Plan: | Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01 |
Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.)" van de gemeente Eersel.
Op het perceel B2407 naast het adres Kuilenhurk 6a te Vessem is een braakliggend terrein aanwezig. De initiatiefnemer wenst op dit perceel één vrijstaande woning te realiseren.
Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Kom Vessem", omdat een bouwvlak ontbreekt. De gemeente Eersel heeft echter aangegeven, onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 28, lid l (wijzigingsbevoegdheid 11) van het vigerende bestemmingsplan. Daarvan wordt met voorliggend plan gebruik gemaakt.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Vessem, sectie B, nummer 2047 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 890 m². De gronden zijn in particulier eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Vessem":
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Het komplan voor Vessem is herzien via het bestemmingsplan "Kom Vessem, eerste herziening", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 oktober 2013. Voor onderhavige locatie zijn geen relevante veranderingen doorgevoerd, behoudens de toevoeging dat overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'te bebouwen erven' mogen worden gebouwd.
Toetsing van het plan aan het vigerende bestemmingsplan
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Wonen - 1'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor wonen, aan-huis-verbonden beroepen en tuinen, erven en verhardingen.
Binnen het plangebied is tevens de dubbelbestemming 'Molenbeschermingszone' van toepassing. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen ('Jacobusmolen' op het adres Wilhelminalaan 18) als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element. In paragraaf 5.5 is het plan getoetst aan de voorwaarden van de molenbiotoop.
Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 28, lid l (wijzigingsbevoegdheid 11) van het vigerende bestemmingsplan ''Kom Vessem, eerste herziening'' bevat een wijzigingsbevoegdheid om het vigerende bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van maximaal één woning. Dit artikel is hierna overgenomen.
''Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid 11' op de plankaart het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 1 woning. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.
ad 1. | Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één woning. In hoofdstuk 3 is het aspect 'verkeer en parkeren' nader toegelicht, waaruit blijkt dat onderhavig planvoornemen geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot een onevenredige toename van de parkeerbehoefte. |
ad 2. | Op de buurpercelen staan woningen van derden. De beoogde functie betreft wonen dat geen milieuhygiënische uitstoot kent. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 5. |
ad 3. | Onderhavig planvoornemen past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid, dit is nader toegelicht in paragraaf 4.3.2. |
ad 4. | Onderhavig planvoornemen is inpasbaar vanuit een stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt, wat nader is toegelicht in paragraaf 3.1. |
ad 5. | Onderhavig planvoornemen houdt rekening met de waterhuishouding, wat nader is toegelicht in paragraaf 5.3 |
ad 6. | Onderhavig plangebied bevat archeologische waarden, dit is nader toegelicht in paragraaf 5.2.1. |
ad 7. | Onderhavig planvoornemen is economisch haalbaar. Dit is nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 |
ad 8. | De bouwhoogte van onderhavig planvoornemen is niet hoger dan 10 meter, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige molenbiotoop. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 3.1. |
ad 9. | De gevels van de woning zijn op minimaal 13 meter uit de as van de Kuilenhurk gesitueerd. Dit is nader uitgewerkt op de inrichtingsschets bijgevoegd als bijlage 1. |
Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Vessem heeft zich ontwikkeld als akkerdorpnederzetting, tussen de oostelijk gelegen bosgebieden en de lager gelegen natte gronden rond de Kleine Beerze. In het begin van de 19e eeuw is een concentratie van bebouwing aanwezig rond het huidige dorpsplein, op de kruising van twee historische routes: de Wilhelminalaan richting Middelbeers en de Jan Smuldersstraat richting Wintelre en Hapert. Rondom deze dorpskern zijn uitbreidingen en kleine buurtschappen ontstaan, waaronder de Kuilenhurk. In de periode tot 1950 ontwikkelt Vessem zich langs de van oudsher bestaande doorgaande wegen, zoals Kuilenhurk. Het buurtschap wordt opgenomen in de bebouwingsstructuur van Vessem.
Het plangebied ligt aan de Kuilenhurk, ten noordoosten van de kern van Vessem. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een woonbuurt, gelegen tussen de Kuilenhurk en de Jan Smuldersstraat. Zowel aan de noordoost- als zuidwestkant wordt het plangebied begrensd door bestaande woningbouw. Het plangebied is in zijn huidige staat braakliggend.
Onderhavig plangebied heeft in zijn huidige staat, zoals hierboven benoemd, geen ontsluiting op de Kuilenhurk. De Kuilenhurk bezit een ontsluitende functie voor de omliggende woonstraten en het centrum van Vessem, via deze straat kan men in zuidelijke richting het dorp Vessem in en in noordelijke richting naar Oostelbeers en Middelbeers.
De groenstructuur van Vessem wordt enerzijds bepaald door historische groenelementen. De laanbeplanting langs de linten, in combinatie met enkele groene driehoekige ruimtes ter plaatse van splitsingen, volgt de historische stedenbouwkundige structuur van de kern. Ook de groene achtertuinen zorgen voor een groen, luchtig beeld. Anderzijds heeft het omliggende landschap in hoge mate de ruimtelijke structuur en de karakteristieke waarden van de kern gevormd. De ligging op de grens tussen de hoger (en droger) gelegen zandgronden en de lagere (en nattere) beekdalgronden, is een geschikte vestigingsplaats gebleken. De gronden in het beekdal met de akker- en weidegronden ten westen van de kern zijn relatief open, terwijl ten oosten van de kern grote boscomplexen zijn. Ten noorden en zuiden van de kern bevinden zich nog twee uitgestrekte, hoger gelegen akkercomplexen.
Het plangebied is, zoals hierboven benoemd, braakliggend. Daardoor heeft de begroeiing onbeperkt zijn gang kunnen gaan. Er is binnen het plangebied geen sprake van oppervlaktewater.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.
INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS
Het initiatief ten zuiden van het adres Kuilenhurk 6a - perceel B2047 - bestaat uit de realisatie van één vrijstaande, seniorenwoning/levensloopbestendige woning. Het bouwplan voor het initiatief is nog niet opgesteld, maar de woning zal stedenbouwkundig aansluiten bij de reeds bestaande woningen aan de Kuilenhurk. Onder andere zal worden aangesloten bij de bouw- en goothoogte van de omliggende percelen, die respectievelijk 8 en 4 meter bedragen. Hiermee wordt de bebouwingsstructuur aan de Kuilenhurk behouden. Het initiatief voorziet daarnaast in de realisatie van een losstaand bijgebouw ten noordoosten van de nieuwe woning. Dit bijgebouw wordt gerealiseerd op de erfgrens en wordt maximaal voorzien van een bouwhoogte van 3,2 meter.
Doordat de initiatiefnemer voornemens is een levensloopbestendige woning te realiseren, zijn alle vitale woonfuncties aanwezig op de begane grond. Hierdoor wordt de eerste verdieping enkel gebruikt voor logeer/opbergruimten. Deze eerste verdieping wijkt qua inhoud dan ook sterk af van de begane grond.
Dit nieuwe woonperceel zal aan de noordzijde worden ontsloten met een inrit op de Kuilenhurk. Het initiatief zorgt dan ook voor één extra ontsluiting op de Kuilenhurk. De toevoeging van deze extra ontsluiting past binnen het huidige straatbeeld en structuur van deze woonstraat ter hoogte van het plangebied. Verkeerskundig worden derhalve geen problemen verwacht.
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het initiatief en voorkomt overlast voor de omgeving. Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in het 'Parapluplan parkeren', vastgesteld op 25 september 2018. Met het parapluplan wordt een eenduidige parkeernorm systematisch vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Toekomstbestendig parkeren, december 2018).
Onderhavig initiatief ligt binnen de 'Rest bebouwde kom'. De woning valt, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. Hieruit volgt dat onderhavig planvoornemen ten minste moet voorzien in 2,5 (= 3) parkeerplaatsen. Het planvoornemen voorziet in een garage met lange oprit. Dit biedt theoretisch plaats aan 3 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.
De realisatie van één vrijstaande woning heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Eersel wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Eersel tot de rest van de bebouwde kom behoort.
Huidige situatie
Het plangebied betreft in de huidige situatie een braakliggend terrein. Dit terrein heeft hierdoor geen verkeersaantrekkende werking.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie wordt binnen het plangebied één vrijstaande, grondgebonden woning gerealiseerd. De woning valt, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. Hieruit volgt dat onderhavig planvoornemen in een worst-case scenario zorgt voor 8 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
De verkeersaantrekkende werking van dit initiatief bedraagt, in een worst-case scenario, 8 verkeersbewegingen per etmaal. De Kuilenhurk heeft in de huidige situatie reeds een relatief hoge verkeersintensiteit, maar kan de verkeersdrukte wel aan. De toevoeging van 8 verkeersbewegingen zorgt niet voor een relevante verkeerstoename. Derhalve kan de verkeersafwikkeling van onderhavig plan plaatsvinden via de Kuilenhurk en de omliggende wegen.
Binnen het initiatief wordt, na de realisatie van de vrijstaande woning, de tuin individueel ingericht. Hierbij blijven de erfafscheidingen aan zowel de noordoost- als zuidwestkant behouden.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van vliegbasis Eindhoven Airport, waarbinnen het Barro van toepassing is. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan. De beperkingen in verband met de vliegbasis Eindhoven Airport vormen geen belemmering voor het plan.
Conclusie
Het Barro is van toepassing op het plan, zoals nader omschreven in paragraaf 5.4. Het Barro vormt geen belemmering voor het plan.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woning binnen het plangebied zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woning. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woning en de inrichting van het woonperceel kan voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De extra woning wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van de gemeente Eersel. Hierdoor is een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied niet aan de orde. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woning wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied 'Landelijke kern'. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Het artikel 3.11 IOV stelt de volgende regels aangaande de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem:
Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem als hierboven beschreven.
Stalderingsgebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat er één nieuwe, vrijstaande woning wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Vessem. Hiermee ontstaat een logische afronding van de straat.
De situering van de woning sluit aan bij de verkavelingsstructuur in directe omgeving. Er wordt zowel aansluiting gezocht bij de omliggende percelen en woningen.
Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van één extra woning binnen de kern Vessem, waarbij de woning aansluit bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.3.2). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
Door de gemeente Eersel is op 28 januari 2020 de Omgevingsvisie 1.0 vastgesteld. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE PLANKAART OMGEVINGSVISIE
Met betrekking tot de kern Vessem en omgeving is het volgende opgenomen in de Omgevingsvisie:
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande levensloopbestendige woning aan de Kuilenhurk. Bovenstaande punten opgenomen in de Omgevingsvisie hebben niet direct invloed op dit planvoornemen. Echter wordt met de realisatie van één woning bijgedragen aan het behoud van voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca en zorg.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Omgevingsvisie 1.0'.
Het gemeentelijke woningbouwbeleid is vastgelegd in de 'Woonvisie Eersel 2015', vastgesteld d.d. 28 april 2015.
Op basis van de bestaande provinciale prognose mag de gemeente Eersel tot 2025 nog 537 woningen bouwen. Het nieuwbouwprogramma kent een harde plancapaciteit van 480 woningen. Daarmee bestaat er dus nog beperkte ruimte voor de bouw van nieuwe woningen. Met toevoegen van dure koop moeten voorzichtigheid worden omgegaan, echter is in dit segment nog steeds meer vraag dan aanbod. Omdat de samenstelling van de bevolking duidelijk gaat veranderen in de toekomst, is het erg lastig om te bouwen voor de wensen van nu, maar ook voor de wensen van de toekomst. Daarom is van belang om bij nieuwbouw zoveel mogelijk flexibiliteit in proberen te bouwen. Dit kan bestaan uit het bouwen van woningen waarbij de indeling ook later nog eenvoudig aan te passen is.
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande levensloopbestendige woning aan de Kuilenhurk. Zowel kwantitatief als kwalitatief past deze woning binnen de woonvisie.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Kuilenhurk (ong.) te Vessem" (16 juli 2020, 13074.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.
Econsultancy concludeert dat:
Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
bedrijf | SBI-code | categorie | richtafstand | werkelijke afstand | ||||||||
Kuilenhurk 1-1a: supermarkt | 471 | 1 | 10 m | 125 m | ||||||||
De Hoefseweg 1-1a: machineverkoop- en verhuur met werkplaats | 451, 452, 454 | 2 | 30 m | 300 m |
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitsgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART
Inrichtingen
Op circa 540 meter ten noordwesten van het plangebied ligt het garagebedrijf Doormaal (Heike 4). De afstand voor het plaatsgevonden risico (PR10-6/jaar) bedraagt maximaal 25 meter. Het invloedsgebied in het kader van het groepsrisico bedraagt 150 meter. Het plan ligt ruim buiten de relevante afstand voor het plaatsgebonden en groepsrisico.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De nieuwe woning betreft een geurgevoelig object. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (intensieve) veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij is de melkveehouderij aan de Kuilenhurk 28 op een afstand van circa 680 meter tot het plangebied. Enerzijds worden als gevolg van het plan geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd en anderzijds is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
De Kuilenhurk en omliggende straten betreffen 30 km/uur wegen. Daarnaast ligt het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van wegen. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Spoorwegverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van spoorlawaai. Er is geen nader akoestisch onderzoek naar het spoorwegverkeerslawaai nodig.
Luchtvaartverkeerslawaai
Het plangebied ligt op een afstand van circa 5,3 kilometer van de start- en landingsbaan van Eindhoven Airport en ligt tevens buiten de 35 Ke-geluidcontour. Nader onderzoek naar het luchtvaartverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat het toevoegen van één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Oude Kerkstraat, 26620'.
categorie | grenswaarde | 2018 | 2020 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 16,7 | 15,0 | 9,5 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 18,6 | 17,5 | 14,0 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 11,7 | 10,9 | 8,0 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,6 | 6,2 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 600 meter rondom het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied is één geitenhouderij met meer dan 100 geiten actief (Vondereind 4a te Vessem met circa 1.000 geiten op circa 1.000 meter). Een groot deel van de bebouwde kom van Vessem ligt binnen een straal van 2 kilometer rondom deze geitenhouderij. Derhalve zorgt het toevoegen van één woning binnen de kern van Vessem procentueel gezien voor een geringe toename.
Gekeken naar de aard en omvang van de omliggende bedrijven en activiteiten zijn er geen
belemmeringen. De afstanden tot geitenhouderijen zijn dermate groot dat de risico's voor
volksgezondheid voldoende worden beperkt.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één woning waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 5.000 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling behoort niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen aangezien de realisatie van één woning niet valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
De gemeente Eersel heeft eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op de daarbij behorende archeologische beleidskaart is het plangebied grotendeels aangeduid als 'categorie 3' en gedeeltelijk aangeduid als 'categorie 4.1', gebied met hoge verwachting (historische kernen en linten)'. Een archeologisch onderzoek is, conform 'categorie 3' verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 250 m² en een diepte van meer dan 30 centimeter. Een archeologisch onderzoek is, conform 'categorie 4.1' verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 30 centimeter. Middels het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4.1' worden de archeologische waarden geborgd.
Het initiatief zal deze grenzen niet overschrijden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART NOORD-BRABANT
Historische geografie
De weg Kuilenhurk is aangeduid als 'historische geografie (lijn)' met een redelijk hoge waarde. Het plan leidt niet tot een aantasting van de straat en de aanwezige laanbeplanting. Bij de aanleg van de inrit wordt rekening gehouden met de aanwezige bomen. Middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde- Cultuurhistorie ' worden de cultuurhistorische waarden geborgd.
Molenbiotoop
Bovendien ligt het plangebied binnen de 'molenbiotoop' van de Jacobusmolen die verderop in het dorp aan de Wilhelminastraat 18 staat. Dit is een ronde bakstenen beltkorenmolen uit 1893. De omgeving waarmee een molen in relatie staat wordt de molenbiotoop genoemd. Een goede molenbiotoop is van fundamenteel belang voor de werking en het behoud van de molen.
De molenbiotoop is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen als de dubbelbestemming 'Molenbeschermingszone'. Deze zone ligt over het plangebied en stelt regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, dit is nader toegelicht in paragraaf 5.5. De molenbiotoop vormt geen belemmering voor het initiatief. Middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' worden deze regels geborgd.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant.
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (31 maar 2020, 01) is als bijlage 3 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Blom Ecologie uit Waardenburg heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Kuilenhurk ong. te Vessem" (21 april 2020, BE/2020/256/r). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.
Op basis van dit onderzoek concludeert Blom Ecologie dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits:
Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Het gemeentelijke beleid is opgenomen in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021 (vGRP), dat op 15 december 2015 is vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:
In het hemelwaterbeleid legt de gemeente nieuwe bergingseisen vast. Op grond hiervan hanteert de gemeente een bergingseis van 30 mm bij een uitbreiding tot 2.000 m². Het vGRP bepaalt dat infiltreren van het hemelwater de voorkeur heeft, mits voldaan wordt aan het gebruik van niet verontreinigende materialen ten behoeve van de grondwaterbescherming.
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is redelijk goed.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt > 140 cm -mv (bron: Wateratlas Noord-Brabant).
Zoals in paragraaf 4.2.2.2 benoemd geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskenmerk 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Conform artikel 3.11 IOV gelden regels aangaande de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.
Middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' worden deze regels geborgd.
Het plangebied is ter plaatse van de nieuwe woning thans onverhard en onbebouwd. Als gevolg van de bouw van één woning zal de bebouwing/verharding toenemen met maximaal 350 m².
Hoewel het waterschap geen eisen stelt aan de verwerking van het hemelwater, moet conform de vGRP dit wel goed gebeuren. Uitgaande van de door het waterschap gehanteerde rekenregel (gevoeligheidsfactor = 1) bedraagt de benodigde bergingscapaciteit voor het project 10,5 m³ (= 350 x 0,03).
Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:
Onderhavig plan voorziet in een ruim kavel met voldoende ruimte in de tuin voor infiltratie in de bodem. Conform de vGRP heeft deze bergingsvoorziening de voorkeur.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden (gemengd stelsel). Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Kuilenhurk geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van de vliegbasis Eindhoven Airport. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Eindhoven en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:
De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.
Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.
Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:
Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.
Het plangebied ligt binnen de 'molenbiotoop' van de Jacobusmolen die verderop in het dorp aan de Wilhelminastraat 18 staat. Dit is een ronde bakstenen beltkorenmolen uit 1893. De omgeving waarmee een molen in relatie staat wordt de molenbiotoop genoemd. Een goede molenbiotoop is van fundamenteel belang voor de werking en het behoud van de molen. De realisatie van één vrijstaande woning mag geen nadelige gevolgen hebben voor de windvang en silhouetwerking van de molen. Normaliter mogen binnen de zone gemeten van 100 meter vanaf de molen tot een afstand van 500 meter gemeten vanaf de molen, geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van de onderstaande formule wordt bepaald:
Echter bevat artikel 28, lid l, sublid 8 (wijzigingsbevoegdheid 11) van het vigerende bestemmingsplan de regel dat de bouwhoogte van de woning niet meer mag bedragen dan 10 meter, om zo rekening te houden met de aanwezige molenbiotoop. Onderhavig planvoornemen voldoet aan deze regel, die nader is toegelicht in paragraaf 3.1.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.)’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.
In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.
Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Kom Vessem" (NL.IMRO.07700000BPVkom20095002-), vastgesteld op 6 oktober 2009. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.
Het plan omvat de realisatie van één vrijstaande woning op een thans braakliggende locatie.
In de planregels worden de planregels van het vigerende bestemmingsplan en het bestemmingsplan ''Parapluplan parkeren'' van toepassing verklaard.
Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen vanaf ....
Het wijzigingsplan is op ... vastgesteld.