direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.)
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.)" van de gemeente Eersel.

1.1 Aanleiding en doel

Op het perceel B2407 naast het adres Kuilenhurk 6a te Vessem is een braakliggend terrein aanwezig. De initiatiefnemer wenst op dit perceel één vrijstaande woning te realiseren.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Kom Vessem", omdat een bouwvlak ontbreekt. De gemeente Eersel heeft echter aangegeven, onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 28, lid l (wijzigingsbevoegdheid 11) van het vigerende bestemmingsplan. Daarvan wordt met voorliggend plan gebruik gemaakt.

Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Vessem, sectie B, nummer 2047 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 890 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Vessem":

  • vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 6 oktober 2009;
  • onherroepelijk door uitspraak Raad van State d.d. 14 juli 2010.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het komplan voor Vessem is herzien via het bestemmingsplan "Kom Vessem, eerste herziening", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 oktober 2013. Voor onderhavige locatie zijn geen relevante veranderingen doorgevoerd, behoudens de toevoeging dat overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'te bebouwen erven' mogen worden gebouwd.

Toetsing van het plan aan het vigerende bestemmingsplan

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Wonen - 1'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor wonen, aan-huis-verbonden beroepen en tuinen, erven en verhardingen.

Binnen het plangebied is tevens de dubbelbestemming 'Molenbeschermingszone' van toepassing. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen ('Jacobusmolen' op het adres Wilhelminalaan 18) als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element. In paragraaf 5.5 is het plan getoetst aan de voorwaarden van de molenbiotoop.

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 28, lid l (wijzigingsbevoegdheid 11) van het vigerende bestemmingsplan ''Kom Vessem, eerste herziening'' bevat een wijzigingsbevoegdheid om het vigerende bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van maximaal één woning. Dit artikel is hierna overgenomen.

''Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid 11' op de plankaart het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 1 woning. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • 1. De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • 2. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • 3. De woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.
  • 4. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • 5. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
  • 6. Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
  • 7. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
  • 8. De bouwhoogte van woning mag niet meer bedragen dan 10 m, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aanwezige molenbiotoop.
  • 9. De gevels van de woning dienen op minimaal 13 meter uit de as van de Kuilenhurk te worden gesitueerd.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad 1.   Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één woning. In hoofdstuk 3 is het aspect 'verkeer en parkeren' nader toegelicht, waaruit blijkt dat onderhavig planvoornemen geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot een onevenredige toename van de parkeerbehoefte.  
ad 2.   Op de buurpercelen staan woningen van derden. De beoogde functie betreft wonen dat geen milieuhygiënische uitstoot kent. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 5.  
ad 3.   Onderhavig planvoornemen past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid, dit is nader toegelicht in paragraaf 4.3.2.  
ad 4.   Onderhavig planvoornemen is inpasbaar vanuit een stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt, wat nader is toegelicht in paragraaf 3.1.  
ad 5.   Onderhavig planvoornemen houdt rekening met de waterhuishouding, wat nader is toegelicht in paragraaf 5.3  
ad 6.   Onderhavig plangebied bevat archeologische waarden, dit is nader toegelicht in paragraaf 5.2.1.  
ad 7.   Onderhavig planvoornemen is economisch haalbaar. Dit is nader uitgewerkt in hoofdstuk 6  
ad 8.   De bouwhoogte van onderhavig planvoornemen is niet hoger dan 10 meter, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige molenbiotoop. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 3.1.  
ad 9.   De gevels van de woning zijn op minimaal 13 meter uit de as van de Kuilenhurk gesitueerd. Dit is nader uitgewerkt op de inrichtingsschets bijgevoegd als bijlage 1.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Vessem heeft zich ontwikkeld als akkerdorpnederzetting, tussen de oostelijk gelegen bosgebieden en de lager gelegen natte gronden rond de Kleine Beerze. In het begin van de 19e eeuw is een concentratie van bebouwing aanwezig rond het huidige dorpsplein, op de kruising van twee historische routes: de Wilhelminalaan richting Middelbeers en de Jan Smuldersstraat richting Wintelre en Hapert. Rondom deze dorpskern zijn uitbreidingen en kleine buurtschappen ontstaan, waaronder de Kuilenhurk. In de periode tot 1950 ontwikkelt Vessem zich langs de van oudsher bestaande doorgaande wegen, zoals Kuilenhurk. Het buurtschap wordt opgenomen in de bebouwingsstructuur van Vessem.

Het plangebied ligt aan de Kuilenhurk, ten noordoosten van de kern van Vessem. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een woonbuurt, gelegen tussen de Kuilenhurk en de Jan Smuldersstraat. Zowel aan de noordoost- als zuidwestkant wordt het plangebied begrensd door bestaande woningbouw. Het plangebied is in zijn huidige staat braakliggend.

2.2 Ontsluiting

Onderhavig plangebied heeft in zijn huidige staat, zoals hierboven benoemd, geen ontsluiting op de Kuilenhurk. De Kuilenhurk bezit een ontsluitende functie voor de omliggende woonstraten en het centrum van Vessem, via deze straat kan men in zuidelijke richting het dorp Vessem in en in noordelijke richting naar Oostelbeers en Middelbeers.

2.3 Groen en water

De groenstructuur van Vessem wordt enerzijds bepaald door historische groenelementen. De laanbeplanting langs de linten, in combinatie met enkele groene driehoekige ruimtes ter plaatse van splitsingen, volgt de historische stedenbouwkundige structuur van de kern. Ook de groene achtertuinen zorgen voor een groen, luchtig beeld. Anderzijds heeft het omliggende landschap in hoge mate de ruimtelijke structuur en de karakteristieke waarden van de kern gevormd. De ligging op de grens tussen de hoger (en droger) gelegen zandgronden en de lagere (en nattere) beekdalgronden, is een geschikte vestigingsplaats gebleken. De gronden in het beekdal met de akker- en weidegronden ten westen van de kern zijn relatief open, terwijl ten oosten van de kern grote boscomplexen zijn. Ten noorden en zuiden van de kern bevinden zich nog twee uitgestrekte, hoger gelegen akkercomplexen.

Het plangebied is, zoals hierboven benoemd, braakliggend. Daardoor heeft de begroeiing onbeperkt zijn gang kunnen gaan. Er is binnen het plangebied geen sprake van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0005.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief ten zuiden van het adres Kuilenhurk 6a - perceel B2047 - bestaat uit de realisatie van één vrijstaande, seniorenwoning/levensloopbestendige woning. Het bouwplan voor het initiatief is nog niet opgesteld, maar de woning zal stedenbouwkundig aansluiten bij de reeds bestaande woningen aan de Kuilenhurk. Onder andere zal worden aangesloten bij de bouw- en goothoogte van de omliggende percelen, die respectievelijk 8 en 4 meter bedragen. Hiermee wordt de bebouwingsstructuur aan de Kuilenhurk behouden. Het initiatief voorziet daarnaast in de realisatie van een losstaand bijgebouw ten noordoosten van de nieuwe woning. Dit bijgebouw wordt gerealiseerd op de erfgrens en wordt maximaal voorzien van een bouwhoogte van 3,2 meter.

Doordat de initiatiefnemer voornemens is een levensloopbestendige woning te realiseren, zijn alle vitale woonfuncties aanwezig op de begane grond. Hierdoor wordt de eerste verdieping enkel gebruikt voor logeer/opbergruimten. Deze eerste verdieping wijkt qua inhoud dan ook sterk af van de begane grond.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Ontsluiting

Dit nieuwe woonperceel zal aan de noordzijde worden ontsloten met een inrit op de Kuilenhurk. Het initiatief zorgt dan ook voor één extra ontsluiting op de Kuilenhurk. De toevoeging van deze extra ontsluiting past binnen het huidige straatbeeld en structuur van deze woonstraat ter hoogte van het plangebied. Verkeerskundig worden derhalve geen problemen verwacht.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het initiatief en voorkomt overlast voor de omgeving. Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in het 'Parapluplan parkeren', vastgesteld op 25 september 2018. Met het parapluplan wordt een eenduidige parkeernorm systematisch vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Toekomstbestendig parkeren, december 2018).

Onderhavig initiatief ligt binnen de 'Rest bebouwde kom'. De woning valt, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. Hieruit volgt dat onderhavig planvoornemen ten minste moet voorzien in 2,5 (= 3) parkeerplaatsen. Het planvoornemen voorziet in een garage met lange oprit. Dit biedt theoretisch plaats aan 3 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.

3.2.3 Verkeer

De realisatie van één vrijstaande woning heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Eersel wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Eersel tot de rest van de bebouwde kom behoort.

Huidige situatie

Het plangebied betreft in de huidige situatie een braakliggend terrein. Dit terrein heeft hierdoor geen verkeersaantrekkende werking.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt binnen het plangebied één vrijstaande, grondgebonden woning gerealiseerd. De woning valt, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. Hieruit volgt dat onderhavig planvoornemen in een worst-case scenario zorgt voor 8 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van dit initiatief bedraagt, in een worst-case scenario, 8 verkeersbewegingen per etmaal. De Kuilenhurk heeft in de huidige situatie reeds een relatief hoge verkeersintensiteit, maar kan de verkeersdrukte wel aan. De toevoeging van 8 verkeersbewegingen zorgt niet voor een relevante verkeerstoename. Derhalve kan de verkeersafwikkeling van onderhavig plan plaatsvinden via de Kuilenhurk en de omliggende wegen.

3.3 Groen en water

Binnen het initiatief wordt, na de realisatie van de vrijstaande woning, de tuin individueel ingericht. Hierbij blijven de erfafscheidingen aan zowel de noordoost- als zuidwestkant behouden.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woning wordt 'aardgasvrij' gebouwd (verplicht);
  • de oriëntatie van de woning is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woning wordt volgens het 0-op-de-meter- / BENG-principe gebouwd;
3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van vliegbasis Eindhoven Airport, waarbinnen het Barro van toepassing is. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan. De beperkingen in verband met de vliegbasis Eindhoven Airport vormen geen belemmering voor het plan.

Conclusie
Het Barro is van toepassing op het plan, zoals nader omschreven in paragraaf 5.4. Het Barro vormt geen belemmering voor het plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woning binnen het plangebied zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woning. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woning en de inrichting van het woonperceel kan voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De extra woning wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van de gemeente Eersel. Hierdoor is een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied niet aan de orde.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woning wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied 'Landelijke kern'. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.

Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    Onderhavig planvoornemen heeft een geringe omvang, waardoor het niet is opgenomen binnen de regionale afspraken.
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
    Onderhavig planvoornemen zorgt voor een woningbouwontwikkeling op een geschikte locatie binnen de kern Vessem. Op de locatie was reeds een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen. Deze ontwikkeling moet minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen voldoen. Daarnaast wordt deze woonlocatie gerealiseerd als stedelijke inbreiding, waardoor binnen het stedelijke gebied van de gemeente Eersel de stedelijke opgaven worden verwezenlijkt.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving; Onderhavig planvoornemen is stedenbouwkundig ingepast (zie hoofdstuk 3). Daarnaast voldoet het plan aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van één nieuwe woning, waarbij een logische afronding van de straat ontstaat. Hiermee draagt dit planvoornemen bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik.
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    Onderhavig planvoornemen biedt met de realisatie van één extra woning mogelijkheden voor duurzaam gebruik van de bebouwing. Dit wordt verder uitgewerkt in het bouwplan behorende bij dit planvoornemen.
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan de in hoofdstuk 5 benoemde eisen voor de opvang en afvoer van hemelwater. Hiermee wordt voldaan aan dit sublid.
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
    Onderhavig planvoornemen draagt met de realisatie van één extra woning bij aan de continuïteit van Vessem als woon-/verblijfslocatie. Daarnaast wordt de gemeentelijke economie gestimuleerd doordat de bewoners van deze locatie normaliter uitgaven binnen de gemeentegrens doen.
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Grondwaterbeschermingsgebied
  • Stalderingsgebied

Grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Het artikel 3.11 IOV stelt de volgende regels aangaande de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem:

  • a. functies en activiteiten beperken die risico's geven voor de kwaliteit van het grondwater, zoals stedelijke ontwikkeling, het houden van evenementen en milieubelastende activiteiten die (potentieel) schadelijke stoffen gebruiken;
  • b. het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater voorkomen;
  • c. het gebruik van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal verbieden.

Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem als hierboven beschreven.

Stalderingsgebied

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat er één nieuwe, vrijstaande woning wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Vessem. Hiermee ontstaat een logische afronding van de straat.

De situering van de woning sluit aan bij de verkavelingsstructuur in directe omgeving. Er wordt zowel aansluiting gezocht bij de omliggende percelen en woningen.

Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van één extra woning binnen de kern Vessem, waarbij de woning aansluit bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.3.2). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie 1.0

Door de gemeente Eersel is op 28 januari 2020 de Omgevingsvisie 1.0 vastgesteld. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0006.jpg"

UITSNEDE PLANKAART OMGEVINGSVISIE

Met betrekking tot de kern Vessem en omgeving is het volgende opgenomen in de Omgevingsvisie:

  • Het dorp heeft, zeker met de geplande uitbreiding (Postels Huufke), voldoende draagvlak voor het behoud van voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca en zorg;
  • Het behouden van landschappelijke kwaliteiten en tegelijkertijd nieuwe ontwikkelingen stimuleren door middel van een integrale aanpak is niet altijd eenvoudig;
  • Kansen liggen rondom het realiseren van ecologische verbindingszones, het versterken van recreatieve netwerken of de inpassing van nieuwe agro-innovatieve bedrijven in het buitengebied.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande levensloopbestendige woning aan de Kuilenhurk. Bovenstaande punten opgenomen in de Omgevingsvisie hebben niet direct invloed op dit planvoornemen. Echter wordt met de realisatie van één woning bijgedragen aan het behoud van voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca en zorg.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Omgevingsvisie 1.0'.

4.3.2 Woonvisie Eersel 2015

Het gemeentelijke woningbouwbeleid is vastgelegd in de 'Woonvisie Eersel 2015', vastgesteld d.d. 28 april 2015.

Op basis van de bestaande provinciale prognose mag de gemeente Eersel tot 2025 nog 537 woningen bouwen. Het nieuwbouwprogramma kent een harde plancapaciteit van 480 woningen. Daarmee bestaat er dus nog beperkte ruimte voor de bouw van nieuwe woningen. Met toevoegen van dure koop moeten voorzichtigheid worden omgegaan, echter is in dit segment nog steeds meer vraag dan aanbod. Omdat de samenstelling van de bevolking duidelijk gaat veranderen in de toekomst, is het erg lastig om te bouwen voor de wensen van nu, maar ook voor de wensen van de toekomst. Daarom is van belang om bij nieuwbouw zoveel mogelijk flexibiliteit in proberen te bouwen. Dit kan bestaan uit het bouwen van woningen waarbij de indeling ook later nog eenvoudig aan te passen is.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één vrijstaande levensloopbestendige woning aan de Kuilenhurk. Zowel kwantitatief als kwalitatief past deze woning binnen de woonvisie.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Kuilenhurk (ong.) te Vessem" (16 juli 2020, 13074.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Econsultancy concludeert dat:

  • de bodem voornamelijk bestaat uit matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk sterk gleyhoudend. Plaatselijk zijn in de ondergrond kleilagen aanwezig.
  • in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen zijn waargenomen.
  • zowel in de boven- als ondergrond analytisch geen verontreinigingen zijn aangetoond. In het grondwater is eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Kuilenhurk 1-1a: supermarkt   471   1   10 m   125 m  
De Hoefseweg 1-1a: machineverkoop- en verhuur met werkplaats   451, 452, 454   2   30 m   300 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitsgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Toepassing plangebied

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0007.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART

Inrichtingen

Op circa 540 meter ten noordwesten van het plangebied ligt het garagebedrijf Doormaal (Heike 4). De afstand voor het plaatsgevonden risico (PR10-6/jaar) bedraagt maximaal 25 meter. Het invloedsgebied in het kader van het groepsrisico bedraagt 150 meter. Het plan ligt ruim buiten de relevante afstand voor het plaatsgebonden en groepsrisico.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De nieuwe woning betreft een geurgevoelig object. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (intensieve) veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij is de melkveehouderij aan de Kuilenhurk 28 op een afstand van circa 680 meter tot het plangebied. Enerzijds worden als gevolg van het plan geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd en anderzijds is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
De Kuilenhurk en omliggende straten betreffen 30 km/uur wegen. Daarnaast ligt het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van wegen. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

Spoorwegverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van spoorlawaai. Er is geen nader akoestisch onderzoek naar het spoorwegverkeerslawaai nodig.

Luchtvaartverkeerslawaai

Het plangebied ligt op een afstand van circa 5,3 kilometer van de start- en landingsbaan van Eindhoven Airport en ligt tevens buiten de 35 Ke-geluidcontour. Nader onderzoek naar het luchtvaartverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat het toevoegen van één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Oude Kerkstraat, 26620'.

categorie   grenswaarde   2018   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   16,7   15,0   9,5  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,6   17,5   14,0  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,7   10,9   8,0  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,6   6,2   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 600 meter rondom het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied is één geitenhouderij met meer dan 100 geiten actief (Vondereind 4a te Vessem met circa 1.000 geiten op circa 1.000 meter). Een groot deel van de bebouwde kom van Vessem ligt binnen een straal van 2 kilometer rondom deze geitenhouderij. Derhalve zorgt het toevoegen van één woning binnen de kern van Vessem procentueel gezien voor een geringe toename.

Gekeken naar de aard en omvang van de omliggende bedrijven en activiteiten zijn er geen

belemmeringen. De afstanden tot geitenhouderijen zijn dermate groot dat de risico's voor

volksgezondheid voldoende worden beperkt.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één woning waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 5.000 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling behoort niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen aangezien de realisatie van één woning niet valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

De gemeente Eersel heeft eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op de daarbij behorende archeologische beleidskaart is het plangebied grotendeels aangeduid als 'categorie 3' en gedeeltelijk aangeduid als 'categorie 4.1', gebied met hoge verwachting (historische kernen en linten)'. Een archeologisch onderzoek is, conform 'categorie 3' verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 250 m² en een diepte van meer dan 30 centimeter. Een archeologisch onderzoek is, conform 'categorie 4.1' verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 30 centimeter. Middels het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4.1' worden de archeologische waarden geborgd.

Het initiatief zal deze grenzen niet overschrijden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPVKuilenhurk5016-ON01_0008.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART NOORD-BRABANT

Historische geografie

De weg Kuilenhurk is aangeduid als 'historische geografie (lijn)' met een redelijk hoge waarde. Het plan leidt niet tot een aantasting van de straat en de aanwezige laanbeplanting. Bij de aanleg van de inrit wordt rekening gehouden met de aanwezige bomen. Middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde- Cultuurhistorie ' worden de cultuurhistorische waarden geborgd.

Molenbiotoop

Bovendien ligt het plangebied binnen de 'molenbiotoop' van de Jacobusmolen die verderop in het dorp aan de Wilhelminastraat 18 staat. Dit is een ronde bakstenen beltkorenmolen uit 1893. De omgeving waarmee een molen in relatie staat wordt de molenbiotoop genoemd. Een goede molenbiotoop is van fundamenteel belang voor de werking en het behoud van de molen.

De molenbiotoop is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen als de dubbelbestemming 'Molenbeschermingszone'. Deze zone ligt over het plangebied en stelt regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, dit is nader toegelicht in paragraaf 5.5. De molenbiotoop vormt geen belemmering voor het initiatief. Middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' worden deze regels geborgd.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (31 maar 2020, 01) is als bijlage 3 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Blom Ecologie uit Waardenburg heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Kuilenhurk ong. te Vessem" (21 april 2020, BE/2020/256/r). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Op basis van dit onderzoek concludeert Blom Ecologie dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits:

  • direct contact opgenomen wordt met een ter zake deskundige, wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna.
  • er gelegenheid wordt gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • de planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet wordt verlicht en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitgevoerd worden (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli) wordt opgestart/uitgevoerd. Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid
5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap De Dommel

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021.
  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De notitie Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk
    De beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk’ maakt inzichtelijk welke hydrologische consequentie(s) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. Het bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische consequenties te compenseren. Tevens zijn de navolgende toetsaspecten opgenomen:
    • 1. afvoer uit het gebied;
    • 2. oppervlaktewaterstanden;
    • 3. overlast/schade;
    • 4. grondwateraanvulling;
    • 5. grondwaterstanden.
5.3.2.4 Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021

Het gemeentelijke beleid is opgenomen in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021 (vGRP), dat op 15 december 2015 is vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:

  • 1. Hergebruik
  • 2. Vasthouden / infiltreren
  • 3. Bergen en afvoeren
  • 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. Afvoeren naar de riolering

In het hemelwaterbeleid legt de gemeente nieuwe bergingseisen vast. Op grond hiervan hanteert de gemeente een bergingseis van 30 mm bij een uitbreiding tot 2.000 m². Het vGRP bepaalt dat infiltreren van het hemelwater de voorkeur heeft, mits voldaan wordt aan het gebruik van niet verontreinigende materialen ten behoeve van de grondwaterbescherming.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is redelijk goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt > 140 cm -mv (bron: Wateratlas Noord-Brabant).

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Zoals in paragraaf 4.2.2.2 benoemd geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskenmerk 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Conform artikel 3.11 IOV gelden regels aangaande de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een aantasting van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.

Middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' worden deze regels geborgd.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Het plangebied is ter plaatse van de nieuwe woning thans onverhard en onbebouwd. Als gevolg van de bouw van één woning zal de bebouwing/verharding toenemen met maximaal 350 m².

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Hoewel het waterschap geen eisen stelt aan de verwerking van het hemelwater, moet conform de vGRP dit wel goed gebeuren. Uitgaande van de door het waterschap gehanteerde rekenregel (gevoeligheidsfactor = 1) bedraagt de benodigde bergingscapaciteit voor het project 10,5 m³ (= 350 x 0,03).

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

Onderhavig plan voorziet in een ruim kavel met voldoende ruimte in de tuin voor infiltratie in de bodem. Conform de vGRP heeft deze bergingsvoorziening de voorkeur.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden (gemengd stelsel). Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Kuilenhurk geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.4 Beperkingen in verband met vliegbasis Eindhoven Airport

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van de vliegbasis Eindhoven Airport. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Eindhoven en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
5.4.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.4.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt buiten het obstakelvlak van de funnel. Een nadere toetsing is niet nodig.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied ligt in het conische vlak tussen 130 en 135 meter. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 24 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 106 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.
  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 92,4 meter.
    Het plangebied ligt in het deelgebied waar de hoogte maximaal 82,4 meter mag bedragen. Het bouwplan blijft daar onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.5 Molenbiotoop

Het plangebied ligt binnen de 'molenbiotoop' van de Jacobusmolen die verderop in het dorp aan de Wilhelminastraat 18 staat. Dit is een ronde bakstenen beltkorenmolen uit 1893. De omgeving waarmee een molen in relatie staat wordt de molenbiotoop genoemd. Een goede molenbiotoop is van fundamenteel belang voor de werking en het behoud van de molen. De realisatie van één vrijstaande woning mag geen nadelige gevolgen hebben voor de windvang en silhouetwerking van de molen. Normaliter mogen binnen de zone gemeten van 100 meter vanaf de molen tot een afstand van 500 meter gemeten vanaf de molen, geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van de onderstaande formule wordt bepaald:

  • H=X/75+0,2*Z, waarin:
    • 1. H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen);
    • 2. X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen;
    • 3. Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte).

Echter bevat artikel 28, lid l, sublid 8 (wijzigingsbevoegdheid 11) van het vigerende bestemmingsplan de regel dat de bouwhoogte van de woning niet meer mag bedragen dan 10 meter, om zo rekening te houden met de aanwezige molenbiotoop. Onderhavig planvoornemen voldoet aan deze regel, die nader is toegelicht in paragraaf 3.1.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.2 Maatschappelijk

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.)’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Kom Vessem" (NL.IMRO.07700000BPVkom20095002-), vastgesteld op 6 oktober 2009. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de realisatie van één vrijstaande woning op een thans braakliggende locatie.

In de planregels worden de planregels van het vigerende bestemmingsplan en het bestemmingsplan ''Parapluplan parkeren'' van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 2. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 3. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.

8.1 Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen vanaf ....

8.2 Vaststelling

Het wijzigingsplan is op ... vastgesteld.