Plan: | Putterstraat 56, Vessem |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0770.WPVputterstr565015-ONTW |
Aan de Putterstraat tussen nummer 54 en 58 (perceel 707) is een 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke stuctuur in een woonomgeving gelegen. De eigenaar wil op deze 'open plek' een vrijstaande woning realiseren. Echter door het ontbreken van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' mogen ter plaatse geen gebouwen, in de vorm van een woning met bijbehorende bouwwerken, worden opgericht.
Begrenzing plangebied
Om de woning met bijbehorende bouwwerken planologisch juridisch mogelijk te maken moet aan de woonbestemming de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' met bijbehorende maatvoeringsaanduiding toegevoegd worden. Op basis van de bijbehorende (bouw)regels wordt daarmee de realisatie met bijbehorende bouwwerken op deze 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke stuctuur planologisch juridisch mogelijk gemaakt.
In het vigerende bestemmingsplan 'Kom Vessem' is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met bijbehorende voorwaarden.
Door middel van een wijzigingsplan kan op basis van de van toepassing zijn wijzigingsbevoegdheid de gewenste bouwmogelijkheden aan de ter plaatse geldenden woonbestemming toegevoegd worden. Door het toevoegen van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' met bijbehorende maatvoeringsaanduiding worden de daarbij behorende bouwregels van kracht. Door middel van het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid wordt de realisatie van een vrijstaande woning op deze 'open plek' binnen de ruimtelijke structuur planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de zuidwest zijde van de kom Vessem op de overgang naar het aangrenzende buitengebied. De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Het aangrenzende buitengebied heeft een agrarisch gebruik.
Ligging van het plangebied in relatie tot de kom Vessem en het aangrenzende buitengebied
Het plangebied zelf is een 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke structuur en is momenteel in gebruik als 'weitje' en kadastraal bekend als gemeente Eersel, sectie K, perceel 707.
Luchtfoto met ligging en begrenzing plangebied
De geldende bestemmingsplannen zijn het bestemmingsplan 'Kom Vessem' en het bestemmingsplan 'Kom Vessem, 1e herziening', zoals dat door de raad is vastgesteld op 6 oktober 2009 en 24 oktober 2013. Daarnaast is tevens het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' (vastgesteld 25 september 2018) van kracht.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Vessem'
Op de gronden binnen het plangebied zijn de bestemming Wonen en de gebiedsaanduiding 'Wijzigingsbevoegdheid met nummer' (nummer 14) van toepassing. Deze gebiedsaanduiding geeft het college van burgemeester en wethouders in artikel 28, lid o een wijzigingsbevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 1 woning. Om deze wijzigingsbevoegdheid te kunnen toepassen dient te worden voldaan aan de volgende bepalingen:
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een planologische regeling om de bouw van 1 vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Aangetoond wordt dat aan de gestelde bepalingen van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
In dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) is een beschrijving gegeven van de aanleiding en doel van de bestemmingswijziging, de ligging en begrenzing van het plangebied, en het geldend bestemmingsplan. In het tweede hoofdstuk wordt de wijzigingsbevoegdheid getoetst en uiteengezet. Vervolgens wordt kort stilgestaan bij het Rijks-, procinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten. Vervolgens wordt de juridische opzet besproken (hoofdstuk 5). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 aandacht besteed aan de uitvoorbaarheid van de bestemmingswijziging en de voor onderhavig wijzigingsplan te doorlopen procedure.
In het geldend bestemmingsplan 'Kom Vessem' (vastgesteld 6 oktober 2009) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 1 woning. Door deze wijzigingsbevoegdheid toe te passen wordt de realisatie van een vrijstaande woning op deze 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke structuur planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Hierna zijn de bepalingen waardoor aan de wijziging kan worden meegewerkt weergegeven.
Conform artikel 28, lid o zijn burgemeester en wethouders bevoegd om het stemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 1 woning. Aan de gestelde bepalingen van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
Het betreft hier slechts de realisatie van één vrijstaande woning. De verkeersgeneratie van een enkele woning is slechts beperkt waardoor er geen sprake is van een nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer. Het wegprofiel van de Putterstraat en de aansluitende wegen hebben het karakter van een buurtontsluitingsweg. De rijbaan van dergelijke wegen is voldoende breed om het bestemmingsverkeer in dit gedeelt van de kom van Vessem op een adequate wijze af te wikkelen.
Er zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisatie van de woning. Er zal namelijk worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het paraplubestemmingsplan 'Parkeren'. Voor het plangebied geldt op basis van dit paraplubestemmmingsplan (weinig stedelijk, rest bebouwde kom, koop/vrijstaand) een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. Bij de te realiseren woning zal op eigen terrein worden voorzien in twee parkeerplaatsen.
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (omgevingsaspecten) van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat de realisatie van een vrijstaande woning op deze 'open plek' binnen de ruimtelijke structuur van een woonomgeving vanuit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar is.
Se 'Kempische visie op wonen 2019-2023' biedt de vier Kempengemeenten (Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden) een gezamelijke, gedeelde en actuele visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Het is een sturingskader voor deze gemeenten om de komende jaren regie te voeren bij een vijftal speerpunten, te weten:
1. het versnellen van de bouwproductie;
2. behoud voor betaalbaar wonen;
3. zorg voor elkaar faciliteren;
4. klaar voor de toekomst;
5. werken en wonen.
Door de sterke economische groei is er in de regio voor de periode 2018-2028 behoeefte aan 2.440 extra woningen. Het aandeel voor de gemeente Eersel over deze periode is 460 woningen (kwantitatieve behoefte). De kwalitatieve behoefte aan eengezinswoningen (koop) is met 61% hoog te noemen. Inbreiding en levensloopgeschikt hebben daarbij de voorkeur.
Het betreft de bouw van slechts één woning op een 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Er is dus spake van inbreiding en de woning wordt levensloopbestendig gemaakt. Daarnaast betreft het een grondgebonden vrijstaande eengezinswoning waar nadrukkelijk vraag naar is. De woning past daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief binnen het regionale/gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid
De woning wordt gerealiseerd op een 'open plek' binnen de ruimtelijke structuur van een bestaande woonomgeving. De woning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn van Putterstraat 58. Tevens wordt dezelfde afstand (minimaal 4 meter) tot de zijdelingse perceelsgrens aangehouden. Verder wordt de goot-/bouwhoogte (maximaal 4 en 8 meter) en de bouwdiepte (bouwvlak) afgestemd op de woningen in de directe omgeving.
Wel dient er aandacht te zijn voor de doorkijk naar het achtergelegen buitengebied vanwege de ligging op een hoek bij een fietspad. Het verdient aanbeveling om deze doorkijk te behouden. Het is dus wenselijk dat de woning wat meer wordt gerealiseerd aan de zijde van Putterstraat 58 en de hoek aan de zijde van het fietspad zoveel mogelijk open wordt gehouden van bebouwing (waaronder ook bijgebouwen) en hoge beplanting dan is de woning vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt inpassbaar. De aanduidingen 'bouwvlak' en' 'bijgebouwen' op de verbeelding worden hierop afgestemd. Tevens wordt de bestemming 'Groen' toegekend om de doorkijk te waarborgen, waarmee voorkomen wordt dat ter plaatse (vergunningsvrij) gebouwen kunnen worden opgericht, die de doorkijk belemmeren.
Als gevolg van de realisatie van de woning wijzigt de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse niet. Er zijn geen belangen van het waterschap in het geding. Wel zal als gevolg van de realisatie van de woning het verhard oppervlak (bebouwing en verhardingen) toenemen. Echter dit is (relatief) beperkt en blijft onder de vrijstellingsgrens (< 2.000 m2) zodat er geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van de Keur 2015.
Het hemelwater van de bebouwing zal volledig afgekoppeld worden en via een gescheiden stelsel worden aangeboden bij de perceelsgrens en aangesloten worden op de bestaande riolering zoals aanwezig onder het straatprofiel van de Putterstraat. Verder zullen er geen uitlogende materialen worden toegepast.
In het in voorbereiding zijnde (voorontwerp)bestemmngsplan heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' (grootste deel) en 'Waarde - Archologie 4.1'. De woning (bouwvlak) is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit houdt in dat bij bodemingrepen met een bodemverstoringsoppervlak groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Echter met de realisatie van de woning en bijbehorende bijgebouwen wordt het oppervlak van 250 m2 niet overschreden. Voor het aanbrengen van eventuele verhardingen zal geen bodemverstoring plaatsvinden aangezien het terrein hiervoor enigzins opgehoogd dient te worden. Daarnaast zal de het noodzakelijk cunet (zandbed) voor het aanbrengen van verhardingen nooit dieper zijn als 30 cm. Er zijn daarmee geen archeologische belemmeringen voor de realisatie van de woning.
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 6 (haalbaarheid) van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat de realisatie van een vrijstaande woning op deze 'open plek' binnen de ruimtelijke structuur van een woonomgeving vanuit economisch/financieel en maatschappelijk oogpunt haalbaar is. Er zal een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten worden waardoor er geen kosten voor de gemeente zijn.
In de regels in combinatie met de verbeelding van dit wijzigingsplan is geregeld dat de maximum goothoogte en maximum bouwhoogte respectievelijk 4 meter en 8 meter bedraagt. De toegestane maximum bouwhoogte bedraagt hierdoor niet mee dan 10 meter.
Als het bouwvlak op 3 meter uit de zuidelijke zijdelingse perceelsgrens wordt gesitueerd dan kan de zijgevel niet op minimaal 30 meter uit de as van de Jan Smuldersstraat worden gesitueerd. Echter door de gemeente is, per mail d.d. 28 februari 2020, aangegeven dat deze bepaling te maken had met het feit dat de Jan Smuldersstraat tijdens het opstellen van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vessem' een 50 km weg was en vanuit de wettelijke regels inzake wegverkeerslawaai een nieuwe woning niet binnen 30 meter afstand van deze weg opgericht mag worden. Inmiddels is deze weg echter ook 30 km, waardoor een afstand van 30 meter niet meer noodzakelijk zal zijn.
Dit wijzigingsplan ten behoeve van de realisatie van maximaal 1 woning is ondergeschikt van aard en betreft een kleinschalige ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Het betreft enkel de invulling van een 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke structuur waarbij voldaan wordt aan de bepalingen zoals gesteld in de wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 2.1. In de afweging voor het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid heeft de afweging ten aanzien van het beleid reed plaatsgevonden. Door de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt hier geen afbreuk aangedaan.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen en bouwmogelijkheden. Omdat binnen het plangebied de realisatie van een milieugevoeligde functie in de vorm van een woning mogelijk wordt gemaakt is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Aelmans, rapportnummer E202100.005/HWO, d.d. 23 april 2020) uitgevoerd. Uit dit verkennend bodemonderzoek is gebleken dat ondanks de marginaal verhoogde concentraties in de bovengrond en het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringvormene voor het voorgenomen gebruik van onderhavig plangebied ten behoeve van woondoeleinden. De hypothese 'onverdacht' wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Er is geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. In de Wet geluidhinder zijn rond (gezoneerde) industrieterreinen, langswegen en langs spoorwegen zones opgenomen en gelden geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus ter bescherming van geluidgevoelige objecten, zoals woningen.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een (gezoneerd) industrieterrein of een spoorweg. Wel is het plangebied gelegen binnen de onderzoekszone van de zoneplichtige weg Vondereind. De Putterstraat zelf en de overige wegen binnen de kom Vessem zijn 30 km wegen. Met dit wijzigingsplan wordt een geluidsgevoelig object (vrijstaande woning) in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans, rapportnummer M201753.001.001/GGO, d.d. 8 mei 2020) uitgevoerd om aan te tonen dat het woon- en leefklimaat van de te realiseren woning gewaarborgd wordt. Dit akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai toont aan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel wordt overschreden als gevolg van het verkeer op de Jan Smulderstraat en Putterstraat.
De cumulatieve geluidbelastingis met 1 dB hoger dan toegestane 53 dB. Dit houdt in dat er formeel een nader onderzoek noodzakelijk is om de geluidwering van de gevel te bepalen. Het is echter zeer aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is een nader onderzoek voor het bepalen van de geluidwering van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveua van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%- grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Het onderhavig wijzigingsplan regelt planologisch-juridisch de realisatie van slechts één woning. Dit blijft ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. De wijziging is daarmee aan te merken als NIBM. Het aspect luchtkwaliteit is derhalve geen belemmering.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Uitsnede risicokaart omgeving plangebied (kom Vessem)
Binnen een straal van 500 meter zijn geen risicovolle objecten gelegen. Het plangebied is gezien deze ruime afstand daarmee buiten het invloedsgebied van eventuele risicovolle objecten gelegen. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats in de directe omgeving van het plangebied en zijn er geen buisleidingen op korte afstand gelegen. Het aspecte externe veiligheid vorm dan ook geen belemmering voor de realisatie van de woning.
Bij de besluitvorming over de toelaatbaarheid van nieuwe geurgevoelig objecten zoals woningen, dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot het aspect “geur” antwoord gegeven te worden op de vragen:
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergnningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voorgrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe woningen in de nabijheid van agrarische bedrijven geldt niet alleen dat de individuele bedrijven geen belemmering mogen opleveren. Dit wordt de zogenaamde toetsing van de voorgrondbelasting genoemd. Daarnaast dient ook de achtergrondbelasting te worden meegewogen. De achtergrondbelasting is als het ware de gecumuleerde belasting van alle bedrijven in de omgeving van de projectlocatie. Voor die achtergrondbelasting gelden geen specifieke en harde normen. De gemeente mag dat voor een deel zelf invullen binnen de kaders van het beginsel van de “goede ruimtelijke ordening” zoals dat voortvloeit uit artikel 3.1 Wro.
In het kader van de vaststelling van de nieuwe Geurverordening heeft de gemeente in 2014 een gebiedsvisie opgesteld. In die gebiedsvisie wordt ingegaan op de ontwikkelmogelijkheden die bedrijven hebben en de gevolgen die dat heeft voor de optredende geurbelasting. In de visie wordt ook een aanzet gegeven voor de beoordeling van de vraag wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij is het uitgangspunt gehanteerd dat voor de kernen een maximaal hinderpercentage van 12% aanvaardbaar is. De milieukwaliteit is dan nog redelijk goed. De onderstaande figuur is ontleend aan die gebiedsvisie. Om inzicht te krijgen in de feitelijk aanwezige achtergrondbelasting geeft de bijlage bij de gebiedsvisie inzicht. Daarin is een kaart opgenomen met de achtergrondbelasting per 2014. Per 2018 geldt er een nieuwe geurkaart. De onderstaande figuur is een uitsnede van die kaart en geeft de achtergrondbelasting weer ter hoogte van het plangebied. Uit die kaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een achtergrondbelasting van 3 tot 7 ou. Die wordt gekwalificeerd als goed.
Achtergrondbelasting 2018
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de geursituatie ter plaatse van het plangebied waar de woning gerealiseerd wordt goed is
Het plangebied is gelegen binnen de kom van Vessem. De meest nabijgelegen veehouderij (geitenhouderij) ligt aan de Vondereind 4a, op een afstand van ongeveer 380 meter. Gezien deze afstand en de aanwezigheid van bestaande woningen op kortere afstand kan de realisatie van deze nieuwe woning niet leiden tot een beperking van de mogelijkheden van veehouderijen. Het aspect geur vorm dan ook geen belemmering.
Uit het onderzoek 'Veehouderij en gezondheid omwonenden (aanvullende studies)' (VGO-2) onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Uit de eerste toetsing van de gemeente blijkt dat de woning wordt gerealiseerd binnen een straal van 2 km van een bedrijf dat geiten houdt.
Uit landelijk RIVM onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden V (VGO 1+2) is gebleken dat in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mensen een iets grotere kans hebben op longontsteking. De precieze oorzaak daarvoor is nog onbekend.
De aard en mate van het huidige gezondheidsrisico én het ontbreken van een oorzakelijke verband zijn voor de gemeente vooralsnog geen aanleiding geweest om alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen een straal van 2 km rond deze geitenbedrijven op slot te zetten.
Voor de beoordeling van de volksgezondheid in relatie tot veehouderijen is er een deelonderzoek gezondheid: veehouderij en omgekeerde werking (Pouderoyen B.V., projectnummer J201753, 22 april 2020) uitgevoerd. Zie Bijlage 3 voor de gehele beoordeling van de gezondheidsrisico's door veehouderijen.
Op basis van dit deelonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Vessem, tussen bestaande woonbestemmingen. De dichtstbij gelegen veehouderijen en afstanden vanaf rand plangebied zijn:
De realisatie van een woning binnen het plangebied betekent een beperkte toename van blootstelling aan emissies van veehouderijen. Deze extra blootstelling is heel beperkt, aangezien slechts één woning wordt toegevoegd aan een bestaande woonomgeving Vessem. Een dergelijke lichte toename van het aantal blootgestelden wordt gecompenseerd door nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid en regelgeving gericht op een generieke afname van emissies uit veehouderijen. Het effect op de toename van de blootstelling is gering vanwege de lage veedichtheid in de omgeving en de relatief grote afstand tot de geitenhouderij en overige veehouderijen.
Aangezien tussen de aanwezige veehouderijen en het plangebied al bestaande gevoelige objecten liggen, zal het plan vanuit de omgekeerde werking ook geen beperkende effecten hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen in de omgeving.
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.
Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. Ten zuidwesten is een nutsvoorziening gelegen. ten zuiden is een kringloopwinkel gelegen en ten oosten is een bedrijf in kinderkleding gelegen. Het betreffen allemaal functies dan wel bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 passend in een woonomgeving met een richtafstand van respectievelijk 10 en 30 meter. Deze afstand wordt in acht genomen. De functies in de omgeving van het plangebied vormen hiermee dan ook geen belemmering.
Voor een besluit dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer) en onder de daarin opgenomen drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
In het kader van onderhavig wijzigingsplan kan geconcludeerd, op basis van voorgaande paragrafen, geconcludeerd worden dat er geen significante milieu-effecten te verwachten zijn. Gelet op de kenmerken van de bestemmingsplan wijziging (realisatie woning) en de hiermee samenhangende (potentiële) milieueffecten, is geconcludeerd dat het planvoornemen van dusdanig beperkte invloed op het milieu is dat allerminst sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’. Er is dan ook geen aanleiding of noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure dan wel een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure
De nieuwe Wet Natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Beiden zijn geïmplementeerd in de Wet Natuurbescherming en omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijngebied. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Op basis van de kaart Natura 2000- gebieden ligt ten westen van het plangebied de 'Kleine Beerze' en ten noordoosten 'Kempenland West'. Door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is de systematiek van de 'Programmatische Aanpak Stikstof' (PAS) echter vernietigd en is ook de drempelwaarde van 0.05 mol/ha/jr niet langer geldend. Derhalve is een aeriusberekening uitgevoerd.
Voor deze aeriusberekening zijn de volgenden uitgangspunten gehanteerd:
Bovenstaande uitgangspunten en de inschattingen van de emissies in de realisatie- danwel de gebruiksfase zijn ingevoerd in de Aerius-calculator. Uit de resultaten blijkt dat zowel voor de realisatiefase alsook de gebruiksfase geen rekenresulaten op Natura 2000 gebieden optreden die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar, zie Bijlage 5 en Bijlage 6.
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden op kunnen basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
De soortbescherming is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.
Volgens de Wet Natuurbescherming mogen beschermde dier- en plantsoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplanting mag niet worden verstoord en vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of anderszins worden vernield. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Conform de Wet Natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht zich te vergewissen van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Het plangebied is momenteel in gebruik als 'weitje' en wordt regelmatig begraasd dan wel gemaaid. Er is verder geen beplanting in het plangebied aanwezig, behoudens een drietal boompjes ter hoogte van de oprit van Putterstraat 58. Deze boompjes hebben geen natuurwaarden en zullen ten behoeve van de realisatie van de woning buiten het broedseizoen gerooid worden om te voorkomen dat broedende volgels worden verstoord. Aan de randen staan enkele volwassen bomen langs het bestaande fietspad. Deze bomen blijven gehandhaafd.
'Weitje' met links de drie boompjes en rechts de volwassen bomen langs het fietspad
Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg die toen is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen van de met betrekking tot archeologie gedeeltelijk overgegaan in de Erfgoedwet. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. Op basis van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. De wet stelt dat gemeenten in bestemmingsplannen archeologische aspecten moeten opnemen in bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen op te nemen op de verbeelding en te beschermen middels regels.
De gemeente Eersel heeft archeologiebeleid geformuleerd en vastgelegd in de Erfgoedverordening gemeente Eersel 2017. Op grond daarvan is het verboden om de bodem te verstoren in een archeologisch monument, gebied van archeologische waarde of gebied met hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting. Onderdeel van die verordening is de archeologische verwachtingskaart. Hierop zijn de archeologische (verwachtings-)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht.
Het plangebied ligt grotendeels in het gebied dat is aangeduid als 'historische kern' In gebieden met die aanduiding geldt het verbod bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 250 m² (categorie 3). Een klein deel van het plangebied is aangeduid als 'hoge verwachting' (categorie 4.1). In deze gebieden geldt het verbod bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 500 m2. De regels is dat de hoogste archeologische waardering voor een heel perceel/plangebied geldt, al ligt er ook een zone met een lagere waardering in.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart ter hoogte van plangebied
Met de realisatie van de woning en bijbehorende bijgebouwen wordt het oppervlak van 250 m2 niet overschreden. Voor het aanbrengen van eventuele verhardingen zal geen bodemverstoring plaatsvinden aangezien het terrein hiervoor enigzins opgehoogd dient te worden. Daarnaast zal de het noodzakelijk cunet (zandbed) voor het aanbrengen van verhardingen nooit dieper zijn als 30 cm. Er zijn daarmee geen archeologische belemmeringen voor de realisatie van de woning.
Verder is het plangebied onbebouwd en in gebruik als 'weitje'. Er zijn binnen het plangebied derhalve geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de toelichting van een ruimtelijke plan, zoals een wijzigingsplan, een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening wordt gehouden met de gevolgend voor de waterhuishouding. Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied van Waterschap De Dommel. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het waterbeleid van de provincie Noord-Brabant en van het waterschap De Dommel. Daarna wordt ingegaan op de situatie ter plaatse.
Beleid Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Noord-Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin is aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die te bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Milieu- en Waterplan. Binnen het waterbeheerplan zijn vijf thema’s aan de orde, te weten ‘droge voeten’, ‘voldoende water’, ‘natuurlijk water’, ‘schoon water’ en ‘mooi water’. Op basis van deze thema’s worden in het waterbeheerplan enkele doelen uitgewerkt. In onderhavig plan is met name het thema ‘droge voeten’ aan de orde, in die zin dat extra bebouwing of verharding niet mag leiden tot wateroverlast binnen het plangebied en de omgeving. Daarbij is voornamelijk het aspect ‘water in de bebouwde omgeving’ van belang. De goede kwaliteit van de leefomgeving in steden en dorpen staat onder druk door een veranderend klimaat. Dit leidt tot meer en hevigere regen, langdurigere droogte en meer warme dagen. Door de klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit verbeteren en worden toekomstige maatschappelijke kosten gemeden.
Gezamenlijke Keur 2015 Brabantse Waterschappen
Op 1 maart 2015 is de gezamenlijk Keur van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel in werking getreden. Deze keur is opgesteld in het kader van een landelijke uniformering. Daarbij is volgens een landelijk model van de Unie van Waterschappen een gedereguleerde en geüniformeerde keur met bijbehorende algemene regels en beleidsregels gerealiseerd. In artikel 3.6 van de Keur 2015 is bepaald dat het verboden is zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. In artikel 15 van de Algemene regels Keur 2015 is een vrijstelling opgenomen voor dit verbod. Deze vrijstelling geldt indien:
Voorwaarde hierbij is wel dat de lozing van het regenwater direct op sloten van het waterschap plaats vindt en niet via gemeentelijke sloten of riolering.
verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021 (vGRP)
In het vGRP is het rioleringsbeleid van de gemeente Eersel vastgelegd. Dit plan beschrijft op hoofdlijnen hoe richting wordt gegeven aan de rioleringszorg in de gemeente Eersel. Het betreft een strategie voor de lange termijn. De doelstelling van het vGRP zijn te herleiden tot de thema’s (zorg voor inzameling en transport van) stedelijk afvalwater, (inzameling en verwerking van) hemelwater, grondwater (voorkomen grondwateroverlast) en een doelmatig beheer en goed gebruik van de riolering. Voor wat betreft stedelijk afvalwater geldt dat gemeente Eersel ook bij nieuwbouwlocaties zal zorgdragen voor de inzameling van het afvalwater. Ten aanzien van hemelwater geldt bij inbreidingen met gemengde riolering het uitgangspunt dat de particulier afvalwater en regenwater gescheiden wordt ingezameld en gescheiden wordt aangeboden ter hoogte van de perceelgrens. Dit met het oog op mogelijke toekomstige ombouw van gemengde riolering naar gescheiden riolering in het inbreidingsgebied. Voorts hanteert gemeente Eersel een bergingseis 15 mm berging (t.o.v. het verhard oppervlak). Deze bergingseis van 15 mm dient op eigen terrein te worden geinfiltreerd of vertraagd worden afgevoerd naar het regenwaterriool of gemeentelijke sloten. De neerslag boven de bergingseis van 15 mm mag op reguliere wijze naar het gemeentelijk systeem worden afgevoerd. Ten slotte geldt voor grondwater dat structurele grondwateroverlast moet worden voorkomen. Het thema doelmatig beheer en goed gebruik van de riolering is op dit plan niet van toepassing.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Beoordeling
Dit wijzigingplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van één vrijstaande woning op een 'open plek' in de bestaande ruimtelijke sturctuur. In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard. Als gevolg van de realisatie van de woning wijzigt de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse niet. Er zijn geen belangen van het waterschap in het geding. Wel zal als gevolg van de realisatie van de woning het verhard oppervlak (bebouwing en verhardingen) toenemen. Echter dit is (relatief) beperkt en blijft onder de vrijstellingsgrens (< 2.000 m2) zodat er geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van de Keur 2015. Wel zal overeenkomstig het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan voldaan worden aan de bergingseis van 15 mm door middel van infiltratie dan wel vertraagde afvoer. Aandachtspunt hierbij is wel dat het plangebied in de huidige situatie onderhevig is aan wateroverlast bij zeer hevige regenval (ongeveer 70 mm in 1 uur). In dat kader zullen de nodige maatregelen worden genomen door ophoging van het terrein om wateroverlast na realisatie van de woning ter plaatste te voorkomen.
Het hemelwater van de bebouwing zal volledig afgekoppeld worden en via een gescheiden stelsel worden aangeboden bij de perceelsgrens en aangesloten worden op de bestaande riolering zoals aanwezig onder het straatprofiel van de Putterstraat. Verder zullen er geen uitlogende materialen worden toegepast.
Wanneer een nieuwe woning wordt gerealiseerd, dient inzicht te worden gegeven in de verwachte toename aan verkeersbewegingen en tevens dient te worden voorzien in voldoende perkeergelegenheid op eigen terrein. De gemeente heeft haar parkeerbeleid planologisch-juridisch geregeld in het paraplubestemmignsplan 'Parkeren'.
Verkeer
Het betreft hier slechts de realisatie van één vrijstaande woning. De verkeersgeneratie van een enkele woning is slechts beperkt waardoor er geen sprake is van een nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer. Het wegprofiel van de Putterstraat en de aansluitende wegen hebben het karakter van een buurtontsluitingsweg. De rijbaan van dergelijke wegen is voldoende breed om het bestemmingsverkeer in dit gedeelt van de kom van Vessem op een adequate wijze af te wikkelen.
Parkeren
Er zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisatie van de woning. Er zal namelijk worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het paraplubestemmingsplan 'Parkeren'. Voor het plangebied geldt op basis van dit paraplubestemmmingsplan (weinig stedelijk, rest bebouwde kom, koop/vrijstaand) een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. Bij de te realiseren woning zal op eigen terrein worden voorzien in twee parkeerplaatsen.
Binnen en in de directe omgeving zijn geen leidingen gelegen dit planologische bescherming hoeven. In het straatprofiel van de Putterstraat zijn de gebruikelijke leidingen gelegen voor de aansluiting op gas, water, elektra en telefonie/internet. Er treden met de realisatie van de woning op deze 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke structuur geen verandering op ten aanzien van de ondergrondse infrastructuur door de wijziging in het plangebied.
In het document ‘Klimaatvisie Kempengemeenten Energieneutraal 2025’ hebben de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden de handen ineengeslagen ten aanzien van energie en klimaat. Het doel is om de Kempen energieneutraal te laten zijn uiterlijk in 2025. Dan wordt de energievraag in de Kempen volledig voorzien vanuit duurzame bronnen. Om dit te bereiken moeten forse energiebesparingen en aanhoudende efficiencyverbeteringen in alle sectoren de energievraag met zestig procent reduceren ten opzichte van de huidige consumptie.
De duurzaamheidprincipes van het klimaatbeleid worden helder verwoord in de gangbare definitie van duurzame ontwikkeling: “het proces van verandering waarin het gebruik van grondstoffen, de richting van investeringen, de oriëntatie van technologische ontwikkeling en institutionele verandering alle in onderlinge harmonie zijn en zowel het huidige als toekomstige potentieel verhogen om te voldoen aan de menselijke behoeften en wensen”. Ter uitvoering van het beleid is een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de Kempen en tevens per gemeente. Het klimaatbeleid gaat uit van 6 aandachtsgebieden, de zogenaamde klimaatthema’s. Het gaat om de thema’s:
Voor wat betreft het thema ‘woningen en huishoudens’ gelden de doelen: volledig energie neutrale nieuwbouw en de realisatie van 40% besparing in de bestaande bouw ten opzichte van 2007. De te realiseren vrijstaande woning kan worden gezien als nieuwbouw en zal volledig energie neutraal worden gerealiseerd. Dit is verder onderdeel bij de uitwerking van het bouwplan van de woning voor de aanvraag van de omgevingsvergunning
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het volgende bepaald over de opzet en de inrichting van een bestemmingsplan:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden door de toevoeging van de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' aan de (geldende) woonbestemming. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Het in voorbereiding zijnde (voorontwerp)bestemmingsplan 'Kom Vessem' geldt als uitgangspunt qua plansystematiek en regelen. Naast de woonbestemming zijn ook de dubbelbestemming met betrekking tot archeologie en gebiedsaanduiding met betrekking tot obstakelbeheergebied aanvullend van toepassing op het plangebied. Deze regels zijn integraal opgenomen in dit wijzigingsplan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:
De in dit wijzigingsplan opgenomen regels zijn, zoals hiervoor aangegeven, geheel overeenkomstig de regels van het in voobereiding zijnde (voorontwerp)bestemmingsplan 'Kom Vessem'. De relevante gebruiks- en bouwregels zijn integraal overgenomen in dit wijzigingsplan.
Na het toetsen van de ontwikkeling aan diverse voorwaarden, beleid en omgevingsaspecten, dient de uitvoerbaarheid ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is volgens artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: artikel 6.2.1 Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Een exploitatieplan is echter niet nodig indien:
In het onderhavige is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Immers dit wijzigingsplan voorziet in het planologisch-juridisch regelen van een woningbouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning. Aan de bestemming 'Wonen' worden de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' toegevoegd zodat het oprichten van een hoofdgebouw in de vorm een woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt. Het betreft de invulling van een 'open plek' binnen de bestaande ruimtelijke structuur.
Het betreft een particulier initiatief en er zijn voor de gemeente geen verdere kosten dan die van de planprocedure aan verbonden. Deze kosten worden gedekt door leges. Eventuele overige kosten, zoals planschadekosten, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
Onderhavig wijzigingsplan ziet op een bestemmingswijziging. Aan de bestemming 'Wonen' worden de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' toegevoegd. Hier door wordt het mogelijk om een woning te realiseren op een 'open plek' in de bestaande ruimtelijke structuur. De bouwmogelijkheden voor de realisatie van een woning met bijbehorende bouwwerken is in overeenstemming met de bouwmogelijkheden van de belendende percelen. Hiertegen zullen geen overwegende bezwaren bestaan aangezien het een logische invulling is van deze 'open plek' in een bestaande woonomgeving.
Het wijzigingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen alleen belanghebbenden reageren op het wijzigingsplan en hun zienswijzen indienen.
Het wijzigingsplan zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologisch bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Het wijzigingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk wijzigingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan (fase a) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf datum tot en met datum gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode waren belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen in te dienen. Hiervan is wel/geen gebruik gemaakt en er zijn dan ook wel/geen zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan ingediend.
Het wijzigingsplan is door het college in haar vergadering van datum vastgesteld.