevoerd op De Dommel. Gelet op de beperkte toename van verhardingen zijn geen voorzieningen in de vorm van een vertraagde afvoer noodzakelijk. Voor het realiseren en gebruiken van de uitstroomvoorziening op de Dommel wordt een separate melding bij het waterschap ingediend.

Voor een tweetal kleine dakdelen blijft het regenwater gekoppeld aan de bestaande riolering. Het betreft het dakdeel aan de voorzijde van de Paterskerk alsmede een dakdeel van het Augustinianum grenzend aan de Kanaalstraat.

6.3.8 Afvalwater

Afvalwater wordt afgevoerd over bestaande riolering.

6.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

Vooropgesteld moet worden dat onderhavige beschouwing geen relatie heeft met het wijzigingsplan dat uitgaat van het mogelijk maken van horeca binnen de bestemming 'Gemengd-3' van het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Wel geeft onderstaande een beeld van wijzigingen die optreden als gevolg van aanpassingen van bebouwing en terreinverhardingen die een plek innemen in de verantwoording van de omgevingsvergunningaanvraag.

6.4.1 Verharding

De bestaande verhardingen zullen via het omgevingsvergunningspoor wijzigingen. Beoogd is om bebouwing toe te voegen, waardoor het dakoppervlakte toeneemt. Tegelijkertijd zal deze toename van het dakoppervlak voor een groot deel in de plaats komen van bestaande terreinverhardingen. Bestaande daken kennen een totale oppervlakte van 3573 m2. Bestaande en toe te voegen daken hebben een totale oppervlakte van 4365 m2. Per saldo een toename van 790 m2 dakoppervlak. De huidige terreinverhardingen in het gebied waar horeca zal worden toegestaan bedragen 3068 m2. In de nieuwe situatie bedraagt dit totaal als gevolg van toename van het aantal m2 daken 2504 m2. Per saldo een afname van terreinverhardingen van 564 m2. Een en ander levert het beeld op van een toename van verhardingen met een totaal oppervlakte van 226 m2.

6.4.2 Berging

Op het terrein zijn vanwege de hoge grondwaterstanden en slechte infiltratiemogelijkheden geen mogelijkheden voor waterberging. Vanuit de beperkte toename van verhardingen zijn dergelijke watercopmpenserende maatregelen op grond van de Keur van het waterschap ook niet vereist.

6.4.3 Oppervlaktewater

Hierin zijn geen veranderingen aan de orde.

6.4.4 Waterkwaliteit

Hierin zijn geen veranderingen aan de orde.

6.4.5 Advies / overleg Waterschap

Bij brieven van 17 maart 2017 en 24 juli 2017 heeft het waterschap De Dommel in het kader van vooroverleg gereageerd op de planvorming en aangegeven hiermee in te kunnen stemmen. Aangegeven wordt dat het plan geen impact heeft op natuur en waterdoelstellingen van de Dommel.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "1e wijziging Binnenstad (Mariënhage)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het wijzigingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

7.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

Van belang hierbij is om op te merken dat in het wijzigingsplan de planregels uit het bestemmingsplan 'Binnenstad' van toepassing worden verklaard. Een en ander met dien verstande dat in het wijzigingsplan nadere regels worden gesteld voorzover daartoe aanleiding is vanuit het oogpunt van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

7.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. Van belang hierbij is om op te merken dat in het wijzigingsplan de planregels uit het bestemmingsplan 'Binnenstad' van toepassing worden verklaard. Een en ander met dien verstande dat in het wijzigingsplan nadere regels worden gesteld voorzover daartoe aanleiding is vanuit het oogpunt van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In "Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In de Bestemmingsregels zijn in lijn met de verbeelding opgenomen de bestemmingen Gemengd - 3, Waarde - Archeologie, Waarde - Ecologie. De dubbelbestemmingen met betrekking tot Archeologie en Ecologie behoeven geen nadere beschouwing nu deze één op één de regels uit het bestemmingsplan 'Binnenstad' betreffen.

De bestemming Gemengd - 3 

betreft de geldende bestemming voor Mariënhage en voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is.

Als gevolg van de wijziging wordt ter plaatse van de Augustijnen of Paterskerk, het Augustinianum en de Studentenkapel de functie horeca toegestaan. Hiervoor is op de verbeelding voorzien in een aanduiding 'horeca'. Tevens is op de verbeelding voorzien in een aanduiding 'Terras'.

Op grond van voornoemde aanduidingen en doorvertaling daarvan in de regels is ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en daarin voorkomende aanduiding 'Terras' specifiek het volgende toegestaan:

'a horeca:

1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is, met uitzondering van een nachtclub behorende tot de categorie 2a, horeca toegestaan in de categorieën 1, 2, 3 en 5 als bedoeld in de Lijst van horeca-activiteiten.

2. ter nadere duiding van het bepaalde in lid 1 zijn de navolgende maximale invullingen van het gebruik toegestaan:

- voorzover het betreft horeca binnen de categorie 5: een hotel met maximaal 68 logies eenheden;

- voorzover het betreft horeca binnen de categorieën 1, 2, 3: een totale maximale bruto vloeroppervlakte van 2660 m2;

- voorzover het betreft een terras ten behoeve van horeca: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras'. '.

Door de maximale invullingen van het gebruik binnen de aanduiding 'horeca' vast te leggen in de regels, wordt voorzien in een ontwikkeling die past binnen de geldende parkeernormen en aansluit op de Behoefteraming Kloosterhotel Mariënhage.

Door uitsluitend een terras voor horeca toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'Terras' wordt voorkomen dat een terras ten behoeve van horeca mogelijk wordt gemaakt op plaatsen binnen de bestemming Gemengd - 3 waar dit minder gewenst is, bijvoorbeeld vanwege nabijgelegen woningen.

Het klooster van de Augustijnen met bijbehorende binnentuin en Dommeltuin zijn in consoliderende zin onderdeel van het wijzigingsplan.

Onder de Algemene regels is bepaald dat de regels van hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan binnenstad zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.

Onder het de bepalingen van het Overgangsrecht is de in het besluit op de ruimtelijke ordening voorgeschreven overgangsrecht vervat.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  • 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende wijzigingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied en voorzover relevant voor het wijzigingsplan. Onder omstandigheden is hierbij sprake van toepassing van gemeentelijk beleid welke niet als meest actueel beleid kan worden beschouwd, maar desalniettemin van toepassing is op grond van het in het moederplan 'Binnenstad' verankerde beleid. Een voorbeeld hiervan betreft de parkeernormen. Voor het wijzigingsplan zijn in dit verband de normen van 2012 van toepassing.

Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

8.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 9 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld.

De gemeenteraad heeft op 12 juli 2016 een besluit genomen over een bijdrage van de gemeente aan de financiering van Mariënhage. Om het Rijksmonument te behouden voor de stad leveren de provincie Noord-Brabant, de gemeente Eindhoven en Dela een financiële bijdrage. Daarnaast verkoopt de gemeente het voormalige Augustinianum aan DELA. Hiervoor is een koopovereenkomst gesloten.

Hoofdstuk 10 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig wijzigingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 1 maart 2017. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

10.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waaronder mede verstaan een wijzigingsplan, overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Hiertoe is een concept ontwerp wijzigingsplan aangeboden aan de vooroverlegpartners. Bij brieven van 17 maart 2017 en 24 juli 2017 heeft het waterschap De Dommel hierop gereageerd en aangegeven in te kunnen stemmen met de planvorming. Aangegeven wordt dat het wijzigingsplan geen impact heeft op natuur en waterdoelstellingen van de Dommel.

De provincie Noord-Brabant heeft bij brief van 16 maart 2017 aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

10.3 Samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Bij een wijzigingsplan wordt in beginsel gelijk een ontwerp wijzigingsplan ter visie gelegd in het kader van de zienswijzenprocedure. Een inpsraakprocedure is derhalve niet aan de orde. Wel heeft er afstemming plaatsgevonden met lokale overlegpartners in het kader van samenspraak en is er op 18 april 2017 een informatieve bijeenkomst geweest.

In het kader van samenspraak zijn reacties ontvangen van:

  • Henri van Abbestichting (brief 21 maart 2017);
  • Trefpunt Groen Eindhoven (brief 18 maart 2017);
  • De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven (brief 18 maart 2017).

Henri van Abbestichting:

De reactie van de Henri van Abbestichting wordt in onderstaande enkel verwoord voorzover deze gerelateerd is aan onderhavig wijzigingsplan.

  • 1. Hoewel er vanuit de verschillende invalshoeken diverse vraagtekens, opmerkingen en zorgen bestaan over hoe met het erfgoed wordt omgegaan, heeft de Henri van Abbestichting wij op het niveau van het wijzigingsplan alleen een zienswijze ten aanzien van de gekozen vorm. Door bij de regels maximaal te verwijzen naar de bepalingen in het "moederplan" Binnenstad vormt het lezen van deze wijziging een onaangename puzzel. Geadviseerd wordt om de betreffende artikelen in integrale vorm in het wijzigingsplan op te nemen. Dit geldt vooral voor het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5, waarin de toegestane bestemmingen worden beschreven.
  • 2. Daarnaast hebben wij ook bij andere bestemmingsplannen aangegeven het wenselijk te vinden als de aanduiding M voor monumenten op de verbeelding wordt opgenomen. Wij realiseren ons dat dit geen extra bescherming geeft, maar het geeft de burger wel een completer beeld.

Ad. 1:

In het wijzigingsplan wordt de juridische constructie toegepast waarin het geldende bestemmingsplan Binnenstad van toepassing wordt verklaard. Een en ander met dien verstande dat wijzigingen worden doorgevoerd als vermeld in dit plan, die verband houden met de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Dit betekent voor het wijzigingsplan, waarvan de omvang van de set regels in beginsel beperkt is, dat de huidige vorm van de regelset voorligt. Eventueel kan er na vaststelling een integrale 'geconsolideerde' set van het bestemmingsplan 'Binnenstad' worden vervaardigd waarin dit wijzigingsplan is verwerkt. Voor dit moment worden geen aanpassingen voorzien.

Ad. 2:

Het complex is een Rijksmonument. Deze status is gebaseerd op andere regelgeving dan het planologisch kader zoals een bestemmingsplan of wijzigingsplan. Wij hebben als gemeente de afspraak dat we geen overbodige aanduidingen in het bestemmingsplan meenemen. Daarnaast voorziet de wijzigingsbevoegdheid in het toestaan van horeca en hiermee verband houdende bepalingen. Het opnemen van betreffende aanduiding is dan ook niet noodzakelijk.

Trefpunt Groen Eindhoven:

Trefpunt Groen Eindhoven stemt met het wijzigingsplan. De voorgestane langzaamverkeersbrug over De Dommel maakt geen onderdeel uit van het wijzigingsplan. Desondanks wil TGE hier alvast hun bezwaren over kenbaar maken. Verwacht wordt dat betreffende voorziene brug een nieuw obstakel gaat opleveren in de ecologische verbindingszone. Voor een goede ecologische geleiding mag er binnen 7 meter van de Dommeloevers geen bouwwerk verschijnen. Een hoogte van 1 meter boven de oevers is minimaal voor het foerageren van soorten.

Gemeentelijke reactie:

Kennis wordt genomen van de instemming met de planvorming en de geuite zorgen ten aanzien van de op termijn voorziene brug. De brug wordt in dit wijzigingsplan niet meegenomen.

De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven

De stichting heeft geen opmerkingen ten aanzien van het wijzigingsplan.

Gemeentelijke reactie: Kennis wordt genomen van de instemming met de planvorming.

Informatieve bijeenkomst 18 april 2017:

De informatieve sessie van 18 april 2017 had betrekking op de plannen ten aanzien van de transformatie van Mariënhage door DELA in het verlengde van het wijzigingsplan.

Hierbij is in een meer breed verband informatie verstrekt over de wijze waarop de Kanaalstraat op termijn wordt heringericht om de gewenste beeldkwaliteit te bevorderen.

Tevens is informatie gegeven over de wijze waarop het parkeren wordt georganiseerd, waarbij uitgangspunt is dat parkeren voor deze herbestemming een zo klein mogelijke druk legt op de beschikbare groene ruimte rondom het complex. Dit mede in het licht van voldoende beschikbare parkeergelegenheid op loopafstand van het complex.

Door de aanwezigen werd veel waardering uitgesproken voor de achtergronden en uitwerkingen van de plannen.

Er werden enkele vragen gesteld en zorgen geuit. Voor zover betrekking hebbend op het wijzigingsplan betrof het vragen en geuite zorgen over de wijze van faciliteren van het parkeren, parkeerdruk in omliggende woonwijken, verkeerstoename en omgevingseffecten daarvan in brede zin, de wens om een laad- en losmogelijkheid te realiseren aan de Kanaalstraat en de mogelijkheid om een religieuze c.q. stilteruimte een plek te geven in de herbestemming van Mariënhage.

In de toelichting van het wijzigingsplan is ingegaan op de aspecten parkeren, de (beperkte) verkeerstoename en bijbehorende omgevingseffecten, het treffen van voorzieningen voor laad- en losmogelijkheden aan de Kanaalstraat.

Voor wat betreft het treffen van een voorziening in de zin van een religieuze c.q. stilteruimte moet worden opgemerkt dat dit met name een programmatische vraag is. Het initiatief voorziet momenteel niet in een dergelijke specifieke ruimte. De bestemming als opgenomen in dit wijzigingsplan vormt daarentegen geen belemmering om hieraan, als hiervoor vanuit het initiatief programmatisch ruimte voor beschikbaar is ofwel beschikbaar wordt gesteld, alsnog invulling aan te geven.

10.4 Zienswijzen

Voor het Wijzigingsplan 1ste wijziging Binnenstad (Mariënhage) en de omgevingsvergunning herontwikkeling Mariënhage is de zogenaamde coördinatieregeling toegepast. De stukken hebben met ingang van donderdag 29 juni 2017 tot en met 9 augustus 2017 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn zes zienswijzen ingediend.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 28 juni 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.


In de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.