direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Eersel, eerste herziening, wijziging 6
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Aanleiding en doel

De aanleiding voor het opstellen van onderhavig document ligt in de voorgenomen nieuwbouw van een woning met bijgebouw op de planlocatie. Omdat het plan niet past binnen het vigerend bestemmingsplan, is door de gemeente verzocht een wijzigingsplan aan te leveren.


Het wijzigingsplan heeft betrekking op het onderstaande plangebied genaamd: Bouwkavel aan het Hint te Eersel. De planlocatie is kadastraal bekend als gemeente Eersel, sectie F, nummers 5217, 5218, 5219 (gedeeltelijk), 5220 (gedeeltelijk) en 5221. De planlocatie heeft een oppervlakte van circa 1.200 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0001.png"

Luchtfoto plangebied


De doelstelling van het opstellen van onderhavig document is het vaststellen van de haalbaarheid en inpasbaarheid van woningbouw op de planlocatie, in relatie tot onder andere milieu-, planologische, (steden)bouwkundige, cultuurhistorische en ruimtelijke aspecten. Op basis van onderhavig document dient de gemeente Eersel de nieuwbouw van de woning met bijgebouw op de planlocatie mogelijk te maken.


Met een wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan kan hier een woning gerealiseerd worden.

1.2 Opbouw van de toelichting

In de toelichting komen de volgende aspecten aan de orde:

  • Beschrijving van de huidige en toekomstig situatie op de planlocatie (Hoofdstuk 2);
  • Toetsing aan de diverse (milieu)aspecten (Hoofdstuk 4);

Hoofdstuk 2 Planlocatie

2.1 Huidige situatie planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0002.png"

Ligging plangebied op topografische ondergrond

De planlocatie is gelegen aan de weg Hint te Eersel (gemeente Eersel), tussen de bestaande woningen Hint 27a (westzijde) en Bospoort 19 (oostzijde). De planlocatie is gelegen aan de noordzijde van Eersel, binnen de bebouwde kom. Eersel is van oorsprong een landbouwdorp in de Noord-Brabantse Kempen. Het dorp maakt deel uit van de gemeente Eersel. De kern telt rond de 12.500 inwoners.

De noordzijde van de planlocatie grenst aan een doodlopende weg, die overgaat in een fietspad. Op iets grotere afstand ten noorden van de planlocatie is de Molenweg gelegen, een doorgaande weg die recent nog op kortere afstand van de planlocatie was gelegen maar inmiddels is omgeleid.
In de huidige situatie is een gebouw, in gebruik geweest als woning, op de planlocatie aanwezig. In onderstaande foto's is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0003.png"

Huidige situatie planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0004.png"

Noordzijde bestaande gebouw op planlocatie


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0005.png"

Ligging naast woning Bospoort 19


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0006.png"

Ligging naast woning Hint 27a

In functionele zin maakt het plangebied onderdeel uit van een omgeving waarin vooral de functie wonen aanwezig is. De planlocatie is gelegen aan de rand van een gebied dat gekenmerkt wordt door voornamelijk vrijstaande woningen. Het plangebied is op relatief korte afstand van het centrum van Eersel gelegen.

2.2 Huidige planologische situatie planlocatie

De planlocatie valt binnen het werkingsgebied van het vigerende bestemmingsplan “Kom Eersel, eerste herziening”, zoals is vastgesteld op 26-09-2013 (identificatienummer NL.IMRO.0770.BPE2011-VAST). Binnen het bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen - 1'. De voor 'Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • a. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in bijlage 2 (Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging) onder de milieucategorie A;
  • b. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • c. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • a. horeca in categorie A, B, C en D, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • b. kantoren, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • c. woonzorgvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • d. woonwagenstandplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • e. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • f. een ondergrondse parkeergarage met hellingbaan/inrit ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • g. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • h. tuinen, erven en verhardingen
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • j. de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';
  • k. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument';
  • l. het behoud en herstel van cultuurhistorische en historisch-stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorische waardevolle bebouwing'.
  • m. afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - afschermend groen'; Er is op de planlocatie evenwel geen bouwvlak voor woningen gelegen.

Verder is op de planlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' gelegen, hetgeen betekent dat “voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Op de locatie is tevens een wijzigingsbevoegdheid gelegen. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 3.2.2.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0007.png"

Huidige planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Gewenste ontwikkeling

De initiatiefnemer is voornemens om op de planlocatie een woning met bijgebouw te realiseren. Ten behoeve van het wijzigingsplan is door de initiatiefnemer de onderstaande situatieschets ter beschikking gesteld.

Op de planlocatie zal in de nieuwe situatie een woning (in L-vorm) en een bijgebouw (voorzien van een kap in plaats van een plat dak) aanwezig zijn. De locatie is bereikbaar via een oprit, die de planlocatie ontsluit op weg Hint. Het noordelijke gedeelte van de planlocatie zal de bestemming 'tuin' verkrijgen, en zal ook als zodanig worden ingericht. Het overige deel van de locatie zal binnen de woonbestemming verder worden ingericht als woonlocatie (bijvoorbeeld terras, tuin, etc.). Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden, hiertoe is voldoende ruimte aanwezig binnen de planlocatie.

Over de definitieve inrichting van het locatie was ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan nog geen duidelijkheid, evenals over het definitieve ontwerp van de woning en het bijgebouw. Er wordt vanuit gegaan dat de nieuwe bebouwing zal voldoen aan de eisen vanuit het vigerend bestemmingsplan (zie paragraaf 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0008.png" Situatieschets gewenste situatie (bron: initiatiefnemer)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vigerende beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling op de planlocatie (postzegelplan), wordt het rijks-, provinciaal- en regionaal beleid buiten beschouwing gelaten. Er wordt, tenzij anders vermeldt, vanuit gegaan dat dit is verwerkt in het gemeentelijke beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie 2011

Een gemeente is verplicht een structuurvisie vast te stellen volgens de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente Eersel heeft diverse beleidsstukken vastgesteld over landschappelijke en stedelijke ontwikkelingen. Het doel van deze structuurvisie is om deze sectorale visies met elkaar te verbinden en om ze in onderlinge samenhang tot uitvoering te brengen. De achterliggende gedachte is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen een bijdrage zouden moeten leveren aan de realisatie van landschappelijke kwaliteit.

De gemeente Eersel heeft op 3 april 2012 de Structuurvisie 2011 vastgesteld, waarin de gemeenteraad haar beleid voor de komende 10 jaar heeft opgenomen. In de Structuurvisie 2011 is het provinciaal beleid (Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, Verordening Ruimte 2011) en het gemeentelijk beleid (StructuurvisiePlus Eersel, Woningbouwplanning 2010 – 2020, Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Gemeente Eersel, Nota Rood-met-Groen en de Grondnota) verwerkt.

Het beleid zoals opgenomen in deze Structuurvisie is voor een groot deel ontwikkelingsgericht, waarbij de initiatieven voor (rode) ontwikkelingen 'uit het veld' komen en de initiatieven voor realisatie van (groene) inrichtingsmaatregelen met name door de gemeente genomen zullen worden. Binnen de bebouwingsconcentraties en de kernen ontstaan de wensen tot veranderingen. De gemeente heeft – als bewaker van de ruimtelijke kwaliteit – verschillende rollen. Allereerst draagt de gemeente zorg voor het vastleggen van de kaders. Vervolgens heeft zij de rol van stimulerend aanspreekpunt voor initiatiefnemers, de rol van planbeoordelaar en tot slot de rol van uitvoerder van een deel van de projecten.

Als stimulerend aanspreekpunt en planbeoordelaar werkt de gemeente samen met de initiatiefnemers een evenwichtig plan uit; de kwalitatieve voorwaarden uit de Structuurvisie vormen hiervoor de kaders. Dit beleid is gedeeltelijk in meetbare spelregels vastgelegd. Voor het overgrote deel wordt van geval tot geval een maatwerkoplossing uitgewerkt, met als belangrijkste toetsingskader: de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om die verbetering te bereiken stelt de gemeente eisen aan de inrichting en stedenbouwkundige opzet van een plan. Landschappelijke inpassing en behoud en versterking van cultuurhistorische waarden zijn hierbij belangrijke uitgangspunten.

De afspraken binnen de maatwerkoplossingen worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst worden onder andere afspraken gemaakt over de betaling van verschillende plankosten, de aanleg van (infrastructurele) voorzieningen, de daadwerkelijke uitvoering van het initiatief en een eventuele bijdrage volgens de landschapsinvesteringsregeling. Na ondertekening van de overeenkomst zullen ruimtelijke procedures worden opgestart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPhint2028-VAST_0009.png"

Ligging planlocatie binnen deelgebied “Bestaande Kern” (bron: Structuurvisie Eersel 2011)

Aan nieuwe ontwikkelingen worden daarnaast de volgende inhoudelijke eisen gesteld:

Ruimtelijk:

  • Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient sprake te zijn van een passende landschappelijke en/ of stedenbouwkundige inpassing. De verplichte aanleg van erfbeplanting of andere landschapselementen is situatie- en locatieafhankelijk. Er kunnen aanvullende architectonische eisen worden gesteld aan de plannen.
  • De nieuwe functies en bebouwing dienen te passen binnen de stedenbouwkundige structuur. Aanwezige cultuurhistorische- en landschapswaarden moeten hierbij behouden of versterkt worden.
  • Zorgvuldig ruimtegebruik; indien mogelijk dient de ontwikkeling binnen het bestaande bestemmingsvlak plaats te vinden. Daarnaast dient bebouwing waar mogelijk geclusterd te worden.
  • Overtollige bebouwing moet gesloopt worden. Onder voorwaarden kan gebruik worden gemaakt van de sloopstimuleringsregeling.
  • Een ruimtelijke ontwikkeling zorgt, conform de provinciale Verordening Ruimte, voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

Planologisch:

  • In een ruimtelijke onderbouwing dienen de ontwikkelingen te worden getoetst aan alle relevante beleidsvoorwaarden. Indien nodig dient het plan te worden aangepast op de randvoorwaarden voortvloeiend uit het beleid. Het plan dient in ieder geval in overeenstemming te zijn met de Verordening Ruimte.
  • In het kader van 'goede ruimtelijke ordening' dienen relevante ruimtelijke en milieuaspecten als bodem, water, archeologie, flora en fauna, verkeer en geluid, bedrijven en milieuzonering, geur etc.. te worden onderzocht. Bij bedrijfsmatige ontwikkeling dient een bedrijfsplan te worden geschreven.
  • In een anterieure overeenkomst worden indien nodig de afspraken vastgelegd.

Financieel:

  • De aanleg van erfbeplanting vindt plaats op kosten van de initiatiefnemer.
  • Eventuele planschadekosten worden door de gemeente verhaald op de initiatiefnemer.
  • Investeringen in de ruimtelijke kwaliteit (bv. sloop van bebouwing) kunnen onder voorwaarden deels gefinancierd worden door de gemeente.

3.2.2 Vigerend bestemmingsplan

De planlocatie is binnen het vigerend bestemmingsplan aangewezen als 'wro-zone - wijzigingsgebied 1', waardoor overeenkomstig artikel 41 uit het vigerend bestemmingsplan Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal één woning per wijzigingsgebied. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • b. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • c. De woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.
  • d. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • e. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en - kwantiteit).
  • f. Er dient te worden aangetoond dat er geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn dan wel dat de bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • g. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
  • h. De bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 9 m.

3.2.3 Conclusie

De ontwikkeling past in het beleid dat is vastgelegd in de structuurvisie. Ook wordt voldaan aan de voorwaarden die de wijzigingsbevoegdheid stelt (wro-zone - wijzigingsgebied 1) in het vigerend bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 (Milieu)aspecten en Hoofdstuk 5 Motivering bouwplan wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 (Milieu)aspecten

4.1 Algemeen

Bij het opstellen van een Ruimtelijke onderbouwing dienen de nodige en relevante gegevens te worden vergaard. Een voorgenomen ruimtelijk project kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Derhalve dient te worden onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor sommige daarvan is in specifieke wetgeving voorgeschreven op welke wijze de gevolgen dienen te worden onderzocht en getoetst.

4.2 Bodemkwaliteit

In het kader van een ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de planlocatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Eén mogelijkheid om dit aan te tonen, is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform de norm NEN 5740, inclusief een historisch onderzoek conform de norm NEN 5725.

In opdracht van de initiatiefnemer is door Ingenieursbureau Lankelma B.V. (opdrachtnummer 67443, d.d. 07 december 2015) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. De rapportage van het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. Onderstaand is een korte samenvatting van het verkennend bodemonderzoek weergegeven.

Het verkennend bodemonderzoek had als doel, middels een steekproef, de kwaliteit van de grond en het grondwater op onderhavig perceel vast te stellen. Uit het vooronderzoek is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat op of in de directe nabijheid van de locatie (<25 meter) sprake is, of is geweest van activiteiten welke een bedreiging voor de bodemkwaliteit zouden kunnen vormen. In het algemeen kan worden gesteld dat er in de regio op lokaal niveau in het grondwater (sterk) verhoogde gehalten aan metalen kunnen voorkomen.

In het grondwater is o.a. een lichte verhoging aan barium aangetroffen. Daar er geen mogelijke bron voorhanden is, behoeft deze parameter formeel niet te worden getoetst.

Daar zink in het grondwater en cadmium en PAK in de bovengrond de desbetreffende streefwaarde/achtergrondwaarden overschrijden, dient de onderzoekshypothese “onverdacht” te worden verworpen. Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande nieuwbouw. De gemeente is in deze echter het bevoegd gezag.

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie.

4.3 Waterhuishouding

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap de Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de ontwikkelingen.

Het waterschap heeft als uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen. De constatering dat we te maken krijgen met klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verdere verstedelijking leidt tot het besef dat we anders moeten omgaan met water. Dit besef leidt tot de bekende trits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Alle waterbeheerders kiezen samen voor het principe dat een overschot aan water wordt opgevangen waar dit ontstaat. Dat betekent dat we het water proberen vast te houden. Daarmee voorkomen we problemen met wateroverlast in lager gelegen gebieden en tegelijkertijd met watertekort in het eigen gebied. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen we het water. Pas als het niet anders kan, voeren we het water af naar een ander gebied. Hydrologisch neutraal bouwen past in deze trits en voorkomt dat versnelde afvoer vanuit de bebouwde omgeving plaatsvindt. In de notitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk' maakt het waterschap inzichtelijk welke hydrologische consequentie(s) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. Het bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische consequenties te compenseren.

Uitgangspunten bij hydrologisch neutraal ontwikkelen:

  • Bij nieuwe plannen wordt altijd onderzocht hoe omgegaan kan worden met hemelwater volgens de voorkeursvolgorde: hergebruik - infiltreren - bufferen - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar RWZI.
  • De hydrologische situatie in de nieuwe situatie dient minimaal gelijk te blijven aan de oorspronkelijke situatie (vóór de nieuwe stedelijke ontwikkeling) in een gemiddeld nat jaar en in een situatie die 1 maal per 10 jaar voorkomt (T=10 (+10%)). Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd.

Concreet betekent dit dat:

  • de afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie;
  • de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
  • de (grond)waterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
  • het plangebied zo moet worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in het plangebied.
  • Daarnaast mag er door de voorgenomen ontwikkeling in of buiten het plangebied in een T=100 situatie geen schade ontstaan als gevolg van inundatie.
  • De infiltratie- /bergingsvoorziening dient plaats te vinden boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

Door het Waterschap de Dommel heeft aangegeven dat bij kleine ontwikkelingen (oppervlakten < 2.000 m2) de te verwachten invloed op de waterhuishouding zodanig klein is, dat het opstellen van een watertoets niet noodzakelijk is. Voor onderhavig document is dan ook geen afzonderlijke watertoets opgesteld.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie wordt niet verwacht dat de ontwikkelingen op de planlocatie een relevante invloed hebben op de waterhuishouding op de planlocatie en directe omgeving. Bij de ontwikkelingen op de planlocatie dient te worden voldaan aan de gestelde uitgangspunten, zoals hierboven beschreven.

4.4 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving van de planlocatie zijn drie risicovolle inrichtingen aanwezig. Het betreft de volgende inrichtingen:

  • 1. Pompeneiland B.V. (Postelseweg 9), afstand tot de planlocatie: ca. 362 meter (hemelsbreed)
  • 2. Verstappen Tankstation (Postakkers 2), afstand tot de planlocatie: ca. 460 meter (hemelsbreed)
  • 3. Zwembad De Albatros (Postakkers 8), afstand tot de planlocatie: ca. 470 meter (hemelsbreed)

Overige risicobronnen zijn gelegen op grotere afstand dan 1 kilometer van de planlocatie. Gezien de risicovolle activiteiten die in deze inrichtingen worden uitgevoerd, kan worden gesteld dat deze inrichtingen niet van invloed zijn op de ontwikkelingen op de planlocatie.

1. Pompeneiland B.V. (SBI-code 505)

Als hoofdactiviteit op de locatie is de activiteit “benzineservicestations” aangemerkt. De vergunde jaardoorzet aan LPG op deze locatie betreft 499 m3. Als gevolg van de hoofdactiviteit op deze locatie zijn een vulpunt, een LPG-reservoir en een LPG-afleverinstallatie aanwezig.

Voor het vulpunt is een risicoafstand (PR10-6) vastgesteld van 45 meter, terwijl de afstand tot de grens van het invloedsgebied voor een verantwoording van het groepsrisico is gesteld op 150 meter.

Voor het LPG-reservoir (waterinhoud reservoir = 20 m3) is een risicoafstand (PR10-6) vastgesteld van 25 meter, terwijl de afstand tot de grens van het invloedsgebied voor een verantwoording van het groepsrisico is gesteld op 150 meter.

Voor de LPG-afleverinstallatie is een risicoafstand (PR10-6) vastgesteld van 15 meter. Er is geen afstand tot de grens van het invloedgebied voor een verantwoording van het groepsrisico vastgesteld.

2. Verstappen Tankstation (SBI-code 505)

Als hoofdactiviteit op de locatie is de activiteit “benzineservicestations” aangemerkt. De vergunde jaardoorzet aan LPG op deze locatie betreft 499 m3. Als gevolg van de hoofdactiviteit op deze locatie zijn een vulpunt, een LPG-reservoir en een LPG-afleverinstallatie aanwezig.

Voor het vulpunt is een risicoafstand (PR10-6) vastgesteld van 45 meter, terwijl de afstand tot de grens van het invloedsgebied voor een verantwoording van het groepsrisico is gesteld op 150 meter.

Voor het LPG-reservoir (waterinhoud reservoir = 20 m3) is een risicoafstand (PR10-6) vastgesteld van 25 meter, terwijl de afstand tot de grens van het invloedsgebied voor een verantwoording van het groepsrisico is gesteld op 150 meter.

Voor de LPG-afleverinstallatie is een risicoafstand (PR10-6) vastgesteld van 15 meter. Er is geen afstand tot de grens van het invloedgebied voor een verantwoording van het groepsrisico vastgesteld.

3. Zwembad De Albatros (SBI-code 92611)

Als hoofdactiviteit op de locatie is de activiteit “zwembaden” aangemerkt. Hiertoe is een opslag (waterinhoud 1.000 liter) voor chloorbleekloog en zoutzuur (zwavelzuur) op de locatie aanwezig. Deze stoffen worden aangemerkt als vloeistoffen die giftige gassen kunnen vormen.

Voor de inrichting en de installatie is geen plaatsgebonden risico (PR 10-6) vastgesteld, aangezien er geen generieke afstanden beschikbaar zijn volgens de leidraad.

Nabijgelegen wegen

Op circa 275 meter ten noorden van de planlocatie is de rijkssnelweg A67 gelegen, welke wordt gebruikt voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Uit gegevens van het Basisnet geldt voor het wegvak nabij de planlocatie (wegvak B71: Grens België – afrit 32 Eersel) een risicoafstand van respectievelijk van 28 meter (PR-plafond) en 0 meter (GR-plafond) bepaald. Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

Overige aspecten

In de omgeving van de planlocatie zijn geen andere relevante risicobronnen aanwezig, zoals vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of het water, ondergrondse buisleidingen, hoogspanningsleidingen en vliegverkeer,

Conclusie

Ten aanzien van de huidige risicovolle activiteiten in de directe omgeving van de planlocatie kan op basis van de gegevens van de Risicokaart worden gesteld dat er geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen herontwikkeling op de planlocatie. In de omgeving van de planlocatie zijn diverse risicobronnen aanwezig, echter gezien de eigenschappen en de afstand tot de planlocatie wordt het niet noodzakelijk geacht aanvullend onderzoek uit te voeren. Dit dient nog ter zekerstelling te worden voorgelegd aan de gemeente en/of Veiligheidsregio.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in het kader van de ontwikkelingen op de planlocatie de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

De planlocatie voorziet in het realiseren van een woning met bijgebouw, op een locatie waarop reeds een bestemming 'wonen' gelegen is. Gezien de invulling van de (directe) omgeving van de planlocatie (voornamelijk woningen, met plaatselijk enige bedrijvigheid valt niet te verwachten dat vanuit de ontwikkelingen belemmeringen optreden voor bedrijvigheid.

Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie kan gesteld worden dat er geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie vanuit eventuele bedrijfsactiviteiten in de omgeving van de planlocatie.

4.6 Akoestiek

De Wet geluidhinder bepaalt dat sommige wegen, spoorwegen en industrieterreinen een (geluids)zone hebben. Als voor een gebied binnen een zone een nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt, of als een nieuwe weg, een nieuwe spoorweg of bepaalde industrieterreinen mogelijk worden gemaakt, moeten deze nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de eisen op geluidgebied die de Wet geluidhinder stelt. Om te bezien of dat het geval is, moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

In opdracht van de initiatiefnemer is door Tritium Advies (1408/037/RV-01, versie 1, d.d. 16 september 2014) een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 2 bijgevoegd. Onderstaand is een korte samenvatting van het akoestisch onderzoek weergegeven.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Molenweg, Habraken, Hertstraat, Akkerstraat en de Rijksweg A67. Het plan is voorts gelegen aan en in de nabijheid van enkele 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Derhalve is de doodlopende weg Hint in het onderhavige akoestisch onderzoek alsnog getoetst aan de voorkeursgrenswaarde.

De Akkerstraat (60 km/uur) en de overige wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur zijn vanwege een combinatie van afstand, afscherming en de aldaar te verwachten relatief beperkte verkeersstroom buiten beschouwing gelaten.

De verkeersgegevens van bovengenoemde gemeentelijke wegen zijn verstrekt door de heren Korsten en Van Vonderen van de gemeente Eersel. Van de Molenweg en Akkerstraat zijn telgegevens uit het jaar 2014 verstrekt. De hiermee verkregen etmaalintensiteit is met 2% per jaar opgehoogd tot het maatgevende jaar 2024 (autonome groei).

Als maatgevende toetshoogte voor de begane grond van de nieuwe woning is 1,5 meter boven maaiveld aangehouden. Voor de eerste verdieping is 4,5 meter gehanteerd. Voor alle punten is gerekend met invallend geluid. Voor het lokale maaiveld is 30,1 meter +NAP aangehouden.

Voor de 30 km/uur weg Hint en de gezoneerde gemeentelijke wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt.

Voor de Rijksweg A67 geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde op een aantal gevels overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het ter plaatse van het plangebied aanleggen van een geluidswal of geluidscherm (overdrachtsmaatregel) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Voor het aanleggen van geluidschermen evenwijdig aan de Rijksweg A67 geldt dat dit financieel niet haalbaar is.

Voor het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat deze maatregel niet doelmatig is en bovendien overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Ter bepaling van de geluidwering van de gevel (Bouwbesluit 2012) dient de gecumuleerde geluidbelasting te worden berekend. Hiertoe mag geen correctie artikel 110g Wgh worden toegepast. Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de woning beschikt over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte. Hieraan dient een verblijfsruimte te worden gesitueerd.

Conclusie

De realisatie van een woonhuis op de planlocatie is niet zondermeer mogelijk. Vanwege de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai over de rijksweg A67 dient een verzoek voor een hogere grenswaarde te worden ingediend bij de gemeente Eersel conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Hierbij dient gewaarborgd te worden dat er in de nieuwe situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.7 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

NIBM (Niet in betekenende mate)

De afkorting NIBM staat voor 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Om die reden is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig.

Dat kan omdat de effecten van NIBM-projecten zijn betrokken bij de berekening van de trendmatige ontwikkeling van de achtergrondconcentraties in Nederland. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM).

Sinds 1 augustus 2009 geeft het Besluit NIBM de volgende voorwaarde: het project of de activiteit draagt maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het project is IBM als de toename voor één of beide stoffen hoger is.

Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is. 3% criterium:

  • = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2)

Conclusie
De ontwikkelingen op de planlocatie voldoen ruimschoots aan het criterium om de ontwikkelingen aan te merken als 'niet in betekenende mate bijdragend aan verslechtering van de luchtkwaliteit'. Aangezien de planlocatie is gelegen binnen een bestaande woongebied, wordt tevens niet verwacht dat de luchtkwaliteit als gevolg van overige bronnen (bijvoorbeeld industrie en wegverkeer) niet voldoet aan de gestelde eisen. Het uitvoeren van een onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Flora en Fauna

Bij een ruimtelijke ontwikkeling verlangt de huidige wetgeving een gedegen onderzoek naar flora en fauna in verband met de zorgplicht die de Flora- en faunawet een plannenmaker oplegt. Onderzoek in het kader van de Flora en Faunawet wordt veelal uitgevoerd voorafgaand aan bouwwerkzaamheden. Dergelijk onderzoek maakt inzichtelijk in welke mate de ontwikkelingen de aanwezige beschermde dier- en plantensoorten (negatief) beïnvloeden.

In opdracht van de initiatiefnemer is door Bureau van Nierop (project 1993, d.d. 5 april 2016) een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 3 bijgevoegd. Onderstaand is een korte samenvatting van het onderzoek weergegeven.

Flora

De onderzoekslocatie bestaat voor het grootste deel uit een kort gemaaid gazon met daarop verspreid enkele bomen en struiken. Er zijn geen beschermde plantensoorten aanwezig op deze locatie. Uit de literatuurstudie kwam naar voren dat in de directe omgeving, binnen 1 kilometer van de onderzoekslocatie de drijvende waterweegbree voorkomt. Deze plant is strikt beschermd volgende Flora- en Faunawet. Binnen de onderzoekslocatie is echter geen geschikte groeiplaats aanwezig voor deze soort.

Op 22 januari zijn, door een medewerker met ecologische kennis van de gemeente Eersel, twee groeiplaatsen waargenomen van de tongvaren. Deze groeiplaatsen bevinden zich op een tussenmuurtje tussen de woning en het schuurtje van de buren op Hint 27a. De tongvaren is opgenomen in tabel II van de Flora- en Faunawet en de groeiplaatsen zijn beschermd.

Vogels

Alle Europese wilde vogels worden door de wet uitdrukkelijk als beschermde diersoort aangewezen. Daarnaast geldt voor broedende vogels dat hun broedplaatsen en de functionele omgeving van broedplaatsen zijn beschermd. Voor een aantal soorten zijn de nesten en hun functionele omgeving zelfs jaarrond beschermd.

Er zijn tijdens de literatuurstudie geen aanwijzingen gevonden over de aanwezigheid van kwetsbare, bedreigde of zeldzame vogelsoorten of vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten binnen de onderzoekslocatie. Binnen een straal van 5 kilometer komen wel een aantal soorten voor met jaarrond beschermde nesten, zoals bijvoorbeeld gierzwaluw en huismus. De gierzwaluw bouwt zijn nest in gebouwen, vaak onder dakpannen aan de randen van het dak. Tijdens het veldbezoek zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. De dakpannen van het gebouw zijn niet toegankelijk voor gierzwaluwen, omdat hier geen ruimte aanwezig is waar ze kunnen invliegen. Tijdens het veldbezoek zijn binnen de onderzoekslocatie geen vogels waargenomen. Het is wel mogelijk dat soorten zoals merel of roodborst broeden in de aanwezig heesters.

Tijdens het aanvullende veldbezoek van 5 april 2016 is gekeken en geluisterd of er in het gebouw huismussen aanwezig zijn. Huismussen kunnen in deze periode goed worden waargenomen omdat ze vaak al roepend vanaf het dak of de regengoot te horen/zien zijn. Er zijn geen huismussen waargenomen. De locatie waar door de medewerker van de Gemeente Eersel een scheefliggende dakpan is geconstateerd is geïnspecteerd. Daarnaast zijn op nog enkele plekken dakpannen gelicht om de ruimte er onder te inspecteren. Er zijn geen broedgevallen, nesten of sporen van nestbouw waargenomen. Daarnaast is bekeken of de ruimte onder de laatste rij dakpannen bij de regengoot toegankelijk is, dit is een plek waar huismussen vaak hun nest bouwen. Deze is niet toegankelijk.

Grondgebonden zoogdieren

Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde of kwetsbare grondgebonden zoogdieren in het plangebied. In de directe omgeving zijn waarnemingen bekend van eekhoorn en steenmarter, beide tabel II soorten. Binnen de onderzoekslocatie zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor deze soorten aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn alleen sporen gevonden van konijnen (keutels en graafsporen).

Vleermuizen

Alle vleermuizen zijn in Nederland strikt beschermd en opgenomen in tabel III van de Flora- en Faunawet. In de directe omgeving zijn waarnemingen bekend van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en de bruine- of grijze grootoorvleermuis. Het gebouw dat aanwezig is binnen de onderzoekslocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, omdat de spouwmuur en het dak niet toegankelijk zijn van buitenaf. Daarnaast zijn er geen boeiboorden, gevelbekleding of luiken aanwezig, waar vleermuizen achter kunnen wegkruipen. De onderzoekslocatie en de directe omgeving is wel geschikt foerageergebied voor soorten als gewone dwergvleermuis en in mindere mate laatvlieger. Het is echter niet als essentieel foerageergebied te beschouwen, omdat er in de directe omgeving kwalitatief beter foerageergebied aanwezig is en omdat de locatie maar een zeer beperkte oppervlakte heeft. Soorten als grootoorvleermuis worden hier niet foeragerend verwacht, omdat de locatie hiervoor een te open karakter heeft.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de gemeente Eersel is een aanvullend veldbezoek uitgevoerd, waarbij is gecontroleerd of de ruimte onder het dak toegankelijk en geschikt is voor vleermuizen. Over het algemeen kiezen vleermuizen er voor om de ruimte onder daken vanaf de zijkant te benaderen omdat ze dan tegen de muur kunnen landen en omhoog weg kunnen kruipen. De pannen die aan de zijkant van het dak liggen, zijn in de specie gelegd waardoor de ruimte er onder niet bereikbaar is. De locatie waar de scheefliggende dakpan aanwezig was is geïnspecteerd. Daarnaast zijn op een aantal andere plekken dakpannen gelicht om te kijken of er vleermuizen of sporen (uitwerpselen) van vleermuizen aanwezig zijn. Deze zijn niet waargenomen.

Amfibieën en reptielen

Er zijn geen waarnemingen bekend van amfibieën of reptielen binnen de onderzoekslocatie. Binnen een straal van 5 kilometer zijn waarnemingen bekend van; poelkikker, heikikker, kam- en vinpootsalamander alle tabel III soorten. Deze soorten komen niet voor binnen de onderzoekslocatie, omdat er geen geschikt land- of waterbiotoop aanwezig is.

Vlinders en libellen

Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde vlinders en libellen binnen de onderzoekslocatie. Binnen een staal van 5 kilometer is een waarneming bekend van het heideblauwtje, strikt beschermd volgens de Flora- en Faunawet (tabel III). Het heideblauwtje komt voor op natte en droge heidevelden. Struikheide, dopheide en vlinderbloemige zijn waardplanten voor deze soort. Binnen de onderzoekslocatie is geen geschikt leefgebied aanwezig. De geplande maatregelen hebben geen invloed op het voorkomen van deze soort in de omgeving.

Overige beschermde diersoorten

In de directe omgeving zijn waarnemingen bekend van de kleine modderkruiper. Aangezien er geen water aanwezig is binnen de onderzoekslocatie en de geplande maatregelen ook geen invloed hebben op water in de directe omgeving hoeft met deze soort geen rekening gehouden te worden.

Effectenbeoordeling

De onderzoekslocatie heeft een beperkte oppervlakte en bestaat voor het grootste deel uit een kort gemaaid gazon met daarop verspreid enkele bomen en heesters, daarnaast is er een woning aanwezig. De geplande ontwikkelingen bestaan uit de realisatie van een bouwkavel waarbij mogelijk de aanwezige woning wordt gesloopt. Ook zullen de aanwezige bomen en struiken worden verwijderd. Tijdens de inspectie van het woonhuis is beoordeeld dat het niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen, omdat de spouwmuur niet toegankelijk is. Ook andere geschikte wegkruipmogelijkheden ontbreken of zijn niet bereikbaar voor dieren. Hetzelfde geldt ook voor vogels die gebruik maken van gebouwen om de te broeden zoals bijvoorbeeld huismus. Tijdens het aanvullende onderzoek van 5 april 2016 is het dak geïnspecteerd en zijn er geen vleermuizen of huismussen waargenomen.

De tongvaren die aanwezig is op het tussenmuurtje is beschermd, het slopen van het muur zal leiden tot het vernietigen van de groeiplaats van deze soort, en dus een overtreding van de Flora- en Faunawet.

Conclusie

De woning kan worden gesloopt zonder in overtreding te zijn van de Flora- en Faunawet omdat er geen verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Indien het tussenmuurtje met de groeiplaatsen van de tongvaren wordt gesloopt dient er gewerkt te worden volgens een door het Rijk goedgekeurde gedragscode en moet de groeiplaats worden gecompenseerd. Indien er niet gewerkt wordt volgens een gedragscode moet een ontheffing van de Flora- en Faunawet worden aangevraagd bij RVO. Ook dan zal de groeiplaats gecompenseerd moeten worden.

Als bomen of struiken worden gerooid moet er rekening worden gehouden met broedvogels. Conform Flora- en Faunawet mag er niet worden gekapt/gerooid als er in bomen of struiken wordt gebroed door beschermde vogelsoorten.

Daarnaast moet er te allen tijde rekening gehouden worden met de zorgplicht, artikel 2 Flora- en Faunawet.

4.9 Archeologie

Begin juli 2009 hebben de gemeenten Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel, Bergeijk, Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard aan de SRE Milieudienst opdracht gegeven om een Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg en een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen, waarin zowel de archeologische waarden en verwachtingen als de cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. De erfgoedkaart is via de website http://atlas.sre.nl/archeologie te raadplegen.

Doel van de erfgoedkaart is om het erfgoed een betere bescherming te kunnen geven via het bestemmingsplan en/of verordening, zoals in de Monumentenwet staat omschreven. Bij de inventarisatie zijn niet alleen de nog zichtbare overblijfselen uit het verleden opgenomen, maar wordt vooral ook een overzicht van voormalige elementen en structuren met hun landschapsgeneti•sche context, ongeacht de mate waarin deze thans aan de oppervlakte nog zichtbaar zijn, meegenomen. Om de relaties tussen de fysische ruimte en hetgeen in de loop van de eeuwen door de mens tot stand is gebracht te begrijpen, is verder een analyse gemaakt van zowel fysische (reliëf en bodem) als antropogene (grondgebruik, bewoning, percelering) landschapscomponenten en hun samenhang. Dit biedt de mogelijkheid om gericht archeologische waarden te beschermen, maar ook om de planvorming te adviseren over het bewaren en eventueel herstellen van cultuurhistorische waarden. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan stedenbouwkundige plannen, maar ook aan de planning rond landinrichting en natuurbeheer en natuurbouw.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan is de locatie waar de nieuwe woning wordt gebouwd binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' gelegen. Dit betekent dat “voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 meter onder maaiveld, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld”.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie is het uitvoeren van een archeologisch (bureau-, boor)onderzoek niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkelingen houden grondverstorende werkzaamheden in op een oppervlakte van minder dan 500 m2. Dit dient echter nog ter zekerstelling te worden voorgelegd aan de gemeente Eersel.

4.10 Verkeer en parkeren

Voor de ontsluiting van de planlocatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande weg Hint. Deze is primair in gebruik als fietspad, met een vrijstelling voor het gebruik met auto's voor aanwonenden. De verkeersintensiteit over deze weg zal dan ook zeer laag zijn.

Voor het parkeren van motorvoertuigen wordt geen gebruik gemaakt van openbare parkeerruimte. De benodigde parkeerbehoefte wordt volledig opgevangen op de planlocatie zelf, hiertoe is voldoende ruimte aanwezig.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie.

4.11 Financiële haalbaarheid

De realisering van de bouwplannen is een particulier initiatief. De bouw en de exploitatie ervan, zullen voor de gemeente Eersel geen negatieve financiële gevolgen hebben. De kosten van de beoogde planontwikkeling komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Mogelijke planschade die als gevolg van de wijziging van het planologische regime optreedt komt, blijkens een op grond van artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening met de gemeente te sluiten planschadeovereenkomst, eveneens voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Motivering bouwplan

Het initiatief van de initiatiefnemer om een woonhuis met bijgebouw te realiseren op de planlocatie, past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Echter, in het bestemmingsplan is de planlocatie aangemerkt als “wro-zone - wijzigingsgebied 1”, waardoor overeenkomstig artikel 41 uit het vigerend bestemmingsplan Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal één woning per wijzigingsgebied.

Milieutechnisch zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van het woonhuis op de locatie. Uitzondering hierop betreft de akoestische situatie. Door de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer over de rijksweg A67 dient een verzoek voor een hogere grenswaarde te worden ingediend bij de gemeente Eersel conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Hierbij dient gewaarborgd te worden dat er in de nieuwe situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Vanuit het aspect flora en fauna komt naar voren dat de woning gesloopt kan worden zonder in overtreding te zijn van de Flora- en Faunawet omdat er geen verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Indien het tussenmuurtje met de groeiplaatsen van de tongvaren wordt gesloopt, dient er gewerkt te worden volgens een door het Rijk goedgekeurde gedragscode en moet de groeiplaats worden gecompenseerd. Indien er niet gewerkt wordt volgens een gedragscode, moet een ontheffing van de Flora- en Faunawet worden aangevraagd bij RVO. Ook dan zal de groeiplaats gecompenseerd moeten worden.

Als bomen of struiken worden gerooid moet er rekening worden gehouden met broedvogels. Conform Flora- en Faunawet mag er niet worden gekapt/gerooid als er in bomen of struiken wordt gebroed door beschermde vogelsoorten. Daarnaast moet er te allen tijde rekening gehouden worden met de zorgplicht, artikel 2 Flora- en Faunawet.

De bouwplannen zijn financieel uitvoerbaar, omdat de mogelijke gevolgen van planschade voor rekening komen van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

Met voorliggend wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Eersel'. Bij het opstellen van de inhoud van de regels wordt zoveel mogelijk aangesloten op het vigerende bestemmingsplan. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels terug gelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemmingen van de binnen het plangebied gelegen gronden 'Tuin' en Wonen';
  • de aanduiding 'bouwvlak';
  • de aanduiding 'vrijstaand';
  • de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)';
  • de aanduiding 'bijgebouwen';
  • de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie.

6.3 De regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure van de Awb, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter visie legging een besluit moeten nemen.

In het kader van de ter visie legging van het ontwerpwijzigingsplan is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de college van burgemeester en wethouders) kenbaar te maken. Na vaststelling van het wijzigingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

Het wijzigingsplan gaat deel uit maken van het bestemmingsplan (moederplan). Met de wijziging van de bestemming vervalt de onderliggende bestemming uit het moederplan.

Het wijzigingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk plan de volgende procedure:

  • a. Ontwerp:
  • publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
  • een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders.
  • b. Vaststelling:
  • vaststelling door het college
  • publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
  • c. Beroep:
  • beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State door belanghebbenden
  • d. Inwerkingtreding:
  • na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

In het kader van de ter visie legging van het ontwerp-wijzigings is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de college van burgemeester en wethouders) kenbaar te maken. Na vaststelling van het wijzigingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpwijzigingsplan lag met ingang van 12 januari 2017 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage bij de publieksbalie van de gemeente Eersel. Tevens is het plan in te zien op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de website van de gemeente www.eersel.nl.

Gedurende deze periode is een zienswijze tegen het plan ingediend die heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling. De wijzigingen zijn beschreven in het Vaststellingsbesluit. Het plan is hierop aangepast.