direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Smidje, Vessem
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van de straten Flinkert en Jan Smuldersstraat, op het adres Jan Smulderstraat 31, was voorheen een handelswinkel met bijbehorende woning gevestigd. Daarachter, op het adres Flinkert 2a, was in de voormalige situatie een dakdekkersbedrijf gevestigd. De gronden behorende bij deze bedrijven zijn verworven door een particulier initiatiefnemer. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse in totaal 10 woningen voor starters en ouderen te realiseren. De bestaande woning aan de Jan Smulderstraat 31 is reeds gerenoveerd en zal worden gehandhaafd en gesplitst in twee woningen. Daarnaast zullen nog 8 nieuwe woningen worden gebouwd.

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse biedt de mogelijkheid om het bestemmingsplan middels een wijzigingsbevoegdheid te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 10 woningen met de daarbij behorende groen- en verkeersvoorzieningen. Daarbij dient wel aan de wijzigingsvoorwaarden te worden voldaan. De gemeente Eersel heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en heeft een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In onderhavige toelichting zal worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden.

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0002.png"

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt te midden van de kern Vessem, ter hoogte van de entree van de kern vanuit de oostzijde. Het betreft het perceel op de hoek van de Flinkert en de Jan Smulderstraat. Dit perceel is kadastraal bekend gemeente Vessem, sectie B, perceelsnummer 2221.

De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Op korte afstand is aan de Mr. De la Courtstraat 1 een tandartsenpraktijk gevestigd. Aan de overzijde van het plangebied, aan de Jan Smulderstraat 40, is een horecagelegenheid aanwezig. De centrumvoorzieningen van de kern Vessem bevinden zich voornamelijk ten zuidwesten van het plangebied. Overigens zijn veel voorzieningen en bedrijven verspreid in de kern gelegen.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0003.png"

Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse betreft het bestemmingsplan 'Kom Vessem' dat door de raad van de gemeente Eersel is vastgesteld d.d. 6 oktober 2009. De gronden ter plaatse zijn bestemd als 'Bedrijf – 1'. Middels de specifieke functieaanduiding 'bedrijfswoning' is de huidige woning planologisch geregeld. De aanduiding 'detailhandel' heeft detailhandel ter plaatse mogelijk gemaakt. Het opgenomen bouwvlak mag geheel worden bebouwd waarbij de goothoogte maximaal 4 meter mag zijn en de bouwhoogte maximaal 8 meter.

Het plangebied is echter ook voorzien van de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid 12'. Conform de daarbij behorende regels (artikel 28) is het college van Burgemeester en wethouders bevoegd om het bestemmingsplan ter plaatse van die aanduiding te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 10 woningen met de daarbij behorende groen- en verkeersvoorzieningen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • De woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.
  • De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig ruimtelijk oogpunt.
  • Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
  • Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
  • De bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 10 m, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aanwezige molenbiotoop.
  • De gevels van de woningen dienen op minimaal 13 meter uit de as van de Jan Smuldersstraat en minimaal 12 meter uit de as van de Flinkert te worden gesitueerd.

In onderhavige toelichting zal als volgt worden aangetoond dat het planvoornemen voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden:

Ad 1. In paragraaf 2.4 zal nader worden ingegaan op de wijze waarop het verkeer wordt afgewikkeld en hoe wordt voldaan aan de parkeernormen.

Ad 2. In hoofdstuk 4 zal worden aangetoond dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn die de realisatie van het planvoornemen zouden kunnen belemmeren.

Ad 3. In paragraaf 3.2 zal nader worden ingegaan op het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Eersel. Daaruit zal blijken dat het planvoornemen voldoet aan dit beleid. Aanvullend zal in paragraaf 3.3 worden ingegaan op de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Ad 4. In hoofdstuk 2 zal eerst worden ingegaan op het bouwplan. De stedenbouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid komt daarbij aan bod.

Ad 5. In hoofdstuk 5 zal de wijze waarop rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse worden beschreven.

Ad 6. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op de gevolgen voor de eventuele archeologische waarden binnen het plangebied.

Ad 7. In hoofdstuk 7 zal de economische haalbaarheid van het planvoornemen worden aangetoond.

Ad 8. De bouwhoogte van de woningen zal maximaal 10 meter bedragen. Dit zal in het wijzigingsplan worden vastgelegd waarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde. In paragraaf 2.2 wordt hier nader op ingegaan.

Ad 9. Het bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden is weergegeven op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. Het bouwvlak voldoet aan de aan te houden afstanden tot de as van de omliggende wegen (zie paragraaf 2.3).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Dit wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, met bijbehorende toelichting. Op de verbeelding is de bestemming weergegeven. In de regels staat de juridische regeling met het maximaal aantal toegestane woningen en de goot- en bouwhoogten. In deze toelichting wordt ingegaan op de wijzigingsvoorwaarden. De verbeelding en regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst ingegaan op het planvoornemen zelf en de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid van het bouwplan. In hoofdstuk 3 wordt het vigerende en relevante beleid ten aanzien van de ontwikkeling beschreven. De sectorale aspecten zoals eventueel aanwezige waarden en de milieuhygiënische toetsing vindt plaats in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de financiële en maatschappelijke haalbaarheid. Tot slot wordt de te doorlopen procedure in hoofdstuk 7 weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0004.png"

Het plangebied is gelegen in het midden van de kern Vessem. Vessem behoort tot de drie noordelijke dorpen van de gemeente Eersel en heeft een landelijke ligging. Het plangebied is gelegen nabij de entree van de kern vanuit het oosten. De entree is hier echter niet heel goed definieerbaar door de geleidelijke overgang van bos naar bebouwing.

Vessem is ontstaan aan enkele historische bebouwingslinten waaronder die aan de Jan Smulderstraat en aan de Flinkert. De historische bebouwingslinten worden gekenmerkt door individuele lintbebouwing en een mix van functies. Dit geldt ook voor de directe omgeving van het plangebied. De woonfunctie overheerst hier echter. De mix van functies bestaat uit de voormalige bedrijfsbestemming van het plangebied zelf, enkele horecagelegenheden en maatschappelijke functies.

Het plangebied zelf bestaat momenteel uit de voormalige bedrijfswoning bij de handelswinkel. De hoofdbebouwing bestaat uit één bouwlaag met een wolfsdak. Hierdoor heeft het pand een landelijke uitstraling, passend in het dorpse karakter van de historische lint. Aan de westzijde van de hoofdbebouwing is een bijgebouw gesitueerd bestaande uit één bouwlaag met een zadeldak. Deze bebouwing werd voorheen gebruikt als handelswinkel. Het was een bazaar waar van alles op het gebied van huishoudelijke artikelen, gereedschap en speelgoed. Enkele jaren geleden is echter gebleken dat het niet langer rendabel was om de winkel open te houden. Sinds die tijd staat het pand leeg. Wel is de woning in 2013 grondig verbouwd en gemoderniseerd.

Aan de achterzijde van het perceel is een loods gesitueerd. In deze loods was het dakdekkersbedrijf gevestigd en werd vooral het materiaal opgeslagen. Ook het dakdekkersbedrijf is vanwege economische redenen niet langer actief. De loods is momenteel leegstaand.

2.2 Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0005.png"

Het planvoornemen voorziet in de splitsing van de bestaande woning in twee woningen (nrs. 1 en 2 op bovenstaande situatietekening). Daarnaast worden nog 8 nieuwe woningen gerealiseerd op het perceel. De woningen zijn bedoeld voor starters en ouderen en worden ook als zodanig ingericht. Alle woningen zullen qua goot- en bouwhoogte aansluiten op de bestaande woning. Dit houdt in dat de goothoogte maximaal 4 meter zal zijn en de bouwhoogte maximaal 8 meter. Daarmee wordt voldaan aan wijzigingsvoorwaarde 8, die bepaalt dat de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen. Hierna zijn enkele aanzichten van de nieuwe woningen weergegeven.

Op het binnenterrein zal een gemeenschappelijke tuin worden aangelegd. Deze tuin is toegankelijk voor de bewoners van de 10 woningen. Ook de rondom de woningen gelegen gronden zullen voornamelijk groen worden ingericht. Op de perceelsgrenzen zullen hagen worden aangeplant ter inpassing. Verder zullen op het perceel in totaal 11 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Rondom deze parkeerplaatsen worden ook hagen aangeplant met als doel de geparkeerde auto's aan het zicht te ontnemen.

Met name woningen 5 tot en met 10 zijn geschikt voor de huisvesting van ouderen. Deze woning zijn namelijk voorzien van een slaapkamer op de begane grond. Woningen 1 tot en met 4 beschikken uitsluitend over slaapkamers op de verdieping. Verder zijn alle woningen uiteraard voorzien van een woonkamer, een keuken en sanitaire ruimten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0006.png"

2.3 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid

Wijzigingsvoorwaarde 4 vereist een onderbouwing van de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid van het planvoornemen. Wijzigingsvoorwaarde 9 is van invloed op deze inpasbaarheid. Deze voorwaarde eist dat de gevels van de woningen op minimaal 13 meter uit de as van de Jan Smuldersstraat en minimaal 12 meter uit de as van de Flinkert worden gesitueerd. Conform deze wijzigingsvoorwaarde worden de bouwvlakken waarbinnen bebouwing mag worden opgericht derhalve op minimaal deze afstanden van de wegen gelegd.

De ligging van 13 meter vanaf de as van de Jan Smulderstraat komt overeen met de bestaande situatie ter plaatse. De bestaande en te handhaven woning is namelijk gelegen op een afstand van 13 meter vanaf de as van die weg.

Ook de ligging van 12 meter vanaf de as van de weg Flinkert komt overeen met de bestaande situatie. Het bestaande bijgebouw bij de woning is namelijk gelegen op een afstand van 12 meter vanaf de as van die weg. Ook de bestaande loods van het voormalige dakdekkersbedrijf is gelegen op een afstand van 12 meter vanaf de as van de weg.

Het bouwplan sluit derhalve aan bij de bestaande situatie met dien verstande dat er tevens een verbetering optreedt. Door het slopen van de bestaande bedrijfsbebouwing van het dakdekkersbedrijf vind een kwaliteitsverbetering plaats. De nieuwe, op het achterterrein te realiseren bebouwing (woningen 5 t/m 8), wordt op een grotere afstand van de as van de weg gesitueerd. Hierdoor is sprake van een bebouwingsmassa die minder prominent aanwezig is. Bovendien wordt de bebouwing meer verspreidt over het perceel gerealiseerd waardoor er visueel meer openheid wordt gecreëerd.

De bebouwing die wordt gerealiseerd past qua massa, goot- en bouwhoogte en typologie, in het dorpse karakter van de historische lintbebouwing aan de Jan Smulderstraat en aan de Flinkert. Met uitzondering van de bestaande bouwmassa Jan Smulderstraat 31, worden de buitengevels van de woningen voorzien van een donkere houten/houtachtige afwerking en worden de daken van de woningen voorzien van gebakken dakpannen.

Gezien de situering, de bouwmassa's en de kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestande situatie, kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen ter plaatse zowel stedenbouwkundig als ruimtelijk goed inpasbaar is.

2.4 Verkeer en parkeren

De eerste wijzigingsvoorwaarde is dat de ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken.

In de voormalige situatie was ter plaatse sprake van een handelswinkel en een dakdekkersbedrijf. Deze beide functies gaven een redelijke verkeers- en parkeerdruk. In vergelijking met de beoogde situatie, waarbij 10 starters- en/of ouderenwoningen worden gerealiseerd, is per saldo zeker sprake van een afname in verkeersbewegingen en noodzakelijke parkeerplaatsen.

De bestaande woning (voormalige handelswinkel) wordt ontsloten via de Jan Smulderstraat. Het voormalige dakdekkersbedrijf werd ontsloten via de Flinkert. Als gevolg van de beoogde oplossing voor de noodzakelijke parkeerplaatsen wordt de ontsluiting van het plangebied enigszins anders vorm gegeven. Hieronder wordt derhalve eerst ingegaan op het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen.

Het planvoornemen voorziet in een andere situering van de parkeerplaatsen dan in de bestaande situatie. Voor de beoogde woningen geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning. In totaal dienen dus 13 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Binnen het plangebied worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. In het openbare gebied in de directe omgeving is voldoende ruimte om de resterende 2 parkeerplaatsen te realiseren. Daarmee kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de parkeernorm.

5 van de parkeerplaatsen worden ontsloten via de Jan Smulderstraat. De capaciteit van deze weg is ruim voldoende om de hiervoor noodzakelijk vervoersbewegingen (gemiddeld 10 per dag) op te vangen. De overige 6 parkeerplaatsen worden ontsloten via de Flinkert. Ook deze straat heeft voldoende capaciteit om de vervoersbewegingen (gemiddeld 12 per dag) op te vangen. In de voormalige situatie was zelfs sprake van meer vervoersbewegingen op de betreffende wegen door een intensiever gebruik van het plangebied. Het planvoornemen voorziet dan ook van een afname van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse.

Gezien het gestelde in deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen voldoet aan wijzigingsvoorwaarde 1 (zie paragraaf 1.3). De herinrichting van het plangebied met 10 woningen heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en door het planvoornemen ontstaat geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte. Overigens worden de parkeerplaatsen ook landschappelijk ingepast door middel van hagen. Hierdoor worden de geparkeerde auto's aan het zicht onttrokken wat de stedenbouwkundige- en ruimtelijke inpasbaarheid van het planvoornemen ten goede komt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij de realisatie van 10 woningen voor starters- en/of ouderen op de hoek van de Flinkert en de Jan Smulderstraat, wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van bestemmingsplan 'Kom Vessem'. In het kader van het bestemmingsplan 'Kom Vessem' is reeds een beleidsmatige afweging gemaakt. Aangezien in de tussentijd geen nieuw beleid is geformuleerd dat van invloed is op deze afweging, wordt met betrekking tot het beleid verwezen naar het bestemmingsplan 'Kom Vessem'. Gezien wijzigingsvoorwaarde 3 zal in dit hoofdstuk wel in worden gegaan op het volkshuisvestingbeleid van de gemeente Eersel. Wijzigingsvoorwaarde 3 eist namelijk dat moet worden aangetoond dat het wijzigingsplan past in het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.

3.2 Gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid

3.2.1 Gerealiseerde woningen

De gemeenteraad van Eersel heeft in maart 2012 de woningbouwprioritering vastgesteld. Om de woningbouwprioritering actueel te houden is het overzicht in februari 2014 bijgewerkt. Daarbij zijn de gerealiseerde woningen in 2012 en 2013 verwerkt.

In 2012 zijn 23 woningen gerealiseerd in de gemeente Eersel. In 2013 waren dat er 61. In het overzicht gereedgekomen woningen 2013 is opgenomen welke woningen dit zijn. In de prioritering zijn deze woningen van de capaciteit van de betreffende plannen afgetrokken. Als het een zogenoemde 'eenpitter' betreft, is deze van de capaciteit particulieren in de betreffende kern afgetrokken.

3.2.2 Prognose provincie

Met betrekking tot de behoefte aan woningbouw is in de woningbouwprioritering een periode van 10 jaar opgenomen (1-1-2014 t/m 31-12-2023). Voor de behoefte worden de aantallen overgenomen uit de provinciale woningbouwprognose uit 2011.

Voorraad woningen per 1-1-2014   7422  
Prognose van provincie per 1-1-2024   8220  
Te bouwen woningen tussen 1-1-2014 en 31-12-2023   798  
3.2.3 Behoefteverdeling over de kernen

Het aantal te bouwen woningen tussen 1-1-2014 en 31-12-2023 kan naar rato over de kernen verdeeld worden. Dit zijn de aantallen aangegeven in de middelste kolom van de hierna opgenomen tabel. In de kern Eersel is de afgelopen jaren echter meer gebouwd dan de verdeling naar rato aangaf. In de andere kernen juist minder. Als dit wordt meegerekend in de verdeling geeft dit de aantallen zoals weergegeven in de laatste kolom. Deze aantallen zijn als indicatie overgenomen in de woningbouwprioritering. Deze zijn niet bedoeld als harde grens per kern. Er kan met aantallen geschoven worden tussen de kernen mits het totale aantal geprognotiseerde woningen niet overschreden wordt.

Kern   Aantal volgens verdeling woonvisie   Aantal inclusief meer/minder  
Eersel   Maximaal 439   Minimaal 345  
Duizel   Minimaal 72   Maximaal 92  
Knegsel   Minimaal 56   Maximaal 74  
Steensel   Minimaal 64   Maximaal 75  
Vessem   Minimaal 87   Maximaal 105  
Wintelre   Minimaal 80   Maximaal 107  
  798   798  

3.2.4 Conclusie

In Vessem dienen dus minimaal 87 en maximaal 105 woningen te worden gebouwd tot 2023. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 10 woningen in de periode 2014-2015. Daarmee draagt het planvoornemen bij aan het behalen van het noodzakelijk aantal woningen in Vessem. Door middel van de realisatie van 10 woningen wordt dan ook voldaan aan het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, zoals gesteld in wijzigingsvoorwaarde 3.

3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: de Ladder) is juridisch verankerd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen betreffen:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge stap 1 dient allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de ontwikkeling van 10 woningen aangemerkt wordt als een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast moet aangetoond worden dat de ontwikkeling voorziet in de actuele regionale behoefte. Dit moet op basis van concrete gegevens.

Zoals reeds in paragraaf 3.2 is aangegeven voldoet het planvoornemen aan de behoefte om binnen de kern Vessem woningen te realiseren. De laatste jaren zijn er in de kern Vessem feitelijk te weinig woningen gebouwd. Er is al meerdere jaren behoefte aan meer woningen in deze kern.

Ingevolge stap 2 is het planvoornemen gelegen in het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling geeft invulling aan de herstructurering van een voormalig bedrijfsperceel binnen een woongebied. Daarmee is stap 3 niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden diverse milieuhygiënische onderwerpen behandeld, die van invloed kunnen zijn op het bestemmingsplan. Om de haalbaarheid van de ontwikkeling aan te tonen, wordt in het navolgende per aspect aangegeven hoe de milieuhygiënische situatie ter plaatse is en wat de gevolgen zijn voor het bestemmingsplan. In het kader van het bestemmingsplan 'Kom Vessem' zijn de meeste aspecten reeds verantwoord, zodat alleen een verantwoording is opgenomen voor de milieuhygiënische aspecten die voor de ontwikkeling relevant zijn.

4.2 Wet geluidhinder

Voor wat betreft het aspect geluid kan sprake zijn van geluidhinder van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. De locatie is niet gelegen nabij een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein. Voor het onderhavige plangebied beperkt het aspect geluid zich tot wegverkeerslawaai.

Indien een geluidgevoelige ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt binnen geluidzones van wegen, zal moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.

Aangezien het plangebied de realisatie van geluidgevoelige functies mogelijk maakt en het plangebied is gelegen in de nabijheid van diverse wegen, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Tritium, documentnummer 1404/077/RV-01, 25 april 2014). Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusie uit het onderzoek.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Jan Smuldersstraat en Kuilenhurk. Beide wegen hebben binnen de bebouwde kom een snelheidsregime van 30 en 50 km/uur. Ook is het plan gelegen in de nabijheid van enkele andere 30 km/uur wegen. Dit type weg (30 km/uur) vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Derhalve zijn de wegen Flinkert, D'n Grote Aard en Meester de la Courtstraat in het akoestisch onderzoek alsnog getoetst aan de voorkeursgrenswaarde.

 

Voor het gezoneerde deel van de Jan Smuldersstraat en de eveneens deels gezoneerde weg Kuilenhurk geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Voor de 30 km/uur weg D'n Grote Aard geldt eveneens dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde op geen enkele gevel overschrijdt.

Het beschouwde deel van de wegen Flinkert, Meester de la Courtstraat en een groot gedeelte van de Jan Smuldersstraat hebben een snelheidsregime van 30 km/uur. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op voornoemde wegvakken overschrijdt de voorkeursgrenswaarde op enkele gevels van de nieuwe woningen.

Ter bepaling van de geluidwering van de gevel (Bouwbesluit 2012) dient de totale geluidbelasting te worden berekend. Hiertoe mag geen correctie artikel 110g Wgh worden toegepast en dienen alle zoneplichtige spoorwegen en wegen meegenomen te worden. Indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron dienen de verschillende geluidbronnen te worden gecumuleerd. Allereerst dient derhalve te worden vastgesteld of van een relevante blootstelling door verschillende geluidbronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die onderscheiden bronnen wordt overschreden. Het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting is in de onderhavige situatie derhalve formeel gezien niet aan de orde. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels is de cumulatieve geluidbelasting alsnog bepaald. Hierbij zijn alle gemodelleerde wegen meegenomen.

 

Voor een aantal woningen geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen (inclusief 30 km/uur) groter is dan 53 dB (excl. correctie artikel 110g Wgh). Voor deze woningen adviseren wij derhalve een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien blijkt uit het akoestisch onderzoek dat alle woningen een geluidluwe gevel c.q. buitenruimte hebben.

4.3 Bodem

4.3.1 Verkennend bodemonderzoek

Teneinde te beoordelen of de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de beoogde functie, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (econsultancy, rapportnr: 14041386, mei 2014). De rapportage van dat onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. De conclusie luidt als volgt.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

 

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot uiterts siltig, matig fijn tot matig grof zand en is bovendien plaatselijk zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

 

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

 

De bovengrond is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met zink en plaatselijk licht verontreinigd met PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met PCB en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, nikkel en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

 

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de sterke verontreiniging, verworpen.

 

Econsultancy adviseert om op termijn een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met zink, ter plaatse van boring 5.

De betreffende verontreiniging is aangetroffen in de bovengrond en is niet van zeer grote omvang. Het aanvullende onderzoek dient uit te wijzen hoe groot de verontreiniging daadwerkelijk is. Wel kan nu al worden geconcludeerd dat de haalbaarheid van het planvoornemen niet wordt bedreigd door de verontreiniging. Een eventuele sanering van deze verontreiniging brengt (gezien de omvang) geen dusdanige hoge kosten met zich dat het planvoornemen hierdoor niet meer haalbaar zou zijn. Het verwijderen en separaat afvoeren van de verontreinigde gronden kan onderdeel uitmaken van de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken van het perceel.

De kwaliteit van de bodem vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan. Wel dient het aanvullende bodemonderzoek ter plaatse van boring 5 te worden uitgevoerd voordat de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken van het perceel aanvangen.

4.3.2 Nader bodemonderzoek

Inmiddels is ook een nader bodemonderzoek uitgevoerd (econsultancy, rapportnummer 14061562, juli 2014). De rapportage van dat onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. De conclusie luidt als volgt.

Op basis van analyseresultaten en de XRF-metingen wordt de sterke zinkverontreiniging in de grond als afgeperkt beschouwd. De sterke zinkverontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging vanaf maaiveld tot plaatselijk maximaal 0,8 m -mv. De totale omvang van de sterke zinkverontreiniging op de locatie bedraagt circa 22m³ (63m² x (gemiddeld) 0,35m).

Uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) wordt gesteld dat het hier in het kader van de Wet Bodembescherming géén geval van ernstige bodemverontreiniging betreft.

Geadviseerd wordt de aangetroffen matig en sterk met zink verontreinigde grond onder milieukundige begeleiding te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker. Dit kan geschieden tegelijkertijd met het bouwrijp maken van het plangebied.

4.4 Externe veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0007.png"

Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico's voor de omgeving met betrekking tot:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Dit besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Inrichtingen

De externe veiligheid van inrichtingen heeft betrekking op de kans die bestaat om te overlijden buiten een inrichting als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Bij het bepalen van dit risico speelt de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen een belangrijke rol. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Transport

In 2003 is de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen verschenen. De risicoatlas wegtransport levert informatie voor de evaluatie van het externe veiligheidsbeleid en bevat een inventarisatie van de omvang van de risico's veroorzaakt door het vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen. De risicoatlas kan worden gebruikt om na te gaan waar er aandachtspunten voor de externe veiligheid zijn, die bij lokale planontwikkeling gedetailleerd dienen te worden beoordeeld. Naast de risicoatlas is tevens de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen uit januari 2010 geraadpleegd.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aanwezig waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen hoofdtransportwegen, spoorwegen, buisleidingen en luchthavens aanwezig die voor belemmeringen zouden kunnen zorgen.

4.5 Luchtkwaliteit

Om de haalbaarheid van het project aan te tonen dient ingegaan te worden op de gevolgen voor de luchtkwaliteit door toedoen van onderhavig project. De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden (onderdeel van de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5 titel 2). Conform deze Wet luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) 21 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3% van de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie van fijn stof en stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m³ voor zowel fijn stof als stikstofdioxide.

Voor de realisatie van woningen betekent dit dat bij projecten waarbij sprake is van één ontsluitingsweg en er 1.500 of meer woningen gerealiseerd worden, middels een projectsaldering moet worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de luchtkwaliteitseisen.

De toevoeging van tien woningen is dusdanig kleinschalig dat het als een project gezien kan worden dat een niet in betekende mate toename van de concentratie wordt veroorzaakt. Voor onderhavig project hoeft dan ook geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Bij het opstellen van een bestemmingsplan waar nieuwe functies worden toegelaten dient een ruimtelijke scheiding te worden gemaakt tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, enerzijds ter bescherming van het leefklimaat en anderzijds ter bescherming van de bestaande bedrijfsvoering van bedrijven. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, stof, en gevaar. Er kan gebruik worden gemaakt van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009).

In deze uitgave zijn richtafstanden opgenomen tussen gevoelige functies en bedrijven. Op een afstand van circa 40 meter van het plangebied is een horecagelegenheid aanwezig. Bij deze horecagelegenheid hoort een aan het houden afstand van minimaal 10 meter tot gevoelige objecten zoals de woningen in het plangebied. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. De tandartspraktijk aan de Mr. De la Courtstraat 1 is gelegen op een afstand van circa 30 meter.

De aan te houden afstand tot een dergelijke kliniek bedraagt 10 meter. Ook aan die afstand wordt derhalve voldaan. Verder zijn in de omgeving van het plangebied uitsluitend woningen aanwezig. Geconcludeerd kan dan ook worden dat er geen hinderlijke bedrijvigheid aanwezig is welke een belemmering vormt voor het onderhavige wijzigingsplan.

4.7 Archeologie en Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0008.png"

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) bestaat de verplichting om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met archeologie.

Het plangebied is volgens de 'Archeologische verwachtingen- en waardenkaart' van de gemeente Eersel gelegen binnen de historische kern. Binnen deze gebieden geldt dat indien het bouwplan kleiner is dan 250 m² en de bodemverstoring dieper dan 30 centimeter gaat een onderzoeksplicht geldt. De onderzoeksplicht is besproken met het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Eersel. Daarbij is door de gemeente aangegeven dat het huidige bouwvlak reeds ongeveer 800 m² groot is. Ten behoeve van de realisatie van de 10 woningen zal het bouwvlak uitgebreid moeten worden met ongeveer 200 m². Daarmee wordt de oppervlakte van 250 m² niet overschreden. Binnen het huidige bouwvlak zijn de gronden dusdanig geroerd door de bouw en sloop van opstallen, dat er geen sprake meer kan zijn van aanwezige archeologische waarden. Het is dan ook niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied of ensemble. Met de realisatie van het planvoornemen worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

De conclusie is dat er voor wat betreft het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan voor het onderhavige initiatief.

4.8 Flora en fauna

Het plangebied is in de bestaande situatie reeds volledig verhard en/of bebouwd. Ter plaatse is dan ook geen sprake van eventueel aanwezige natuurwaarden. Om daadwerkelijk te kunnen uitsluiten dat er geen natuurwaarden in het geding zijn is een QuickScan flora en fauna uitgevoerd (Econsultancy, rapportnr: 14041387, mei 2014). De rapportage van de quickscan is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. De conclusie luidt als volgt.

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

 

De initiatiefnemer is voornemens 10 woningen op de onderzoekslocatie te realiseren. De woningen 1 t/m 4 worden gerealiseerd in de reeds aanwezige bebouwing. De overige woningen betreffen nieuwbouw. Ten behoeve van de voorgenomen plannen wordt/is het voormalige winkelpand intern verbouwd. Daarnaast wordt het resterende gedeelte van de voormalige werkplaats gesloopt. In de huidige situatie is er verder geen sprake van het verwijderen van bomen of beplanting.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel IV. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVsmidje5010-VAST_0009.png"

Met betrekking tot de sloop dient, juridisch gezien, middels protocollair veldonderzoek tijdig duidelijk te zijn of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien van toepassing kunnen middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de voorgenomen plannen alsnog worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen overtredingen ten aanzien van broedvogels in dit geval worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen.

 

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen – op basis van bovenstaande – goed mogelijk is.

4.9 Watertoets

4.9.1 Waterhuishoudkundige en civieltechnische aspecten

Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen op de hoek van de straten Flinkert en Jan Smuldersstraat, op het adres Jan Smulderstraat 31 te Vessem. Daarnaast ligt het plangebied in een 25-jaars beschermingszone voor grondwaterwingebieden. Er is daarom een ontheffing van de Provinciale Milieuverordening nodig. Het plangebied is momenteel volledig verhard. Het plangebied is 2.002 m² groot. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in het plangebied is ongekarteerd.

In de huidige situatie wordt het schone hemelwater binnen het plangebied opgevangen en afgevoerd via het aanwezige gemengde rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 10 woningen. De nieuwe bebouwing heeft een bebouwd oppervlak van in totaal circa 670 m2. De verharding binnen het plangebied heeft in de toekomstige situatie een oppervlak van circa 550 m2. In totaal is 1.220 m2 binnen het plangebied verhard. In vergelijking met de huidige situatie is te concluderen dat de hoeveelheid afvloeiend hemelwater zal afnemen. Het schone hemelwater zal in de toekomstige situatie worden afgekoppeld en ter plaatse worden geïnfiltreerd. In de hierna volgende paragrafen zal daar nader op worden ingegaan.

Hemelwater

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Voor de toetsing van ruimtelijke plannen hanteert het waterschap als beleidsuitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied.

Concreet betekent dit dat:

  • de afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie;
  • de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
  • de (grond)waterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
  • het plangebied moet zo worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

In vergelijking met de huidige situatie zal sprake zijn van een afname van afvloeiend hemelwater. Doordat in de huidige situatie het plangebied volledig verhard is, kan de conclusie worden getroffen dat het hoeveelheid afvoerend verhard oppervlak afneemt waardoor er geen waterberging hoeft te worden aangelegd.

Het scheiden van vuil en (schoon) hemelwater dient echter ten alle tijden uitgangspunt te zijn. Afvoer van schoon hemelwater naar het gemengde rioolstelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Alle woningen binnen het plangebied zullen dan ook worden voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Daarmee kan het schone hemelwater (in de toekomst) separaat van het afvalwater worden afgevoerd. Afvalwater en hemelwater zullen bij de perceelsgrens zodoende gescheiden worden aangeboden.

Met de realisatie van dit bestemmingsplan is sprake van een hydrologische verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Bovendien voldoet onderhavige ontwikkeling aan het beleid van het Waterschap en hoeven geen aanvullende maatregelen voor de berging van af- vloeiend hemelwater getroffen te worden buiten de aanleg van een gescheiden rioolstelsel tot aan de perceelsgrens.

4.9.2 Toetsaspecten

Afvoer uit het gebied

Voor onderhavige ontwikkeling hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden aangezien sprake is van een hydrologische verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Omdat de planlocatie is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een zogenaamde 25-jaarszone, is een ontheffing van de Provinciale milieuverordening (PMV) verplicht.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de kwaliteit van het grondwater, aangezien een bedrijfsfunctie komt te vervallen ten gunste van een woonfunctie. De belasting van de woonfunctie op het grondwater ten opzichte van de bestaande situatie zal minder zijn.

Oppervlaktewaterstanden (zomer en winterperiode)

Het plan zal vanwege de geringe schaalgrootte naar verwachting geen invloed hebben op de oppervlaktewaterstanden in de omgeving.

Berging in en buiten de voorzieningen (overlast)

Doordat in de huidige situatie het plangebied volledig verhard is, kan de conclusie worden getrokken dat het hoeveelheid afvoerend verhard oppervlak afneemt waardoor er geen waterberging hoeft te worden aangelegd.

Grondwateraanvulling (zomer en winterperiode)

Door de schaalgrootte van het project in relatie tot de omgeving is de invloed hiervan op het grondwateraanvulling naar verwachting zeer beperkt.

Grondwaterstanden

Door de schaalgrootte is de invloed van berging/infiltratie op het grondwatersysteem zeer beperkt.

Afvalwater

Omdat het plangebied is gelegen in een 25-jaarszone, is het gewenst dat de nieuwe woningen zoveel mogelijk van de bestaande infrastructuur gebruik maken. Verstoring van de ondergrond door het aanleggen van riolering en wegen in het gebied, dient zoveel mogelijk te worden tegengegaan.

Het afvalwater afkomstig van de woningen zal via het gescheiden rioolstelsel binnen het plangebied worden afgevoerd naar het gemengde rioolstelsel in de straten Flinkert en Jan Smuldersstraat. Via dit gemengde rioolstelsel zal het vuilwater worden afgevoerd naar de regionale rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Materiaalgebruik

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.

4.9.3 Overleg met het waterschap

In het kader van het vooroverleg is dit wijzigingsplan voorgelegd aan waterschap De Dommel. De opmerkingen van het waterschap zijn in dit wijzigingsplan verwerkt.

4.10 Kabels en leidingen

Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt niet dat er planologisch relevante kabels en/of

leidingen aanwezig zijn op het onderhavige plangebied en in de directe omgeving ervan.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen in geval het een bouwplan betreft voor het toevoegen van één of meerdere woningen. Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de ontwikkeling en realisatie van de 10 woningen zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Eersel zal daarom met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten. Op deze wijze wordt zeker gesteld dat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd. Bijgevolg hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

In de anterieure overeenkomst wordt ook de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten voor het volgen van de ruimtelijke ordeningsprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Daarnaast ontvangt de gemeente Eersel van de initiatiefnemer een exploitatiebijdrage. Het plan is voor de gemeente Eersel dus haalbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept ontwerp wijzigingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in het kader van het vooroverleg naar de betreffende overleginstanties gezonden.

Het ontwerp wijzigingsplan wordt in procedure gebracht ex artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van de tervisielegging worden te zijner tijd in deze toelichting vermeld.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

Met voorliggend wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Vessem'. Bij het opstellen van de inhoud van de regels wordt zoveel mogelijk aangesloten op het vigerende bestemmingsplan. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels terug gelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemmingen van de binnen het plangebied gelegen gronden;
  • de aanduiding 'bouwvlak';
  • de aanduidingen 'aaneengebouwd' en 'twee-aaneen';
  • de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum aantal wooneenheden';
  • de 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

6.3 De regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het wijzigingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk plan de volgende procedure:

  • a. Ontwerp:
  • publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
  • een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders.
  • b. Vaststelling:
  • vaststelling door het college
  • mogelijkheid reactieve aanwijzing
  • publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
  • c. Beroep:
  • beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
  • d. Inwerkingtreding:
  • na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

In het kader van het ontwerp is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de college van burgemeester en wethouders) kenbaar te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg is onderhavig wijzigingsplan voorgelegd aan waterschap De Dommel. Middels een brief d.d. 19 mei 2014 heeft het waterschap enkele opmerkingen doorgegeven. De opmerkingen zijn in dit wijzigingsplan verwerkt.

De provincie heeft middels een brief d.d. 21 mei 2014 aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

7.3 Ontwerp

Het ontwerpwijzigingsplan lag met ingang van 17 juli 2014 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage bij de publieksbalie van de gemeente Eersel. Tevens was het plan in te zien op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de website van de gemeente www.eersel.nl. De in deze periode ingekomen zienswijze is behandeld in de Nota beoordeling zienswijze wijzigingsplan 't Smidje, Vessem, welke is bijgevoegd bij het Besluit vaststellen wijzigingsplan “'t Smidje, Vessem”.