direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stratum buiten de Ring II 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80262-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen actueel zijn, dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaren. Het bestemmingsplan is op 31 oktober 2005 vastgesteld en dus bijna 10 jaar oud. Om die reden is dit actualisatiebestemmingsplan opgesteld.

Het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in het zuidoostelijke deel van het stedelijk gebied van Eindhoven. Het plangebied wordt begrensd door de Jacob Reviuslaan/Felix Timmermanslaan/Aalsterweg (in het westen), door de Boutenslaan/Leostraat/Piuslaan (in het noorden), de Sint Bonifaciuslaan, Neushoornstraat en Puttensedreef (in het noordoosten), het agrarisch gebied rondom het dorp Riel (in het oosten) en het bosgebied Leenderheide met aansluitend het groengebied met onder meer Eikenburg (in het zuiden).

Het gebied dat wordt begrensd door de Korianderstraat, de Heezerweg, de Floralaan Oost, de Edelweisstraat en de Leenderweg, is buiten het voorliggende bestemmingsplan gehouden. Voor dit gebied is op 17 juni 2014 door de gemeenteraad het bestemmingsplan Kruidenbuurt-Noord 2014 vastgesteld.

Tevens is het gebied dat wordt begrensd door de Leostraat, de Leenderweg, de Varenlaan, de Violierstraat, de woningen aan de Begoniastraat, Goudenregenstraat en de Anjelierstraat buiten het bestemmingsplan gehouden. Voor dit gebied is op 21 oktober 2008 het bestemmingsplan Bloemenbuurt-Zuid vastgesteld.

Tenslotte is het gebied dat wordt begrensd door de Roostenlaan, de Landsteinerlaan en aan de zuidzijde door het Animalipad buiten dit bestemmingsplan gehouden. Hiervoor is op 6 september 2011 het bestemmingsplan I Stratum buiten de Ring 2004 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0001.png"

Luchtfoto plangebied (rood omlijnd).

Het plangebied omvat de woonbuurten/woonwijken Poelhekkenlaan, Gerardusplein, Kerstroosplein, Eikenburg, Roosten, Sintenbuurt, Nieuwe Erven, het zuidelijk gedeelte van de Kruidenbuurt, Schuttersbosch, Tivoli en Gijzenrooi.

1.3 Voorgaande plannen

Het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016" vervangt het volgende:

  • een gedeelte van het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring 2004, vastgesteld door de raad op 31 oktober 2005 (op 11 april 2006 gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant);
  • een gedeelte van Stratum buiten de ringweg (locatie Tivolikerk, Heezerweg), vastgesteld door de raad op 25 november 1991, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 12 december 1994;
  • II Stratum buiten de Ring 2004(reparatie), vastgesteld door de raad op 25 juni 2013;
  • IV Stratum buiten de Ring 2004 (Boulevard Zuid), vastgesteld door de raad op 18 februari 2014;
  • V Stratum buiten de Ring 2004 (Begoniastraat 1B), vastgesteld door de raad op 23 september 2014.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Op 1 januari 1920 annexeerde Eindhoven de omliggende gemeenten Gestel en Blaarthem, Stratum, Strijp, Tongelre en Woensel. Stratum wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1325. Over het algemeen wordt aangenomen dat de naam duidt op een woonplaats aan de straat. Als we kijken op de (oudste) stadsplattegrond van omstreeks 1560, zien we veel bebouwing langs de Stratumsedijk en de Leenderweg. Er zijn meer oude namen in Stratum bewaard gebleven. De wijknaam Kortonjo verwijst naar een oud landgoed, waarvan aan de Aalsterweg nog een deel bestaat. De wijknaam Putten herinnert aan een deel van Zesgehuchten, dat in 1972 door Eindhoven werd geannexeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0002.png"

Het bewoonde deel van het oude Stratum lag destijds vrijwel geheel binnen de ring. Afgezien van enkele landgoederen (De Burgh, Eikenburg en later Kortonjo) bestond het deel daarbuiten vrijwel alleen uit bossen en heidevelden. Door het wijdse gebied liepen enkele zandwegen naar het zuiden (Leenderweg en Heezerweg). In de tweede helft van de eeuw werd de Geldropseweg aangelegd als onderdeel van de nieuwe provinciale weg van Stratum naar Weert en later ook de Tongelresestraat als verbinding van Stratum met Lieshout. De Geldropseweg bestond als zandweg al eerder tot de Voorterweg; het verkeer ging toen via die weg verder richting Geldrop en Tongelre. De Tongelresestraat was nieuw en sloot aan op het bestaande tracé bij de Kievitlaan in Tongelre. Belangrijk voor de structuur van het dorp was ook de aanleg van het Eindhovensch Kanaal, dat in 1846 gereedkwam.

De Stratumse bevolking leefde aanvankelijk hoofdzakelijk van wat het land opbracht. Toen in de 19e eeuw de industrie tot ontwikkeling kwam, had dat direct gevolgen. Rond de haven van het Eindhovensch Kanaal en elders aan bestaande wegen in de buurt van Eindhoven vestigden zich textiel- en sigarenfabrieken en later ook andere bedrijven. De arbeidskrachten werden voor een groot deel van buiten aangetrokken. De bevolking groeide van ruim 1400 in 1850 via ruim 4000 in 1900 naar ruim 7500 in 1920.

Kort voor 1920 ontwierpen de architecten Cuypers en Kooken een uitbreidingsplan voor heel Groot-Eindhoven, waarbij zij ook aandacht schonken aan het open gebied tussen die radialen. Onder meer door een stelsel van rondwegen trachtten zij de verbindingen tussen de latere stadsdelen te verbeteren en de verkeersproblemen op te lossen. Ook schiepen zij ruimte voor stedelijke voorzieningen als parken en zwembaden. Latere gemeentelijke uitbreidingsplannen bouwden op hun plan voort.

Het Stratumse gemeentebestuur haakte al voor 1920 op de plannen in door nieuwe buurten te projecteren binnen de ring, waarbij tegelijk ook een deel van die ringweg werd aangelegd. Nadat einde jaren dertig het Witte Dorp was opgetrokken, trok de gemeente na de Tweede Wereldoorlog de lijn door richting Geldrop met onder meer het Burghplan en de Sintenbuurt. Tegelijk werd de ringweg voltooid, die een goede verbinding gaf met zowel Tongelre als Gestel. Later zou nog een andere vroeg geprojecteerde verbinding worden gerealiseerd met de aanleg van de Anton Coolenlaan, die Gestel via de Floralaan, Tivolilaan en St. Petrus Canisiuslaan verbindt met de Geldropseweg. In 1972 vond een grenscorrectie plaats, waarbij het Geldropse Tivoli en de gehuchten Riel en Putten bij Eindhoven werden gevoegd. Dit bood de stad de mogelijkheid door te bouwen aan de Sintenbuurt en het Burghplan, terwijl hier later de wijk Gijzenrooi nog zou verrijzen.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Opbouw

Stratum is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart (Eindhoven Centrum) zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Binnen het plangebied bevindt zich de noordelijke grens van een lob die gevormd wordt door bedrijventerrein De Kade.

Verkeersstructuur

De structuur van het stadsdeel Stratum wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur van Eindhoven. De radialen verdelen Stratum als het ware in "taartpunten" en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de Geldropseweg (die gelegen is binnen het plangebied Stratum buiten de ring I 2015), de Heezerweg, de Leenderweg en de Aalsterweg. De door de wegen gevormde taartpunten worden op hun beurt weer doorsneden door de ring en door de doorgaande verbinding Anton Coolenlaan-Floralaan-Tivolilaan- St. Petrus Canisiuslaan.

Groen en water

Het meeste groen van Stratum bevindt zich aan de randen van de bebouwing (buiten het plangebied) zoals de Leenderheide, de Gijzenrooise Zegge, de Genneperparken, het bosrijke terrein van Eikenburg en het aanliggende agrarische landschap.

Binnen de bebouwde kom van Stratum bevindt zich een aantal groengebieden die herkenbaar aanwezig zijn en deel uitmaken van de groenstructuur. Zo zijn er verschillende groenstructuren in Stratum die evenals de ontsluitingswegen naar het centrum een radiale structuur hebben en het buitengebied min of meer verbinden met groengebieden binnen de ring zoals:

  • het Glorieuxpark via de Jan van Eyckgracht met Riel en omgeving;
  • het Glorieuxpark via de groenstrook aan de Hadewychlaan, het park Sint Bonifaciuslaan en de groengebieden langs de Neushoornstraat en Puttense Dreef;
  • de groene strook langs de Tongelreep.


Daarnaast is er een aantal meer op zich zelf staande groengebieden:

  • de groenzone langs Floralaan-Oost en verder vanaf het Floraplein langs de Leenderweg richting knooppunt Leenderheide;
  • het voormalig Vogel- en dierenpark Animali inclusief de groenstrook langs de Roostenlaan;
  • het groengebied langs de Kortonjolaan.

Voorts zijn er twee woonbuurten met een zeer groen karakter:

  • De Roosten;
  • Schuttersbosch.

2.3 De buurten

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0003.jpg"

Stratum buiten de Ring II 2015 is opgebouwd uit 11 woonbuurten met een geheel eigen identiteit. In het onderstaande wordt een korte beschrijving van de verschillende woonbuurten gegeven. Belangrijk daarbij is de karakteristiek en de sfeer van de buurt. Bijzondere aspecten zullen nader worden toegelicht.

Genneperzijde

De grens van de buurt wordt gevormd door de Tongelreep en wordt gekenmerkt door duurdere koopwoningen waarvan circa een kwart voor 1945 is gebouwd en circa de helft na 1970. De hoge kwaliteit van deze buurt wordt bepaald door de aard en de staat van de woningen in combinatie met de directe nabijheid van het groengebied Genneper Park en de stedelijke voorzieningen. Een groot deel van de buurt, met name het zuidelijk deel, bestaat uit vrijstaande woningen op relatief grote kavels en maakt in combinatie met het openbare groen een groene indruk. In deze wijk staat ook het Ton Smitshuis, een woning met daarin een tentoonstelling van schilderijen en cartoons.

Gerardusplein 

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0004.png"

Deze woonwijk uit 1925-1935 is gesitueerd in het stadsdeel Stratum ten zuiden van de ringweg tussen de Aalsterweg en de Roostenlaan, aan de noordzijde aansluitend op de Bloemenbuurt. De wijk wordt gekenmerkt door een centraal gelegen plein (Sint-Gerardusplein) vanwaar uit een aantal radiale straten loopt (Orchideeënstraat, Gerarduslaan en Primulastraat). Het geheel is verdeeld in een bloksgewijze verkaveling. De wijk is met haar algemene vorm, de verdeling in twee gebieden (arbeiders - middenstand) en de bloksgewijze verkaveling representatief voor het stedenbouwkundig concept van G.C. Kools. De architectuur kwam vooral tot stand door particulier initiatief hetgeen resulteerde in een gevarieerd bebouwingsbeeld (circa 1925-1935) met straten rond de Sint-Gerardus Majellakerk (1925) met ten oosten daarvan een cluster van voorzieningen. Het karakter van de buurt is nog intact.

In de buurt bevinden zich twee rijksmonumenten, beide aan de Aalsterweg. Het betreft het dubbele woonhuis nr. 203-205 en het buitenhuis Kortonjo nr. 237-239. Het dubbele woonhuis is gebouwd in 1927 door architect H.C. van de Leur en heeft een expressionistische vormgeving. Opvallend is het keperboogreliëf boven de ramen op de begane grond. Gele baksteen wordt afgewisseld met rode en zwarte baksteen. Het buitenhuis Kortonjo met tuinmanswoning en koetshuis werd gebouwd in 1907 door architect G. Geenen. De gebouwen vertonen kenmerken van de chaletstijl. Het buitenhuis heeft een samengesteld dak dat aan de achterzijde tot vrij laag doorloopt. Boven de ingang bevindt zich een torenachtige opbouw.

Eikenburg

De naam van de buurt is ontleend aan het pensionaat Eikenburg aan de Aalsterweg (buiten het plangebied). Het is een buurt met kwalitatief goede en ruime woningen in overwegend laagbouw en met veel groen. Circa een kwart van het totaal aantal woningen van 539 is gebouwd voor 1945 en circa de helft in de periode 1945-1969. Op het terrein van het voormalige Sint Jozef ziekenhuis is een aantal jaren geleden een nieuwe woonwijk gerealiseerd. Het orthogonale (rechthoekige) stratenpatroon van de buurt is strak en overzichtelijk. Op loopafstand zijn veel openbaar groen en speelvoorzieningen aanwezig. Ten zuiden van de buurt liggen op korte afstand (buiten het plangebied) twee sportcomplexen: de gemeentelijke sportparken Heihoef en Aalsterweg. Tussen deze twee sportcomplexen ligt (eveneens buiten het plangebied) het bosrijke terrein van Eikenburg dat opengesteld is als wandelgebied.

Bijzondere stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit hebben de woningen aan de Pasteurlaan en de woningen ten zuiden daarvan. Dit zorgvuldig uitgewerkte stedenbouwkundig concept heeft brede lanen (Semmelweislaan, Kochlaan en Ingenhouszlaan) met een groene middenberm. Ter hoogte van de Pasteurlaan versmalt het profiel van de laan aanzienlijk zodat een aantrekkelijke besloten hof ontstaat. De hoven krijgen allure door de zorgvuldig gedetailleerde randbebouwing.

Kerstroosplein 

Het Kerstroosplein ligt tussen de Leenderweg en Roostenlaan ingeklemd. Een groot deel van de woningen is voor 1945 gebouwd (516 woningen op een totaal van 857). Het overige deel van de woningen is tussen 1945 -1969 gebouwd. Slechts enkele woningen zijn van na 1960 (10). Vrijwel alle woningen zijn eengezinswoningen van twee lagen met kap. De buurt kent een eenzijdig woningaanbod en heeft een sterke orthogonale (rechthoekige) blokstructuur met smalle straten.

De tuinen binnen de woonblokken zijn ontsloten door zogenaamde brandgangen die aan weerszijden geflankeerd zijn door bergingen. De kern van de buurt wordt gevormd door het Kerstroosplein dat qua afmetingen, vorm en randbebouwing prima de functie van buurtplein kan vervullen. In de directe omgeving liggen winkels op buurt- en wijkniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0005.png"

De Roosten

Een roost is een plaats waar veel riet groeit. De Stratumse Roosten wordt voor het eerst vermeld in de tweede helft van de 15e eeuw. De huidige buurt is een villabuurt van na 1970 met een informele verkavelingstructuur. De wegen slingeren zich door de buurt. De ruime opzet en met name het uitbundige groen van de privé-tuinen geven de buurt een groen karakter. De buurt wordt begrensd door drie drukke wegen namelijk de rijksweg A2, de rijksweg A67 en de Leenderweg.

Nieuwe Erven 

Het ontginnen van een deel van het grote heideveld in zuidoost Stratum omstreeks 1800 heeft het ontgonnen gebied de naam "Nieuwe Erven" opgeleverd. De buurt kent overwegend huurwoningen en een afwisseling van een- en meergezinswoningen. De meergezinswoningen liggen voornamelijk aan de Piuslaan en de Heezerweg. Het grootste deel van de woningen is tussen 1945 en 1969 gebouwd (460 van de 547 woningen). In tegenstelling tot de meeste buurten, die een tangentieel verkavelingspatroon hebben, heeft de Nieuwe Erven een radiaal verkavelingpatroon hetgeen resulteert in taps toelopende bouwblokken.

De Don Boscokerk aan het Mimosaplein is qua architectuur en materiaalgebruik bijzonder. De markante ronde toren is vanuit de wijde omtrek goed zichtbaar en geldt als een duidelijk herkenningspunt. Door functieverandering van de Don Boscokerk ontstaan mogelijkheden om bij de ontwikkeling van het Mimosaplein een verbinding te maken met de aangrenzende Kruidenbuurt.

Kruidenbuurt 

De naam Kruidenbuurt is geïnspireerd door de straatnamen die genoemd zijn naar kruiden. In 1933 is het noordelijk gedeelte van de buurt, tussen de Korianderstraat en de Edelweisstraat, opgezet als een stedelijke tuinwijk met arbeiderswoningen. De smalle straten en de te kleine woningen voldoen in het huidige tijdsbeeld niet meer en dit deel van de buurt wordt dan ook gesaneerd. Het betreft een "actiegebied". Er zullen ruim 700 woningen worden gebouwd, waarvan een deel van de Kruidenbuurt Noord inmiddels is gerealiseerd (ruim 400 woningen). Voor de Kruidenbuurt Noord is in 2014 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, daarom is dit gebied buiten het voorliggende plan gehouden.

Het zuidelijk gedeelte van de wijk heeft een ander karakter. Het gaat hierbij om het gebied tussen de Edelweisstraat en de Floralaan-Oost. Ook dit deel van de buurt heeft door de smalle straten en het weinige groen een stenig karakter. De woningen hebben echter een heel ander karakter dan die in het noordelijk deel van de buurt en bestaan uit eengezinswoningen van twee lagen met flinke kap. De woningen aan het Floraplein staan op de gemeentelijke monumentenlijst. Het betreft de huisnummers 1 tot en met 13 en de daarbij behorende kopwoningen. Deze woningen bestaan uit drie lagen met kap en vormen een bouwblok dat de ronde vorm van het Florapark volgt. De jaren- 30-architectuur van de woningen is sterk geïnspireerd op de architectuur van Frank Lloyd Wright.

Schuttersbosch

De naam Schuttersbosch is afgeleid van de schietbanen van de burgerwacht die hier voor de Tweede Wereldoorlog in de Stratumsebossen lagen. De buurt is voor het grootste deel in de periode 1945-1969 gebouwd, heeft een zeer groen karakter en wordt gekenmerkt door een "vakantiehuisjessfeer" die veroorzaakt wordt door de houten woningen in de bosrijke omgeving. Het verkavelingspatroon van de wijk is planmatig maar door het vele groen valt het strakke stratenpatroon minder op. De houten woningen zijn in een bestaand bosgebied gebouwd, hetgeen zichtbaar is door de bomen die in de achtertuinen staan. Het groen in deze "binnentuinen" maakt dus deel uit van de totale groenstructuur van de buurt en dient als zodanig benaderd te worden. Dit impliceert dat de groenstructuur richtinggevend is voor de buurt en niet de bebouwingstructuur of wegenpatroon die doorgaans richtinggevend zijn. De bestaande veelal oudere woningen vergen ingrepen, aanpassingen of worden vervangen in de komende jaren door nieuwe woningen waarbij de structuur en het groene karakter van de buurt gehandhaafd zullen blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0006.png"

Sintenbuurt

De Sintenbuurt dankt zijn naam aan de straatnamen waarvan de meeste beginnen met "Sint". Het grootste deel van de buurt, welke voornamelijk uit eengezinswoningen bestaat, is in de periode1945-1969 bebouwd (751 van de totaal 836 woningen). De buurt bestaat uit twee delen die worden gescheiden door de Sint Gerlachstraat. Het noordelijk deel heeft een aantrekkelijke woonomgeving. Veel voorzieningen zoals winkels, een basisschool, kinderdagverblijf en speelgelegenheden zijn op loopafstand bereikbaar. Ook is er in dit deel van de buurt relatief veel groen aanwezig. Het stedenbouwkundig verkavelingpatroon wijkt af van die van de omliggende buurten die in hetzelfde tijdsbestek zijn gebouwd. Binnen het rechthoekige blokkenpatroon van de buurt ligt de Thomas a Kempislaan diagonaal georiënteerd. De bebouwingsblokken ten noorden van deze laan zijn waaiervormig (gerend) vorm gegeven, waardoor de straten tussen de bouwblokken enigszins taps toelopen. Dit geeft een bijzonder beeld waardoor het lijkt of de straten langer zijn dan in werkelijkheid (perspectivische werking). Ook de woningen zijn bijzonder. Door de zorgvuldig gedetailleerde en samenhangende architectuur en de kleurstelling (wit) van de woningen, in combinatie met het buurtgroen, wordt een bijzonder aantrekkelijke woonbuurt verkregen.

In tegenstelling tot het noordelijk deel van de buurt bestaat het zuidelijk deel grotendeels uit huurwoningen. In dit deel is minder buurtgroen aanwezig en hebben de straten een smaller profiel. Hier staat ook de toren van de voormalige Sint Jozef Tivolikerk. Ter plaatse van de voormalige tennisbanen aan de Thomas à Kempislaan een medisch centrum met bovenwoningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0007.png"

Tivoli 

De in 1930 gebouwde buurt is genoemd naar een boerderij annex café gelegen aan de Leenderweg in de huidige buurt Schuttersbosch. De buurt bestaat uit circa 800 woningen waarvan een groot deel uit goedkope vooroorlogse huurwoningen bestaat in overwegend kleinschalige laagbouw. Deze woningen zijn klein en hebben ondiepe binnentuinen. De buurt is vanuit een helder plan vormgegeven. De straten zijn smal en er is weinig groen in de buurt aanwezig.

Gijzenrooi 

Gijzenrooi is de meest recent gerealiseerde woonbuurt in het plangebied en is de naam van een van de gehuchten van de voormalige gemeente "Zes Gehuchten". De buurt bestaat uit overwegend koopwoningen die in de periode 1990-1995 zijn gebouwd. Door de relatief ruime kavels met veel twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, heeft de wijk een groene uitstraling. Ook de groene inrichting van de begraafplaats aan het Riel draagt daaraan bij. De hoofdontsluiting van de buurt is overzichtelijk en wordt vorm gegeven door de "rondweg" Diepmeerven waarop het grillige stratenpatroon van de buurt aantakt. Het Diepmeerven is tevens de weg die de buurt scheidt van de oostelijk gelegen villabebouwing. Deze wordt door een groenstructuur gescheiden van het buitengebied. De buurt heeft geen eigen voorzieningen zoals winkels of scholen en is aangewezen op voorzieningen in de aangrenzende buurten.

2.4 Projecten

Floraplein

Woningbouwcorporatie Wooninc gaat een aantal woningen bij het Floraplein slopen. Hier zal een nieuwe woningbouwontwikkeling komen. Omdat deze ontwikkeling nog niet voldoende concreet is, is besloten om hiervoor een nieuw bestemmingsplan te maken. Het gebied is daarom niet in dit bestemmingsplan meegenomen.

Bloemenbuurt Zuid

De Bloemenbuurt Zuid wordt op dit moment gebouwd. Woningbouwcorporatie Thuis ontwikkelt dit. Omdat er nog een actueel bestemmingsplan ligt, is dit gebied niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Tivolikerk

Rondom de Tivolikerk vindt een ontwikkeling plaats. Er wordt gewerkt aan gebiedskaders. Omdat de ontwikkeling binnen nu en 2 jaar wordt voorzien, is besloten om de locatie uit dit bestemmingsplan te houden. Er wordt een apart bestemmingsplan voor gemaakt.

Neushoornstraat en Tijgerstraat

Aan de Neushoornstraat en de Tijgerstraat ontwikkelt een woningbouwcorporatie een nieuw bouwplan. Omdat het project niet voldoende concreet is, is besloten om de locatie buiten dit bestemmingsplan te houden.

Animali

Ook voor dit gebied geldt dat hiervoor een ontwikkelbestemmingsplan vastgesteld is en onherroepelijk is. Daarom is ook dit gebied buiten het bestemmingsplan gehouden.

Aalsterweg 241

Voor het gebied rondom de Aalsterweg 241 wordt een bouwplan ontwikkeld. Het ruimtelijk plan voor deze ontwikkeling is nog niet ver genoeg om te worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de keuzes in dit bestemmingsplan passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan en past binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale

belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is inmiddels opgenomen in het Bro. (art. 3.1.6)
    De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Er is gekozen om de regels zoveel mogelijk direct door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, zoals bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan.

Als nationale belangen in het Barro worden genoemd:
- Rijksvaarwegen
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- Kustfundament
- Grote rivieren
- Waddenzee en waddengebied
- Defensie
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
- Elektriciteitsvoorziening
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
- Ecologische hoofdstructuur
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is geen sprake van een 380 Kv hoogspanningsleiding binnen onderhavig plangebied.

Verder zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn algemene regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0008.jpg"

Afbeelding Rarro (november 2014) besluitsubvlak militair luchtvaartterrein vliegbasis Eindhoven.

Onderhavig plangebied ligt volgens het Rarro niet binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en/of de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven en levert dan ook geen evenuele belemmeringen op voor het militaire luchtvaartterrein.

3.2.4 De Luchtvaartnota (2009)

De visie, verwoord in de Luchtvaartnota, is gericht op het verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame luchtvaart en luchthavens voor een sterke Nederlandse economie. Een optimale internationale bereikbaarheid door de lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De ambitie is om de verbindingsplaats in Europa te zijn waar nationale en internationale bedrijven hun mondiale ambities kunnen realiseren. Hoewel de afspraken voor de lange termijn voor de planhorizon van dit plan minder relevant zijn, zijn de geformuleerde uitgangspunten wel van belang voor de gemeente Eindhoven.

Ten aanzien van de luchthaven Eindhoven gelden de volgende uitgangspunten:

  • de status van de luchthaven als militaire luchthaven blijft onveranderd;
  • voor de ontwikkeling van Schiphol op middellange termijn zal Eindhoven 35.000 vliegtuigbewegingen extra accommoderen. Deze afspraken over het accommoderen van extra vliegtuigbewegingen worden in een Luchthavenbesluit vastgelegd;
  • de uitbreiding van het civiele medegebruik mag niet ten koste gaan van de Nederlandse militaire functies op de luchthaven;
  • de ontwikkeling dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij de groene innovatieve ambitie van de regio en Brainport-doelen.

In 2011 is de Luchtvaartnota geactualiseerd. De belangrijkste conclusie van de actualisatie van de luchtvaartnota en de herijking naar de marktontwikkeling in de luchtvaart is dat er serieus rekening gehouden moet worden dat de grens op Schiphol van 510.000 vliegtuigbewegingen binnen 5 à 10 jaar aan de orde kan zijn. De noodzaak van de ontwikkeling van Eindhoven Airport N.V. is hiermee nogmaals bevestigd.

Het onderhavige plangebied ligt in de zuidoostelijke hoek van de gemeente Eindhoven op ruime afstand van Eindhoven Airport.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0009.png"

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  • de groenblauwe structuur
  • het landelijk gebied
  • de stedelijke structuur
  • de infrastructuur

Dit plangebied valt binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

3.3.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld.Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0010.png"

Uitsnede uit hoofdstructurenkaart Verordening Ruimte, plangebied globaal aangegeven.

Het plangebied valt voornamelijk binnen de stedelijke structuur. Daarnaast is een gedeelte van het gebied gelegen in een boringsvrije zone en in een grondwaterbeschermingsgebied.

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied zijn de volgende kaarten van belang.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0011.png"

Uitsnede uit de kaart van de Verordening Ruimte 2014 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.

In dit plan wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen.

Themakaart Water

Op deze themakaart staan de structuren en aanduidingen die betrekking hebben op water. Het plangebied of delen daarvan zijn aangeduid als 'boringsvrije zone' en 'grondwaterbeschermingsgebied'.

Aanduiding 'boringsvrije zone'

Deze aanduiding ligt over een gedeelte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0012.png" Uitsnede uit de themakaart Water van de Verordening Ruimte 2014 'Boringsvrije zone'

Binnen deze zone geldt de minst strikte vorm van bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. In de Provinciale Milieuverordening zijn regels opgenomen ter bescherming van deze kleilaag.

Aanduiding 'grondwaterbeschermingsgebied'

Deze aanduiding ligt in de zuidwesthoek van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0013.png" Uitsnede uit de themakaart Water van de Verordening Ruimte 2014 'Aanduiding grondwaterbeschermingsgebied'

Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat uit de verantwoording bij het bestemmingsplan moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Door de verantwoordingsplicht gaat het beschermingsniveau van de grondwaterbeschermingsgebieden niet achteruit: het is aan de gemeente om aan te tonen dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater door de ruimtelijke ontwikkeling gelijk blijven. Omdat dit een actualisatieplan is, blijven de risico's voor de kwaliteit van het grondwater gelijk.

Conclusie

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan dat niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen. Het past daarom binnen het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.

3.4.1.1 Buiten transformatiegebied

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0014.png"

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'wonen'. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen.

3.5 Volkshuisvesting

In dit plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.

Regionaal woningbouwprogramma

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.

In 2015 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2015 tot en met 2025 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2025 nog 3775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit gemeentelijk beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden.

De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.

Het beleid van de gemeente Eindhoven is, om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke kaart. In gevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven

Archeologische waarden plangebied

Op de Archeologische Waardenkaart van 2008 is binnen het plangebied Stratum Buiten de Ring II 2015 één gebied aangegeven waarvoor een hoge archeologische verwachting (categorie 3) geldt. Dit is het gebied Oud Roosten, een voormalig middeleeuws hoeveterrein. De oudste vermelding van 'Oud Roosten' stamt vermoedelijk uit 1469. De hoeve heet dan 'in die Roest.' In 1685 wordt het beschreven als 'de Nieuw Hoeff.' De hoeve is in 1907 verdwenen. In dat jaar wordt op het oude hoeveterrein een buitenhuis gebouwd met koetshuis en bediendenwoning (het huidige 'Kortonjo'). In de ondergrond zullen zich nog archeologische overblijfselen bevinden van de oorspronkelijke hoeve en van het daarbij horende erf, zoals waterputten en greppels.

Dubbelbestemming Waarde – Archeologie: hoge archeologische verwachting

In onderhavig bestemmingsplan is voor het archeologisch verwachtingsgebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en vergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld. Bij verstoringen die in oppervlakte groter zijn dan 100m2 én dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0015.png"

Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Eindhoven. Het archeologisch verwachtingsgebied Oud Roosten (ongeveer in het midden van de kaart) is rood gerasterd. Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, 1 juni 2015.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Binnen het plangebied komen diverse historische stedenbouwkundige structuren voor, namelijk de Gerardusbuurt, De Nieuwe Erven, Tivoli, Eikenburg en Tuindorp. Verschillende wegen maken deel uit van de historische wegenstructuur van voor 1900, terwijl een deel van de aan deze wegen gerelateerde bebouwing eveneens van cultuurhistorische waarde is.

Gerardusbuurt

Deze woonwijk uit 1925-1935 is gesitueerd ten zuiden van de ringweg tussen de Aalsterweg en de Roostenlaan, aan de noordzijde aansluitend op de Bloemenbuurt.

De wijk wordt gekenmerkt door een centraal gelegen plein (Sint Gerardusplein) van waaruit een aantal radiale straten loopt (Orchideeënstraat, Gerarduslaan en Primulastraat). Het geheel is verdeeld in een bloksgewijze verkaveling. De wijk is met haar algemene vorm, de verdeling in twee gebieden (arbeiders-middenstand) en de bloksgewijze verkaveling representatief voor het stedenbouwkundig concept van G.C. Kools.

De architectuur van de voornamelijk tweelaagse woningen onder een kap met accenten in de vorm van topgevels kwam vooral tot stand door particulier initiatief. Dit resulteerde in een gevarieerd bebouwingsbeeld rond de Sint Gerardus Majellakerk (1925), met ten oosten daarvan een cluster van voorzieningen. Het karakter van de buurt is nog intact.

De Nieuwe Erven

Woonwijk uit 1953; gebouwd in opdracht van de N.V. Heykamp volgens het ontwerp van architectenbureau De Graaf te 's-Hertogenbosch. De buurt is gelegen tussen de Piuslaan, de Heezerweg, de Korianderstraat en de Leenderweg.

De buurt is een stadsuitbreiding tussen de bestaande radialen waaraan duidelijk te zien is hoe na de Tweede Wereldoorlog in Eindhoven werd teruggegrepen op de vooroorlogse opvattingen van architectuur en stedenbouw, met de parochiestructuur als basis. De Don Boscokerk en de school aan het Mimosaplein vormen de kern van de buurt. De winkels met etagewoningen aan de Heezerweg die de buurt aan de oostzijde begrenzen geven aan hoe aan het winkelcentrum in het stedenbouwkundig plan een plaats was toebedacht aan de radiaal. De samenhang tussen de woningbouw, de kerk en de school wordt versterkt doordat de gaaf bewaard gebleven architectuur van de woningen een sterk ambachtelijk karakter heeft en refereert aan de Bossche school. De traditionele bouwtrant uit zich in de etagewoningen aan de noordzijde, die voorzien zijn van een kap.

Tivoli

In het zuidoosten van de stad gelegen woonwijk uit 1929, ontworpen door C. Smit en in opzet en bebouwingsbeeld nauw verwant aan Drents Dorp.

De wijk bestaat uit een afwisseling van brede en smalle straten waaraan overwegend éénlaagse bebouwing onder een kap, deels voorzien van kleine voortuinen. De structuur en het karakter van de wijk zijn nog goed herkenbaar.

De wijk werd gebouwd nadat door woningbouwvereniging Thuis Best (Philips) hiervoor het destijds hier aanwezige landgoed Tivoli was aangekocht.

Aan de Heezerweg bevinden zich evenwijdig aan de straat drielaagse flats, welke in 1951 zijn gebouwd. Deze vormden destijds, zowel in stedenbouwkundige opzet als typologie, een nieuwe ontwikkeling.

Tuindorp

Dit is een naoorlogse uitbreidingswijk, welke omstreeks 1950 is gerealiseerd. Het is gelegen tussen de 1e Wilakkerstraat en de Piuslaan. Het stratenpatroon van de wijk is volgens het plan van het aangrenzende Witte Dorp tot stand gekomen, maar de bebouwing bestaat hier deels uit duplexwoningen die een karakteristiek voorbeeld zijn van de wederopbouwarchitectuur. De bebouwing werd gedeeltelijk ontworpen door J.J.B. Franswa en B.A.C. Clement.

Aan de zuidzijde van de rondweg (ring) zet de uitbreiding zich voort in de vorm van een tweede Witte Dorp, dat zich uitstrekt tot aan de Thomas a Kempislaan.

Zowel de structuur als het bebouwingsbeeld van de wijk zijn nog gaaf.

Historische wegenstructuur

Verschillende wegen in – en grenzend aan – het plangebied maken deel uit van de historische wegenstructuur vóór 1900. Dat zijn met name de Aalsterweg, de Leenderweg en de Heezerweg.

De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. In Stratum liepen vanaf de Stratumsedijk wegen naar Heeze en Leende. Vanaf de 18e eeuw werd het wegennet verbeterd met nieuwe rechte wegen. De Stratumsedijk en Aalsterweg zijn onderdeel van de straatweg van 's-Hertogenbosch naar Luik, die in 1818 werd voltooid.

Langs een aantal van de oude radialen ondersteunt de begeleidende bebouwing in zijn perceelsgewijze opbouw de herkenbaarheid van de historische structuur. Dat doet zich binnen het plangebied met name voor langs de Aalsterweg, Leenderweg en Heezerweg.

Oorspronkelijk was er een verspreide bebouwing tussen de stad en de dorpen en buurtschappen. Door de industrialisatie, bevolkingsgroei en urbanisatie vindt van de tweede helft van de 19e eeuw tot ca. 1920 geleidelijk een verdichting plaats. Karakteristiek is de perceelsgewijze opbouw, pand voor pand. De typologie van deze lintbebouwing was gevarieerd en kleinschalig, buiten de stad overwegend één laag met kap, incidenteel afgewisseld met hogere panden. Voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling is behoud van deze karakteristiek van belang.

Monumenten

In het plangebied komen de volgende beschermde monumenten voor:

Adres   Functie   Type monument  
Aalsterweg 203 - 205   Dubbel woonhuis   Rijksmonument  
Aalsterweg 237 - 239   Buitenhuis Villa Kortonjo   Rijksmonument  
Aalsterweg 184   Café   Gemeentelijk monument  
Aalsterweg 186 - 210   Arbeiderswoningen   Gemeentelijk monument  
Aalsterweg 228 - 230   Dubbel woonhuis   Gemeentelijk monument  
Floralaan Oost 164   Woonhuis   Gemeentelijk monument  
Floraplein 1 - 13   Woonhuizen   Gemeentelijk monument  
Heezerweg 347   School   Gemeentelijk monument  
Leenderweg 361   Woonhuis   Gemeentelijk monument  
Leostraat 115/Aalstersweg 135   Showroom met woonhuis   Gemeentelijk monument  
Mimosaplein 2   Kerk (Don Boscokerk)   Gemeentelijk monument  
Vesaliuslaan 13   Villa   Gemeentellijk monument  
Rector Baptistlaan 21   School   Gemeentelijk monument  
Sint Gerardusplein 25   Kerk (Sint Gerarduskerk)   Gemeentelijk monument  

Deze monumenten zijn op de verbeelding aangegeven met de “specifieke bouwaanduiding – monument”.

Dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie

In onderhavig bestemmingsplan is voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin een cultuurhistorische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd worden.

3.7 Verkeer en parkeren

Eindhoven op Weg

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt dan ook het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Stratum buiten de Ring beschreven.

Wegencategorisering

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

In het plangebied komen geen stroomwegen voor. Er is een beperkt aantal gebiedsontsluitingswegen, waar het verkeer wordt gebundeld en het snelheidsregime 50 km/uur is: de Geldropseweg en St. Petrus Canisiuslaan. Dit zijn de donkerpaarse wegen in onderstaande afbeelding.

In het plangebied komt ook een weg uit de categorie 'wijk- en buurtontsluitingswegen' voor, waar een snelheidsregiem geldt van 30 of 50 km/uur. Dit is de St. Bonifaciuslaan. Dit zijn de lichtpaarse wegen in onderstaande afbeelding. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen' deel uit van busroutes of primaire of secundaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op met betrekking tot het aantal en de vorm van snelheidsremmende voorzieningen.

Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregiem van 30 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0016.png"

Afbeelding wegencategorisering plangebied

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat 3 soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. De snelfietsroute in het plangebied worden gevormd door de Geldropseweg (onderdeel van snelfietsroute Best - Geldrop). De snelfietsroutes zijn van het hoogste kwaliteitsniveau. Op een snelfietsroute moet een fietser in principe non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrijliggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend verkeer.

In en nabij het plangebied is ook een aantal primaire fietsroutes gelegen: Floralaan-West, Floralaan-Oost, Tivolilaan, St. Petrus Canisiuslaan, Roostenlaan, Jan van Eyckgracht (zuidoost), Rick Woutersweg en Rielsedijk. De primaire fietsroutes zijn ook van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken komen overeen met die van snelfietsroutes, maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren is iets lager.

Daarnaast is een groot aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat zijn de dunne gestippelde lijnen in onderstaande afbeelding. Secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrijliggende of aanliggende fietspaden zijn, maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0017.png"

Afbeelding fietsnetwerk plangebied

Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van 2 netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

Het plangebied wordt zowel door HOV-routes als ontsluitende lijnen ontsloten. De Geldropseweg vormt de HOV-route, zie onderstaande afbeelding.

De HOV-routes hebben een hoge kwaliteit: het zijn directe routes met in principe eigen infrastructuur (busbaan of busstrook), prioriteit bij verkeerslichten en een hoge busfrequentie. Ook de haltevoorzieningen zijn van hoge kwaliteit en zijn voorzien van goede fietsparkeervoorzieningen. In de huidige OV-concessie (tot eind 2016) volgen de doorgaande buslijnen 10, 20, 24, 170, 171, 172 en 187 de HOV-routes (HOV routes Geldropseweg en Aalsterweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0018.png"

Afbeelding HOV-netwerk plangebied

De ontsluitende lijnen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. In de lopende OV-concessie (tot eind 2016) wordt het plangebied bediend door de ontsluitende lijnen 10, 20 en 24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0019.png"

Afbeelding ontsluitende buslijnen plangebied

Wegen die onderdeel zijn van een busroute dienen zodanig te worden ingericht dat de overlast voor het openbaar vervoer wordt geminimaliseerd, bijvoorbeeld door toepassing van busvriendelijke snelheidsremmende voorzieningen. Wijzigingen van busroutes zijn alleen mogelijk over wegen die voldoende ruimte en verkeersveilige en leefbare verkeersoplossingen (kunnen) bieden.

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan/nieuwe ontwikkelingen eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld, waarbij het uitgangspunt is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd (zie artikel 30). Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld (gepubliceerd Gemeenteblad van 10 juni 2016, nr. 41).

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden zodat parkeeroverlast in woonwijken wordt voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto’s aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo’n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0020.png"

Figuur: Groen en recreatievoorzieningen

Onderhavig plangebied is in de kaart 'Ruimtelijke strategieën' in het Groenbeleidsplan aangeduid als 'stad, rood bepalend' (grotendeels) en 'structureel stadsgroen' (deels).Tussen onderdelen van de structureel groenstructuur in Stratum is specifiek benoemd dat enkele groene schakels te ontwikkelen zijn om het netwerk te verbeteren. Het structureel stadsgroen is als uitwerking van het Groenbeleidsplan in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, perceelsgewijs vastgesteld. Daarin zijn tal van grotere en kleinere groenvlakken als 'structureel groen op stedelijk niveau' of 'structureel groen op wijk- en buurtniveau' aangeduid.

Strategie 'Stad, rood beeldbepalend'

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie 'Structureel stadsgroen'

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Op basis van het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003 is toevoeging van niet-groene voorzieningen slechts mogelijk als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.

3.8.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten. De bescherming van waardevolle bomen en gebiedsgewijze bescherming van bomen (stad, groen beeldbepalend) is eveneens in het Bomenbeleidsplan uitgewerkt.

Binnen het plangebied staan grote aantallen basisbomen, deze bomen zijn volgens het beleid in principe vervangbaar. In grote delen van het plangebied zijn ook vele waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier) aanwezig. Deze bomen dienen in principe te worden behouden waarbij, bij werkzaamheden in de buurt van deze bomen, uit een bomeneffectanalyse moet blijken of en welke maatregelen daarbij nodig zijn.

3.8.3 Verordening bomen 2015

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002). De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'. Volgens de planning worden de 'nadere regels Bomen' in het tweede kwartaal van 2015 vastgesteld.

Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunnging te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 cm (op een stamhoogte van 130 cm).

De groene kaart kent de volgende onderdelen:

  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • bomen op percelen met een oppervlakte van 500m2 of groter;
  • bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur;
  • waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier);
  • monumentale bomen;
  • basis bomen

In de 'nadere regels Bomen' worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor overlast, compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag en aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals kerken, scholen en kinderopvang aanwezig.

3.10 Detailhandel

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien moeten regionale afspraken worden gemaakt in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking en vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er is een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0021.png"
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.10.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0022.png" Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  • 1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  • 2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  • 3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.10.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven

Op 15 december 2015 is de detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” opgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:

Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Trafficlocaties
Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werkers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.

Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.

Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over Voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.

Positie en perspectief per stadsdeel

In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Boulevard-Zuid

Het centraal gelegen Boulevard-Zuid is de ontwikkellocatie binnen Stratum. Het plan voorziet in de komst van twee grote supermarkten als publiekstrekkers. Zij vormen de basis voor de levensvatbaarheid van alle winkels in het cluster. Om meer helderheid in de structuur aan te brengen blijft het van belang dat Boulevard-Zuid zich ontwikkelt tot wijkwinkelcentrum voor de inwoners van Stratum. Dit was reeds voorzien in de voorgaande detailhandelsnota maar de crisis in de vastgoedsector heeft vertraging tot gevolg gehad. Echter, de plannen zijn nog actueel en in 2015 start de uitvoering. De komst van een volwaardig wijkwinkelcentrum is ook nodig met het oog op het beperkte aanbod in relatie tot het aantal inwoners. In hoofdzaak bestaat de uitbreiding uit de bouw van twee supermarkten, aangevuld met speciaalzaken en frequent niet-dagelijks aanbod. Vinden de plannen geen doorgang dan is het perspectief van Boulevard-Zuid als winkelcluster slecht. De koopkrachtafvloeiing naar andere stadsdelen neemt dan toe.

Een sterk Boulevard-Zuid heeft gevolgen voor de huidige buurtsteunpunten aan de Roostenlaan, Sint Petrus Canisiuslaan en inmiddels ook de Jan Linders aan de Aalsterweg. Uitbreiding van deze concentraties is niet gewenst met het oog op de ontwikkeling van Boulevard-Zuid.

Roostenlaan

De Roostenlaan heeft in de huidige situatie binnen Stratum een rol als buurtcentrum voor de zuidelijke buurten binnen Stratum. Trekker voor het cluster is supermarkt Albert Heijn. Het aanbod wordt aangevuld met enkele winkels in diverse branches, zoals een bloemenzaak en een speelgoedzaak. Ook is er een aantal horecazaken gevestigd. De uitstraling is op orde. Het perspectief van de Roostenlaan is matig en dit is versterkt door de komst van een Jan Linders supermarkt in de voormalige showroom op het Galvanoterrein aan de Aalsterweg (buiten de Ring). Uit het oogpunt van de concentratiegedachte is dit een ongewenste ontwikkeling. De Roostenlaan en Boulevard-Zuid ondervinden hiervan hinder gezien de korte afstand.

Locatie Galvano Aalsterweg

Dit recent gevestigde steunpunt in de vorm van een solitaire supermarkt functioneert naar behoren. De autobereikbaarheid is bij drukte op de Aalsterweg problematisch, maar dit is een gegeven. Doorstroming van de Aalsterweg blijft belangrijker dan de bereikbaarheid van deze supermarkt. Mede hierom is uitbreiding van detailhandel op deze locatie niet gewenst. Qua ontwikkelingsrichting is voor deze locatie een versterking van de positie binnen de structuur niet gewenst gezien de potentiële invloed voor Boulevard Zuid en het cluster aan de Roostenlaan. Een stabilisatie van de huidige positie is gezien de verzorgingsstructuur in Stratum buiten de ring niet noodzakelijk.

Om de voorzieningenstructuur niet te ontwrichten is op basis van het nieuwe beleid besloten om alleen de bestaande supermarkten positief te bestemmen. Een eventuele toevoeging van een supermarkt kan alleen mogelijk worden gemaakt met een binnenplanse ontheffing. Dan kan op dat moment een concrete afweging worden gemaakt.

3.11 Horeca

Op 14 maart 2011 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 4 Lijst van horeca-activiteiten).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  • 1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  • 2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  • 3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Woongebieden

Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.

Winkelcentra/-gebieden

Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook an,,dere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

Radiaalwegen

Functiemenging via via wonen, kleinschalige kantoren, bedrijven en voorzieningen blijft daar waar mogelijk het streven voor de Radiaalwegen. Geconstateerd is dat buiten het centrum horeca verdwijnt, door o.a. strengere milieuwetgeving (geluid). De investeringen zijn te hoog voor deze locaties. In de praktijk betekent het dat het redelijk gaat met de buurtkroegen, totdat er klachten door omwonenden komen. Veel van deze (buurt)cafés worden overgenomen door allochtone ondernemers. Vaak krijgen deze cafés hierdoor een beslotener karakter. De algemene lijn blijft gehandhaafd. Deze is dat hier geen nieuwe cafés en koffiehuizen zijn toegestaan, tenzij er bijzondere omstandighedenaanwezig zijn om dit wel vrij te geven. Hierbij kan worden gedacht aan noodzakelijke verplaatsing van een bedrijf in de wijk, of instellingen met een sterke maatschappelijke functie die ruimte behoeven, dan wel horeca met een belangrijke buurt- of wijkfunctie. Dit restrictieve beleid vloeit

voort uit de woonbelangen. Er is geen reden om van dit beleid af te wijken. Echter ook hier moet rekening worden gehouden met de toenemende leegstand, voortschrijdende ranchevervaging en de toenemende moeilijk-

heid om horeca in afzonderlijke sectoren op te knippen. De Radiaalwegen worden Toelatingsgebied waarbij in beginsel nog steeds geen nieuwe cafés en koffiehuizen worden toegestaan.

Parken

Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Sportconcentratiegebieden

Eindhoven telt drie grootschalige sportconcentratiegebieden; De Genneper Parken, Sportconcentratiegebied Eindhoven Noord en De Karpen. Bij deze gebieden gaat het om de omvang van de sportieve activiteiten en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat nieuwe horecavoorzieningen op de sportconcentratiegebieden een autonome horecafunctie hebben. De Sportconcentratiegebieden worden gezien als toelatingsgebied.

Scholen

Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

Sportverenigingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.12 Bedrijvigheid

Binnen bedrijvigheid zijn verschillende functies te onderscheiden, namelijk detailhandel, horeca, dienstverlening, kantoorfuncties en andere dan genoemde typen bedrijvigheid. Met het laatste type bedrijvigheid wordt onder meer gedoeld op bedrijven waar het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren van goederen, vervoer, groothandel. Uit de inventarisatie blijkt dat er geen onaanvaardbare milieueffecten optreden.

3.13 Kantoren

De Kantorenstrategie 2012-2020 is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze zal ook verder vorm moeten krijgen door afstemming met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 14%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2012 circa 230.000 m². De verwachting is dat het overaanbod aan kantoorruimte voor een groot deel structureel van aard is. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio. Het is een logisch vervolg op eerder ingezet beleid, zoals de Prioriteitennota 2011 – 2014 en het bevriezen van 100.000 m² nieuwbouw kantoorruimte op de locatie Land Forum.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied/centrum, Centrumschilmilieu (o.a. Strijp-S) en snelwegmilieu (o.a. Flight Forum). Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomstbestendige m² nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom bij voorkeur bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren, op geprioriteerde locaties en middels toekomstbestendige gebouwen, blijft echter belangrijk voor de Brainport-ambities van onze stad.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren.
Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. De bestaande kantoren worden als zodanig bestemd. Nieuwe kantoren worden niet toegelaten.

3.14 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die tot belemmeringen leiden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.

4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Voor dit bestemmingsplan is de Lijst van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast, waarbij 'bedrijven in enge' zin als uitgangspunt is genomen. Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport/recreatie-inrichtingen, onderwijs en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen (zoals kapsalons, huisartsenpraktijken, advocatenkantoren) zijn niet in de lijst opgenomen. Daarnaast worden bedrijfstypen uitgesloten waarvan gesteld mag worden dat zij - gezien hun aard - niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of niet voor kunnen komen. Vervolgens wordt de lijst beperkt tot de voor het plangebied toelaatbaar geachte milieucategorieën (categorieën 1 en 2).

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggend plan zijn de volgende geluidgevoelige bestemmingen opgenomen:

  • a. een woongebouw
  • b. een onderwijsgebouw;
  • c. een ziekenhuis;
  • d. een verpleeghuis;
  • e. een verzorgingstehuis;
  • f. een psychiatrische inrichting;
  • g. een kinderdagverblijf
  • h. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet, zijnde een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van andere gemeenten kunnen worden aangesloten
  • i. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
4.2.2 Wegverkeerslawaai

Het plan ligt in de zone van de Aalsterweg, de Antoon Coolenlaan, de Boutenslaan, de Floralaan-Oost, de Floralaan-West, de Heezerweg, de Leenderweg, de Leostraat, de Neushoornstraat, de Piuslaan, de St. Bonifaciuslaan, de St. Petrus Canisiuslaan en de Tivolilaan, wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50/70 km per uur, bestaande uit 2-4 rijstroken, met een zonebreedte van 200-350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.

In het kader van de nota "Eindhoven op weg" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op deze wegen in het plangebied kunnen deze verder buiten beschouwing worden gelaten.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd d.d.op 19 maart 2015 (bijlage 2 van de toelichting). Alhoewel er in dit plan niet wordt voorzien in nieuwe woningen, is wel besloten om akoestisch onderzoek uit te voeren. Mocht een concreet initiatief zich aandienen, dan kan dit aan het akoestisch onderzoek getoetst worden en snel medewerking worden verleend.

Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

4.2.3 Railverkeerslawaai

Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn.

4.2.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein. Met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt geen nieuw zonebesluit genomen.

4.2.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt niet in binnen de 25 K.E.lijn van het vliegveld.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wet luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de

bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor (PM10) en (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Planbeschrijving en toetsing

Het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is de het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; 1 april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; 1 januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

  • Er is een inrichting nabij het plangebied die invloed heeft;
  • Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
  • Op circa 930 meter van het plan is de spoorlijn Eindhoven-Weert gelegen.
4.4.2 Risicobronnen

Inrichtingen

Risicovolle-inrichtingen

LPG-tankstation:

Binnen het plangebied is het LPG-tankstation Bogaard aan het Floraplein gelegen. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Een LPG-tankstation is een categoriale inrichting volgens het Bevi. Dit houdt in dat het plaatsgebonden risico is weergegeven in de Revi. Het plaatsgebonden risico voor nieuwe plannen moet worden afgelezen uit tabel 1 van de Revi. In de vergunningen van het LPG-tankstation is de doorzet van LPG beperkt tot 1000 m3/jaar. Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) van de tankstations is 45 meter vanaf de vulpunten LPG, 25 meter vanaf de ondergrondse tanks LPG en 15 meter vanaf de afleverzuilen LPG. De risicocontouren zijn op de verbeelding weergegeven. Nergens overschrijdt het plaatsgebonden risico de grenswaarde of richtwaarde zoals genoemd in het Bevi.

Groepsrisico

Voor de hoogte van het groepsrisico is een berekening alleen uitgevoerd voor de huidige situatie, omdat het een zogenaamd actualisatieplan plan betreft. Hierdoor zal het groepsrisico niet toenemen ten gevolge van het plan. In bijlage 1 is de berekening terug te vinden. De berekening is uitgevoerd met de Rekentool volgens Revi 2004 en Revi 2007. Revi 2007 houdt rekening met de maatregelen die zijn opgenomen in het LPG-convenant, welke zullen worden uitgevoerd door de LPG-branche. In het convenant is afgesproken dat de LPG-sector vóór 1 januari 2010 maatregelen treft die de externe veiligheidsrisico's verminderen bij de overslag van een LPG-tankwagen naar een LPG-opslagtank en langs de transportroute van LPG-tankwagens. Het gaat om de volgende twee maatregelen:

  • Het toepassen van een verbeterde vulslang op LPG-autogastankauto's. Door het toepassen hiervan daalt de kans op een lekkage of een breuk en vermindert het aantal knelpunten met het plaatsgebonden risico.
  • Het aanbrengen van een hittewerende coating op alle LPG-tankwagens. Dit levert de brandweer in het geval van een ongeluk tijdwinst op waardoor zij meer mogelijkheden heeft om een explosie te voorkomen. Door de coating vermindert het aantal situaties met een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico, zowel bij de tankstations als langs wegroutes.

Door het treffen van voornoemde veiligheidsmaatregelen worden de externe veiligheidsrisico's kleiner. Als gevolg daarvan zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico met betrekking tot bestaande LPG-tankstations in de Revi in maart 2007 verkleind en wordt het groepsrisico door de maatregelen lager. Het groepsrisico ligt voor beide LPG-tankstations onder de oriëntatiewaarde.

Propaantank < 13 m3

Nabij het plangebied is de algemene begraafplaats “Stratum” gelegen. Op deze begraafplaats is een propaantank van 2,5 m3 aanwezig. Het invloedsgebied van deze tank ligt over het plangebied. De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour. Omdat de inrichting niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

 

Gasdrukregel- en meetstations

Binnen het plangebied zijn gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, te weten aan de Schweitzerlaan 41, Kerstroosplein 7 en Orchideeenstraat 61. Tevens zijn er twee type C, tot en met 40.000 m3/h, gelegen binnen het gebied, te weten aan de Piuslaan 185 en Wolfsven 22. Volgens het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.

 

Tabel veiligheidsafstanden  
Categorie-indeling   Opstellingswijze   Kwetsbare objecten   Beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
    (semi-)Ondergronds station   4 meter   2 meter  
    Kaststation   6 meter   4 meter  
    Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  
C   Alle stations t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas   15 meter   4 meter  
    Alle stations boven 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas   25 meter   4 meter  

 

Gemeentelijke wegen

De locatie ligt binnen het invloedsgebied van de Piuslaan en de Leenderweg.

In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico over onder de oriëntatiewaarde.

Begin 2008 zijn met de Regionale brandweer afspraken gemaakt dat zij in bepaalde gevallen niet om advies gevraagd hoeven te worden maar dat kan worden volstaan met een standaard advies. Het betreft bij ontwikkelingen langs lokale wegen met kleine omvang (< 50 woningen). Het plan maakt geen ontwikkeling mogelijk. Onderhavig initiatief voldoet aan deze gestelde criteria.

Spoor

Het plangebied ligt voor een zeer klein gedeelte binnen de 1% letaliteitsgrens van het spoor. Conform het Besluit externe veiligheid dient dan een beperkte verantwoording te worden doorlopen.

Binnen de gemeente Eindhoven is voor het gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter dan de transportassen. Deze verantwoording is opgenomen in de visie externe veiligheid en is vastgesteld door de raad.

4.4.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie Externe Veiligheid is de Stratum aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.4.4 Groepsrisicoverantwoording

Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 21 september 2015 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven.

Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico

Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied spoor en gemeentelijke wegen. Verder een risicovolle bedrijf (Bevi) gelegen binnen het plangebied. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd van het LPG-tankstation (bijlage 1). Uit de risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. Voor de exacte hoogtes wordt verwezen naar bijlage 1.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor de risicovolle bedrijven zijn milieuvergunningen verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (BBT). Door het treffen van de eerder genoemde veiligheidsmaatregelen worden de externe veiligheidsrisico's kleiner.

Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. Vanuit economisch oogpunt dient de gemeente de woonfuncties de mogelijkheid te geven om te kunnen groeien. Hierdoor dienen locaties te worden aangewezen. In het vigerende bestemmingsplan is het gebied al bestemd als wonen. Het bestemmingsplan is een zogenaamd actualisatieplan. Op de bronnen heeft het bestemmingsplan, behoudens de eigen personencapaciteit, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  • explosie (druk)
  • brand
  • het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten de LPG-tankstations en de propaantank, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.

Brand

Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 35 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Het plan ligt op meer dan 30 meter van het spoor.

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is makkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van panden. In het bouwbesluit is geregeld dat mechanische ventilatie uitgezet kan worden.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

De opkomsttijd van de tankautospuit in het gebied voldoet zoals deze in het besluit Veiligheidsregio's is vastgesteld. De bereikbaarheid en bluswatervoorziening is getoetst aan de 'beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening'. Het bestemmingsplan betreft een groot bestaand gebied. In de huidige situatie voldoet de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening aan ten minste de minimale eis.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Met zelfredzaamheid wordt bedoeld de mate waarin personen zich in veiligheid kunnen brengen bij een incident. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bewoners van woningen zelfredzaam zijn.

Conclusie

Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.

4.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0023.jpg"

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.


Pijler 1: Energie

De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:


1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.


2) Windturbines

In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.

3) Warmte Koude Opslag

De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.


Pijler 2: Bouwen en Wonen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij actualisatiebestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Dit bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden geen nieuwe bouwontwikkelingen mogelijk gemaakt.

4.6 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.

Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging (zie fig 1):

  • 4. Aalsterweg 135; minerale olie verontreiniging is gesaneerd
  • 5. Orchideeënstraat; het grondwater is ernstig verontreinigd met vluchtige organische koolwaterstoffen
  • 6. Fuchsiastraat; grond en grondwater zijn ernstig verontreinigd met vluchtige organische koolwaterstoffen
  • 7. Leenderweg 150; minerale olie verontreiniging is gesaneerd
  • 8. Leenderweg 198; grond en grondwater zijn ernstig verontreinigd met minerale olie
  • 9. Leenderweg 269-281; grond en grondwater zijn ernstig verontreinigd met minerale olie
  • 10. De Roosten (Schweizerlaan); voormalige stortlocatie, grondwater is ernstig verontreinigd met vluchtige organische koolwaterstoffen
  • 11. Hazenloop 3; de grond is ernstig verontreinigd met zware metalen
  • 12. Heezerweg (weiland); de grond is ernstig verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB
  • 13. Neushoornstraat; de grond is ernstig verontreinigd met zware metalen en PAK

Daarnaast is bekend dat ten zuidwesten van het plangebied een omvangrijke grondwater aanwezig is (zie fig. 1). Deze verontreinig kan een belemmering vormen voor omvangrijke grondwater onttrekkingen of voor bodemenergiesystemen in de omgeving.

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend zijn die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

Figuur 1.

  • 1. afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80262-0301_0024.png"

4.7 Natuur

De Flora- en faunawet biedt het juridisch kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Verspreid over het hele plangebied zijn de laatste jaren beschermde soorten waargenomen, zowel in groengebieden als in bebouwd gebied. Handelingen die negatieve effecten tot gevolg kunnen hebben zijn alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Voorkomende soorten als huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen, die het hele jaar door zijn beschermd, in gebouwen. Ook aantasting van deze verblijfplaatsen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Het is aan te bevelen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te bevorderen door in nieuwbouwprojecten standaard verkrijgbare alternatieven te verwerken (bijvoorbeeld nestpannen, neststenen en vleermuizenkokers).

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Het toevoegen van een woonfunctie voor een aantal gebouwen in het plangebied leidt alleen tot een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie. Het aspect flora en fauna levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring II 2016 is een zogenaamd actualisatieplan. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

De in 2009 in werking getreden Waterwet ziet toe op het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en milieu vastgestelde Nationaal Waterplan 2016 - 2021 moet voor wat de ruimtelijke aspecten betreft gezien worden als een structuurvisie en is bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem, het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het water beheer. In een 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat worden de condities en maatregelen voor het operationeel beheer beschreven die gericht zijn op het bereiken van die doelen. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem  
A-wateren binnen plangebied   Ja, de KD106  
B-wateren binnen plangebied   Ja  
Keurgebied binnen plangebied?   Ja, Attentiegebied  
Binnen 25-100 jaarszone?   Ja, 25-jaarszone kwetsbaar  
Binnen boringsvrije zone?   Ja (aangrenzend aan waterwingebied)  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Staan vermeld in de bodemparagraaf  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Nee  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Ja, verplaatsing van een bouwvlak op een bestaande kavel  
5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Stratum buiten de ring II is gesitueerd in het zuiden van Eindhoven, specifiek in Stratum. In het oosten van het plangebied bevindt zich de watergang KD106. Dit is een keurwatergang van Waterschap de Dommel. Het plangebied valt gedeeltelijk binnen de 25-jaarszone kwetsbaar en binnen de boringsvrije zone van Aalsterweg t.b.v drinkwaterwinning. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Voor deze zone is geen regeling opgenomen in de planregels, aangezien de bepalingen in de Provinciale Milieuverordening afdoende zijn.

5.3.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn in openbaar terrein verschillende greppels, sloten en oppervlaktewateren aanwezig. Deze maken deel uit van diverse waterstructuren en dienen voor de afwatering en berging van grondwater en hemelwater afkomstig van de aangesloten verharding.

5.3.4 Verharding

Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en aan buitengebied.

5.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.6 Grondwater

In het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 15,00 & 18,70 m. Het plangebied staat bij de gemeente bekend als gebied met hoge winterse grondwaterstanden. In een deel van het gebied is drainage aangebracht om potentiele grondwateroverlast te voorkomen.

5.3.7 Regenwater

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. Delen van de riolering in het gebied zijn gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Andere delen in dit gebied zijn gescheiden uitgevoerd. Bij de gescheiden stelsels in het plangebied wordt het regenwater afkomstig van de verharding via het hemelwaterstelsel afgevoerd naar de Tongelreep. Het hoofdtracé voor de afvoer van hemelwater naar de Tongelreep ligt in de Roostenlaan, Floralaan-west en Anton Coolenlaan. Tevens loost er een hemelwaterriool ter plaatse van de Theo Koomenlaan op de Tongelreep. Het plan 'De Kruidenbuurt Noord' is geen onderdeel van dit bestemmingsplan, het maakt echter wel onderdeel uit van de waterstructuur Stratum en het daarbij behorende geschieden rioolstelsel.

Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem of wordt afgevoerd via het aanwezige open water.

5.3.8 Afvalwater

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.3.9 Boringsvrijze zone (facultatief)

Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

5.4.1 Verharding

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is voorzien van zijn twee type rioolstelsels, namelijk een gemengd riool en gescheiden riolering.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.

5.4.2 Oppervlaktewater

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De bestaande A en B- wateren, inclusief de keurgebieden, blijven gehandhaafd.

5.4.3 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.4.4 Advies / overleg Waterschap

In mei 2015 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  • 2. hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
  • 3. om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden.
  • 4. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.
  • 5. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 7 januari 2016 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring II 2016" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In Artikel 1 Begrippen  wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De bestemmingen op de verschillende percelen zijn gebaseerd op het huidige feitelijke bestaande gebruik. Bij de basisbestemming is het gebruik op de begane grond als uitgangspunt genomen. Eventueel is een aanduiding toegevoegd, indien naast het bestaande gebruik meer functies aanwezig zijn dan wel beleidsmatig zijn toegestaan.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming “Bedrijf ” (artikel Artikel 3 Bedrijf )

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “ Bedrijven en milieuzonering”. Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen, zelfstandige kantoren en detailhandel (niet zijnde productiegebonden detailhandel) zijn eveneens uitgesloten.
 
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd.

Bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'(Artikel 4)

In het plangebied komen verschillende nutsvoorzieningen voor die als zodanig zijn bestemd.

Bestemmingen 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' en 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' (Artikel 5 en Artikel 6)

Voor de tankstations en de daarbij behorende voorzieningen zijn in het plangebied deze bestemmingen opgenomen.

Bestemming 'Bos'(Artikel 7)

Deze bestemming is gelegd op het bosgebied tussen de Leenderweg en de wijk Schuttersbosch en in delen van Schuttersbosch. De nadruk ligt mede op het behoud van de natuurlijke functie. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het vereiste van een omgevingsvergunning voor een aantal werken/werkzaamheden.

Bestemming 'Centrum' (Artikel 8)

Binnen deze bestemming is onder andere detailhandel en horeca mogelijk gemaakt. Deze winkelcentra vervullen een belangrijke functie voor de buurt voor de dagelijkse boodschappen, bijvoorbeeld Boulevard-Zuid is hieronder gebracht.

Bestemming 'Cultuur en ontspanning'(Artikel 9)

Deze bestemming is gelegd op het enige prostitutiebedrijf in het plangebied (Leenderweg 184).

Bestemming 'Detailhandel' (Artikel 10)

Langs de radialen (Aalsterweg en Leenderweg) en door het gehele plangebied zijn winkels gevestigd. Deze hebben een detailhandelsbestemming gekregen.

Bestemming 'Dienstverlening' (Artikel 11)

Deze bestemming voorziet in een bestemming voor dienstverlenende bedrijven.

Bestemming 'Gemengd' (Artikel 12)

Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is. Op bepaalde locaties kan zowel op de begane grond als op de verdieping gewoond worden. Daar waar alleen op de verdiepingen gewoond mag worden is geregeld middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'. In beginsel is kamerverhuur/onzelfstandige bewoning niet toegestaan. Indien een vergunning is verleend, is dit in de regels ondervangen door te verwijzen naar de bestaande situatie. In de definitiebepaling is een definitie opgenomen wat onder bestaande situatie wordt verstaan. Het gaat hier altijd om een legale situatie. Andere functies dan wonen zijn uitsluitend op de begane grond mogelijk.

Bestemming 'Groen' (Artikel 13)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming 'Horeca´ (Artikel 14)

Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied. Horecavestigingen die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebieden, zijn opgenomen in de bestemming `Gemengd´. Naar analogie van de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" bij de bestemming `Bedrijf´ is bij deze bestemming gebruik gemaakt van een "Lijst van horeca-activiteiten".

Bestemming 'Kantoor ' (Artikel 15)

Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis. In dit plangebied gaat het om twee kantorenlocaties. Op één locatie zijn op de begane grond garageboxen aanwezig. Deze zijn mogelijk gemaakt middels de functieaanduiding 'garagebox'.

Bestemming 'Maatschappelijk ' (Artikel 16)

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximum hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats'(Artikel 17)

Bestemming `Verkeer' (Artikel 18)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming `Verkeer - Garagebox´ (Artikel 19)

In verband met de specifieke verschijningsvorm is voor solitair staande garageboxen een aparte bestemming opgenomen.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 20)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming `Water´ (Artikel 21)

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Bestemming `Wonen - 1” (Artikel 22)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven, alsmede de gezamenlijke tuin. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bijgebouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. In beginsel is kamerverhuur/onzelfstandige bewoning niet toegestaan. Indien een vergunning is verleend, is dit in de regels ondervangen door te verwijzen naar de bestaande situatie. In de definitiebepaling is een definitie opgenomen wat onder bestaande situatie wordt verstaan. Het gaat hier altijd om een legale situatie.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Bestemming 'Wonen - 2' (Artikel 23)

In artikel 23 is een specifieke bouwregeling voor Schuttersbosch opgenomen. Deze regeling voorziet in een extra bescherming van de groene karakteristieke waarden met een omgevingsverguninningstelsel.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (Artikel 24)

Op het gebied Oud Roosten is deze dubbelbestemming gelegd.

Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie´( ( Artikel 25 )

De gronden binnen het plangebied die aangeduid zijn als cultuurhistorisch vlak binnen de Verordening Ruimte 2014 zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Hierover is reeds ingegaan in paragraaf 3.3.2.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Algemene gebruiksregels, de  Algemene afwijkingsregels, de Algemene aanduidingsregels en de 30 Overige regels.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien de het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie - eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of een overeenkomst, maar er is sprake is “kruimelgevallen”. Het bestemmingsplan is namelijk een zogenaamd actualisatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Conform artikel 1.3.1. Bro geeft een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden, hier kenbaarheid aan. Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro heeft op 15 januari 2014 op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De volgende vooroverleg reacties zijn ontvangen:
Waterschap de Dommel: Met het Waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft op 7 januari 2016 aangegeven akkoord te gaan met dit plan. De waterparagraaf is in hoofdstuk 5 van deze toelichting opgenomen.

Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 21 januari 2016 een positief advies gegeven over het bestemmingsplan.

De provincie Noord-Brabant heeft gereageerd bij brief van 5 februari 2016.

De provincie beperkt zich tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Provinciale Staten hebben de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte 2014 zoals deze luidt per 15 juli 2015 (hierna: Verordening). Voor de inhoudelijke afweging of het plan voldoende rekening houdt met de provinciale belangen, baseren zij zich op die documenten.

Provinciale belangen

In de Verordening zijn voorschriften opgenomen voor de borging en bescherming van de provinciale belangen. Deze provinciale belangen zijn onderverdeeld in algemene regels, structuren, aanduidingen en rechtstreeks werkende regels. Ten aanzien van het aantal toe te voegen woningen in relatie met de geldende regionale afspraken, is de provincie van mening dat het plan niet in overeenstemming is met de Verordening.

Wonen binnen bestaand stedelijk gebied

Artikel 4.3 van de Verordening bepaalt dat ingeval voorzien is in de nieuwbouw van woningen, het plan een verantwoording bevat over de relatie tot de afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg, de wijze waarop deze worden nagekomen en de verhouding tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. De harde plancapaciteit wordt uitgedrukt in aantallen woningen, opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Artikel 3.1, tweede lid onder c van de Verordening bepaalt dat ingeval van een stedelijke ontwikkeling, de verantwoording van het plan blijk geeft van zorgvuldig ruimtegebruik door toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Ook deze ladder vraagt onder meer een afweging in relatie tot de regionale behoefte en beschikbare ruimte. Met onderhavig plan wordt voor 50 woningen “de woonfunctie hersteld”. Niet duidelijk is hoeveel woningen er extra aan het bestaand stedelijk gebied worden toegevoegd wat niet in overeenstemming is met bovengenoemde bepalingen uit de Verordening.

In voorliggend plan zijn overigens gegevens opgenomen die niet actueel zijn. De gemeente haalt de Regionale Agenda Wonen (hierna: RAW) 2014 aan, terwijl er inmiddels een RAW 2015 is vastgesteld. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (hierna: RRO) van 16 december 2015 is de RAW 2015 behandeld. Voor wat betreft de realisatie van extra woningen binnen bestaand stedelijk gebied is ingestemd met het geactualiseerde woningbouwprogramma voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2025.Voor de onderlinge verdeling binnen de stedelijke regio Eindhoven – Helmond is besloten om voor 1 juni 2016 in regionaal verband de onderlinge verdeling vast te stellen. Voor tussenliggende periode is daarbij besloten dat de provincie bij beoordeling van plannen van de gemeente Eindhoven uit zal blijven gaan van de aantallen opgenomen in de BOR/BSGE-afspraken (3.780 woningen) en voor beoordeling van plannen van de overige gemeenten in deze stedelijke regio de aantallen uit de prognose zullen worden gehanteerd. Eveneens is besloten dat alle gemeenten de woningbouwmatrix volledig zullen invullen en locaties gaan benoemen.Conform de RAW 2015 heeft de gemeente Eindhoven momenteel een harde plancapaciteit van 5.835 woningen. In de huidige situatie (woningbouwafspraken 2014 t/m 2023) waarbij de gemeente in tien jaar tijd 3.780 woningen aan de voorraad toe zou moeten voegen, komt dit neer op een harde plancapaciteit van ruim 100% (5.835 versus 3.780* prognose + 1.790* verwachte sloop). Dit betekent dat, indien de afspraken worden gehandhaafd en er geen plannen worden geschrapt, de gemeente Eindhoven de komende periode geen plannen meer in procedure hoeft te brengen om aan de geldende woningbouwafspraak te voldoen.

Aanvullende informatie en afspraken

Zoals ook in het verslag van het RRO van 16 december 2015 is weergegeven, is vanuit de gemeente Eindhoven aandacht gevraagd voor het risico dat door de afspraak ontwikkelingen in Eindhoven stil komen te liggen. Daarop is aangegeven dat dit het ook noodzakelijk maakt om snel goede afspraken te hebben en is het aanbod gedaan eventuele ontstane grote problemen te melden. Vooralsnog zien wij geen reden om voorliggend bestemmingsplan niet te beoordelen op de wijze zoals binnen het RRO afgesproken. In algemene zin is duidelijk dat de vraag naar woningen momenteel groot is binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven. Het is dan ook zeer gewenst dat de stedelijke regio-gemeenten op zeer korte termijn komen tot geactualiseerde en realistische woningbouwafspraken binnen deze stedelijke regio die meer recht doen aan de huidige tijd en woningvraag van de markt. Voor meer inhoudelijke aspecten daarvan wordt verwezen naar de RAW waarin dergelijke thema’s nadrukkelijk aan de orde komen. Ten slotte merken wij op dat de, door de gemeente aangehaalde, gemeentelijke Woonvisie wel actueel is (december 2015), maar (nog) niet strookt met de op dit moment geldende regionaal gemaakte woningbouwafspraken die vooralsnog leidend zijn.

Conclusie

Op basis van de aangeboden gegevens als ook de in de RRO gemaakte afspraken constateren wij strijdigheid met de Verordening. Wij adviseren het plan te zijner tijd te bezien op basis van de te maken regionale afspraken.

Gemeentelijke reactie

De toevoeging van het aantal woningen (herstel van de woonfunctie op de begane grond) was bedoeld om leegstand van winkelpanden of andere panden te voorkomen. Voor de meeste panden is er nu geen sprake van leegstand. Nu deze toevoeging van woonfuncties niet onderbouwd kan worden in het kader van de regionale afspraken, is besloten om deze mogelijke functiewijziging niet op te nemen in dit bestemmingsplan. Te zijner tijd zal als de regionale afspraken bekend zijn en als de situatie zich per concreet geval gaat voordoen, een aparte ruimtelijke procedure voor de functiewijziging moeten worden doorlopen. Per geval zal dan een afweging gemaakt worden.

De tekst is aangepast en geactualiseerd.

9.3 Inspraak en samenspraak

Er zijn twee bijeenkomsten geweestL op 26 november en op 30 november 2015 over het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring II 2015. Hieronder volgt het verslag van deze bijeenkomsten.

Inleiding

Er zijn circa 7.700 wijkinfo's verstuurd. Vanwege het grote aantal adressen is besloten om twee informatieavonden te houden. In de wijkinfo is gecommuniceerd dat het om een bestemmingsplan gaat waarin de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd. Ontwikkelingen worden in de zogenaamde actualisatieplannen niet meegenomen, tenzij er besluitvorming is geweest, de onderzoeken aanwezig zijn en het kostenverhaal geregeld is.

Op 26 november waren circa 50 mensen aanwezig en op 30 november ruim 100 mensen.

Er is een presentatie gehouden over het bestemmingsplan en daarna is een uur de gelegenheid geweest voor het stellen van vragen. De presentatie is aan dit verslag gehecht.

Over de volgende onderwerpen zijn vragen gesteld/opmerkingen gemaakt:

1. Verkeer en parkeren

DAF wikkelt het verkeer niet alleen via de randweg af. Mag dat?

Gemeentelijke reactie: Het klopt dat een deel van het vrachtverkeer van en naar DAF

niet via de Ring/Leenderweg rijdt, maar via de route Petrus Canisiuslaan-Tivolilaan-Floralaan-Oost. Vrachtverkeer kan en mag gebruik maken van deze route, hoewel het wenselijk is dat zoveel mogelijk vrachtverkeer van en naar DAF via de Ring rijdt. Hierover zijn met DAF voor zover ons bekend geen afspraken gemaakt. Het maken van (bindende) afspraken is complexer dan het lijkt, omdat veel vrachtverkeer komt van honderden toeleveranciers van DAF. Het is onmogelijk om met ieder van die toeleveranciers individueel afspraken te maken. De gemeente zal deze kwestie in een regulier overleg met DAF bespreken.

Verzoek om van Tivolilaan 30 km weg te maken in verband met scheuren in de gevels van de huizen. Dit komt o.a. door het vrachtverkeer van DAF.

Gemeentelijke reactie: De Tivolilaan maakt deel uit van de ontsluitende verkeersstructuur (Floralaan-Oost, Tivolilaan, Petrus Canisiuslaan). Op gebiedsontsluitingswegen is een snelheidsregiem van 50 km/uur (soms 70 km/uur) van toepassing. Ook in het nieuwe wegencategoriseringsplan van de gemeente, waarbij aan iedere weg een specifieke wegfunctie is toegekend, is de Tivolilaan een gebiedsontsluitingsweg. Het snelheidsregiem zal dan ook niet worden bijgesteld naar 30 km/uur.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de as van Stratum? (Heezerweg, Korianderstraat, Leenderweg)

Gemeentelijke reactie: De herinrichting van een deel van de As van Stratum (Aalsterweg tot aan Leenderweg) is voorbereid. De start van de uitvoering is gepland in het 2e kwartaal van 2016. Naar verwachting zijn de werkzaamheden in oktober of november 2016 gereed.

De herinrichting van de Korianderstraat is gekoppeld aan de herinrichting van de Heezerweg buiten de Ring. Hiervoor is een definitief ontwerp gereed. De besteksvoorbereiding start in het 1e kwartaal van 2016. De uitvoering van Korianderstraat en Heezerweg zal volgens planning in april 2017 starten. De planning is afgestemd op andere plannen in de omgeving (zoals Boulevard-Zuid). De straten worden gefaseerd uitgevoerd.

2. Openbare ruimte

Graag na 16 jaar actie in de Korianderstraat voor het riool en parkeren. De bomen zijn vorig jaar gekapt en de rioolstank blijft.

Gemeentelijke reactie: Vanaf het voorjaar 2017 zal aansluitend op de werkzaamheden bij Boulevard Zuid de riolering opnieuw worden aangelegd.

Vrees voor het verdwijnen van groen.

Gemeentelijke reactie: De uitwisseling van groen en verkeer wordt zorgvuldig opgepakt. Groenstructuren die belangrijk zijn voor de buurt, zullen ook een groenbestemming krijgen. Snippergroen zal in de bestemming verblijf worden opgenomen om te voorkomen dat voor iedere verplaatsing van een parkeerplaats een bestemmingsplan moet worden herzien.

Geluidsscherm  aan Eindhovense kant snelweg A2/A67. Waarom ligt er aan de kant van de gemeente Eindhoven geen geluidsscherm langs de snelweg A67? Aan de Waalrese kant is wel een scherm geplaatst? Het verhaal gaat dat de gemeente vergeten is dit aan te vragen bij de provincie.

Gemeentelijke reactie: Ten tijde van de tracébesluitprocedure voor de aanleg van de snelweg is door Rijkswaterstaat voor het hele traject op woningniveau onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting. Het treffen van geluidwerende maatregelen was voor dit gedeelte van de snelweg niet nodig.

Het geluidscherm aan de Waalrese kant is door de gemeente Waalre zelf geïnitieerd ten tijde van de aanleg van de woonwijk de Voldijn. Overigens ligt de Voldijn ook dichter tegen de snelweg.

Kan er een geluidsscherm aan de Leenderweg komen ter hoogte Schuttersbosch net zoals aan de andere kant?

Gemeentelijke reactie: Aan de andere zijde van de weg bevinden zich woningen in grotere dichtheden en deze staan ook dichter op de Leenderweg. Vandaar dat de gemeente daarvoor een scherm heeft geplaatst. Vanaf 1986 geldt voor het Rijk in beginsel de plicht om voorzieningen te treffen voor dit soort wegen, maar deze situatie is voor het Rijk niet dusdanig hoog dat deze prioriteit heeft.

3. Nieuwe ontwikkelingen

Gerarduskerk: Is al bekend wat hier gaat gebeuren?

Gemeentelijke reactie: Er zijn diverse initiatieven geweest voor hergebruik van de kerk. Helaas hebben die nog steeds niet geleid tot een concreet haalbaar voorstel voor dit te handhaven gebouw.

Terrein rondom Tivolitoren: is al bekend welke ontwikkelingen er rondom en op het terrein van de voormalige Tivolikerk zijn? Waarom is de gymzaal nu ineens onderdeel van het nieuwe plan en waarom is dit niet gecommuniceerd met de werkgroep die zich hiermee bezig houdt? Kan de gemeente een ontwikkelaar dwingen om te gaan ontwikkelen? Het terrein ligt al jaren braak. In dit plan is de gymzaal meegenomen bij de ontwikkelingen. Is dit een wijziging ten opzichte van eerdere uitgangspunten?

Gemeentelijke reactie: De definitieve begrenzing van het gebied is nog niet bekend. Er wordt op het moment gewerkt aan gebiedskaders voor het gebied. Zodra de ontwikkelaar een conceptplan heeft, zal dit in de buurt worden gepresenteerd. De gemeente zal in de werkgroep tijdig communiceren wat de plannen zijn.

De gemeente heeft niet veel mogelijkheden om een ontwikkelaar te dwingen het terrein te gaan ontwikkelen. Alleen met een privaatrechtelijke overeenkomst kan de gemeente afspraken maken, maar afdwingen blijft lastig. Bij een groot maatschappelijk belang is een uiterste middel een onteigeningsprocedure waarbij de gemeente de grond onteigent. Dit is een langdurige zware procedure die de gemeente niet snel inzet. Overigens wordt dit wel gecommuniceerd met de ontwikkelaar.

Het is nog onduidelijk of de gymzaal wordt meeontwikkeld. Mogelijk dat deze nu een maatschappelijke bestemming krijgt en later toch wordt meegenomen in de ontwikkeling.

De driehoek Tijgerstraat/Neushoornstraat: Zijn de ontwikkelingen van Woonbedrijf al bekend? Omwonenden willen niet dat hoger gebouwd wordt dan 6 meter dakgoot. Hoe gaat het bestemmingsplan eruit zien voor deze driehoek? Er wordt geklaagd over het braakliggende terrein achter de woningen.

Gemeentelijke reactie: Woonbedrijf ontwikkelt een plan voor dit gebied en zij is in overleg met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandscommissie) van de gemeente. De vorm waarin dat gebeurt, wordt nog verkend. De gemeente heeft Woonbedrijf gevraagd om plannen tijdig te communiceren met omwonenden. Het bestemmingsplan voor de driehoek is nog niet bekend. Woonbedrijf zal gevraagd worden het braakliggende terrein te onderhouden.

Kantoren Aalsterweg: Waarom mag je niet overal kantoren in de statige panden aan de Aalsterweg?

Gemeentelijke reactie: Omdat er sprake is van grote leegstand in de kantorenmarkt is het kantorenbeleid erop gericht om kantoren niet zomaar overal toe te staan.

Sportschool Aalsterweg: Of er aan de Aalsterweg wel een sportschool mag aangezien er een aanduiding dienstverlening op zit.

Gemeentelijke reactie: Binnen de bestemming dienstverlening mag ook een sport-/fitnessschool aamwezig zijn.

Verzoek om de horecabestemming aan de Leenderweg 259 te mogen wijzigen in iets anders.

Gemeentelijke reactie: De gemeente heeft daar waar mogelijk geregeld dat er ook gewoond mag worden op de begane grond. Hierbij mag een uitbreiding plaatsvinden van de verdieping naar de begane grond. Meer wooneenheden worden echter niet toegestaan. Hiervoor moet apart een aanvraag worden ingediend bij de gemeente. Er wordt dan een zogenaamde leefbaarheidstoets gedaan. Hierbij wordt gekeken naar onder andere de bestaande situatie in de buurt en of de nieuwe toevoeging geen overlast veroorzaakt.

Heezerweg 256c: Op Heezerweg 256C (voormalige supermarkt SPAR) staat in het bestemmingsplan aangegeven C (SW-1). Hiermee is de bestemming op de begane grond verplicht detailhandel/commercie. Ik zou hier graag zien dat op de begane grond naast detailhandel ook wonen mogelijk is. Immers, er is veel overcapaciteit en niet op voorhand is in te schatten of de ontwikkeling Boulevard Zuid deze niet in stand houdt. Het zou dan mogelijk moeten zijn om van deze winkelruimte woningen te maken.

Gemeentelijke reactie: deze aanpassing was in eerste instantie overgenomen. Nu echter de provincie in het kader van de regionale afspraken strijd met de Verordening Ruimte constateert, is besloten om deze aanpassing niet mee te nemen. Mocht er in de toekomst sprake zijn van een gebruikswijziging dan zal onderzocht worden of medewerking kan worden verleend op basis van een ruimtelijke procedure.

Wie ontwikkelt Kruidenbuurt-Noord?

Gemeentelijke reactie: De gemeente adviseert om hierover contact op te nemen met woningbouwcorporatie Trudo.

4. Bestemmingsplanvragen

Wat wijzigt er nu precies ten opzichte van het huidige bestemmingsplan?

Gemeentelijke reactie: In hoofdlijnen wordt het volgende anders in het nieuwe bestemmingsplan:

Kamerbewoning en woningsplitsing worden in het nieuwe bestemmingsplan niet meer zonder meer toegestaan (alleen nog met een ontheffingsprocedure);

Bestemmingen op de begane grond zoals horeca, detailhandel, maatschappelijk, dienstverlening of gemengd krijgen ook de mogelijkheid om te veranderen in wonen (mits dit kan op grond van de Wet geluidhinder);

De strafbepaling en de nadere eisenregeling is uit het bestemmingsplan gehaald;

De bouwregeling voor hoofdgebouwen is aangepast. In plaats van als bestaand is bij de woningen opgenomen een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Indien er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle gebieden dan is de hoogte als bestaand gebleven. Dan mag dus niet hoger gebouwd worden als bestaand;

Indien er geen sprake is van structureel groen is het snipper groen opgenomen in een bestemming Verblijf. Hierbij zal altijd een zorgvuldige afweging gemaakt worden als er groen moet worden verplaatst.

Wat gebeurt er met nieuwe aanvragen ten aanzien van kamerbewoning voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan?

Gemeentelijke reactie: Zolang het huidige bestemmingsplan niet is vastgesteld, zal er aan verzoeken voor kamerbewoning medewerking moeten worden verleend.

Welke bestemming heeft het Rendierveld?

Gemeentelijke reactie: Aan het Rendierveld zijn woonbestemmingen, verkeer en groen opgenomen.

Wat is de bestemming van het voormalig parochieterrein achter de school en evenwijdig aan Leenderweg grenzend aan Menthellapad?

Gemeentelijke reactie: Het terrein ten noorden van het Menthellapad heeft een groenbestemming. Het perceel ten zuiden van het Menthellapad een maatschappelijke bestemming.

5. Diversen :

Openingstijden horeca: Welke openingstijden voor horeca hanteert de gemeente voor de horeca in de Roostenlaan?

Gemeentelijke reactie: Er geldt een sluitingstijd van 2.00 uur ´s nachts.

Er wordt aandacht gevraagd voor de toename van luchtvervuiling en geluidhinder.

Gemeentelijke reactie: de gemeente neemt deze opmerking voor kennisgeving aan.

Tegemoetkoming thuiszorg is komen te vervallen. Wethouder heeft aangegeven dat overgang naar gemeente geen financiële consequenties zou hebben (in voorlichting ovo in Eikenburg).

Gemeentelijke reactie: Deze vraag is doorgeleid naar het sociale domein met het verzoek om aan de vraagsteller te beantwoorden.

Hoe hoog mag beplanting zijn op de erafscheiding, welke soort en wat moet de afstand tot de erfgrens zijn?

Gemeentelijke reactie: Een bestemmingsplan regelt alleen de hoogte van bouwwerken. Bij woningen mogen schuttingen 2 meter hoog zijn en voor de voorgevelrooilijn van de woning 1 meter.

Ten aanzien van beplanting is titel 4 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing (vanaf artikel 37 regelt) Artikel 42 regelt het volgende:

Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.

De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.

De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven.

Ter zake van een volgens dit artikel ongeoorloofde toestand is slechts vergoeding verschuldigd van de schade, ontstaan na het tijdstip waartegen tot opheffing van die toestand is aangemaand.

Wijk Eikenburg: Is het mogelijk om hier een beschermd stadsgezicht van de maken?

Gemeentelijke reactie: Gelet op de gave stedenbouwkundige structuur van deze naoorlogse wijk zal de gemeente het gebied als cultuurhistorisch waardevol aanmerken. Dit betekent dat er niet zonder meer gesloopt mag worden en dat ontwikkelingen in de structuur moeten passen.

Aanvulling: In tegenstelling tot het ontwerpbestemmingsplan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan de Waarde-Cultuurhistorie van het gebied gehaald. Dit omdat naar aanleiding van zienswijzen van de Abbestichting en de Stichting bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven gebieden alleen opgenomen als deze zijn aangewezen op de Cultuurhistorische waardenkaart. Dit is namelijk het vastgestelde beleid voor Eindhoven. Het gebied zal mogelijk worden meegenomen bij een actualisatie van de Cultuurhistorische waardenkaart.

Monumenten: Waarom staan niet alle monumenten op de verbeelding?

Gemeentelijke reactie: Deze zullen voordat het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt

gelegd, worden verwerkt.

6. Communicatie  Sommige bewoners geven aan dat er weinig over ontwikkelingen wordt gecommuniceerd. Mensen willen tijdig worden ingelicht, niet pas op het moment dat er een afgerond plan ligt, dan is het te laat. Ook bij aanleg van nieuwe wegen, parkeren en riolering wil men regelmatig terugkoppeling over de plannen en de planning.

Omdat op deze avond geen nieuwe ontwikkelingen worden gepresenteerd hebben sommige inwoners het gevoel voor niks te komen.

Gemeentelijke reactie: De gemeente vindt het vervelend dat het gevoel van voor niks komen leeft bij de bewoners. Er verandert bij de zogenaamde actualisatie van bestemmingsplannen feitelijk niks. Dit soort avonden is dan ook bedoeld om mensen te informeren over het nieuwe bestemmingsplan, eventueel gerust te stellen dat er niks verandert en om eventuele fouten uit het plan te halen. De ontwikkelingen moeten op andere momenten in de buurt worden gepresenteerd. Deze doorlopen hun eigen samenspraaktraject. De gemeente laat het initiatief hiervoor steeds meer bij de ontwikkelende partij liggen. Deze zal tijdig met de bewoners in gesprek moeten gaan. De gemeente zal wel naar ontwikkelaars communiceren om tijdig met de bewoners in overleg te gaan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 7 april tot en met 18 mei 2016 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van woensdag 6 april 2016 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 6 zienswijzen ontvangen. In het raadsbesluit en de Nota van zienswijzen zijn deze beantwoord.