direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stratum buiten de Ring I 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80249-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen actueel zijn, dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaren. Het bestemmingsplan is op 31 oktober 2005 vastgesteld en dus bijna 10 jaar oud. Om die reden is dit actualisatiebestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan is tevens de aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering opgenomen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van DAF. Dit gebeurt in combinatie met het toepassen van stil asfalt op de Geldropseweg zodat per saldo de gecumuleerde geluidbelasting van het weg- en industrielawaai afneemt. Hierbij wordt aanvullend opgemerkt dat DAF - naast hetgeen in dit bestemmingsplan geregeld wordt - voor daadwerkelijke veranderingen of uitbreidingen van de bedrijfsactiviteiten die afwijken van de thans geldende vergunning ook een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (milieuvergunning) nodig heeft. In het kader van die vergunning worden alle relevante milieuaspecten getoetst, beschreven en waar nodig onderzocht.

Omdat de geluidzonering ook over twee percelen (te weten Geldropseweg 440 en 442) in het buitengebied is gelegen, zijn deze twee percelen ook meegenomen in dit plangebied.

Het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring I 2016" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in het zuidoostelijke deel van Eindhoven. Het plangebied wordt begrensd door de Geldropseweg, Piuslaan, Sint Bonifaciuslaan, Neushoornstraat en Puttensedreef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0001.jpg"

Luchtfoto plangebied (rood omlijnd).

Het plangebied omvat de woonbuurten/woonwijken Burghplan en een deel van Puttense Dreef. Daarnaast zijn de percelen aan de Geldropseweg 440 en 442, gelegen in het buitengebied, meegenomen in het plangebied.

1.3 Voorgaande plannen

Het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring I 2016" vervangt het volgende:

  • een gedeelte van het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring 2004, vastgesteld door de raad op 31 oktober 2005 (op 11 april 2006 gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant);
  • een gedeelte van het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Kade, vastgesteld door de raad op 25 juni 2013. Het gaat hierbij enkel om de Geldropseweg, omdat op deze weg een reconstructie zal plaatsvinden, in de zin van het toepassen van stil asfalt.
  • een klein gedeelte van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de raad op 22 augustus 2006 (op 17 april 2007 gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant). Het gaat hierbij enkel om de percelen gelegen aan de Geldropseweg 440 en 442.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0002.jpg"

Noordelijk deel van vigerend bestemmingsplan Stratum buiten de Ring 2004

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Op 1 januari 1920 annexeerde Eindhoven de omliggende gemeenten Gestel en Blaarthem, Stratum, Strijp, Tongelre en Woensel. Stratum wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1325. Over het algemeen wordt aangenomen dat de naam duidt op een woonplaats aan de straat. Als we kijken op de (oudste) stadsplattegrond van omstreeks 1560, zien we veel bebouwing langs de Stratumsedijk en de Leenderweg. Er zijn meer oude namen in Stratum bewaard gebleven. De wijknaam Kortonjo verwijst naar een oud landgoed, waarvan aan de Aalsterweg nog een deel bestaat. De wijknaam Putten herinnert aan een deel van Zesgehuchten, dat in 1972 door Eindhoven werd geannexeerd.

Het bewoonde deel van het oude Stratum lag destijds vrijwel geheel binnen de ring. Afgezien van enkele landgoederen (De Burgh, Eikenburg en later Kortonjo) bestond het deel daarbuiten vrijwel alleen uit bossen en heidevelden. Door het wijdse gebied liepen enkele zandwegen naar het zuiden (Leenderweg en Heezerweg). In de tweede helft van de eeuw werd de Geldropseweg aangelegd als onderdeel van de nieuwe provinciale weg van Stratum naar Weert en later ook de Tongelresestraat als verbinding van Stratum met Lieshout. De Geldropseweg bestond als zandweg al eerder tot de Voorterweg; het verkeer ging toen via die weg verder richting Geldrop en Tongelre. De Tongelresestraat was nieuw en sloot aan op het bestaande tracé bij de Kievitlaan in Tongelre. Belangrijk voor de structuur van het dorp was ook de aanleg van het Eindhovensch Kanaal, dat in 1846 gereedkwam.

De Stratumse bevolking leefde aanvankelijk hoofdzakelijk van wat het land opbracht. Toen in de 19e eeuw de industrie tot ontwikkeling kwam, had dat direct gevolgen. Rond de haven van het Eindhovensch Kanaal en elders aan bestaande wegen in de buurt van Eindhoven vestigden zich textiel- en sigarenfabrieken en later ook andere bedrijven. De arbeidskrachten werden voor een groot deel van buiten aangetrokken. De bevolking groeide van ruim 1400 in 1850 via ruim 4000 in 1900 naar ruim 7500 in 1920.

Kort voor 1920 ontwierpen de architecten Cuypers en Kooken een uitbreidingsplan voor heel Groot-Eindhoven, waarbij zij ook aandacht schonken aan het open gebied tussen die radialen. Onder meer door een stelsel van rondwegen trachtten zij de verbindingen tussen de latere stadsdelen te verbeteren en de verkeersproblemen op te lossen. Ook schiepen zij ruimte voor stedelijke voorzieningen als parken en zwembaden. Latere gemeentelijke uitbreidingsplannen bouwden op hun plan voort.

Het Stratumse gemeentebestuur haakte al voor 1920 op de plannen in door nieuwe buurten te projecteren binnen de ring, waarbij tegelijk ook een deel van die ringweg werd aangelegd. Nadat einde jaren dertig het Witte Dorp was opgetrokken, trok de gemeente na de Tweede Wereldoorlog de lijn door richting Geldrop met onder meer het Burghplan en de Sintenbuurt. Tegelijk werd de ringweg voltooid, die een goede verbinding gaf met zowel Tongelre als Gestel. Later zou nog een andere vroeg geprojecteerde verbinding worden gerealiseerd met de aanleg van de Antoon Coolenlaan, die Gestel via de Floralaan, Tivolilaan en St. Petrus Canisiuslaan verbindt met de Geldropseweg. In 1972 vond een grenscorrectie plaats, waarbij het Geldropse Tivoli en de gehuchten Riel en Putten bij Eindhoven werden gevoegd. Dit bood de stad de mogelijkheid door te bouwen aan de Sintenbuurt en het Burghplan, terwijl hier later de wijk Gijzenrooi nog zou verrijzen.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Opbouw

Stratum is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart (Eindhoven Centrum) zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Binnen het plangebied bevindt zich de noordelijke grens van een lob die gevormd wordt door bedrijventerrein De Kade.

Verkeersstructuur

De structuur van het stadsdeel Stratum wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur van Eindhoven. De radialen verdelen Stratum als het ware in "taartpunten" en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de Geldropseweg (die gelegen is binnen het plangebied). De door de wegen gevormde taartpunten worden op hun beurt weer doorsneden door de ring en door de doorgaande verbinding Anton Coolenlaan-Floralaan-Tivolilaan- St. Petrus Canisiuslaan.

Groen en water
Binnen het plangebied bevindt zich een aantal groengebieden die herkenbaar aanwezig zijn en deel uitmaken van een belangrijke groenstructuur. Zo zijn er verschillende groenstructuren in Stratum die evenals de ontsluitingswegen naar het centrum een radiale structuur hebben en het buitengebied min of meer verbinden met groengebieden binnen de ring zoals:
- het Glorieuxpark via de Jan van Eyckgracht met Riel en omgeving;
- het Glorieuxpark via de groenstrook aan de Hadewychlaan, het park Sint Bonifaciuslaan en de groengebieden langs de Neushoornstraat en Puttense Dreef.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0003.jpg"

Park aan de Sint Bonifaciuslaan.

2.3 De buurten

In het plangebied bevinden zich twee buurten; Burghplan en een groot gedeelte van Puttense Dreef.

In het onderstaande wordt een korte beschrijving van deze woonbuurten gegeven. Belangrijk daarbij is de karakteristiek en de sfeer van de buurt. Bijzondere aspecten zullen nader worden toegelicht.

De buurt Burghplan is vernoemd naar het oude landgoed De Burgh. De buurt (circa 1955) bestaat uit de hoofdas Jan van Eyckgracht met aan noordzijde hofjes waaraan tweelaagse, deels geschakelde woningen en aan de zuidzijde haaks op de straat opgetrokken hoogbouw waartussen tweelaagse bebouwing. Opvallend zijn de veel toegepaste ruime plantsoenen. Door de opzet en de bebouwingstypen vertoont de wijk een gevarieerde aanblik. Bijzonder is de hoogbouw met loggia's waarbij in een traditionele bouwwijze een nieuw woonconcept werd gerealiseerd. Het Burghplan is het eerst grote woningbouwplan in Eindhoven na de Tweede Wereldoorlog. Op basis van de wijkgedachte en het door J. Kuiper ontworpen Plan in Hoofdzaak (1950) verrees een compleet nieuwe wijk buiten de rondweg. Aan de gehele wijk werkten vijf architecten. Dat was vanwege de bewust geplande verscheidenheid, ook in stedenbouwkundig opzicht een bijzondere ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0004.jpg" Hoofdas Jan van Eyckgracht.

In deze buurten zijn drie winkelstrips aanwezig: aan de Bonifaciuslaan, aan de Moreelselaan en aan de St. Petrus Canisiuslaan. Aan de laatstgenoemde winkelstrip is een grote supermarkt gevestigd die als trekker fungeert. De meeste maatschappelijke voorzieningen zijn gelegen aan de Kardinaal de Jongweg: een basisschool, een activiteitencentrum, een peuterzaal en een kerk. Voorts omvat de buurt een school voor voortgezet onderwijs (pleincollege de Burgh) en een grote sporthal.

Het openbaar groen is ongelijk verdeeld in de buurt, met name het noordoostelijk deel is slecht bedeeld. Opvallend is de groenstructuur die vanaf het Glorieuxpark tot aan het buitengebied loopt (Riel en omgeving). Vooral het park aan de Sint Bonifaciuslaan valt daarbij op. De vijver aan de Geert Grootestraat met de aanliggende monumentale bomen is een hoogwaardig parkgebied waarmee zuinig dient te worden omgesprongen. Het deel van het park aan de Sint Bonifaciuslaan waarin recent laagbouw is opgenomen is van mindere kwaliteit.

2.4 Projecten

In dit bestemmingsplan is de aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering opgenomen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van DAF. DAF heeft aangegeven dat de huidige zonegrens uit 1986, dat is de grens waarbuiten het industrielawaai niet meer dan 50 dB(A) mag zijn, te beperkend is voor de ontwikkelingen die de komende jaren worden voorzien.

Het eenzijdig toestaan van een verhoging van de geluidbelasting is echter ongewenst. Tegelijk met het verruimen van de zone wordt een wegdek van zeer stil asfalt op de Geldropseweg aangebracht. Door deze maatregel wordt de toename van de geluidbelasting op de gevels van het overgrote merendeel van de bestaande woningen, wanneer het geluid van de auto's en van de industrie worden opgeteld, beperkt. In een enkel geval blijkt uit het akoestisch onderzoek dat er wel sprake is van een geringe toename van de geluidbelasting, het betreft de adressen Geldropseweg 450, Jan van Eyckgracht 181 en 187 en Van Renesseweg 2/6/10/14. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan het aspect geluid als gevolg van de aanpassing/ uitbreiding van de geluidszonering .

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de keuzes in dit bestemmingsplan passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan waarin tevens de aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering is opgenomen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van DAF. Dit past binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale

belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is inmiddels opgenomen in het Bro. (art. 3.1.6)
    De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Het rijk geeft als nationaal belang 13 aan dat een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten moet plaatsvinden. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van DAF vastgelegd. De aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Er is gekozen om de regels zoveel mogelijk direct door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, zoals bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan.

Als nationale belangen in het Barro worden genoemd:
- Rijksvaarwegen
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- Kustfundament
- Grote rivieren
- Waddenzee en waddengebied
- Defensie
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
- Elektriciteitsvoorziening
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
- Ecologische hoofdstructuur
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is geen sprake van een 380 Kv hoogspanningsleiding binnen onderhavig plangebied.

Verder zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn algemene regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0005.jpg"

Afbeelding Rarro (november 2014) besluitsubvlak militair luchtvaartterrein vliegbasis Eindhoven.

Onderhavig plangebied ligt volgens het Rarro niet binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en/of de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven en levert dan ook geen evenuele belemmeringen op voor het militaire luchtvaartterrein.

3.2.4 De Luchtvaartnota (2009)

De visie, verwoord in de Luchtvaartnota, is gericht op het verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame luchtvaart en luchthavens voor een sterke Nederlandse economie. Een optimale internationale bereikbaarheid door de lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De ambitie is om de verbindingsplaats in Europa te zijn waar nationale en internationale bedrijven hun mondiale ambities kunnen realiseren. Hoewel de afspraken voor de lange termijn voor de planhorizon van dit plan minder relevant zijn, zijn de geformuleerde uitgangspunten wel van belang voor de gemeente Eindhoven.

Ten aanzien van de luchthaven Eindhoven gelden de volgende uitgangspunten:

  • de status van de luchthaven als militaire luchthaven blijft onveranderd;
  • voor de ontwikkeling van Schiphol op middellange termijn zal Eindhoven 35.000 vliegtuigbewegingen extra accommoderen. Deze afspraken over het accommoderen van extra vliegtuigbewegingen worden in een Luchthavenbesluit vastgelegd;
  • de uitbreiding van het civiele medegebruik mag niet ten koste gaan van de Nederlandse militaire functies op de luchthaven;
  • de ontwikkeling dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij de groene innovatieve ambitie van de regio en Brainport-doelen.

In 2011 is de Luchtvaartnota geactualiseerd. De belangrijkste conclusie van de actualisatie van de luchtvaartnota en de herijking naar de marktontwikkeling in de luchtvaart is dat er serieus rekening gehouden moet worden dat de grens op Schiphol van 510.000 vliegtuigbewegingen binnen 5 à 10 jaar aan de orde kan zijn. De noodzaak van de ontwikkeling van Eindhoven Airport N.V. is hiermee nogmaals bevestigd.

Het onderhavige plangebied ligt in de zuidoostelijke hoek van de gemeente Eindhoven op ruime afstand van Eindhoven Airport.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0006.png"

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  • de groenblauwe structuur
  • het landelijk gebied
  • de stedelijke structuur
  • de infrastructuur

Dit plangebied valt binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

3.3.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen wordenm en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0007.jpg"

Uitsnede uit hoofdstructurenkaart Verordening Ruimte, plangebied globaal aangegeven (zwart omlijnd).

Het plangebied valt voornamelijk binnen de stedelijke structuur. Alleen de twee percelen aan de Geldropseweg (440 en 442) vallen binnen de stuctuur groenblauwe mantel. Deze percelen zijn in dit plangebied opgenomen omdat de (nieuwe) contour van de geluidszonering over deze percelen valt. Deze contour wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat op deze percelen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied zijn de volgende kaarten van belang.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is grotendeels aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0008.jpg"

Uitsnede uit de kaart van de Verordening Ruimte 2014 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Plangebied is zwart omlijnd.

Met uitzondering van verruiming van de geluidsruimte voor DAF voorziet dit plan niet in nieuwe ontwikkelingen.


Themakaart natuur en landschap

Op deze themakaart staan de structuren en aanduidingen rondom natuur en landschap. Alleen de twee percelen aan de Geldropseweg (440 en 442) zijn in het plangebied aangemerkt als 'structuur - Groen-blauwe mantel'. Volgens artikel 6.1 van de Verordening zijn dit gebieden die vanuit het bodem- en watersysteem essentieel zijn voor het behoud en ontwikkeling van natuurwaarden. Het bestemmingsplan moet gericht zijn op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0009.jpg"

Uitsnede uit de kaart van de Verordening Ruimte 2014 'Structuur - Groen blauwe mantel'. Het gedeelte van het plangebied waar het om gaat is met de zwarte pijl aangegeven (begrenzing van het plangebied, gedeeltelijk, is rood omlijnd).

Zoals hierboven reeds aangegeven, vinden er geen ontwikkelingen plaats op deze percelen. De percelen zijn in dit bestemmingsplan meegenomen omdat de aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering onder andere betrekking heeft op deze percelen.

Het gedeelte van het plangebied dat op de kaart van de Verordening ruimte 2014 is aangemerkt als 'structuur - groen-blauwe mantel' is op de verbeelding tevens bestemd als 'Waarde -Natuur' (dubbelbestemming). In de regels zijn regels opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige waterhuishouding, ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Het is niet zonder meer mogelijk om een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren.

Themakaart cultuurhistorie

Op deze themakaart staan o.a. de complexen die van cultuurhistorisch belang zijn, de aardkundig waardevolle gebieden en de cultuurhistorische vlakken. Het woonperceel aan de Geldropseweg 442 is in dit plangebied aangeduid als 'cultuurhistorisch vlak'. In de Verordening is aangegeven dat plannen, projecten of handelingen op gronden die zijn aangeduid als 'Cultuurhistorisch vlak' niet zijn toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dit betekent dat het bestemmingsplan moet voorzien in een beschermende regeling zoals een vergunningstelsel en waar nodig verbodsbepalingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0010.jpg"

Uitsnede uit de kaart van de Verordening Ruimte 2014 'Aanduiding - Cultuurhistorisch vlak'. Het gedeelte van het plangebied waar het om gaat is met de zwarte pijl aangegeven (begrenzing van het plangebied, gedeeltelijk, is rood omlijnd).

Het gedeelte van het plangebied dat op de kaart van de Verordening ruimte 2014 is aangemerkt als 'Aanduiding - cultuurhistorisch vlak' is op de verbeelding tevens bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorie -1' (dubbelbestemming). In de regels zijn regels opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Het is niet zonder meer mogelijk om een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren.

Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines

Op deze kaart staan de structuren en aanduidingen rond landbouw en windturbines. De twee percelen aan de Geldropseweg (440 en 442) zijn in dit plangebied aangeduid als 'beperkingen veehouderij'. In dergelijke gebieden gelden (vergaande) beperkingen voor bestaande veehouderij. In het plangebied is geen veehouderij aanwezig, noch een agrarische bestemming. In dit bestemmingsplan hoeven hiervoor dan ook geen regels opgenomen te worden.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande past dit bestemmingsplan binnen het geldende provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.

3.4.1.1 Buiten transformatiegebied

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0011.png"

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'wonen'. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Dit bestemmingsplan betreft een actualiseringsplan waarin alleen wordt voorzien in uitbreiding van de geluidsruimte voor DAF.

3.5 Volkshuisvesting

In dit plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voor doen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.

Regionaal woningbouwprogramma

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.

In 2014 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 tot en met 2023 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2023 nog 3775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologisch 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Het plangebied ligt niet binnen een archeologische waardevol of archeologisch verwachtingsgebied. Hier hoeft dan ook geen rekening mee gehouden te worden. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988) direct gemeld te worden aan de Afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Binnen het plangebied is het Burghplan aangeduid als historische stedenbouwkundige structuur. Daarnaast ligt binnen het plangebied het Sint Bonifatiuspark, als onderdeel van het historisch landschap. Verschillende wegen maken deel uit van de historische wegenstructuur van voor en na 1900.

Burghplan

Dit is een woonwijk uit circa 1955, waarvan de Jan van Eyckgracht de centrale as vormt. Aan de noordzijde hiervan zijn hofjes gesitueerd met tweelaagse, deels geschakelde, woningen. Aan de zuidzijde staat haaks op de straat opgetrokken hoogbouw, waartussen tweelaagse bebouwing. De hoogbouw is uitgevoerd in een traditionele baksteenarchitectuur en kenmerkt zich door zadeldaken, trappenhuizen en loggia's. Opvallend zijn de veel toegepaste, ruime plantsoenen. Door opzet en bebouwingstypen vertoont de wijk een gevarieerde aanblik.

Het Burghplan is het eerste grote woningbouwplan in Eindhoven van na de Tweede Wereldoorlog. Op basis van de wijkgedachte en het door J. Kuiper ontworpen Plan in Hoofdzaak (1950) verrees een compleet nieuwe wijk buiten de rondweg (tegenwoordig de Ring geheten). Aan de gehele wijk werkten vijf architecten. Dat was vanwege de bewust geplande verscheidenheid, ook in stedenbouwkundig opzicht een bijzondere ontwikkeling.

Opvallend aan de zuidzijde van het Burghplan is het plandeel van de hand van architect B. Clement, aan de Geert Grootestraat e.o.. Dit ensemble van 73 woningen onderscheidt zich in belangrijke mate van de omringende bebouwing door een meer romantische architectuuropvatting, die weinig aansluiting lijkt te hebben bij de aangrenzende plandelen in Stratum Oost, welke gekenmerkt wordt door een meer zakelijke Wederopbouwarchitectuur.

Sint Bonifatiuspark

Dit park is, in samenhang met de omliggende buurt, in 1958 ontworpen door de Afdeling Plantsoenen van de gemeente Eindhoven. Typerend is de diagonale strakke lijnvoering van zowel het padenpatroon als de langgerekte vijver met een geknikte oeverlijn. Haakse hoeken ontbreken vrijwel geheel. Daarnaast wordt het beeld bepaald door een grote speelweide en een groot aantal, deels monumentale, bomen. Aan de westzijde wordt de vijver geflankeerd door een speelplaats met een kleine lichtblauwe vijver. Hier zorgen heestergroepen voor een zekere beslotenheid. Aan de Sint Bonifatiuslaan en de Sint Lidwinastraat wordt het park begrensd door rijen essen. Aan de overige zijden heeft het park een overwegend open karakter. Op het park wordt een dubbelbestemming gelegd "Waarde - historisch groen.

Historische wegenstructuur

De Geldropseweg, Rik Woutersweg en Brakenstraat zijn aangeduid als historische wegenstructuur voor 1900. De Piuslaan is aangeduid als historische wegenstructuur na 1900.

Het plan voorziet in beginsel in behoud van de bestaande situatie. Er zal dus op basis van het voorliggende plan geen structurele aantasting van de stedenbouwkundige structuren, wegen en landschap kunnen plaatsvinden.

Dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie

In onderhavig bestemmingsplan is voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin een cultuurhistorische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd worden.

Het gedeelte van het plangebied dat op de kaart van de Verordening ruimte 2014 is aangemerkt als 'Aanduiding - cultuurhistorisch vlak' is op de verbeelding tevens bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorie -1' (dubbelbestemming). In de regels zijn regels opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Het is niet zonder meer mogelijk om een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren.

Monumenten

In het plangebied komen het volgende beschermde monument voor:

Adres   Functie   Type monument  
Piuslaan 93/Geert Grootestraat 101   School   Gemeentelijk monument  

Deze krijgt een specifieke bouwaanduiding 'monument'.

3.7 Verkeer en parkeren

Eindhoven op Weg

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt dan ook het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Stratum buiten de Ring beschreven.

Wegencategorisering

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

In het plangebied komen geen stroomwegen voor. Er is een beperkt aantal gebiedsontsluitingswegen, waar het verkeer wordt gebundeld en het snelheidsregiem 50 km/uur is: de Geldropseweg en St. Petrus Canisiuslaan. Dit zijn de donkerpaarse wegen in onderstaande afbeelding.

In het plangebied komt ook een weg uit de categorie 'wijk- en buurtontsluitingswegen' voor, waar een snelheidsregiem geldt van 30 of 50 km/uur. Dit is de St. Bonifaciuslaan. Dit zijn de lichtpaarse wegen in onderstaande afbeelding. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen' deel uit van busroutes of primaire of secundaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op met betrekking tot het aantal en de vorm van snelheidsremmende voorzieningen.

Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregiem van 30 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0012.png"

Afbeelding wegencategorisering plangebied

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat 3 soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. De snelfietsroute in het plangebied worden gevormd door de Geldropseweg (onderdeel van snelfietsroute Best - Geldrop). De snelfietsroutes zijn van het hoogste kwaliteitsniveau. Op een snelfietsroute moet een fietser in principe non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrijliggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend verkeer.

In en nabij het plangebied is ook een aantal primaire fietsroutes gelegen: Floralaan-West, Floralaan-Oost, Tivolilaan, St. Petrus Canisiuslaan, Roostenlaan, Jan van Eyckgracht (zuidoost), Rick Woutersweg en Rielsedijk. De primaire fietsroutes zijn ook van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken komen overeen met die van snelfietsroutes, maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren is iets lager.

Daarnaast is een groot aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat zijn de dunne gestippelde lijnen in onderstaande afbeelding. Secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrijliggende of aanliggende fietspaden zijn, maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0013.png"

Afbeelding fietsnetwerk plangebied

Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van 2 netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

Het plangebied wordt zowel door HOV-routes als ontsluitende lijnen ontsloten. De Geldropsweg vormt de HOV-route, zie onderstaande afbeelding.

De HOV-routes hebben een hoge kwaliteit: het zijn directe routes met in principe eigen infrastructuur (busbaan of busstrook), prioriteit bij verkeerslichten en een hoge busfrequentie. Ook de haltevoorzieningen zijn van hoge kwaliteit en zijn voorzien van goede fietsparkeervoorzieningen. In de huidige OV-concessie (tot eind 2016) volgen de doorgaande buslijnen 10, 20, 24, 170, 171, 172 en 187 de HOV-routes (HOV routes Geldropseweg en Aalsterweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0014.png"

Afbeelding HOV-netwerk plangebied

De ontsluitende lijnen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. In de lopende OV-concessie (tot eind 2016) wordt het plangebied bediend door de ontsluitende lijnen 10, 20 en 24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0015.png"

Afbeelding ontsluitende buslijnen plangebied

Wegen die onderdeel zijn van een busroute dienen zodanig te worden ingericht dat de overlast voor het openbaar vervoer wordt geminimaliseerd, bijvoorbeeld door toepassing van busvriendelijke snelheidsremmende voorzieningen. Wijzigingen van busroutes zijn alleen mogelijk over wegen die voldoende ruimte en verkeersveilige en leefbare verkeersoplossingen (kunnen) bieden.

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan/nieuwe ontwikkelingen eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld, waarbij het uitgangspunt is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd (zie artikel 23). Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld (gepubliceerd Gemeenteblad van 10 juni 2016, nr. 41).

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden zodat parkeeroverlast in woonwijken wordt voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto’s aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo’n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0016.png"

Figuur: Groen en recreatievoorzieningen

Onderhavig plangebied is in de kaart 'Ruimtelijke strategieën' in het Groenbeleidsplan aangeduid als 'stad, rood bepalend' (grotendeels) en 'structureel stadsgroen' (deels).Tussen onderdelen van de structureel groenstructuur in Stratum is specifiek benoemd dat enkele groene schakels te ontwikkelen zijn om het netwerk te verbeteren. Het structureel stadsgroen is als uitwerking van het Groenbeleidsplan in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, perceelsgewijs vastgesteld. Daarin zijn tal van grotere en kleinere groenvlakken als 'structureel groen op stedelijk niveau' of 'structureel groen op wijk- en buurtniveau' aangeduid.

Strategie 'Stad, rood beeldbepalend'

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie 'Structureel stadsgroen'

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Op basis van het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003 is toevoeging van niet-groene voorzieningen slechts mogelijk als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.

3.8.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten. De bescherming van waardevolle bomen en gebiedsgewijze bescherming van bomen (stad, groen beeldbepalend) is eveneens in het Bomenbeleidsplan uitgewerkt.

Binnen het plangebied staan grote aantallen basisbomen, deze bomen zijn volgens het beleid in principe vervangbaar. In grote delen van het plangebied zijn ook vele waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier) aanwezig. Deze bomen dienen in principe te worden behouden waarbij, bij werkzaamheden in de buurt van deze bomen, uit een bomeneffectanalyse moet blijken of en welke maatregelen daarbij nodig zijn.

3.8.3 Verordening bomen 2015

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002). De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'. Volgens de planning worden de 'nadere regels Bomen' in 2016 vastgesteld.

Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunnging te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 cm (op een stamhoogte van 130 cm).

De groene kaart kent de volgende onderdelen:

  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • bomen op percelen met een oppervlakte van 500m2 of groter;
  • bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur;
  • waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier);
  • monumentale bomen;
  • basis bomen

In de 'nadere regels Bomen' worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor overlast, compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag en aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals kinderopvang (Korein Kinderplein), peuterspeelzaal (PeuterPlaza), R.K. Parochie centrum Stratum, basisschool Beppino Sarto,VMBO De Burgh/vakcollege Eindhoven, huisartsenpraktijk en fysiotherapie.

3.10 Detailhandel

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien moeten regionale afspraken worden gemaakt in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking en vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er is een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0017.png"
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.10.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0018.png" Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  • 1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  • 2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  • 3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.10.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven

Op 15 december 2015 is de detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” opgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:

Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Trafficlocaties
Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werkers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.

Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.

Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over Voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.

Positie en perspectief per stadsdeel

In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Binnen het plangebied is aan de St. P. Canisiuslaan een winkelconcentraat in de zin van een buurtsteunpunt. Daarnaast zijn winkels aanwezig aan de Moreelselaan en St. Bonifaciuslaan. Verder is geen detailhandel mogelijk (en aanwezig) in het plangebied.

Om de voorzieningenstructuur niet te ontwrichten is op basis van het nieuwe beleid besloten om alleen de bestaande supermarkten positief te bestemmen. Een eventuele toevoeging van een supermarkt kan alleen mogelijk worden gemaakt met een binnenplanse ontheffing. Dan kan op dat moment een concrete afweging worden gemaakt.

3.11 Horeca

Op 14 maart 2011 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  • 1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  • 2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  • 3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Woongebieden

Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.

Winkelcentra/-gebieden

Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook an,,dere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

Radiaalwegen

Functiemenging via via wonen, kleinschalige kantoren, bedrijven en voorzieningen blijft daar waar mogelijk het streven voor de Radiaalwegen. Geconstateerd is dat buiten het centrum horeca verdwijnt, door o.a. strengere milieuwetgeving (geluid). De investeringen zijn te hoog voor deze locaties. In de praktijk betekent het dat het redelijk gaat met de buurtkroegen, totdat er klachten door omwonenden komen. Veel van deze (buurt)cafés worden overgenomen door allochtone ondernemers. Vaak krijgen deze cafés hierdoor een beslotener karakter. De algemene lijn blijft gehandhaafd. Deze is dat hier geen nieuwe cafés en koffiehuizen zijn toegestaan, tenzij er bijzondere omstandighedenaanwezig zijn om dit wel vrij te geven. Hierbij kan worden gedacht aan noodzakelijke verplaatsing van een bedrijf in de wijk, of instellingen met een sterke maatschappelijke functie die ruimte behoeven, dan wel horeca met een belangrijke buurt- of wijkfunctie. Dit restrictieve beleid vloeit

voort uit de woonbelangen. Er is geen reden om van dit beleid af te wijken. Echter ook hier moet rekening worden gehouden met de toenemende leegstand, voortschrijdende ranchevervaging en de toenemende moeilijk-

heid om horeca in afzonderlijke sectoren op te knippen. De Radiaalwegen worden Toelatingsgebied waarbij in beginsel nog steeds geen nieuwe cafés en koffiehuizen worden toegestaan.

Parken

Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Sportconcentratiegebieden

Eindhoven telt drie grootschalige sportconcentratiegebieden; De Genneper Parken, Sportconcentratiegebied Eindhoven Noord en De Karpen. Bij deze gebieden gaat het om de omvang van de sportieve activiteiten en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat nieuwe horecavoorzieningen op de sportconcentratiegebieden een autonome horecafunctie hebben. De Sportconcentratiegebieden worden gezien als toelatingsgebied.

Scholen

Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

Sportverenigingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.12 Bedrijvigheid

Binnen bedrijvigheid zijn verschillende functies te onderscheiden, namelijk detailhandel, horeca, dienstverlening, kantoorfunctie en andere dan genoemde typen bedrijvigheid. Met het laatste type bedrijvigheid wordt onder meer gedoeld op bedrijven waar het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren van goederen, vervoer, groothandel. Binnen het plangebied komt het laatst genoemde type bedrijvigheid nauwelijks voor. Er zijn twee bedrijflocaties aanwezig in het plangebied:

- groothandel Versteeg aan de Moreelselaan 90

- een verkooppunt van motorbrandstoffen (zonder LPG) aan de St. Bonifaciuslaan.

Naast de genoemde bedrijvigheid zijn aan de Moreelselaan, St. Petrus Canisiuslaan, St. Bonifacislaan en op de hoek van de Geldropseweg en Piuslaan winkels, detailhandel, horeca kantoren en dienstverlening aanwezig. Deze functies zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Gemengd' of 'Kantoren'.

3.13 Kantoren

De Kantorenstrategie 2012-2020 is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze zal ook verder vorm moeten krijgen door afstemming met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 14%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2012 circa 230.000 m². De verwachting is dat het overaanbod aan kantoorruimte voor een groot deel structureel van aard is. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio. Het is een logisch vervolg op eerder ingezet beleid, zoals de Prioriteitennota 2011 – 2014 en het bevriezen van 100.000 m² nieuwbouw kantoorruimte op de locatie Land Forum.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied/centrum, Centrumschilmilieu (o.a. Strijp-S) en snelwegmilieu (o.a. Flight Forum). Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomstbestendige m² nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom bij voorkeur bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren, op geprioriteerde locaties en middels toekomstbestendige gebouwen, blijft echter belangrijk voor de Brainport-ambities van onze stad.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren.
Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. In het bestemmingsplan zijn twee kantoorlocaties aanwezig, te weten op de hoek aan de Geldropseweg en Piuslaan en aan de St. Lutgartstraat. Deze zijn als zodanig bestemd.

3.14 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die tot belemmeringen leiden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.

4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Voor dit bestemmingsplan is de Lijst van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast, waarbij 'bedrijven in enge' zin als uitgangspunt is genomen. Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport/recreatie-inrichtingen, onderwijs en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen (zoals kapsalons, huisartsenpraktijken, advocatenkantoren) zijn niet in de lijst opgenomen. Daarnaast worden bedrijfstypen uitgesloten waarvan gesteld mag worden dat zij - gezien hun aard - niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of niet voor kunnen komen.Vervolgens wordt de lijst beperkt tot de voor het plangebied toelaatbaar geachte milieucategorieën (categorieën 1 en 2).

In dit plangebied is alleen aan de Moreelselaan de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Op deze locatie is groothandel Versteeg gevestigd. Tevens is een atelier aanwezig op deze locatie. Het tankstation is bestemd als 'Bedrijf - verkooppunt mototrbrandstoffen zonder LPG'.

4.2 Geluid

4.2.1 Industrielawaai - uitbreiding zone industrieterrein

In dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de zone van industrieterrein Daf/Kanaaldijk Noord ten zuiden van het industrieterrein opgenomen en vastgelegd. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of de aanleg/reconstructie van wegen.

Wet geluidhinder 
De Wet geluidhinder heeft tot doel dat er geen nieuwe geluidhindersituaties ontstaan. Dat wordt bereikt door van te voren de maximale geluidbelasting op gevels van geluidgevoelige functies vast te leggen. Geluidgevoelige functies zijn onder meer woningen, scholen en ziekenhuizen. Uitgangspunt van de Wet geluidhinder is dat de geluidbelasting van de gevel door het industrielawaai de 50 decibel (eenheid van geluidbelasting, hierna dB(A) ) niet te boven gaat. Dit is de ideale situatie. Deze 50 dB(A) wordt de voorkeursgrenswaarde genoemd. Dat wil niet zeggen dat onder de 50 dB(A) geen geluid op de gevel komt maar het geluid onder deze voorkeursgrenswaarde wordt aanvaardbaar geacht. Dit omdat een dergelijk geluidniveau voor verreweg de meeste mensen niet hinderlijk is en geen overlast geeft. Omdat gevels en ramen geluidwerend zijn, is de geluidbelasting in gebouwen altijd lager.

Uitbreiding van de zone van industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord
DAF heeft aangegeven dat de huidige zonegrens uit 1986, dat is de grens waarbuiten het industrielawaai niet meer dan 50 dB(A) mag zijn, te beperkend is voor de ontwikkelingen die de komende jaren worden voorzien.

Het eenzijdig toestaan van een verhoging van de geluidbelasting is echter ongewenst. Wanneer tegelijk met het verruimen van de zone een wegdek van zeer stil asfalt op de Geldropseweg wordt aangebracht, wordt - wanneer het geluid van de auto's en van de industrie worden opgeteld - een toename van de geluidbelasting aanzienlijk beperkt. In een enkel geval blijkt uit het akoestisch onderzoek dat er wel sprake is van een (geringe) toename van de geluidbelasting, het betreft de adressen Geldropseweg 450, Jan van Eyckgracht 187 en Van Renesseweg 2/6/10/14.

Akoestisch onderzoek
DPA Cauberg-Huygen heeft een akoestisch onderzoek ingesteld naar wat de gevolgen zijn van de verruiming van de zone in combinatie met het stille wegdek. De resultaten staan weergegeven in de notitie 20141312-09 “Akoestisch onderzoek aanpassing zone van terrein DAF Toelichting op resultaten van akoestisch onderzoek tbv verruiming van de zone” van 27 oktober 2015. Dit onderzoek is maakt als bijlage 1 onderdeel uit van de toelichting.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting van een aantal woningen in de zone ten gevolge van het industrielawaai meer dan 50 dB(A) bedraagt. Voor de woningen die nu al in de zone liggen is een geluidbelasting van 55 dB(A), of een eerder vastgestelde hogere waarde in ieder geval toelaatbaar. De maximale ontheffingswaarde van 60 dB(A) voor woningen die nu al in de zone liggen, wordt niet overschreden. Bij vier woningen bedraagt de geluidbelasting meer dan 55 dB(A), dit is ook al in de huidige situatie het geval. Voor twee van de vier betreffende woningen is in het verleden reeds een hogere waarde vastgesteld die nu niet wordt overschreden. Het gaat om de adressen Geldropseweg 448 en 450. Voor de woningen gelegen aan de Geldropseweg 440 en 442 wordt nu een nieuwe hogere waarde vastgesteld. De geluidbelasting van de woningen die nieuw in de zone komen te liggen, is niet hoger dan 50 dB(A).

Hogere grenswaarde
In de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en de gemeentelijke beleidsnota Hogere Waarden Beleid Geluid is aangegeven wanneer het college van burgemeester en wethouders een hogere geluidbelasting op de gevel kan vaststellen.
Dit nadat eerst goed is onderzocht is of iets te doen is:

  • aan de bronnen op het industrieterrein;
  • in het gebied tussen het industrieterrein en de bebouwing, zoals een geluidscherm;
  • aan de gevels van de woningen.

Bronnen industrieterrein
Voor het wegverkeer op het terrein van DAF wordt al uitgegaan van een stil type wegdek. Maar het is niet goed mogelijk om verdergaand de bronnen op het industrieterrein stiller te maken. Het industriecomplex is daarvoor te uitgebreid en het aantal bronnen te groot.

Overdrachtsmaatregelen
Een scherm langs de Geldropseweg zou meer dan 6 m hoog moeten worden. Dat is uit stedenbouwkundige overwegingen ongewenst. Bovendien is een scherm van dergelijke afmetingen financieel niet doelmatig.

Maatregelen aan het gebouw
Bij de twee woningen (Geldropseweg 440 en 442) kan het noodzakelijk zijn de woningen extra te isoleren zodat er geen sprake is van geluidsoverlast in de woningen. Met isolatie wordt bedoeld extra dik glas, een goede naad- en kierdichting, ventilatieroosters die het geluid goed tegen houden en in sommige gevallen dakisolatie. NB: Bij de overige woningen voldoet het binnenniveau aan de wettelijke normen.

Het is niet goed mogelijk om maatregelen te treffen die zorgen voor een lagere geluidbelasting ten gevolge van het industrielawaai op de gevels van de woningen Geldropseweg 440 en 442. . Dat betekent dat bij deze twee woningen nader is onderzocht of ze extra moeten worden geïsoleerd. Nadat uit onderzoek is gebleken dat extra isolatie nodig is, is met de eigenaren van beide woningen een overeenkomst gesloten voor de realisatie van die maatregelen. Voor deze woningen wordt een hogere waarde voor het industrielawaai vastgesteld.

Zonder maatregelen aan de Geldropseweg zou verruiming van de zone leiden tot hogere geluidbelastingen bij woningen aan de zuidzijde van DAF. De extra ruimte die DAF voor uitbreiding van haar activiteiten krijgt bedraagt ca. 3 – 4 dB(A). De woningen aan de zuidzijde van DAF worden echter tevens belast door wegverkeer waarop in de volgende paragraaf van deze toelichting zal worden ingegaan.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Het plan ligt in de zone van de Geldropseweg, de Piuslaan, de St. Bonifaciuslaan, de St. Petrus Canisiuslaan, wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50/70 km per uur, bestaande uit 2-4 rijstroken, met een zonebreedte van 200-350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.

In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd op 19 maart 2015, het onderzoek maakt als bijlage 2 deel uit van deze toelichting. Alhoewel er in dit plan niet wordt voorzien in nieuwe woningen, is wel besloten om akoestisch onderzoek uit te voeren. Mocht een concreet initiatief zich aandienen, dan kan dit aan het akoestisch onderzoek getoetst worden en snel medewerking worden verleend.

Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

4.2.3 Railverkeerslawaai

Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn.

4.2.4 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt niet in binnen de 25 K.E..lijn van het vliegveld.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wet luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor (PM10) en (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Planbeschrijving en toetsing

Het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Hierbij wordt opgemerkt dat DAF voor een verandering of uitbreiding van haar activiteiten - die afwijken van de thans geldende vergunning - niet alleen aan dit bestemmingsplan moet voldoen maar ook een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (milieuvergunning) nodig heeft. In het kader van die vergunning wordt aan alle relevante milieuaspecten, waaronder ook luchtkwaliteit, aandacht besteed. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is de het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; 1 april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; 1 januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

  • Er is een inrichting nabij het plangebied die invloed heeft;
  • Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
  • Op circa 930 meter van het plan is de spoorlijn Eindhoven-Weert gelegen.

4.4.2 Risicobronnen

Inrichtingen

Risicovolle-inrichtingen

Op het nabij het plangebied gelegen industrieterrein de Kade is het risicovolle bedrijf Daf gelegen. De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van Daf. Omdat Daf niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Gasdrukregel- en meetstations

Binnen het plangebied is een gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, te weten aan de St. Ewaldstraat. Volgens het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.

   
Categorie indeling   Opstellingswijze   Kwetsbare objecten   Beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
B   (semi-) ondergronds station   4 meter   2 meter  
B   Kaststation   6 meter   4 meter  
B   Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  

Tabel veiligheidsafstanden

Gemeentelijke wegen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Piuslaan. In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.

Begin 2008 zijn met de Regionale brandweer afspraken gemaakt dat zij in bepaalde gevallen niet om advies gevraagd hoeven te worden maar dat kan worden volstaan met een standaard advies. Het betreft bij ontwikkelingen langs lokale wegen met kleine omvang (< 50 woningen). Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een woonfunctie op de begane grond in bestaande panden. In totaal gaat het om circa 44 'nieuwe woningen'. Onderhavig initiatief voldoet aan deze gestelde criteria.

Spoor

Het plangebied ligt voor een zeer klein gedeelte binnen de 1% letaliteitsgrens van het spoor. Conform het Besluit externe veiligheid dient dan een beperkte verantwoording te worden doorlopen.

Binnen de gemeente Eindhoven is voor het gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter dan de transportassen. Deze verantwoording is opgenomen in de visie externe veiligheid en is vastgesteld door de raad.

4.4.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie Externe Veiligheid is de Stratum aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.4.4 Groepsrisicoverantwoording

Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 21 september 2015 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven.

Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico

Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied spoor en gemeentelijke wegen. Verder een risicovolle bedrijf (Bevi) gelegen binnen het plangebied. Bij het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse gevoegd van het LPG-tankstation (bijlage 1). Uit de risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. Voor de exacte hoogtes wordt verwezen naar bijlage 1.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor de risicovolle bedrijven zijn milieuvergunningen verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (BBT). Door het treffen van de eerder genoemde veiligheidsmaatregelen worden de externe veiligheidsrisico's kleiner.

Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. Vanuit economisch oogpunt dient de gemeente de woonfuncties de mogelijkheid te geven om te kunnen groeien. Hierdoor dienen locaties te worden aangewezen. In het vigerende bestemmingsplan is het gebied al bestemd als wonen. Het bestemmingsplan is een zogenaamd actualisatieplan. Op de bronnen heeft het bestemmingsplan, behoudens de eigen personencapaciteit, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  • explosie (druk)
  • brand
  • het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten de LPG-tankstations en de propaantank, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.

Brand

Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 35 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Het plan ligt op meer dan 30 meter van het spoor.

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de gebouwen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. De maatregel is makkelijk uit te voeren door een noodstop bij bijvoorbeeld de receptie van panden. In het bouwbesluit is geregeld dat mechanische ventilatie uitgezet kan worden.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

De opkomsttijd van de tankautospuit in het gebied voldoet zoals deze in het besluit Veiligheidsregio's is vastgesteld. De bereikbaarheid en bluswatervoorziening is getoetst aan de 'beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening'. Het bestemmingsplan betreft een groot bestaand gebied. In de huidige situatie voldoet de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening aan ten minste de minimale eis.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Met zelfredzaamheid wordt bedoeld de mate waarin personen zich in veiligheid kunnen brengen bij een incident. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bewoners van woningen zelfredzaam zijn.

Conclusie

Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.

4.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80249-0301_0019.jpg"

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.


Pijler 1: Energie

De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:


1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.


2) Windturbines

In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.

3) Warmte Koude Opslag

De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.


Pijler 2: Bouwen en Wonen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij bestaande gebieden is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang. Dit bestemmingsplan richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden geen nieuwe 'bouw'ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

4.6 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.

Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging:

  • 1. St. Bonifaciuslaan 83; minerale olie verontreiniging is gesaneerd
  • 2. St. Petrus Canisiuslaan; de grond is sterk verontreinigd met minerale olie.
  • 3. Dujardinstraat/Van Renesseweg; gedempt ven; grond en grondwater zijn verontreinigd met minerale olie en zware metalen.

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

4.7 Natuur

De Flora- en faunawet biedt het juridisch kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Verspreid over het hele plangebied zijn de laatste jaren beschermde soorten waargenomen, zowel in groengebieden als in bebouwd gebied. Handelingen die negatieve effecten tot gevolg kunnen hebben zijn alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Voorkomende soorten als huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen, die het hele jaar door zijn beschermd, in gebouwen. Ook aantasting van deze verblijfplaatsen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Het is aan te bevelen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te bevorderen door in nieuwbouwprojecten standaard verkrijgbare alternatieven te verwerken (bijvoorbeeld nestpannen, neststenen en vleermuizenkokers).

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Het toevoegen van een woonfunctie voor een aantal gebouwen in het plangebied leidt alleen tot een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie. Het aspect flora en fauna levert dan ook geen belemmereingen op voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Stratum buiten de Ring I 2016 is een actualisatieplan. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

De in 2009 in werking getreden Waterwet ziet toe op het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en milieu vastgestelde Nationaal Waterplan 2016 - 2021 moet voor wat de ruimtelijke aspecten betreft gezien worden als een structuurvisie en is bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem, het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het water beheer. In een 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat worden de condities en maatregelen voor het operationeel beheer beschreven die gericht zijn op het bereiken van die doelen. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem  
A-wateren binnen plangebied   Ja  
B-wateren binnen plangebied   Ja, een B-watergang aangrenzend aan het plangebied (Rielsedijk)  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Staan vermeld in de paragraaf bodem  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Nee  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Stratum buiten de ring I is gesitueerd in het oosten van Eindhoven, specifiek in Stratum. De wateren in dit plangebied maken onderdeel uit van watersysteem de Burgh en vervullen een belangrijke afwaterende functie. Het waterschap heeft deze wateren aangemerkt als Keurwateren. Aangrenzend aan het plangebied, in het oosten, is tevens een keurwatergang van Waterschap de Dommel aanwezig.

5.3.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn in openbaar terrein verschillende (legger) oppervlaktewateren, greppels, sloten, en grachten aanwezig. Deze maken deel uit van waterstructuur de Burgh en dienen voor de afwatering en berging van grondwater en hemelwater afkomstig van de aangesloten verharding. Het water dat in deze waterpartijen wordt verzameld en wordt vervolgens middels een pompinstallatie naar het Eindhovensch kanaal afgevoerd. Tijdens lange droge periodes wordt er water uit het kanaal in het gebied ingelaten ten behoeve van de waterkwaliteit.

5.3.4 Verharding

Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakken als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.

5.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.6 Grondwater

In het plangebied bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 16,10 & 17,90 m. Van een deel van het plangebied is bekend dat er bij hoge grondwaterstanden overlast kan ontstaan. In een deel van het gebied is drainage aangebracht om potentiele grondwateroverlast te voorkomen.

5.3.7 Regenwater

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. Een deel van de riolering in het gebied is gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. In een ander deel in dit gebied is de riolering gescheiden uitgevoerd. Bij de gescheiden stelsels in het plangebied wordt het regenwater afkomstig van de verharding via het hemelwaterstelsel afgevoerd naar Watersysteem de Burgh. Vervolgens loost het watersysteem ter plaatse van de Kadebrug Oost op het Eindhovensch kanaal.

5.3.8 Afvalwater

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

5.4.1 Verharding

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is voorzien van twee type rioolstelsels, namelijk een gemengd riool en gescheiden riolering.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk) afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten: het verhard oppervlak van de school op de hoek van de Geert Grootestraat en de Piuslaan wordt aangesloten op het watersysteem in de Geert-Grootestraat. Daarnaast wordt het hemelwater van plan Putten op het watersysteem geloosd. Zolang er in dat plan nog bouwactiviteiten plaatsvinden zal het aangesloten verhard oppervlak veranderen.

5.4.2 Oppervlaktewater

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem.

5.4.3 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen en duurzame watersystemen in het algemeen verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.4.4 Advies / overleg Waterschap

In mei 2015 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  • 4. Hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
  • 5. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden.
  • 6. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.
  • 7. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 18 mei 2015 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Stratum buiten de Ring I 2016" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In Artikel 1 Begrippen  wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming “Bedrijf ” (artikel Artikel 3 Bedrijf )

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “ Bedrijven en milieuzonering”. Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen, zelfstandige kantoren en detailhandel (niet zijnde productiegebonden detailhandel) zijn eveneens uitgesloten.
 
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. Op deze percelen is tevens een atelier aanwezig. Dit is mogelijk gemaakt binnen de bestemming middels de functieaanduiding 'atelier'.

Bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' (Artikel 4)

Voor het tankstation en de daarbij behorende voorzieningen is in het plangebied deze bestemming opgenomen.

Bestemming 'Gemengd' (Artikel 5)

Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is. Op bepaalde locaties kan zowel op de begane grond als op de de verdieping gewoond worden. Daar waar alleen op de verdiepingen gewoond mag worden is geregeld middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'. Aan de St. Petrus Canisiuslaan 49 is de functie wonen niet toegestaan. In beginsel is kamerverhuur/onzelfstandige bewoning niet toegestaan. Indien een vergunning is verleend, is dit in de regels ondervangen door te verwijzen naar de bestaande situatie. In de definitiebepaling is een definitie opgenomen wat onder bestaande situatie wordt verstaan. Het gaat hier altijd om een legale situatie. Andere functies dan wonen zijn uitsluitend op de begane grond mogelijk.

Bestemming 'Groen ' ( Artikel 6 Groen )

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming 'Horeca´ ( Artikel 7 Horeca )

Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestiging in het plangebied. Horecavestigingen die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebieden, zijn opgenomen in de bestemming `Gemengd´. Naar analogie van de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" bij de bestemming 'Bedrijf´ is bij deze bestemming gebruik gemaakt van een "Lijst van horeca-activiteiten".

Bestemming 'Kantoor '  Artikel 8 Kantoor )

Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis. In dit plangebied gaat het om twee kantorenlocaties. Op één locatie zijn op de begane grond garageboxen aanwezig. Deze zijn mogelijk gemaakt middels de functieaanduiding 'garagebox'.

Bestemming 'Maatschappelijk ' ( Artikel 9 Maatschappelijk )

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximum hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Bestemming `Verkeer ' ( Artikel 10 Verkeer )

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming `Verkeer - Garagebox´ ( Artikel 11 Verkeer - Garagebox )

In verband met de specifieke verschijningsvorm is voor solitair staande garageboxen een aparte bestemming opgenomen.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” ( Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied )

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming `Water´ ( Artikel 13 Water )

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Bestemming `Wonen” ( Artikel 14 Wonen )

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven, alsmede de gezamenlijke tuin. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bijgebouwen zijn ook onder voorwaarden buiten het bouwvlak toegestaan. In beginsel is kamerverhuur/onzelfstandige bewoning niet toegestaan. Indien een vergunning is verleend, is dit in de regels ondervangen door te verwijzen naar de bestaande situatie. In de definitiebepaling is een definitie opgenomen wat onder bestaande situtaie wordt verstaan. Het gaat hier altijd om een legale situatie.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie - 1´ (Artikel 15)

De gronden binnen het plangebied die aangeduid zijn als cultuurhistorisch vlak binnen de Verordening Ruimte 2014 zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Hierover is reeds ingegaan in paragraaf 3.3.2.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2' (Artikel 16)

De gronden die zijn gelegen binnen de woonijk 'Burghplan' zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. Over de cultuurhistorische waarden van deze woonwijk is reeds ingegaan in paragraaf 3.6.2.

Dubbelbestemming 'Waarde - Historisch groen' (Artikel 17)

Het Sint Bonifatiuspark heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Historisch groen'. Over de cultuurhistorische waarden van dit park is reeds ingegaan in paragraaf 3.6.2.

Dubbelbestemming 'Waarde - Natuur' (Artikel 18)

De gronden binnen het plangebied die onderdeel uitmaken van de Groen-Blauwe mantel, zoals opgenomen in de Verordening Ruimte 2014 zijn voorzien van de dubbelbestemming “Waarde - natuur”. Hierover is reeds ingegaan in paragraaf 3.3.2.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Algemene gebruiksregels, de Algemene afwijkingsregels, de Algemene aanduidingsregels en de Overige regels.

Volgens planregel 22.1 mag de (nieuwe) geluidruimte die in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd pas in gebruik worden genomen nadat de Geldropseweg is geasfalteerd met stil asfalt. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat deze bepaling een eventuele vergunning verlening uiteraard niet aan in de weg staat. De planregel verbiedt immers uitsluitend het in gebruik nemen van de (nieuwe) geluidruimte. De gemeente Eindhoven zal zich inspannen opdat op korte termijn het asfalt wordt aangelegd.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien de het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Bij kruimelgevallen komt het er op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie - eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of een overeenkomst, maar er is sprake is “kruimelgevallen”. Het bestemmingsplan is namelijk een zogenaamd actualisatieplan. De aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van DAF is tevens geen bouwplan als bedoeld in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.

Voor het mogelijk maken van de aanpassing/uitbreiding van de geluidszonering ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van DAF dient een gedeelte van de Geldropseweg uitgevoerd te worden met stil asfalt. De totale kosten hiervan zijn geraamd op € 920.000,-. Voor dit werk is de navolgende financiële dekking voorzien:

  • bijdrage gemeente Eindhoven: € 320.000,-
  • bijdrage DAF: € 300.000,-
  • bijdrage Provincie: € 300.000,-

De afspraken met DAF zijn vastgelegd in een overeenkomst.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Conform artikel 1.3.1. Bro geeft een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden, hier kenbaarheid aan. Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro heeft op 15 januari 2014 op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Met het Waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met dit plan. Dit heeft ook geresulteerd in de waterparagraaf die in hoofdstuk 5 van deze toelichting is opgenomen.

Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 26 februari 2016 een positief advies gegeven over het bestemmingsplan.

De provincie Noord-Brabant heeft op 7 maart 2016 aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

9.3 Inspraak en samenspraak

In het kader van samenspraak heeft, op grond van de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008', op 14 december 2015 een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Hieronder volgt het verslag van de bijeenkomst.

Verslag

Voorafgaand aan de bijeenkomst zijn er wijkinfo's verstuurd. In de wijkinfo is gecommuniceerd dat het om een bestemmingsplan gaat waarin de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd. Daarnaast is er in de brief uitleg opgenomen over de vervanging van het asfalt op de Geldropseweg door stil asfalt en over de wijziging van de geluidcontour van DAF.
Bij de inloopbijeenkomst waren circa 30 mensen aanwezig.
Er is uitgebreid de gelegenheid geweest voor het stellen van vragen aan de hand van de drie hoofdonderwerpen: geluidcontour van DAF, stil asfalt op de Geldropseweg en het bestemmingsplan.


Over de volgende onderwerpen zijn vragen gesteld/opmerkingen gemaakt:

1. Geluidcontour van DAF


Wat zijn de precieze wijzigingen van de geluidcontour?


Gemeentelijke reactie:

Aan de hand van de notitie over het aspect geluid van DPA Cauberg-Huygen is per woning de huidige en toekomstige situatie toegelicht. De notitie bevat een tabel waarin de volgende zes situaties zijn opgenomen:


- Huidige geluidbelasting vanuit DAF.


- Toekomstige geluidbelasting vanuit DAF na aanpassing geluidcontour.


- Huidige geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai.


- Toekomstige geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai na aanleg stil asfalt op de Geldropseweg.


- Huidige cumulatieve situatie van industrielawaai DAF en wegverkeerslawaai.


- Toekomstige cumulatieve situatie van industrielawaai DAF na aanpassing van de geluidcontour en wegverkeerslawaai na toepassing stil asfalt op de Geldropseweg.

Toelichting: Volgens planregel 22.1 mag de (nieuwe) geluidruimte die in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd pas in gebruik worden genomen nadat de Geldropseweg is geasfalteerd met stil asfalt. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat deze bepaling een eventuele vergunning verlening uiteraard niet aan in de weg staat. De planregel verbiedt immers uitsluitend het in gebruik nemen van de (nieuwe) geluidruimte.

De gemeente Eindhoven zal zich inspannen opdat op korte termijn het asfalt wordt aangelegd.


Heeft DAF concrete (bouw)plannen nu?


Gemeentelijke reactie:

Toegelicht is dat het bestemmingsplan een geldigheidsduur van 10 jaar heeft. DAF heeft nu geen concrete (bouw)plannen maar de nieuwe geluidcontour geeft wel mogelijkheden voor DAF in het gebied in de komende 10 jaren. Door de wijziging van de geluidcontour te combineren met het toepassen van stil asfalt zijn de wijzigingen voor de geluidbelasting op de omliggende woningen gering. Onderkend wordt daarbij dat dit overigens per woning verschilt hetgeen in de notitie van DPA Cauberg Huygen is toegelicht. Deze notitie zal als bijlage deel uitmaken van de toelichting van het bestemmingsplan dat in procedure gaat.


Waarom hoeft er maar voor twee woningen een besluit hogere waarden Wet geluidhinder te worden genomen?


Gemeentelijke reactie:

Uit de geluidberekeningen blijkt dat, door de combinatie met het aanleggen van stil asfalt, maar voor twee woningen een hogere waarde hoeft te worden vastgesteld. Daarnaast is van belang dat voor een aantal woningen in het verleden al hogere waarden zijn vastgesteld. En die waarden worden nu niet overschreden waardoor niet opnieuw hogere waarden vastgesteld hoeven te worden.


Aan welke eisen en voorwaarden dient DAF zich te houden?


Gemeentelijke reactie:

Naast het bestemmingsplan geldt voor DAF ook de milieuregelgeving. DAF heeft een milieuvergunning waarin de voorwaarden en regels voor hun inrichting (bedrijf) staan. Die regels staan feitelijk los van het bestemmingsplan waar deze bijeenkomst over gaat.


2. Stil asfalt Geldropseweg


Waarom wordt het stil asfalt niet ook voorbij de Puttensedreef tot aan de oostelijke gemeentegrens aangelegd?


Gemeentelijke reactie:

Er is een keuze gemaakt om het stil asfalt op deze wijze aan te leggen omdat hier het effect het grootste is. Voor het asfalt voorbij de Puttensedreef is de vraag of de kosten opwegen tegen de baten.


Blijft de vluchtheuvel en de verkeersituatie op de Geldropseweg ter hoogte van de Puttensedreef hetzelfde?


Gemeentelijke reactie:

Ja, alleen het asfalt wordt vervangen, de verkeerssituatie blijft ongewijzigd. Dit geldt voor de gehele Geldropseweg overigens.


Is er al meer bekend wanneer de werkzaamheden plaats gaan vinden?


Gemeentelijke reactie:

De opdracht voor het aanleggen van het stil asfalt wordt gegeven nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Dit is afhankelijk of er beroep wordt ingesteld tegen het bestemmingsplan. In het gunstigste geval is dit in de zomer van 2016. Het is vervolgens afhankelijk van planning van aannemer wanneer het stil asfalt daadwerkelijk wordt aangelegd.



3. Bestemmingsplan


De vragen over het bestemmingsplan zijn vooral van procedurele aard, wanneer gaat het plan in procedure en hoe kan gereageerd worden?


Gemeentelijke reactie:

Naar verwachting gaat het bestemmingsplan in het eerste kwartaal van 2016 als ontwerp bestemmingsplan ter inzage. Het bestemmingsplan ligt dan 6 weken ter inzage. In die periode kunnen schriftelijk zienswijzen worden ingediend. Tegelijkertijd ligt het ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder ter inzage dat op twee woningen betrekking heeft.


9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 7 april tot en met 18 mei 2016 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van woensdag 6 april 2016 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 2 zienswijzen ontvangen. In het raadsbesluit en de Nota van zienswijzen zijn deze beantwoord.