direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achtse Barrier - Heizoom 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80224-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen actueel zijn, dat wil zeggen dat ze niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. De bestemmingsplannen Achtse Barrier 2004 en Heizoom 2004 zijn op 20 juni 2005 door de gemeenteraad vastgesteld en ruim10 jaar oud. Daarom moeten deze bestemmingsplannen opnieuw worden vastgesteld.

Het bestemmingsplan "Achtse Barrier - Heizoom 2015" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bestaat uit de woonwijk Achtse Barrier en het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom en deze liggen in het stadsdeel Woensel Noord in het noorden van Eindhoven. Het plangebied wordt begrensd door de A58, de Huizingalaan, de Marathonloop en de Boschdijk.

1.3 Voorgaande plannen

Het bestemmingsplan "Achtse Barrier - Heizoom 2015" vervangt geheel het bestemmingsplan Achtse Barrier 2004, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2005 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 januari 2006) .

Het plan "Achtse Barrier - Heizoom 2015" vervangt ook het bestemmingsplan Heizoom 2004, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2005 en van rechtswege is goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten op 13 oktober 2005.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.
Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Het plangebied is opgedeeld in twee typen gebieden, een woonwijk (De Achtse Barrier) en een bedrijventerrein (Achtse Barrier/Heizoom).

De woonwijk Achtse Barrier ligt in het noorden van de stad. Deze woonwijk is vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw gerealiseerd. Er wordt hoofdzakelijk gewoond in de wijk. Verspreid door het gehele gebied liggen enkele andere functies, zoals de winkelvoorzieningen aan het Biarritzplein en de Ardèchelaan, scholen en enkele andere maatschappelijke voorzieningen.

Het gebied wordt omgeven door wegen met een belangrijke verkeersfunctie. Het gaat daarbij om wegen met een bovenlokale en/of wijkontsluitingsfunctie.

De woonwijk toont daardoor aan de buitenkant een gesloten karakter. Dat wordt nog versterkt door het geluidsscherm langs de Huizingalaan, het geluidsscherm langs een deel van de Boschdijk en de geluidswal langs de A2/A58.

De woonbebouwing bestaat voornamelijk uit grondgebonden laagbouw, bereikbaar vanaf de hoofdwegen via een interne weg in de vorm van een lus, de Franse baan. Binnen deze lus bevinden zich geen doorgaande routes voor het gemotoriseerde verkeer en is de woonbebouwing het meest intensief.

Er zijn relatief weinig meergezinshuizen/appartementen in de wijk. Deze liggen met name nabij de beide buurtcentra. In de noordoosthoek van het plangebied is aan de Brestlaan een woonwagencentrum gesitueerd.

Centraal in het gebied ligt een wijkpark in de vorm van een langgerekte groenzone met een stedelijke waterpartij, welke wordt gevoed door de Ekkersrijt. De aanwezigheid van oude landweggetjes (bijvoorbeeld de Oude Bossche baan) zorgt voor een goede ontsluiting van het plangebied voor het langzaam verkeer.

Bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom heeft een duidelijke werkgelegenheidsfunctie met enige bovenwijkse voorzieningen. Het bedrijventerrein is in de jaren 70 tot ontwikkeling gekomen. In eerste instantie was uitsluitend het noordelijk deel voor bedrijfsdoeleinden bestemd. Later is dit verder doorgetrokken naar het zuidelijk deel van het plangebied.

De werkgelegenheidsfunctie wordt vervuld door de in het binnengebied aanwezige industriële bedrijven (kleine bedrijven) en handelsbedrijven, de aan de Franse Baan gesitueerde kleinschalige kantoren en dienstverlenende bedrijven en de kantoorfuncties in het gebied grenzend aan de Marathonloop. Behoudens een enkele dienstwoning zijn er in het plangebied uitsluitend aan de Boschdijk woonfuncties. De aanwezige dienstwoningen zijn op grond van voorheen geldende plannen toegelaten. Het gebied aan de Boschdijk is vanwege de aldaar mede aanwezige en toenemende bedrijvigheid in de vorm van onder meer zakelijke dienstverlening en perifere detailhandel aan te merken als een menggebied. De vanouds bestaande lintbebouwing (woningen) is aan de noordoostelijke zijde van de Boschdijk nog steeds aanwezig.

De bovenwijkse voorzieningen, brandweer en scholen voor middelbaar onderwijs, zijn in het zuidelijk deel van het plangebied gesitueerd. In dit deel is ook voorzien in kantoorfuncties.

Het plangebied wordt omgeven door wegen met een belangrijke verkeersfunctie. Het gaat daarbij om wegen met een bovenlokale en/of wijkontsluitingsfunctie; de Boschdijk aan de westzijde en de Marathonloop aan de zuidzijde van het plangebied. Het plangebied wordt ontsloten via de Fransebaan - de verkeerslus in het gebied Achtse Barrier - die middels de Spaaihoefweg, de Rijssellaan, de Roubaixlaan, Artoislaan en de Montpellierlaan is aangesloten op de omliggende wegenstructuur. De Ambachtsweg vormt de verkeersontsluiting voor het bedrijventerrein. De overige wegen in het plangebied hebben een duidelijk verblijfskarakter. Het totale gebied is 30 kilometer zone. Ten zuiden van het plangebied is voorzien in een ontsluiting voor langzaam verkeer op de Marathonloop.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

2.2.1 Algemeen

Achtse Barrier

De randen van de wijk Achtse Barrier worden grotendeels bepaald door doorgaande wegen: aan de noordzijde de autosnelweg A58/John F. Kennedylaan, aan de overige zijden respectievelijk de Huizingalaan, de Marathonloop en de Boschdijk.

Kenmerkend voor de stedenbouwkundige structuur is het organiserende principe van het hof en de lus: het hof voor de situering van de woningen, de lus voor de ligging van de wegen. Dit is zichtbaar zowel op het schaalniveau van de directe woonomgeving als op het niveau van de wijk in zijn totale uitleg.

De Fransebaan is de grote verkeerslus die via vier verbindingen de wijk met haar verkeersranden verbindt en ontsluit. De waterloop Ekkersrijt is ingebed in een parkachtige setting en volgt het tracé van de Oude Bosschebaan met daarin een langzaam-verkeersroute voor voetgangers en fietsers. Deze groenstructuur doorsnijdt de wijk in noord-zuidrichting. Dwars hierop is het Savoiepad de langzaam-verkeersroute die de wijk in oost-west richting doorsnijdt.

De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit twee bouwlagen met veelal een zadeldak, soms een plat dak en op een enkele plek een bouwlaag met plat dak. Gestapelde bouw is met name te vinden nabij de beide buurtcentra. Dit bestaande stedenbouwkundige karakter van de wijk vormt een belangrijke, te handhaven, ruimtelijke kwaliteit.

In het grootste deel van de wijk wordt gewoond. Een in het oog springende karakteristiek hiervan is direct het gevolg van de structuur van lus en hof, namelijk dat het wonen veelal is georiënteerd naar binnen toe (op de hof) en dat de achterkanten (schuren, garages) verschijnen aan de straat die hier (als een lus) omheen ligt. Dit geeft in een aantal gevallen een rommelig en onaantrekkelijk straatbeeld, waar in de loop van de jaren ook nog eens de parkeerdruk fors is toegenomen.

In de noordoosthoek van het plangebied ligt een woonwagenterrein (woonwagenlocatie Brestlaan). In overleg met de woningcorporatie die de eigendom heeft van de standplaatsen, is afgesproken om het aantal woonwagenstandplaatsen terug te brengen van 13 standplaatsen naar 10. Hierdoor ontstaat een meer overzichtelijke situatie op de locatie die zorgt voor meer veiligheid. Voor huisvesting van de bewoners die weg moeten, is gezorgd. Daarnaast wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. Daarnaast wordt een ruimere bouwregeling opgenomen. Hiermee wordt meer aangesloten bij de huidige wensen op woongebied voor woonwagens/-woningen.

Voor de nieuwbouw van de voortgezetonderwijsschool aan de Avignonlaan 1 is op 21 december 2015 een omgevingsvergunning verleend met ontheffing op grond van artikel 2.12, lid 1a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk geworden. Daarom is deze ontwikkeling alsnog met een gewijzigde vastelling opgenomen in dit bestemmingsplan.

Achtse Barrier/Heizoom

Het gebied Achtse Barrier/Heizoom heeft een duidelijke werkgelegenheidsfunctie met enige bovenwijkse voorzieningen. Het bedrijventerrein is in de jaren 70 ontwikkeld. In eerste instantie was uitsluitend het noordelijk deel voor bedrijfsdoeleinden bestemd. Later is dit verder doorgetrokken naar het zuidelijk deel van het plangebied.

De werkgelegenheidsfunctie wordt vervuld door de in het binnengebied aanwezige industriele bedrijven (kleine bedrijven) en handelsbedrijven, de aan de Fransebaan gesitueerde kleinschalige kantoren en dienstverlenende bedrijven en de kantoorfuncties in het gebied grenzend aan de Marathonloop.

De bovenwijkse voorzieningen, brandweer en scholen voor middelbaar onderwijs, zijn in het zuidelijk deel van het plangebied gesitueerd. In dit deel is ook voorzien in kantoorfuncties. Behoudens een enkele dienstwoning zijn er in het plangebied uitsluitend aan de Boschdijk woonfuncties. Dienstwoningen zijn op grond van voorheen geldende plannen toegelaten. Op enkele locaties is van de deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het gebied aan de Boschdijk is vanwege de aldaar mede aanwezige en toenemende bedrijvigheid in de vorm van onder meer zakelijke dienstverlening en perifere detailhandel aan te merken als een menggebied. De vanouds bestaande bebouwing (woningen) is aan deze zijde van de Boschdijk nog steeds aanwezig.

Kenmerkend voor de stedenbouwkundige structuur van Achtse Barrier/Heizoom is de omsluiting door stedelijke hoofdwegen: de Boschdijk, een historisch lint als stedelijke hoofdweg en de Avignonlaan als een interne ontsluitingslus. Daarbinnen liggen kenmerkende elementen.

Om de karakteristiek van de vrijstaande woonhuizen aan de Boschdijk enigszins te handhaven, en tevens de steeds verschillende afstanden die deze panden innemen ten opzichte van de Boschdijk te vervangen door één vaste afstand, is een duidelijke bebouwingslijn - de grens van het bouwvlak aan de wegzijde - aangegeven die gecombineerd wordt met de eis dat een pand vrij dient te staan op de kavel. Alleen in het geval van calamiteit zal nieuwe bebouwing uitsluitend bestaan uit niet voor bewoning bestemde gebouwen, passend binnen het bouwvlak, aan de wegzijde gesitueerd op de grens van het bouwvlak en vrijstaand op de kavel. Dit laatste betekent dat ter weerszijden van het bouwwerk minimaal 3 meter onbebouwd kavel dient te worden gelaten, opdat tevens een goede ontsluiting van in het bijzonder het achtergelegen gelegen van de kavel gegarandeerd is.

2.2.2 Verkeer

Autoverkeer

In het kader van "Duurzaam Veilig" heeft het gemeentebestuur bij besluit van 7 december 1999 de wegencategorisering vastgesteld en daarmee impliciet de verblijfsgebieden. De wegen met een verkeersfunctie zijn primair bedoeld voor de afwikkeling van het verkeer.

De Boschdijk, de Marathonlaan en de Huizingalaan hebben primair een verkeersfunctie en zijn bestemd voor verkeersdoeleinden.

Alle overige wegen in het woongebied Achtse Barrier zijn onderdeel van het verblijfsgebied. Dit betreft overigens ook wegen met meer verkeer en/of wegen die ook door het openbaar vervoer worden gebruikt zoals de Fransebaan, de Montpellierlaan, de Artoislaan, de Roubaixlaan, de Rijssellaan en de Spaaihoefweg. Deze zijn ook - evenals alle overige straten in het plangebied - bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden.

Openbaar vervoer

Het plangebied wordt met openbaar vervoer ontsloten via de Boschdijk en de Fransebaan. Het gaat hier om buslijnen die gebruik maken van dezelfde rijstrook als het autoverkeer. Wegen met een verblijfsfunctie, waar het openbaar vervoer gebruik van maakt, dienen zodanig te worden ingericht dat er geen overlast ontstaat voor het openbaar vervoer.

Fietsverkeer

Het gemeentelijk hoofdroutenetwerk voor het fietsverkeer bestaat uit non-stop routes en stedelijke routes. Aan non-stop routes zijn hoge kwaliteitseisen gesteld. Het moeten in principe vrijliggende paden van voldoende breedte zijn. De Boschdijk tussen de Rijksweg en de Cahorslaan, het tracé Montpellierlaan-Oude Bosschebaan tot Cahorslaan en tracé Cahorslaan- Perpignanlaan-Artoislaan zijn in het gebied Achtse Barrier aangemerkt als non-stop fietsroute. De toegekende verkeersbestemmingen voorzien in de handhaving van deze fietsroutes.

Parkeren

In 2012 is de Nota Parkeernormen gemeente Eindhoven vastgesteld. Bij de uitbreiding van een woning of een andere functie of bij de verandering van het gebruik van (onderdelen van) een woning of een andere functie dient bezien te worden of aan de normen van het gemeentelijk parkeerbeleid wordt voldaan. Het bestemmingsplan voorziet in beginsel niet in een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied.

2.2.3 Groen en water

Een grootschalige groenstructuur bevindt zich aan de noordzijde tussen de woonwijk en de snelweg. Hiervandaan wordt de buurt doorsneden door een groenzone, gecombineerd met waterloop (Ekkersrijt) en enkele belangrijke langzaamverkeersroutes. Door de historische betekenis van deze routes zijn deze veelal voorzien van fraaie laanbeplanting. Het gevolg hiervan is dat langs deze routes de wijk een zeer groen aanzien heeft, dit in tegenstelling tot het meer stenige karakter langs de autoroutes. In het zuidoosten van de wijk ligt een driehoekig bosperceel. Verder liggen verspreid over de wijk enkele groene ruimtes.

2.2.4 Cultuurhistorische waarden

In het plangebied bevinden zich enkele cultuurhistorische waarden. De Boschdijk is als straatweg van 's-Hertogenbosch naar Luik voltooid in 1818. In de Cultuurhistorische waardenkaart is de Boschdijk opgenomen in de historische wegenstructuur van voor 1900. Ook de Oude Bosschebaan (het fietspad vanaf de Marathonloop tot aan de Dauphinélaan), het fietspad ten noorden van de Marathonloop, tussen de Boschdijk en de Oude Bosschebaan en het gedeelte van de Cahorslaan ten westen van de Fransebaan behoren tot deze historische wegenstructuur.

De windmolen aan de Boschdijk 1006 dateert van 1891 en is een rijksmonument. De boerderij aan de Abbevillelaan 17 uit de 18e eeuw is eveneens een rijksmonument.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.
Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendig woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

3.2.2 Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale

belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatie afspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is inmiddels opgenomen in het Bro (art. 3.1.6, lid 2).
    De ladder voor duurzame verstedelijking en de proces eisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen die vragen om een onderbouwing op grond van de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Naast de SVIR is er het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen over rijksvaarwegen, zones buisleidingen en zones van hoogspanningsleidingen. Voor de regio Eindhoven is alleen de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Artikel 2.8.7 (bestemmingen hoogspanningsverbindingen) van het Barro is hierbij van toepassing.

De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan (zie ook verordening ruimte).

3.2.4 De Luchtvaartnota (2009)

De visie, verwoord in de Luchtvaartnota, is gericht op het verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame luchtvaart en luchthavens voor een sterke Nederlandse economie. Een optimale internationale bereikbaarheid door de lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De ambitie is om de verbindingsplaats in Europa te zijn waar nationale en internationale bedrijven hun mondiale ambities kunnen realiseren. Hoewel de afspraken voor de lange termijn voor de planhorizon van dit plan minder relevant zijn, zijn de geformuleerde uitgangspunten wel van belang voor de gemeente Eindhoven.

Ten aanzien van de luchthaven Eindhoven gelden de volgende uitgangspunten:

  • de status van de luchthaven als militaire luchthaven blijft onveranderd;
  • voor de ontwikkeling van Schiphol op middellange termijn zal Eindhoven 35.000 vliegtuigbewegingen extra accommoderen. Deze afspraken over het accommoderen van extra vliegtuigbewegingen worden in een Luchthavenbesluit vastgelegd;
  • de uitbreiding van het civiele medegebruik mag niet ten koste gaan van de Nederlandse militaire functies op de luchthaven;
  • de ontwikkeling dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij de groene innovatieve ambitie van de regio en Brainport-doelen.

In 2011 is de Luchtvaartnota geactualiseerd. De belangrijkste conclusie van de actualisatie van de luchtvaartnota en de herijking naar de marktontwikkeling in de luchtvaart is dat er serieus rekening gehouden moet worden dat de grens op Schiphol van 510.000 vliegtuigbewegingen binnen 5 à 10 jaar aan de orde kan zijn. De noodzaak van de ontwikkeling van Eindhoven Airport N.V. is hiermee nogmaals bevestigd.

 

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0001.png"

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Hierin staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • bestaand stedelijk gebied
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0002.png"

Het plangebied van De Achtse Barrier/Heizoom is gelegen in het bestaand stedelijk gebied (zie blauw omkaderd gebied in de afbeelding) .

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0003.png"

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Ten aanzien van bedrijventerreinen legt de provincie in zijn ruimtelijk beleid sterk de nadruk op een duurzamere inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Onder duurzaamheid wordt verstaan:

  • zuinig ruimtegebruik;
  • inrichting die bijdraagt aan provinciale milieudoelstellingen;
  • bijzondere aandacht voor aanzien (beeldkwaliteit);
  • optimale economische kwaliteit van het terrein.

Omdat het hier om een actualisatie van het bestemmingsplan gaat en niet om een herontwikkeling van het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom wordt hier in het kader van het bestemmingsplan niet op gestuurd. Wel zijn deze uitgangspunten binnen het bedrijventerrein goed realiseerbaar.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4.1.1 Buiten transformatiegebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0004.png"

Figuur 1: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

Het bestemmingsplan Achtse Barrier - Heizoom 2015 ligt buiten het transformatiegebied (zie figuur 1)

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0005.png"

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen en werken.

Wonen

Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

Werken

Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).

3.5 Volkshuisvesting

In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen .

Regionaal woningbouwprogramma

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.

In 2014 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 tot en met 2023 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2023 nog 3775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen worden aan dit woningbouwprogramma getoetst.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

Kamerbewoning en woningsplitsing

De gemeente wil meer sturen op kamerbewoning en woningsplitsing. Deze activiteiten worden daarom in het bestemmingsplan niet meer rechtstreeks mogelijk gemaakt. Indien zich een initiatief voor kamerbewoning en/of woningsplitsing voordoet, zal dit aan de beleidsregels worden getoetst en kan dan met een omgevingsvergunningen en een zogenaamde Bor-ontheffing (Besluit omgevingsrecht) worden mogelijk gemaakt.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit gemeentelijk beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden.
De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.
Het beleid van de gemeente Eindhoven is, om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke kaart. In gevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven.

3.6.2 Archeologische waarden plangebied

Op de Archeologische Waardenkaart van 2008 zijn voor het plangebied Achtse Barrier geen gebieden met (verwachte) archeologische waarden aangegeven. Recent bureauonderzoek heeft aannemelijk gemaakt, dat zich in een deel van het plangebied nog een archeologische ondergrond bevindt. Actuele kennis over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied (inventarisatiekaarten digitale Erfgoed kaart Gemeente Eindhoven) gecombineerd met al bekende historische gegevens, is aanleiding voor een aanpassing van de archeologische waardering van vier deelgebieden binnen het plangebied. De betreffende deelgebieden worden ingedeeld in categorie 3, gebieden met hoge archeologische verwachting. Op basis van de geomorfologische en bodemkundige opbouw en historische gegevens wordt een hoge concentratie van archeologische sporen en vondsten verwacht, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd. Deze archeologische verwachtingsgebieden worden hieronder aangeduid met het huidige kadastrale perceels- nummer.

Kadastraal perceelnummer 2877 (tussen Boschdijk en Seinelaan)

De Barrière (oud kad. Woensel A1 304)

Terrein van een tolhuis uit het begin van de negentiende eeuw. De huidige bebouwing bestaat uit twee loodsen die slechts plaatselijk gefundeerd zullen zijn. In de ondergrond zullen zich nog overblijfselen bevinden van de funderingen van het tolhuis inclusief woning en waterput(ten).


Kadastrale perceelnummers 4039 en 4040 (tussen Mainelaan en Indrelaan)

Mensfoort (oud kad. Woensel A1 236)

Terrein van een hoeve van het buurtschap Mensfoort waarvan de vroegste vermelding dateert uit 1273. Van de hoeve die op dit terrein heeft gestaan zijn nog geen oudere gegevens gevonden dan 1832, maar aannemelijk is dat een veel oudere datum moet worden aangehouden. In de ondergrond zullen zich nog overblijfselen bevinden van deze hoeve zoals funderingen, waterput(ten), afvalkuilen en mogelijk eveneens dierbegravingen.


Kadastraal perceelnummer 4436 (deels, plantsoen langs Oude Bosschebaan / Privaspad)

Mensfoort (oud kad. Woensel A1 81-83)

Terrein van een hoeve van het buurtschap Mensfoort waarvan de vroegste vermelding dateert uit 1273. Van de hoeve die op dit terrein heeft gestaan zijn nog geen oudere gegevens gevonden dan 1691, maar aannemelijk is dat een veel oudere datum moet worden aangehouden. In de ondergrond zullen zich nog overblijfselen bevinden van deze hoeve zoals funderingen, waterput(ten), afvalkuilen en mogelijk eveneens dierbegravingen.

Kadastraal perceelnummer 3235 (tussen Abbevillelaan, Huizingalaan, Amienslaan en Vendeepad, adres: Abbevillelaan 17)

Kaalhoef (voorheen gemeente Son)

Terrein inclusief de nog bestaande hoeve de Kaalhoef uit 1784 (een beschermd monument). Van deze hoeve zijn nog geen oudere gegevens gevonden dan 1784, maar aannemelijk is dat een veel oudere datum moet worden aangehouden. In de ondergrond zullen zich nog overblijfselen bevinden zoals waterput(ten), afvalkuilen, perceelsafscheidingen en mogelijk eveneens dierbegravingen.


Dubbelbestemming Waarde - Archeologie: hoge archeologische verwachting

In dit bestemmingsplan is voor de archeologische verwachtingsgebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Bij verstoringen die zowel groter zijn dan 100m2, als dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste. Door middel van de bouwregels en vergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.

3.6.3 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

In en om het plangebied van de Achtse Barrier komen verschillende wegen voor die deel uitmaken van de historische wegenstructuur van vóór 1900. Het betreft met name de Boschdijk aan de westzijde van het plangebied, welke onderdeel was van de straatweg van Den Bosch naar Luik, die in 1818 werd voltooid. Ook de Oude Bosschebaan en de Cahorslaan maken deel uit van de oude wegenstructuur aan de noordzijde van de stad. Voor een groot deel zijn deze wegen in het stratenpatroon van de wijk opgenomen, zij het niet altijd als weg, maar soms als fiets- en/of voetpad.

Langs het (nog grotendeels zichtbare) tracé van de Oude Bosschebaan komen veel monumentale bomen voor. Ook bij het bosgebiedje grenzend aan de Marathonloop en Fransebaan zijn verschillende monumentale bomen te vinden.

In het plangebied staan twee (rijks)monumenten, namelijk de molen aan de Boschdijk en een boerderij aan de Abbevillelaan. De molen aan de Boschdijk 1006 betreft een ronde bakstenen korenmolen uit 1891. De molen is een bovenkruier en is geplaatst op een molenberg waarin zich een inrijpoort bevindt. Sinds 1957 is de molen ingericht als woning waarbij de maalinrichting werd verwijderd. De maalstenen zijn echter bewaard gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0006.png"

Molen aan de Boschdijk (rijksmonument)

De boerderij aan de Abbevillelaan 17 betreft een 18e eeuwse langgevelboerderij, 'de Kaalhoef'. In het woongedeelte van deze boerderij is nog de oorspronkelijke indeling met schouw, bedstee en kelder met opkamer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0007.png"

Boerderij aan de Abbevillelaan 17

3.7 Verkeer en parkeren

In het kader van Duurzaam veilig heeft het gemeentebestuur de wegencategorisering vastgesteld en daarmee impliciet de verblijfsgebieden. De wegen met een verkeersfunctie, de zogenaamde gebiedsontsluitingswegen, zijn primair bedoeld voor de afwikkeling van het verkeer en moeten daarop als zodanig worden ingericht. Alle overige wegen zijn onderdeel van het verblijfsgebied ook wel de erftoegangswegen of 30km/uur-zones. De afwikkeling van het autoverkeer, uitvalroutes van hulpdiensten, openbaar vervoer routes en stedelijke fietsroutes leggen beperkingen op aan het inrichten tot verblijfsgebied. In het plangebied zijn de Boschdijk, Marathonloop en Huizingalaan gebiedsontsluitingswegen. De gebiedsontsluitingswegen zijn in afbeelding 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0008.jpg"

Afbeelding 1 Wegcategorisering gemeente Eindhoven

3.7.1 Autoverkeer

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. Daarom is de gemeente gedwongen er voor te zorgen dat de schaarse ruimte efficiënt wordt gebruikt. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 24 april 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de nota "Parkeernormen Gemeente Eindhoven, maart 2012"en de bijbehorende "Beleidsregels toepassing parkeernormen gemeente Eindhoven" vastgesteld. Door het hanteren van de parkeernormen wordt er voor gezorgd dat een bouwplan niet leidt tot onacceptabele parkeerdruk. Tegelijkertijd mag het niet zo zijn dat door het hanteren van de parkeernormen de groei van de stad ernstig wordt belemmerd en gewenste ontwikkelingen niet kunnen plaats vinden. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren voor gemotoriseerd verkeer dient daarin te worden voorzien. Op basis van de parkeernormen kan worden vastgesteld wat de parkeerbehoefte is in een concrete situatie en welke parkeereis er kan worden gesteld. Met de beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze van de norm kan worden afgeweken.
De parkeernormen zijn als bijlage bij de regels gevoegd.

3.7.2 Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. Hiertoe heeft zij een fietsroutenetwerk vastgesteld. Dit bestaat uit primaire stedelijke en regionale fietsroutes en de secundaire fietsroutes. Afbeelding twee geeft dit netwerk weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0009.png"

Afbeelding 2: Fietsnetwerk gemeente Eindhoven

Op een primaire fietsroute moet een fietser in principe non-stop en comfortabel kunnen fietsen. Voor deze routes gelden hoge kwaliteitseisen zoals brede, vrijliggende fietspaden in asfalt en voorrang op het kruisend verkeer. De secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen. Ook op deze fietsroutes kunnen echter speciale fietsvoorzieningen worden aangebracht om het fietsgebruik te stimuleren. Routes kunnen wijzigen, mits dit bijdraagt aan het stimuleren van het fietsgebruik. Er moet een aantoonbare verbetering voor de fiets zijn.

In het plangebied liggen zowel primaire als secundaire fietsroutes. De exacte locatie van de fietsroutes is aangegeven in afbeelding 2.

3.7.3 Openbaar vervoer

In onderstaande afbeelding 3 is de op dit moment geldende buslijnen binnen het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0010.png"

Afbeelding 3: Buslijnen plangebied

Achtse Barrier/Heizoom wordt op dit moment ontsloten door de buslijnen 1, 8, 9, 11, 103, 109, 144, 145. Wegen die onderdeel zijn van een busroute dienen zodanig te worden ingericht dat de overlast voor het openbaar vervoer wordt geminimaliseerd. Wijzigingen van busroutes zijn alleen mogelijk over wegen die voldoende ruimte en verkeersveilige en leefbare verkeersoplossingen (kunnen) bieden.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0011.png"

Figuur: Groen en recreatievoorzieningen

Onderhavig plangebied is in de kaart 'Ruimtelijke Strategieën' uit het Groenbeleidsplan voor het grootste deel aangeduid als 'stad,rood beeldbepalend'. De groene stadsrand aan de noordzijde is als 'multifunctioneel groen' aangeduid. Verder zijn een langgerekte doorlopende groenstructuur midden in de wijk en een bos aan de zuidzijde als 'structureel stadsgroen' aangeduid. Gelegen tussen deze groenvlakken is specifiek benoemd een te ontwikkelen groene schakel om het netwerk te verbeteren. Het structureel stadsgroen is als uitwerking van het Groenbeleidsplan in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, perceelsgewijs vastgesteld. Daarin zijn de bovengenoemde groenstructuren voor zover reeds bestaand als 'structureel groen op stedelijk niveau' aangeduid. Daarnaast zijn tal van middelgrote en kleinere groenvlakken in wijk aangeduid als 'structureel groen op stedelijk niveau' of als 'structureel groen op wijk- en buurtniveau'. In onderhavig plangebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie 4: Structureel stadsgroen

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Als uitwerking van het Groenbeleidsplan is in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, het structureel stadsgroen perceelsgewijs vastgesteld.

Op basis van het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003 is toevoeging van niet-groene voorzieningen slechts mogelijk als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van het per saldo verloren deel van de groenstructuur.

Strategie 5: Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.

Gebieden met deze aanduiding maken voor een belangrijk deel onderdeel uit van het provinciale natuurbeleid (hier ecologische verbindingszone). Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten.

3.8.2 Verordening Bomen 2015

De Verordening Bomen 2015 is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en maakt de realisatie van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand mogelijk. De Verordening Bomen 2015 is van toepassing op bomen, boomstructuren (bv. langs doorgaande wegen) en gebieden die zijn aangegeven op de groene kaart. De groene kaart kent de volgende onderdelen:

  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend
  • Bomen op percelen met een oppervlakte van 500m2 of groter
  • Bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur
  • Waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier)
  • Monumentale bomen
  • Basis bomen

Het college van B&W werkt de onderdelen uit in de groene kaart.

De bomen nevenstructuur wordt gevormd door de belangrijkste boomstructuren in wijken en buurten. De bomen nevenstructuur wordt per wijk / buurt samen met de inwoners van Eindhoven bepaald. De totstandkoming van de nevenstructuur loopt mee met de ontwikkeling van de gebiedsgerichte groenontwikkelplannen (Groenbeleidsplan) en gaat voorjaar 2015 van start in pilot gebieden Achtse Barrier, De Hurk en de Karpen. De (onderdelen van de) bomen nevenstructuur worden door het college van B&W vastgesteld met de reguliere updates van de groene kaart

In de nadere regels Bomen worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor overlast, compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag en aanbrengen van verlichting in houtopstanden. In het tweede kwartaal van 2015 worden de nadere regels Bomen, conform mandaat, door het college van B&W vastgesteld.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Binnen de wijk Achtse Barrier zijn voorzieningen op wijkniveau gesitueerd zoals scholen, sportvoorzieningen, buurtcentra en een kerk. Deze terreinen zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Uitgangspunt is het handhaven van deze bestemmingen, ook in het geval dat een schoolgebouw leeg komt te staan. Er zal dan gezocht moeten worden naar een herinvulling met een andere functie die toelaatbaar is binnen de bestemming maatschappelijke doeleinden. De grenzen van de bouwvlakken (in combinatie met de maximale bebouwingspercentages) en de maximale bouwhoogtes zijn dusdanig gekozen dat enige uitbreiding mogelijk is. De bestemming maatschappelijk is ook gehandhaafd voor het braakliggende terrein aan de Fransebaan / Sartènelaan / Savoiepad ten behoeve van de realisering van maatschappelijke voorzieningen.

In het bedrijvengedeelte Achtse Barrier/Heizoom zijn er naast de bedrijvigheid in het plangebied gedeelten ingeruimd voor maatschappelijke voorzieningen. Dit betreft de bestaande maatschappelijke voorzieningen (brandweer en school) die een omvangrijk bovenwijkse betekenis hebben. Nieuwe dienstwoningen zijn binnen deze bestemming uitgesloten.

3.10 Sport en recreatie

In de Achtse Barrier zijn twee sporthallen en een gymnastieklokaal gevestigd. Hier kunnen verschillende sporten beoefend worden. Bij de sporthal Achtse Barrier aan het Savoiepad zijn diverse verenigingen actief voor badminton, korfbal, handbal. Bij het Bisschop Bekkerscollege aan de Avignonlaan zijn verenigingen actief voor volleybal, korfbal en zaalvoetbal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0012.png"

3.11 Bedrijvigheid

De provincie legt (Verordening Ruimte 2014) in zijn ruimtelijk beleid sterk de nadruk op een duurzamere inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Onder duurzaamheid wordt verstaan:

  • zuinig ruimtegebruik;
  • inrichting die bijdraagt aan provinciale milieudoelstellingen;
  • bijzondere aandacht voor aanzien (beeldkwaliteit);
  • optimale economische kwaliteit van het terrein.

Omdat het hier om een actualisatie van het bestemmingsplan gaat en niet om een herontwikkeling van het bedrijventerrein wordt hier in het kader van het bestemmingsplan niet op gestuurd. Wel zijn deze uitgangspunten binnen het bedrijventerrein goed realiseerbaar.

In de in 2009 door de raad vastgestelde 'Nota bedrijventerreinen-Profilering en samenwerking' staat dat de bedrijventerreinlocatie in de Achtse Barrier een goede starterlocatie voor het MKB met relatief kleinschalige kavels en kleinschalig vastgoed en lage uitgifte- en huurprijzen is. Handhaving van dit 'profiel' door de gemeente is lastig, omdat deze geen directe invloed heeft op de ontwikkeling van de huurprijzen, wat toch een belangrijk aspect is in de vestigingsplaatskeuze van startende bedrijven. Toch zijn er mogelijkheden de locatie als specifieke starterslocatie te profileren. Dit kan onder andere door in de toekomst geen grootschalige bedrijvigheid op dit terrein toe te staan, faciliteren van upgrading/herontwikkeling van de verschillende aanwezige bedrijfsverzamelgebouwen (in samenspraak met eigenaren), maar ook in de communicatie met het bedrijfsleven deze locatie nadrukkelijk als starterslocatie te profileren.

Op dit moment is een nieuwe nota voor bedrijventerreinen in procedure. De verwachting is dat dit voor het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom geen grote wijzigingen inhoudt.

De bestaande kantoren op het bedrijventerrein zijn binnen de bedrijvenbestemming toegestaan.

Het bestemmingsplan voor de Achtse Barrier/Heizoom past binnen het provinciale beleid.

3.12 Bedrijvigheid

In de Achtse Barrier/Heizoom staat de huidige status van bedrijventerrein voorop. De soorten bedrijven die op het terrein voorkomen zijn binnen de voorgeschreven milieucategorieën zeer divers omdat er sinds het bestaan van het bedrijventerrein geen vestigingsbeleid voor specifieke bedrijven gold. Bovendien zijn er op het bedrijventerrein ook kantoorfuncties toegelaten die in de loop van de tijd hier ook zijn gevestigd.

De bedrijven die op het terrein voorkomen betreffen relatief kleine bedrijven die niet zo zwaar milieubelastend zijn. Bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 volgens de lijst van bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de planregels is opgenomen, zijn binnen de bestemming bedrijf toegelaten.

Zoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn in het plangebied niet toegelaten.

In de in 2009 door de raad vastgestelde 'Nota bedrijventerreinen-Profilering en samenwerking' staat dat de bedrijventerreinlocatie in de Achtse Barrier/Heizoom een goede starterslocatie voor het MKB met relatief kleinschalige kavels en kleinschalig vastgoed en lage uitgifte- en huurprijzen is. Handhaving van dit 'profiel' door de gemeente is lastig, omdat deze geen directe invloed heeft op de ontwikkeling van de huurprijzen, wat toch een belangrijk aspect is in de vestigingsplaatskeuze van startende bedrijven. Toch zijn er mogelijkheden de locatie als specifieke starterslocatie te profileren. Dit kan onder andere door in de toekomst geen grootschalige bedrijvigheid op dit terrein toe te staan, faciliteren van upgrading/herontwikkeling van de verschillende aanwezige bedrijfsverzamelgebouwen (in samenspraak met eigenaren), maar ook in de communicatie met het bedrijfsleven deze locatie nadrukkelijk als starterslocatie te profileren.

In de nieuwe bedrijventerreinnota 'Eindhoven, Brainport - Aan de slag voor waardevolle werklocaties' wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.

Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Onderhavig plangebied is aangewezen als Functioneel gemengd. Dit kenmerkt zich door een gemiddelde vastgoedkwaliteit en redelijk verzorgde openbare ruimte. Deze bedrijventerreinen kennen wisselend sterke en zwakke plekken. Zij bieden voor ondernemers een divers, functioneel vestigingsmilieu. De ‘zwakkere’ plekken bieden vanuit marktperspectief kansen om zich te vestigen voor lage tot leegstandtarieven, waardoor nieuwe bedrijfs- en creatieve concepten tot stand kunnen komen.

Verkleuring

Op een aantal bedrijventerreinen neemt de groei van andere functies toe, ook wel ‘verkleuring’ genoemd. Denk hierbij aan vestiging van sportscholen, detailhandel en (kamer)bewoning. Dit is vooral waarneembaar op binnenstedelijke terreinen. Daarnaast vindt met name op de modernere bedrijventerreinen een toename van kantoorachtige bedrijvigheid (herprofilering) plaats.

De terreinen krijgen hierdoor een andere uitstraling, maar ook nieuw toekomstperspectief. Verkleuring kan de waarde van de bedrijventerreinen vergroten. Tegelijkertijd kan verkleuring bedrijventerreinen beperken in hun functionaliteit voor de oorspronkelijke bedrijvigheid. Verkleuring moet dus zorgvuldig plaatsvinden, passend bij de desbetreffende locatie. De huidige bestemmingsplannen zijn nog veelal gebaseerd op de ‘oude fabrieksbedrijvigheid’ en behoeven mogelijk actualisatie.

Voor Achtse Barrier/Heizoom is ruimte voor verkleuring binnen de van toepassing zijnde beleidskaders.

3.13 Detailhandel

In het plangebied van de Achtse Barrier zijn twee locaties aangewezen als centrumfunctie, de Ardèchelaan en het Biarritzplein. Hierbij heeft de Ardèchelaan de functie van een buurtcentra en het Biarritzplein meer een buurtsteunpunt functie. Op beide locaties is detailhandel toegestaan.

Op het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom is uitgangspunt is dat geen uitbreiding van detailhandel is toegestaan. Reeds gevestigde bedrijven mogen gevestigd blijven en mogen uitbreiden (10% van het bvo per bestemmingsplanperiode) mits ze legaal gevestigd zijn. Productiegebonden detailhandel wordt wel op bedrijventerreinen toegestaan, mits het ondergeschikte verkoop c.q. levering van goederen betreft in een ter plaatse gevestigd bedrijf voor zover deze goederen in dat bedrijf zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld. Detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijn hiervan uitgezonderd.

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.

3.13.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0013.png"
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.13.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0014.png" Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  • 1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  • 2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  • 3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.13.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:

Perifere detailhandel
De oorsprong van perifere detailhandel is gelegen in de aard en omvang van de artikelen. Winkels die vanwege de aard en omvang van de artikelen een groot oppervlak nodig hebben, krijgen ruimte in de daarvoor benoemde gebieden buiten reguliere winkelcentra. In de loop der jaren is de aard en omvang van de assortimenten op perifere locaties wel sterk gewijzigd. Mede vanwege gunstigere marges is de nadruk steeds meer komen te liggen op niet-volumineuze assortimenten en branchevreemde artikelen. Onderscheid met aanbod in centrumgebieden is kleiner geworden. Ongebreidelde mogelijkheden op (bestaande en nieuwe) perifere locaties leiden echter tot sterke wijziging van de bestaande winkelstructuur en kunnen de vitaliteit van een binnenstad, stadsdeel- of boodschappencentrum aantasten. Gelet op de grote ruimtelijke, economische en maatschappelijke belangen, is dit in veel gevallen niet gewenst. Bij elke verruiming van beleid is dan ook steeds een afweging nodig van de gevolgen voor de bestaande en beoogde winkelstructuur. Centraal staat de uitdaging om de dynamiek op een verantwoorde wijze te faciliteren.

Perifere detailhandel dient op een beperkt aantal aangewezen locaties ruimtelijk geclusterd te worden. Waar mogelijk en wenselijk (denk aan voldoende infrastructuur, maar ook potentiële overlast voor woongebieden), wordt met deze detailhandel aansluiting gezocht bij bestaande perifere winkelgebieden. In Eindhoven zijn dit Koopcentrum De Hurk, De Kade (Kanaaldijk-Noord) en Bisschop Bekkerslaan (De Tempel). Gezien de positie en het perspectief van Ekkersrijt wordt zeer weloverwogen omgegaan met uitbreiding van het perifere detailhandelsaanbod. Op het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom is geen perifere detailhandel toegestaan, met uitzondering van de bestaande detailhandel die hier nu reeds gevestigd is.

Detailhandel op bedrijventerreinen
Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het ‘zuiver’ houden van bedrijventerreinen van belang. Bedrijventerreinen zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten die niet in woon- en/of centrumgebieden gewenst zijn vanwege hun impact op de omgeving. In principe is detailhandel op bedrijventerreinen niet toegestaan. Wel is productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit sluit aan bij de ambitie van Eindhoven om ruimte te bieden aan experimenten en ondernemerschap.

Voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen geldt als uitgangspunt dat dit ondergeschikt blijft aan de bedrijfsactiviteiten. Bovendien mag het geen afbreuk doen of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De voorkeur gaat ernaar uit dat er geen showroom bij een bedrijf komt. Bedrijven kunnen hun verkoopbare goederen via daarvoor bestemde locaties (winkelpanden) aanbieden. Indien er toch de wens, nut en/of noodzaak is om producten ter plekke te tonen, dan mag hier in principe maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt, met een maximum van 200 m². Vanwege de diversiteit van de initiatieven, dient elk initiatief echter afzonderlijk beoordeeld te worden op eventuele (structuurverstorende) effecten voor de perspectiefrijke winkelgebieden in Eindhoven en het betreffende bedrijventerrein. Bovendien moet een initiatief voldoen aan het meest recente beleid op het gebied van externe veiligheid.

In Achtse Barrier/Heizoom is productiegebonden detailhandel toegestaan.

Megasupermarkten
Vanwege de mogelijke effecten van Megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt- en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving, is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.

Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden. Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).

In Achtse Barrier/Heizoom is geen megasupermarkt toegestaan.

Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Kringloopbedrijven en –winkels
Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.

Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.

Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).

In dit plangebied is geen kringloopbedrijf/-winkel toegestaan.

Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Positie en perspectief per stadsdeel

In het noordwesten van Woensel-Noord zouden in een blanco situatie de 2 winkelcentra worden samengevoegd tot één compleet wijkcentrum op een centrale plek in het verzorgingsgebied. De stedenbouwkundige opzet van Achtse Barrier met een groen hart, biedt hiertoe echter geen voor de handliggende mogelijkheden. Er zijn al tijden (zachte) plannen voor de Ardechelaan waar ook ruimtelijk mogelijkheden zijn (in tegenstelling tot het Biarritzplein). In dit geval streven we naar een versterking van Ardechelaan tot wijkcentrum (klein). Dit zou bij voorkeur in combinatie met een herpositionering van het Biarritzplein moeten gaan. Qua ontwikkelingsrichting zou dan bijvoorbeeld relocatie van de ondernemers naar Ardechelaan of andere centra met voldoende perspectief het streven zijn.

3.14 Horeca

De gemeenteraad heeft op 11 maart 2014 het Horecabeleidsplan vastgesteld. Het algemene beleid is voor wat betreft de woonwijken gericht op handhaving en beperkte uitbreiding van de bestaande horeca. Op grond van het horecabeleid is onderscheid gemaakt in verschillende gebieden:

Woongebieden

Bestaande horeca in woonwijken kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.

Woonwijken worden aangemerkt als Restrictiegebied. Dit zijn gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Met uitzondering van de winkelcentra zijn er in de Achtse Barrier geen horecagelegenheden gevestigd.

Winkelcentra/-gebieden 

Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra n andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat ier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

De winkelcentra en winkelgebieden worden Toelatingsgebied. Dit zijn gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca hier inpasbaar is, afhankelijk is, afhankelijk van infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid, milieu-aspecten, etc.

Horeca is in de Achtse Barrier uitsluitend toegestaan binnen de centrumbestemming. Dit geldt voor de twee winkelgebieden: Ardechelaan en Biarritzplein.

Werklocaties

De werkgelegenheidsstructuur van Eindhoven is de afgelopen decennia fundamenteel gewijzigd; Eindhoven is getransformeerd van een industriestad naar een stad waar de meeste mensen in een kantoor(achtige) omgeving werken. De werklocaties in de stad zijn dienovereenkomstig mee veranderd; fabriekslocaties (vooral van Philips) hebben de laatste jaren plaats gemaakt voor moderne bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Geheel in lijn met de traditionele ruimtelijke ordeningskaders, zijn vanaf de jaren ‘80 de meeste van deze werklocaties monofunctioneel opgezet; wonen, werken en recreëren zijn zoveel mogelijk gescheiden van elkaar gehouden. Mede ingegeven door Het Nieuwe Werken en bijbehorende technische ontwikkelingen op ICT-gebied, is de laatste jaren een weg ingeslagen waarbij werken steeds meer wordt vermengd met wonen en vrije tijd. Dit stelt andere eisen aan de werklocatie van de toekomst; monofunctionaliteit is ‘uit’. Mensen willen juist in een multifunctionele omgeving werkzaam zijn, waarbij men de mogelijkheid heeft om onder werktijd - dan wel aansluitend daarop - een boodschap te doen, iets te gaan eten of drinken, mensen te ontmoeten, etc. Horecavoorzieningen kunnen zo van toegevoegde waarde zijn op een werklocatie; het biedt mensen de mogelijkheid om elkaar zakelijk te ontmoeten, het kan fungeren als ‘aanlandplek’ tussen twee afspraken, et cetera. De High Tech Campus Eindhoven geldt in dat opzicht als een veel geprezen voorbeeld. Het onderbrengen van een horecavoorziening op een werklocatie kan dus een meerwaarde hebben voor het gebied en zijn ‘bewoners’. Het uitgangspunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen alleen zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Door een plaats te creëren voor zakelijke ontmoetingen, lunches of avondeten, wordt ruimte geboden aan de hierboven genoemde nieuwe manier van werken. Voorwaarde is wel dat op de werklocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is om de voorziening draaiende te houden. Afhankelijk van de grootte van dat draagvlak, is er ruimte voor één of meer voorzieningen. Het is aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen. Avond- en nachthoreca heeft op een werklocatie géén toegevoegde waarde. Een horeca-inrichting op een werklocatie kan dus géén zgn. autonome (evenement)functie (of feestfunctie) hebben. Ook een logiesfunctie is normaal gesproken niet toegestaan.

Werklocaties worden Toelatingsgebied. Dit zijn gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca hier inpasbaar is, afhankelijk is, afhankelijk van infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid, milieu-aspecten, etc.

Bedrijventerreinen algemeen

De exploitatie van een horeca-inrichting op een bedrijventerrein mag geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De horeca-inrichting moet voldoen aan het meest recente gemeentelijke beleid op het gebied van de externe veiligheid, waarbij rekening gehouden moet worden met het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van een risicoveroorzakende inrichting. Een horeca-inrichting op een bedrijventerrein is dus bij voorkeur gelegen aan de rand van een industrieterrein en is niet te groot, zodat er geen grote groepen personen tegelijkertijd zich in het pand bevinden (minder dan 50 personen). Dit laatste dus i.v.m. de hoogte van het groepsrisico.

Er zal binnen de horecabestemming door middel van een categorisering (d.m.v. een “ lijst van horeca-activiteiten”) onderscheid tussen de verschillende vormen van horeca worden gemaakt naar potentiële milieuhinder/overlast. De in deze lijst vermelde vormen van horeca zijn merendeels ook terug te vinden in de horecatypering zoals vermeld in het Horecabeleidsplan, zij het dat de benadering daar meer van economische aard is.

Op het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom is geen horeca gevestigd.

Maatschappelijk

Binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende functies. Dat wil zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

3.15 Kantoren

3.15.1 Kantorennota

De raad van de gemeente heeft op 12 december 2005 de Kantorennota vastgesteld. Met de Kantorennota worden twee doelen beoogd:

  • 1. streven naar een evenwichtige verhouding van vraag en aanbod op de kantorenmarkt;
  • 2. het realiseren van een toetsingskader om aanvragen van marktpartijen te kunnen beoordelen.

De Eindhovense kantorenvoorraad is globaal in 3 grotere kantoren milieus (centrum-, ring- en snelwegmilieu) te verdelen. Met deze milieus wordt ongeveer 80% van de Eindhovense markt gedekt. De overige 20% zijn verspreid buiten deze milieus gesitueerd, bijvoorbeeld op bedrijventerreinen en langs de radialen.

3.15.2 Kantorenstrategie Eindhoven 2012-2020

Deze visie is eind juni 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en is een actualisatie van de Kantorennota uit 2005 en een vervolg op de Prioriteitennota 2011-2014. In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Hierdoor wordt geprobeerd vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied/centrum, Centrumschilmilieu (o.a. Strijp-S) en snelwegmilieu (o.a. Flight Forum). Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is van belang om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomstbestendige m² nieuwbouw, wordt voorkomen.

Bij nieuwbouw van kantoren gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de kantorenparagraaf van de Prioriteitennota 2011 – 2014. Dat houdt in dat nieuwbouw alleen is toegestaan in prioritaire gebieden met uitzondering van kleinschalige nieuwbouw (tot 1.000 m2), uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw of sloop / nieuwbouw van een kansarm kantoorgebouw. Voorts geldt hierbij als uitgangspunt dat de te realiseren nieuwbouw voor minstens 70% moet zijn verhuurd / verkocht en dat op de bestaande kantorenmarkt aantoonbaar geen redelijkerwijs geschikte, alternatieve huisvesting voorhanden is. Het stationsgebied is de belangrijkste kantoorlocatie in Eindhoven om verder tot ontwikkeling te brengen.

De bestaande kantoren op het bedrijventerrein zijn binnen de bedrijvenbestemming toegestaan.

3.16 Kabels, leidingen en straalpaden

Hoofdwaterleiding

Er is een hoofdwaterleiding gelegen in het plangebied. Deze is gelegen ten zuiden van het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom. De leiding is als 'Leiding - Water' opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.
Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.

De woningen in de Achtse Barrier die grenzen aan het bedrijventerrein van Achtse Barrier/Heizoom kunnen worden aangemerkt als een rustige woonwijk. Het lint aan de Boschdijk kan worden aangemerkt als gemengd gebied.

4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

In Bijlage 1 bij de regels is de Lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in deze Lijst van bedrijfsactiviteiten, is uitsluitend mogelijk met een omgevingsvergunning (voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan).

4.1.2 Gevoelige functies op het bedrijventerrein
4.1.2.1 Bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein

Bovenstaande richtafstandenlijst kan niet zonder meer worden toegepast voor gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf. Het gaat hier om historisch gegroeide situaties waar bijvoorbeeld bedrijfswoningen zijn vermengd met milieubelastende functies of functies die bewust op het terrein zijn gesitueerd. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijst. Voor deze functies kan een lager woon- en leefklimaat worden aanvaard. Voor deze gevoelige functies is toch een minimaal beschermingsniveau nodig. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat naburige bedrijven in het milieuvergunningenspoor onevenredig worden belemmerd door de aanwezigheid van gevoelige functies. Daarom worden de locaties van de bestaande legale gevoelige functies (bedrijfswoningen) strak begrensd en specifiek aangeduid. Voor de bestaande bedrijfswoningen wordt de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding opgenomen. In de regels is opgenomen dat uitsluitend ter plaatse van die aanduiding ook een bedrijfswoning is toegestaan conform het gestelde in het Overzicht bedrijfswoningen in Bijlage 2 van de regels. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan.

4.1.2.2 Maatschappelijke functies

In het kader van de Wet geluidhinder worden maatschappelijke functies aangeduid als andere geluidsgevoelige gebouwen. Als "ander geluidsgevoelig gebouw" zijn in art. 1.2 Bgh aangewezen:

  • onderwijsgebouwen
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • verzorgingstehuizen
  • psychiatrische inrichtingen
  • kinderdagverblijven

4.1.3 Milieuzonering Achtse Barrier/Heizoom

Er is voor het plangebied milieuzonering bepaald op basis van de gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied of binnen het plangebied (zie onderstaande afbeelding). Omdat het een bestaand gemengd bedrijventerrein betreft is bepaald dat er bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Vestiging van bedrijven, behorend tot een hogere milieucategorie dan toegestaan conform de milieuzonering, is uitsluitend mogelijk met een omgevingsvergunning (voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan). Bij de daarbij te maken afweging wordt voornoemde VNG brochure gebruikt, de op dat moment geldende relevante milieuwet- en regelgeving en het lokale milieubeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0015.png"

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximale hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidswallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggend plan is geheel conserverend; er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd. Dat betekent dat er geen nader akoestisch onderzoek naar de hoogte van geluidbelastingen noodzakelijk is.

Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

De bestaande geluidschermen langs de Huizingalaan blijven gehandhaafd. In het kader van de aanleg van de buiten dit bestemmingsplan gesitueerde HOV2 wordt nader aangegeven of aanpassing van de schermen langs de Huizingalaan aan de orde is.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wet luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor (PM10) en (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

4.3.3 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Planbeschrijving en toetsing

Het bestemmingsplan Achtse Barrier-Heizoom 2015 richt zich voornamelijk op het bestemmen van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is de het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; 1 april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; 1 januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen "plaatsgebonden risico" en "groepsrisico".

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

  • Er is een inrichting nabij het plangebied die invloed heeft;
  • Nabij of binnen het plangebied liggen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;

Op circa 40 meter van het plan ligt de snelweg A50. Voor een beschouwing van de diverse risicobronnen wordt verwezen naar bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

 

Transportroutes

De eerste kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen”. Met Basisnet beoogt het rijk een goede afweging en balans tussen ruimtelijke-, vervoers- en veiligheidsbelangen. Op die manier wil het kabinet het vervoer van gevaarlijke stoffen zo duurzaam mogelijk maken en duidelijkheid bieden over de (ruimtelijke) consequenties van dit vervoer. Aan Basisnet liggen drie doelstellingen ten grondslag:

  • de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland garanderen;
  • belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken (zoals de nationale sleutelprojecten Rotterdam, Breda en Arnhem);
  • voorkomen dat omwonenden grote veiligheidsrisico's lopen.

Om dit te bereiken wijst Basisnet voor heel Nederland hoofdroutes aan waarover vervoer van gevaarlijk stoffen mag plaatsvinden. Daarnaast zijn per transportroute risicoplafonds vastgelegd. Ten slotte stelt Basisnet veiligheidszones in, waarbinnen bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen worden uitgesloten of aanvullende bouwvoorschriften gaan gelden.

Om het Basisnet wettelijk te verankeren is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) opgesteld. Om de vervoerskant van Basisnet te regelen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aangevuld met onder andere risicoplafonds en de handhaving van de risicoruimte.

Voor de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de risicoanalyse (Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, nr.220833, d.d. 2 maart 2015). Deze is als bijlage 1 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

 

Inrichtingen

Bevi-inrichtingen

Op het industrieterrein Ekkersrijt is het BRZO-bedrijf (Besluit risico's gevaarlijke stoffen) Van den Anker gelegen. De inrichting valt onder artikel 2, lid1, sub b van het Bevi. Voor Van den Anker is bij de omgevingsvergunning een risicoanalyse (QRA) opgesteld. Uit deze QRA blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) niet over het grondgebied van de gemeente Eindhoven ligt. Het plaatsgebonden risico levert geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan. Het plan is conserverend van aard, hierdoor zal het niet lijden tot een toename van het groepsrisico. Voor de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de QRA, d.d. 8 januari 2014, versie 3 (bijlage 2 van de rapportage externe veiligheid bestemmingsplan Achtse Barrier Heizoom).

 

Gasdrukregel- en meetstations

Binnen het plangebied zijn er vier gasdrukregel- en meetstations (type B, open opstelling/vrijstaand gebouw) gelegen, te weten aan de Parijslaan 2, Savoiepad, Normandielaan en Straatsburglaan. Volgens het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.

 

Tabel veiligheidsafstanden  
Categorie-indeling   Opstellingswijze   Kwetsbare objecten   Beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
    (semi-)Ondergronds station   4 meter   2 meter  
    Kaststation   6 meter   4 meter  
    Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  
C   Alle stations t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas   15 meter   4 meter  
    Alle stations boven 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas   25 meter   4 meter  

 

Buisleidingen

Nabij het plangebied is een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding A-521-07(457,0 mm en 66,2 bar) gelegen. Volgens de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) dient het plaatsgebonden risico voor de buisleiding te worden berekend met het rekenprogramma “Carola”.

Plaatsgebonden Risico

Door SRE Milieudienst is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) (SRE Milieudienst, nr. 495740, d.d. 14 oktober 2011) opgesteld voor de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op de leidingen liggen. Hierdoor zou volgens het nieuwe beleid op de leidingen kunnen worden gebouwd. Echter blijft een belemmeringenstrook van 5 meter gelden. Nieuwe ontwikkelingen en de bestaande bouw liggen buiten deze belemmeringenstrook. De ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor het plangebied voor wat betreft het plaatsgebonden risico of belemmeringenstrook.

Uit de berekeningen is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen.

 

4.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie Externe Veiligheid is de Achtse Barrier aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

 

4.4.3 Groepsverantwoording

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en artikel 7 en 8 van het Bevt, verantwoord te worden. Op 19 mei 2009 is de visie Externe Veiligheid, “risico's de maat genomen” door de raad vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen.

De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 Bevb en artikel 7 en 8 Bevt zijn de aspecten die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen weergegeven. De verantwoording is per onderdeel van de artikelen verwerkt. Op 5 maart 2015 is het advies van de Veiligheidsregio ontvangen. Samengevat luidt het advies als volgt:

  • communiceer over de risico's;
  • er wordt verwezen naar de visie externe veiligheid. Door de gemeente is aangegeven dat de visie is verouderd. Is het daarom raadzaam om de visie nog te benoemen in het bestemmingsplan?;
  • Hetgeen bij het scenario explosie staat, gaat niet op voor lijnbronnen, zoals de weg.

In de verantwoording hieronder is het advies van de brandweer verwerkt.De visie is in 2009 vastgesteld. Dit is inmiddels 6 jaar geleden. Enkele aspecten in de visie zijn niet meer helemaal actueel, echter het ruimtelijk beleid, waar willen we risicovolle activiteiten en waar niet, is nog steeds actueel en kan daarom bij bestemmingsplannen nog steeds worden gebruikt.

De te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied en de hoogte van het groepsrisico

Binnen het gebied is er een drietal risico's te onderscheiden, namelijk het BRZO-bedrijf Van den Anker, de risico's van transport over de weg en door buisleidingen. Er zijn risicoberekeningen van Van den Anker uitgevoerd. Tevens is in het kader van Basisnet een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Voor de buisleiding is ook een risicoberekening uitgevoerd. Alle risicoberekeningen zijn terug te vinden in de rapportage externe veiligheid bestemmingsplan Achtse Barrier Heizoom (Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, nr.220833, d.d. 2 maart 2015). Voor de dichtheid en de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de genoemde rapportage. De rapportage is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

 

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor Van den Anker is een omgevingsvergunning verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de stand der techniek (BBT). Voor de weg zijn geen bronmaatregelen denkbaar.

 

De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. In het belang van zorgvuldig gebruik van de ruimte moet de gemeente daarom de reële mogelijkheden van intensief en meervoudig ruimtegebruik binnen de binnenstad bekijken. Daartoe wordt het plangebied bestemd voor wonen.

 

Mogelijke bron of end op pipe  maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen het plangebied kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er is een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  • explosie (druk)
  • brand
  • het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.

 

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Verder van de bron zijn de drukken lager, waardoor splinterwerend glas extra gewonden kan voorkomen. Onderhavig plan is conserverend, bestaande woningen blijven zoals deze nu zijn. Extra maatregelen aan deze bestaande woningen is middels het bestemmingsplan niet mogelijk.

 

Brand

Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. De maatregelen die te treffen zijn voor een ongeval met brandbare vloeistoffen kunnen zonder hoge kosten worden uitgevoerd. Gezien de ligging de bebouwing binnen het plangebied wordt deze maatregel niet relevant geacht. In het Bouwbesluit zijn bij het in werking treden van het Bevt (Besluit externe veiligheid transport) eisen gesteld aan bouwwerken binnen 30 meter van de weg. Dit is hiermee dan direct geregeld.

 

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Een mechanische ventilatievoorziening moet kunnen worden uitgezet volgens artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012. 

 

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

De Veiligheidsregio heeft geen opmerkingen gemaakt dat de mogelijkheden voor de hulpverleningsdiensten verbeterd moet worden.

 

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Personen binnen het invloedsgebied zijn zelfredzaam. 

4.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0016.jpg"

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.


Pijler 1: Energie

De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energie neutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:


1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.


2) Windturbines

In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote wind installaties en kleine wind installaties. Van een kleine wind installatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de as hoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.

3) Warmte Koude Opslag

De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportage worden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.


Pijler 2: Bouwen en Wonen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang.

4.6 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.

Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging (zie fig 1):

  • Dieppelaan/Evreuxlaan: de grond is sterk verontreinigd met zware metalen, minerale olie en PAK;
  • Boschdijk 944: de grond sterk met zware metalen verontreinigde grond is gesaneerd.

Daarnaast is in de geluidswal ten noorden van de wijk een afvalstort aanwezig. Het afval in de stort is afgedekt met schone grond.

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0017.png"

Figuur 1 Bodemverontreinigingen.

4.7 Natuur

4.7.1 Flora- en Fauna

De Flora- en faunawet biedt het juridisch kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Verspreid over het hele plangebied zijn de laatste jaren beschermde soorten waargenomen, zowel in groengebieden als in bebouwd gebied. Handelingen die negatieve effecten tot gevolg kunnen hebben zijn alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Voorkomende soorten als huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen, die het hele jaar door zijn beschermd, in gebouwen. Ook aantasting van deze verblijfplaatsen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Het is aan te bevelen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te bevorderen door in nieuwbouwprojecten standaard verkrijgbare alternatieven te verwerken (bijvoorbeeld nestpannen, neststenen en vleermuizenkokers).

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord-Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel

Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:

  • aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
  • afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
  • samenwerking met gemeenten in de waterketen;
  • aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
  • ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.
5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2013' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:

  • Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied;
  • Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn);
  • Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.

De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2011 - 2014)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Ja  
zijwatergang   Ja  
Keurgebied binnen plangebied?   Ja  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Ja  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Ja  
Waterschap gemaal   Nee  
Landelijke afvoernorm binnen plangebied   1,33 l/s/ha  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Ja, staan vermeld in de bodemparagraaf  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Nee  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen

Binnen dit bestemmingplan vallen de woonwijk Achtse Barrier en het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom. Beide zijn gesitueerd in het noorden van Eindhoven, specifiek Woensel Noord. In het noorden van het gebied bevindt zich een groenzone tussen de snelweg A50 en de woonwijk. Het betreft hier het keurgebied van Waterschap de Domme. Hierdoor stroomt de waterloop Ekkersrijt. De Achtse Barrier wordt doorkruist door de Ekkersrijt. De Ekkersrijt is een A-watergang van Waterschap de Dommel. Deze watergang wordt vanuit het noordwesten (o.a. het bedrijventerrein Kapelbeemd) gevoed. Ook het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom loost haar hemelwater op deze loop. De Ekkersrijt verlaat de woonwijk via een duiker onder de Huizingalaan naar het in het oosten gelegen waterbergingsgebied Aanschotse Beemden. Achtse Barrier en Achtse Barrier/Heizoom bevinden zich niet binnen de invloedsgebieden van een waterwingebied.

5.3.3 Oppervlaktewater

In het centrum van het plangebied bevindt zich de waterloop de Ekkersrijt. Deze vervult een waterafvoerende rol binnen het plangebied. Naast deze A-watergang bevindt zich langs een gedeelte van de Boschdijk een B-watergang in de vorm van een bermsloot. Op wat greppels en kleine slootjes na bevindt zich binnen het plangebied verder geen noemenswaardig open water.

5.3.4 Verharding

Het plangebied bevat naar verhouding uitgestrekte verharde oppervlakten die hoofdzakelijk bestaan uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom is nagenoeg volledig verhard. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn minimaal aanwezig. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.

5.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.6 Grondwater

In het plangebied bevinden zich enkele peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 16,30 & 14,20 m.

5.3.7 Regenwater

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is gemengd uitgevoerd. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom is wel gescheiden uitgevoerd en loost het water op open water (Ekkersrijt).

5.3.8 Afvalwater

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) aan de Van Oldebarneveltlaan. Naast het reguliere rioleringsstelsel bevindt zich in het noorden van het gebied een belangrijke Rioolwatertransportleiding. Deze leiding voert als belangrijke ader afvalwater vanuit de wijken in het noordwesten van Eindhoven af naar de RWZI.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

5.4.1 Verharding

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Met uitzondering van bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom is het plangebied bijna geheel voorzien van gemengde riolering. Indien er zich in de toekomst binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Streven moet zijn om uiteindelijk minder schoon water af te voeren naar de RWZI.

De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten door meer verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.

5.4.2 Berging

Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geldt voor toekomstige ontwikkelingen het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van het verharde oppervlak, wordt de HNO rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.

Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.

5.4.3 Oppervlaktewater

Nader onderzoek moet uitwijzen of er mogelijkheden zijn om het in het zuiden gelegen park (tegen de Marathonloop) te benutten voor waterberging in natte perioden. Verder zijn er geen plannen bekend die ingrijpende veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem.

5.4.4 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Het saneren van vervuilde waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin zijn de oppervlaktewateren van dit plangebied niet opgenomen.


5.4.5 Advies / overleg Waterschap

In maart 2014 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  • 1. Hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;

  • 2. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden;

  • 3. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd;

  • 4. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.


Op 8 april 2014 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Achtse Barrier - Heizoom 2015" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In Artikel 1 Begrippen  wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming Bedrijf - 1 (artikel Artikel 3 )

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 1 en 2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten".Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.
Bepaalde vormen van detailhandel, met name perifere detailhandel zijn op basis van een nadere afweging toegelaten.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Bestemming Bedrijf - 2 (Artikel 4)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied categorie 2 tot ten hoogste 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten".Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.
Bepaalde vormen van detailhandel, met name perifere detailhandel zijn op basis van een nadere afweging toegelaten.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Bestemming Bos (Artikel 5)

Deze bestemming voorziet in behoud, het herstel en de ontwikkeling van aardkundige waarden voor het bos.

Bestemming Centrum (Artikel 6)

Deze bestemming is gelegd op de buurtsteunpunten en winkelstrips. De bestemming beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende bedrijven en instellingen alsmede woningen toegelaten. Het gaat dan om kantoren of bedrijven met een publiekgerichte functie die in hoofdzaak zijn gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van personen, zoals makelaarskantoren, adviesbureaus, reisbureaus en banken. Binnen de bestemming `Centrum´ is ook horeca toegestaan. Deze is beperkt tot en met categorie 1 ingevolge de “Lijst van horeca-activiteiten”. Detailhandel, horeca en dienstverlening zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan. De grenzen van de bouwvlakken zijn ook voor deze bestemming dusdanig bepaald en de maximale bebouwingspercentages en hoogtes zijn zo gekozen dat slechts een incidentele uitbreiding van een individuele voorziening plaatselijk mogelijk is.

Bestemming Gemengd (Artikel 7)

Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is.

Bestemming Groen (Artikel 8)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming Kantoor (Artikel 9)

Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis. De grenzen van de bouwvlakken zijn ook in dit geval dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is. Kantoren die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebied, zijn meegenomen in de bestemming `Centrum´.

Bestemming Maatschappelijk (Artikel 10)

Het betreft hier een verzamelbestemming ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximale hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Bestemming Natuur (Artikel 11)

De bestemming Natuur heeft betrekking op het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In het plangebied is de bestemming Natuur gelegen aan de noordzijde en dient hierbij tevens als buffer van de snelweg richting de wijk. In de bestemming is mede een ecologische verbindingszone gelegen.

Bestemming Verkeer(Artikel 12)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming Verkeer - Garagebox(Artikel 13)

In verband met de specifieke verschijningsvorm is voor solitair staande garageboxen een aparte bestemming opgenomen.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied ( Artikel 14)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming Water (Artikel 15)

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Bestemming Wonen - 1 (Artikel 16 )

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven .
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven. De standaard maximalehoogte voor dit type woningen is voor wat betreft de goothoogte 6 meter en de bouwhoogte 10 meter. Daar waar het afwijkt van deze standaard hoogte is dit op de verbeelding met een maatvoering aangegeven.

Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten.
Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.

Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord.
Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.

Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan de voorgevel. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels.
Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten.
Uitbreidingen aan de voorzijde zijn enkel mogelijk indien dit o.a. vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig geen bezwaren oplevert. Omdat dit nagenoeg altijd “ maatwerk “ is, is hiervoor gekozen voor beleidsregels, genaamd "ontheffingen aan- uit- en bijgebouwen bij woningen”.
In deze beleidsregels zijn ook uitbreidingsmogelijkheden aangegeven voor aan-, uit- en bijgebouwen.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Bestemming Wonen - 2 (Artikel 17)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen in de vorm van patio woningen en bungalows en de bijbehorende voor- en achtererven .
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
De standaard hoogte van het hoofdgebouw is bij patio's en bungalows 4, 5 meter.

Bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats (Artikel 18)

Deze bestemming geeft een regeling voor het plaatsen van woonwagens op het woonwagenterrein aan de Brestlaan.

Dubbelbestemming Leiding - Water (Artikel 19)

De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor leidingen in de vorm van een hoofdwatertransportleiding;

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 20)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.

Dubbelbestemming Waarde - Ecologie (Artikel 22)

Deze dubbelbestemming met onder andere het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden is gelegd op de ecologische verbindingszone langs de Ekkersrijt en verder langs de noordgrens van het plangebied.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , deAlgemene aanduidingsregels, Overige regels en de  Algemene afwijkingsregels.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Wel zal aan de bedrijven die - blijkens de in het voorgaande ("Bedrijven en milieuzonering") vermelde specifieke onderzoeken naar de milieusituaties ter plaatse - in aanmerking komen voor een afwijkingsmogelijkheid ex artikel 3.4 en 4.4 van de regels(afwijking voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan in beginsel ter plaatse toegestaan) - zo nodig onder voorwaarden - deze afwijking worden toegestaan.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien de het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.

Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie - eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Facultatief

Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of een overeenkomst, maar er is sprake is “kruimelgevallen”. ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is namelijk grotendeels conserverend van karakter. Dit betreft veelal een vergroting van de bebouwings- of gebruiksmogelijkheden waarbij de gemeente geen fysieke ingrepen behoeft uit te voeren.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Op 15 januari 2014 is in het kader van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in het Groot Eindhoven bekend gemaakt dat burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven het voornemen hebben om het bestemmingsplan Achtse Barrier- Heizoom voor te bereiden.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg besproken met Waterschap de Dommel en de Provincie Noord-Brabant.

In maart 2014 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Op 8 april 2014 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

De Provincie Noord-Brabant heeft op 25 februari 2015 positief gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan.

9.3 Inspraak en samenspraak

In het kader van de Verordening Inspraak en Samenspraak van de gemeente Eindhoven heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 29 januari 2015 tot en met 25 februari 2015 ter inzage gelegen. Er zijn 5600 wijkinfo's verspreid in de wijk Achtse Barrier en op het bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom. In deze wijkinfo is aan de mensen meegedeeld dat er een nieuw bestemmingsplan wordt gemaakt en dat mensen opmerkingen kunnen doorgeven. Dit heeft geleid tot een klein aantal opmerkingen en aanpassingen van het bestemmingsplan. De opmerkingen varieerden van uitleg over het bestemmingsplan en ondergeschikte bouwkundige aanpassingen. Gelet op het minimale aantal reacties is geen inloopavond gehouden.

Naast het verspreiden van de wijkinfo's is op 28 oktober 2014 een toelichting over het nieuwe bestemmingsplan gegeven in een bijeenkomst van het Leefbaarheidsteam Achtse Barrier/Heizoom in buurtcentrum de Mortel. Het plan is hier verduidelijkt.

Ook is het ondernemerscontact voor het bedrijventerrein in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. Vanuit de ondernemers heeft niemand gereageerd.

Daarnaast is Trefpunt Groen Eindhoven in de gelegenheid gesteld om commentaar te geven. Op 10 augustus 2015 heeft Trefpunt Groen Eindhoven positief geadviseerd over het ontwerpbestemmingsplan.

De provincie Noord-Brabant heeft bij brief van 25 februari 2015 aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

Het Waterschap de Dommel heeft bij brief van 3 februari 2015 aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan.

Er is voor de herinrichting van de woonwagenlocatie aan de Brestlaan een bijeenkomst geweest in buurtcentrum de Mortel op 16 juni 2015. Hierbij waren bewoners van de Brestlaan, Rouenlaan, Atrechtlaan en Amienslaan uitgenodigd. Aanwezig waren bewoners uit de wijk (3 bewoners van de woonwagenlocatie, 6 bewoners van de genoemde straten). 1 medewerker van Wooninc. en 3 medewerkers van de gemeente Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0018.png"

De aanwezige bewoners werd gevraagd om mee te denken over de mogelijke inrichting. Specifiek voor de strook waar eerder 3 standplaatsen waren ingericht en algemeen over de inrichting van de groenstroken rond de woonwagenlocatie (wwl) Brestlaan.

Vanuit de bewoners wordt aangegeven:

  • a. De voorheen ingerichte paardenwei tussen de kop van de wwl en de geluidswal moet terugkomen. Toen de paardenwei daar nog was, was het gehele terrein schoon en werd het terrein door de bewoners onderhouden. Nu is het een grote bende waar steeds meer afval wordt gestort. Er is door alle aanwezigen (ook door de niet woonwagenbewoners) meerdere malen tijdens deze bijeenkomst aangegeven, dat zij het zeer wenselijk vinden als de paardenwei daar terugkomt.
  • b. Op alle groenstroken rond deze woonwagenlocatie wordt vuil / puin gestort. De bewoners typeren deze groenstroken als “dumpplaatsen”. De gemeente houdt deze groenstroken slecht / niet schoon. Ook meldingen via de buitenbeter-app worden niet opgevolgd.
  • c. De aansluiting van de nieuw te maken ontsluiting van de woonwagenlocatie op de Rouenlaan is voor de bewoners geen optie. Zij verwachten dat er dan veel te hard gereden gaat worden op de Rouenlaan. Dit is gevaarlijk voor de bewoners aldaar en met name voor spelende kinderen, die daar soms op straat spelen.
  • d. De bewoners willen een aansluiting van de Amienslaan / Brestlaan op de Huizingalaan. Het argument voor de gemeente om een 2e ontsluiting op de Brestlaan te maken voor hulpdiensten, geldt zeker ook voor de hele buurt. De buurt heeft nu alleen via één straat een ingang voor hulpdiensten. Dit is de aansluiting van de Rouenlaan op de Fransebaan. De 2e ontsluiting voor de hele buurt, zou meteen met de aanstaande reconstructie van de Huizingalaan kunnen worden meegenomen.
  • e. Met betrekking tot de vrijgekomen standplaatsen zijn ook de bewoners het unaniem met elkaar eens, dat deze locatie ingericht zou moeten worden als speeltuin. Het liefst met bomen en ingericht voor oudere kinderen. Gelet op het verkeer dat daar rijdt, is het zeer wenselijk dat daar een hoge (1 meter) afrastering zou moeten komen staan. De bewoners geven zelf aan dat de situatie van die speeltuin het mogelijk maakt dat bewoners uit de buurt en de bewoners van de wwl elkaar ontmoeten.

Gemeentelijke reactie

ad a. De groenstrook heeft nu de bestemming Groen gekregen. Binnen deze bestemming zijn functies die ten dienste staan van het groen mogelijk. De paardenwei is een aantal jaren geleden met een grote opruimactie ontruimd. Indien overwogen wordt om de groenlocatie weer als paardenwei in gebruik te geven, kan aan het gebruik vrij eenvoudig worden meegenwerkt met een zogenaamde Wabo-afwijkingsprocedure (Ontheffing op grond van het Besluit omgevingsrecht). Daarnaast heeft iedere burger een zorgplicht ten aanzien van zijn omgeving. Het storten van afval is niet toegestaan. Dit staat los van het gebruik van de groenstrook als groen dan wel als paardenwei.

ad b. Zoals onder a al is gemeld is het storten van afval niet toegestaan. De gemeente ruimt regelmatig op, maar gaat het negatieve gedrag van storten niet belonen door op ieder moment klaar te staan om op te ruimen. Burgers dragen een eigen verantwoordelijkheid om geen afval te storten. Ook zouden mensen elkaar moeten aanspreken op dat gedrag.

ad c. Er is hier een snelheid van maximaal 30 km per uur toegestaan. Te hard rijden van automobilisten is een gedragskwestie. Dit kan niet in het bestemmingsplan worden geregeld. Er is op de locatie een bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gelegd. Dit betekent dat los van het bestemmingsplan er zowel een weg als een groene inrichting aan het gebied kan worden gegeven. Welke optie ook gekozen wordt, beide zijn mogelijk. De vaststelling van het bestemmingsplan hoeft dus niet te wachten op de definitieve inrichting van het gebied.

ad d. De Huizingalaan is een gebiedsontsluitingsweg en op een dergelijke weg is een veelvoud aan aansluitingen niet gewenst, omdat dit ten koste gaat van de doorstroming. Dit is zeker gezien de inpassing van HOV niet gewenst/mogelijk.Daarnaast betreft de Brestlaan een erftoegangsweg met een ontsluitende functie voor een gering aantal woningen. Het is niet gewenst om dergelijke wegen aan een gebiedsontsluitingsweg aan te sluiten, omdat het verkeersaanbod een aansluiting (met verkeerslichten en dus veel kosten!) op de Huizingalaan niet rechtvaardigt. Daarnaast zal een extra aansluiting zorgen voor een verandering van verkeersstromen door de wijk en dat kan elders zorgen voor overlast. Een extra aansluiting aan de Huizingalaan is verkeerskundig niet noodzakelijk en dus niet gewenst.

ad e. Hoe de nieuwe groenstrook wordt ingericht, zal uiteindelijk samen in overleg met de buurt worden geregeld. Voor het bestemmingsplan is het voldoende dat het gebruik als verblijfsgebied, groenstrook en/of speelvoorziening geregeld is binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied.

Bijlage 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80224-0301_0019.png"

Voorgestelde weg.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 24 december 2015 tot en met woensdag 3 februari 2016 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van woensdag 23 december 2015 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging is 1 zienswijze ontvangen. In het raadsbesluit is deze beantwoord.