direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerheide 44-52a-54 Eersel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan is opgesteld voor herbestemming van de locaties aan Meerheide 44, 52a en 54 te Eersel, hierna ook het plangebied genoemd. De initiatiefnemer is de eigenaar van deze locaties. Beoogd wordt de bedrijfslocatie aan Meerheide 44 uit te breiden met de percelen gelegen aan Meerheide 52a en 54. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van deze locaties ten opzichte van elkaar.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0001.jpg"

Figuur 1: Beeld van bedrijf aan Meerheide 44, met de beoogde uitbreiding aan Meerheide 52a en 54


Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Meerheide' het vigerende bestemmingsplan. Op grond van dit bestemmingsplan mag de maximum omvang van een bouwperceel op het bedrijventerrein maximaal 5.000 m² bedragen, tenzij op grond van de verbeelding een grotere omvang is toegestaan. Door samenvoeging van de percelen aan Meerheide 5a en 54 aan het bouwperceel van Meerheide 44 bedraagt de bedrijfsomvang 6.456 m².


In artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de toegestane grootte van een bouwperceel te vergroten tot maximaal 10.000 m². Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel heeft bij besluit van 24 oktober 2018 met kenmerk 18.15545 ingestemd met de beoogde herbestemming. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan 'Meerheide'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan Meerheide 44, 52b en 54 te Eersel. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0002.jpg"

Figuur 2: Het plangebied weergegeven op een luchtfoto. De ligging van het plangebied is in groen aanduid

1.3 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Eersel, sectie H, nummers 781 (omvang 337 m²), 782 (omvang 1181 m²) en 833 (omvang 4.938 m²). Het plangebied heeft hiermee een omvang van 6.456 m².

1.4 Juridische status van het plangebied

De gemeenteraad van Eersel heeft op 27 juni 2013 het bestemmingsplan 'Meerheide' vastgesteld. Het plangebied kent in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4.1 (aan de noordzijde van het plangebied) en 'Waarde - Archeologie 6' (aan de zuidzijde van het plangebied). Tevens zijn de navolgende aanduidingen aanwezig binnen het plangebied:

  • 'bedrijf tot en met categorie 4.2' ter plaatse van de bedrijfsbestemming;
  • bouwvlak
  • 'maximum bouwhoogte 10 meter, maximum goothoogte 10 meter'', ter plaatse van het bouwvlak;
  • 'bedrijfswoning', ter plaatse van Meerheide 54


Navolgende figuur betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied is daarbinnen aangeduid met een zwarte bolletjeslijn.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0003.jpg"

Figuur 3: Plangebied in bestemmingsplan 'Meerheide'


Het samenvoegen van het plangebied tot één bouwperceel is binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Meerheide', niet rechtstreeks mogelijk, omdat de maximaal toegestane omvang van een bouwterrein 5.000 m² bedraagt, wanneer er geen nader aanduiding is opgenomen voor een grotere omvang van het bouwterrein. Door samenvoeging van het plangebied tot één bouwperceel wordt de maximaal toegestane omvang van 5.000 m² overschreden. Wel wordt in artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om middels een wijzigingsprocedure de omvang van het bouwperceel te vergroten tot de beoogde grootte, zijnde 6.456 m².

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van de huidige situatie opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten van het geldende beleid verwoord die betrekking hebben op de beoogde herbestemming. In hoofdstuk 5 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan van toepassing zijnde wijzigingsvoorwaarden. Hoofdstuk 6 gaat in op de overige relevante milieu-planologische aspecten. In hoofdstuk 7 is een beschrijving van de uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 8 wordt ten slotte in de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het eerste deel van het bedrijventerrein Meerheide, nu bekend als Meerheide I, is ontstaan begin jaren '90 van de vorige eeuw in agrarische gebied ten noorden van de Rijksweg A67. Dit gebied kenmerkte zich destijds als een enigszins afgezonderd deel van het open agrarische landschap gelegen ten noorden van Eersel, dat aan verschillende zijden werd begrensd door opgaande beplanting. Kenmerkend waren onder andere de visvijver Biesven en de beplante voormalige vuilstort in het noorden, sportpark De Meer in het westen en de beplanting langs de snelweg in het zuiden. Het bestemmingsplan 'Meerheide', dat is vastgesteld in december 1995, vormde het juridisch-planologische kader voor de realisering van de eerste fase van bedrijventerrein Meerheide. Het zuidelijk deel van dit terrein werd daarbij specifiek ontwikkeld voor transport- en distributiebedrijven op grote bedrijfskavels. De overige gronden werden bestemd voor lokale bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.


Vanwege een groeiende ruimtebehoefte is in februari 2004 het bestemmingsplan 'Meerheide II' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in de uitbreiding van Meerheide door de realisering van extra bedrijfspercelen aan de noordwestzijde van het bestaande bedrijventerrein, tussen Meerheide I en sportpark De Meer. Met de opzet van het terrein werd aangesloten bij de opzet van Meerheide I, waarbij langs de noordelijke en westelijke rand werd voorzien in een groene rand. De bedrijfspercelen zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3. In de periode tot 2007 werden ook de gronden op Meerheide II vrijwel volledig uitgegeven. Hierdoor was er binnen de gemeentegrenzen geen sprake meer van terreinen waar nieuwe bedrijven zich konden vestigen.


Om ook in de periode na 2007 te kunnen voorzien in uitgeefbare ruimte voor bedrijvigheid in de gemeente Eersel is in december 2009 het bestemmingsplan 'Meerheide III' vastgesteld ten behoeve van een verdere uitbreiding van Meerheide met een derde fase, aansluitend op het bestaande bedrijventerrein. Meerheide III is net als Meerheide II, bestemd voor bedrijven in maximaal milieucategorie 3. Dit bedrijventerrein is inmiddels gedeeltelijk in gebruik genomen. In het bestemmingsplan Meerheide III is ook de realisering van een landschappelijke buffer tussen Meerheide en Duizel opgenomen. Het noordoostelijke deel van het bedrijventerrein Meerheide wordt gevormd door de Venco Campus. Dit gedeelte van het bedrijventerrein is in gebruik als visvijver en ten behoeve van een zonnepark. Navolgende figuur geeft een beeld van het bedrijventerrein, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0004.jpg"

Figuur 4: Indeling bedrijventerrein Meerheide, met de ligging van het plangebied daarop aangeduid als gelegen in het gebied Meerheide I

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De oorspronkelijke landschapsstructuur van het bedrijventerrein heeft vanaf de aanleg van 'Meerheide I' een rol gespeeld bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Kenmerkend voor het gebied is de ligging van het bedrijventerrein als een apart compartiment in het landschap, omringd door groen. Navolgende figuur geeft een luchtfoto met de ligging van het bedrijventerrein in de omgeving.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0005.jpg" Figuur 5: Luchtfoto met ligging bedrijventerrein in de omgeving


Doordat het uitgangspunt voor de ontwikkeling van Meerheide (van fase I tot en met fase III) steeds is geweest om het bedrijventerrein af te schermen met groenstroken, is sprake van een bedrijventerrein dat sterk naar binnen is gericht en zich niet profileert als zichtlocatie aan de omliggende wegen. Zowel vanaf de A67 als vanaf de Steenovens is de bedrijfsbebouwing nauwelijks zichtbaar door de aanwezigheid van brede groenstroken met boombeplanting.

2.3 Huidige invulling plangebied

2.3.1 Inleiding

Het plangebied betreft de percelen gelegen aan Meerheide 44, 52a en 54. Op de locaties aan Meerheide 44 en 52a zijn bedrijven gevestigd. De locatie aan Meerheide 54 betreft de bedrijfswoning bij de locatie aan Meerheide 52a. Deze percelen zijn allen aan de Meerheide ontsloten, maar grenzen aan de achterzijden aan elkaar. Navolgend figuur geeft een luchtfoto van dit terrein, waarop de betreffende kavels zijn aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0006.jpg" Figuur 6: Luchtfoto locaties Meerheide 44, 52a en 54, gezien vanaf de zijde van Meerheide 52a/54

2.3.2 Meerheide 44

Een gedeelte van het plangebied betreft de bedrijfslocatie van Schepens Beton en is gevestigd aan Meerheide 44. De locatie heeft een omvang van 4.938 m². Het bedrijf Schepens Beton bestaat sinds 1928. Schepens Beton is sinds 2006 gevestigd in het pand aan Meerheide 44 te Eersel. Navolgende figuur geeft een beeld van dit bedrijf gezien vanaf de Meerheide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0007.jpg" Figuur 7: Beeld van bedrijf Schepens Beton vanaf de Meerheide


Het terrein aan Meerheide 44 is geheel in gebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering en is geheel verhard. Het bedrijfspand is gelegen aan de noordzijde van de kavel. Aan de voorzijde van het terrein, aan de Meerheide, vindt parkeren plaats. Het terrein ten zuidoosten van het bedrijfspand is in gebruik voor opslag. Navolgende figuur geeft een luchtfoto van het bedrijfsterrein aan Meerheide 44 plaats.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0008.jpg"

Figuur 8: Luchtfoto met invulling van het bedrijfsterrein aan Meerheide 44, waarop aan de noordzijde van de foto ook de invulling van het bedrijfsterrein aan Meerheide 52a en 54 zichtbaar is

2.3.3 Meerheide 52a-54

De locatie aan Meerheide 52a-54 heeft een omvang van 1.518 m². Deze locatie was in gebruik ten behoeve van een verhuurbedrijf. Het perceel is geheel verhard. Het bedrijfspand (aan Meerheide 52a) en de bedrijfswoning (aan Meerheide 54) zijn centraal op het perceel gelegen en nemen het grootste deel van het terrein in beslag. Vóór het pand is ruimte voor parkeren en ontsluiting van het bedrijf. Navolgende foto's geven een beeld van deze locatie, gezien vanaf de Meerheide.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0009.jpg" Figuur 9: Beeld van invulling van locatie aan Meerheide 52a-54

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

3.1 Beoogde bedrijfsuitbreiding

Op de locatie van het bedrijf Schepens Beton worden onder andere prefab betonproducten gefabriceerd. De locatie van het bedrijf aan Meerheide 44 in Eersel is in 2016 uitgebreid tot de huidige omvang. Door de toenemende vraag heeft Schepens Beton. behoefte aan meer productiecapaciteit en productieoppervlakte. Het huidige perceel aan Meerheide 44 voorziet niet in extra bebouwingsmogelijkheden hiervoor. Het perceel aan Meerheide 44 is reeds maximaal bebouwd. Door de aankoop van het aangrenzende perceel aan Meerheide 52/a-54 (voorheen Van Der Aalst Verhuur) wordt het bouwperceel en daarmee de productiecapaciteit en productie oppervlakte vergroot. Hierdoor kan na onder andere een interne verbouwing, wél ruimschoots aan de huidige en toekomstige vraag worden voldaan.


Het plan omvat het samenvoegen van de beide bedrijfspercelen, door de reeds bestaande bebouwingen aan elkaar te koppelen en het realiseren van een interne verbinding tussen de bedrijfspanden. Door het samenvoegen van beide percelen is er geen sprake van 'bouwen op zijdelingse perceelgrens' en wordt aan het maximale toegestane bebouwingspercentage voldaan. Navolgende figuur geeft een beeld van de bestaande bedrijfspanden en de te realiseren koppeling tussen deze bedrijven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0010.jpg" Figuur 10: Foto van de bestaande bedrijfspanden en de koppeling tussen deze bedrijven

3.2 Beoogd planologisch regime

Middels dit wijzigingsplan wordt het toegestaan om een bouwperceel te realiseren met een omvang van meer dan 5.000 m². Door samenvoeging van de bedrijven gelegen aan Meerheide 44 en Meerheide 52a-54 wordt een bouwperceel met een omvang van 6.456 m² gerealiseerd. Hierna is een weergave van de beoogde planologische situatie na herontwikkeling weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0011.jpg" Figuur 11: Beoogde planologische situatie


Middels de beoogde herbestemming wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan 'Meerheide'.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeersstructuur

Het bedrijventerrein Meerheide wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Steenovens, die rechtstreeks aansluit op de A67. Voor de bedrijventerreinen Meerheide I (waarin het plangebied gelegen is) en II is sprake van één aansluiting van de weg Meerheide op de Steenovens. Voor ontsluiting van Meerheide III en de Venco Campus is in het noordelijk deel van het bedrijventerrein nabij de kruising Steenovens-Knegselsedijk, een tweede aansluiting gerealiseerd. De interne wegenstructuur op het bedrijventerrein Meerheide bestaat uit een lusvormige structuur op Meerheide I/II en een tweede lusvormige ontsluitingsweg op Meerheide III. De twee verkeerslussen zijn met elkaar verbonden via de weg Meerheide, die de Meer oversteekt. De Venco Campus is rechtstreeks bereikbaar via de noordelijke aansluiting op de Steenovens.


Het plangebied is aan twee zijden ontsloten aan de Meerheide. Deze bedrijfsontsluitingen blijven ongewijzigd bij samenvoeging van deze bedrijven middels een nieuwbouw tussen deze bedrijven. De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein en de verkeersintensiteit op dit bedrijventerrein. In samenhang met uitbreiding van het bedrijf Schepens Beton verdwijnt het verhuurbedrijf aan Meerheide 52a-54. Navolgende figuur geeft een beeld van de verkeersontsluiting, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0012.jpg" Figuur 12: Beeld verkeersontsluiting bedrijventerrein Meerheide, met de ligging van het plangebied aangeduid

3.3.2 Parkeren

Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. Voor de bedrijfspanden aan Meerheide 44 en 52a-54 is hiervoor ruimte aanwezig. Toevoeging van de productieruimte als koppelstuk tussen de panden aan Meerheide 44 en Meerheide 52a-54 leidt niet toename van de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. De kern van de gewijzigde 'Ladder' is terug gebracht tot navolgende tekst:


'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'


Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Middels de beoogde herontwikkeling worden twee bestaande bedrijven samen toegevoegd binnen het stedelijk gebied. Er vind nieuwbouw plaats van een verbindingsgebouw tussen deze bedrijven met een omvang van circa 145 m².

Op basis van jurisprudentie blijkt dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met een geringe omvang niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). Derhalve is toetsing van onderhavige ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De provincie Noord-Brabant geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.


Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. De ruimtelijke keuzes die in deze Structuurvisie zijn opgenomen zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:

  • het versterken van regionale contrasten tussen klei-, zand- en veenontginningen;
  • de ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
  • het creëren en behouden van een robuust water- en natuursysteem;
  • het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
  • de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • het geven van ruimte voor duurzame energie;
  • de concentratie van verstedelijking;
  • het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
  • het creëren van groene geledingszones tussen steden;
  • het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • het ontwikkelen van economische kennisclusters;
  • internationale bereikbaarheid;
  • de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.


De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: 'Groenblauwe structuur', 'Landelijk gebied', 'Stedelijke structuur' en 'Infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen de 'stedelijke structuur'. De Verordening ruimte Noord-Brabant geeft nadere regels voor ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

4.2.2.1 Inleiding

De Verordening ruimte Noord-Brabant is een planologische verordening als uitwerking van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn bindende regels opgenomen die een gemeente in acht moet nemen bij een ruimtelijke ontwikkeling. De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat onder andere de volgende onderwerpen:

  • bevordering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkeling;
  • cultuurhistorie;
  • agrarische ontwikkeling en windturbines;
  • water;
  • natuur en landschap.

4.2.2.2 Aanduiding plangebied in Verordening ruimte Noord-Brabant

Het plangebied is in de Verordening ruimte aangewezen als gelegen binnen 'Bestaand stedelijk gebied - kern in landelijk gebied'. Binnen het bestaand stedelijk gebied is een gemeente vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling binnen de grenzen van de wetgeving en regionale afspraken. Voor het optimaal benutten van het stedelijke gebied ligt het accent op inbreiding en herstructurering. Binnen het plangebied vind herstructurering van bestaande locaties op een bedrijventerrein plaats. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kaart 'stedelijke ontwikkeling' voor het plangebied en de omgeving hiervan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0013.jpg" Figuur 13: Uitsnede kaart Verordening ruimte voor het plangebied en de directe omgeving hiervan


Het plangebied kent op de kaart 'agrarische ontwikkelingen en windturbines' de aanduiding 'Stalderingsgebied'. Het doel van deze aanduidingen is om een verdere intensivering in de veehouderij tegen te gaan en te reguleren. De beoogde ontwikkeling ziet niet toe op de veehouderij, waardoor deze aanduiding niet van toepassing is op de beoogde ontwikkeling.


Het plangebied is niet aangeduid op de overige themakaarten uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.

4.2.2.3 Artikel 3: Bevordering ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Brabant wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. In het algemeen houdt ruimtelijke kwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies.

De provincie vraagt gemeenten om het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Het doel hierbij is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren. De beoogde herbestemming ziet toe op hergebruik van een bestaande bedrijfslocatie door toevoeging van deze locatie aan een bestaand bedrijf, grenzend aan deze locatie. Hiermee is sprake van zuinig ruimtegebruik en een hernieuwde invulling van bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling past binnen de regels voor bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.2.4 Artikel 4.5 en 4.6: regels voor bestaande bedrijventerreinen

Artikelen 4.5 en 4.6 van de Verordening ruimte Noord-Brabant geven regels voor bestaande bedrijventerrein in kernen in het landelijke gebied. De provincie Noord-Brabant legt in het ruimtelijk beleid sterk de nadruk op een duurzamere inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Het Brabants centrum voor duurzame ontwikkeling Telos verstaat onder duurzaamheid:

  • zuinig ruimtegebruik;
  • inrichting die bijdraagt aan provinciale milieudoelstellingen;
  • bijzondere aandacht voor aanzien (beeldkwaliteit);
  • optimale economische kwaliteit van het terrein.

De regels in artikel 4.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zorgen ervoor dat deze aspecten uitdrukkelijk aan bod komen bij de herziening van een bestemmingsplan ten behoeve van de herontwikkeling van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Hierna wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan deze regels.


Regels:

4.5. Bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties

De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in de aanwijzing van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over:

  • a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4, derde lid; of
  • b. hoe het in stand houden van de geldende bestemming zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg zijn gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties of de uitbreiding van zodanige terreinen en locaties als bedoeld in artikel 39.4, onder b.


Dit wijzigingsplan leidt tot een meer doelmatige invulling van het bedrijventerrein door samenvoeging van twee bedrijfslocaties voor uitbreiding van één van deze twee locaties. Er wordt een verbinding tussen bestaande bedrijfspanden gerealiseerd aan de achterzijden van deze panden. De uiterlijke verschijningsvorm van beide bedrijfslocaties blijft ongewijzigd. De bedrijven hebben een hoogstaande beeldkwaliteit, die ongewijzigd blijft. De ontwikkeling leidt tot zuinig ruimtegebruik en een optimale benutting van het bestaande bedrijventerrein.


Regels:

4.6 Aanvullende regels voor bedrijven in kernen in landelijk gebied

  • 1. Een bestemmingsplan gelegen in een kern in landelijk gebied bepaalt dat een bouwperceel van een bedrijf ten hoogste 5.000 m² bedraagt.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een vestiging of een uitbreiding van een bedrijf op een bouwperceel groter dan 5.000 m², mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
    • a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken voor het bedrijf om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4, derde lid;
    • b. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
    • c. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
      • I. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied; of
      • II. een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein; of
      • III. wat betreft gemeenten in de regio's Land van Heusden en Altena, De Kempen en Land van Cuijk, een regionaal bedrijventerrein.


Het bedrijf gelegen aan Meerheide 44 heeft in de huidige situatie en omvang van 4.935 m². Door samenvoeging van de beide bedrijven wordt de grens van 5.000 m² als maximum toegestane omvang voor een bouwperceel overschreden. De provincie Noord-Brabant hanteert als uitgangspunt dat grote bedrijven niet passen in kernen in landelijk gebied. Bij doorgroei tot een groot bedrijf dat naar zijn aard, omvang en functie niet langer in landelijk gebied past, is verplaatsing gewenst naar een bedrijventerrein in stedelijk concentratiegebied, het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk of het bovenregionale Logistiek Park Moerdijk. Daarnaast kunnen dergelijke bedrijven terecht op de speciaal aangewezen regionale bedrijventerreinen. Om te voorkomen dat verhouding tussen de schaal van het bedrijf en die van zijn omgeving wordt verstoord, geldt voor bedrijven in kernen in beginsel een maximum kavelgrootte van 5.000 m². Hierbij is echter maatwerk mogelijk. Gemeenten hebben een zekere mate van vrijheid om bestaande, grote bedrijven te laten groeien. Bij een voorgenomen uitbreiding of vestiging van een bedrijf dat groter is of wordt dan 5.000 m², is een specifieke afweging noodzakelijk. Artikel 4.6 geeft de criteria daarvoor.


Deze afwijking is gemotiveerd toegestaan. Dit wijzigingsplan ziet toe op deze gemotiveerde uitbreiding. Er is feitelijk geen mogelijkheid tot uitbreiding van het bedrijf op eigen terrein. Het terrein met een omvang van 4.935 m² biedt hiertoe niet te ruimte. Uitbreiding van het bedrijf is noodzakelijk voor de ruimtelijk-economische belangen op de lange termijn. Door de toenemende vraag is uitbreiding van de productiecapaciteit van het bedrijf en daarmee de productieoppervlakte essentieel voor de toekomst van het bedrijf. De huidige wetgeving vraagt om andere, duurzamere productieprocessen en producten, waarvoor meer oppervlakte nodig is. De financiële en feitelijke mogelijkheden om het bedrijf te verplaatsen naar een regionaal bedrijventerrein ontbreken. Het bedrijf is functioneel en in gebruik en heeft een goede ruimtelijke uitstraling. Met de ontwikkeling hoeft, behoudens het realiseren van een 'koppelstuk' tussen de beide bedrijfslocaties geen herinrichting van de percelen plaats te vinden. De ontwikkeling is hét voorbeeld voor toepassen van zuinig ruimtegebruik en het duurzaam herinrichten van een bestaand bedrijventerrein. De beoogde herbestemming past binnen de regels in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2013 heeft de gemeente Eersel de Toekomstvisie 2030 opgesteld. Onderdeel van deze visie is de visie op werken binnen de gemeente Eersel. De gemeente is gelegen binnen de Kempen. De Kempen staan bekend om hun ondernemerszin. De gemeente Eersel is van oudsher een gemeente met veel werkgelegenheid. Innovatie is kenmerkend voor de regio. Het bedrijfsleven dient als basis voor de leefbaarheid in de gemeente. Naast dat het werkgelegenheid in de gemeente biedt en daarmee inwoners trekt, sponsoren de bedrijven de lokale verenigingen. Een bloeiend verenigingsleven is belangrijk voor de sociale cohesie. De beoogde herontwikkeling leidt niet tot een substantiële bijdrage aan doelen die expliciet genoemd zijn in de toekomstvisie. Daarvoor is de ontwikkeling te kleinschalig van aard. Desalniettemin leidt de herbestemming tot het behoud en de uitbreiding van een kwalitatief hoogwaardig bedrijf op een bestaand bedrijventerrein.

Hoofdstuk 5 Toets aan wijzigingsvoorwaarden

5.1 Inleiding

Middels dit wijzigingsplan wordt de maximum toegestane omvang van een bouwperceel op een bedrijventerrein vergroot. Hiervoor is in artikel 5.6 van het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit artikel is hierna opgenomen.


5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van bouwpercelen die groter zijn dan 5.000 m², met dien verstande dat:

  • a. het uitsluitend mag gaan om de uitbreiding van een bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd en niet om de nieuwvestiging van een bedrijf;
  • b. de grootte van het bouwperceel maximaal 10.000 m² mag bedragen;
  • c. het financieel, juridisch of feitelijk onmogelijk is om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik;
  • d. er aantoonbare ruimtelijk-economisch belangen voor de lange termijn aanwezig zijn, die de uitbreiding noodzakelijk maken;
  • e. de financiële, juridische en feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen of te vestigen op:
    • 1. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied;
    • 2. een nabijgelegen (boven)regionaal bedrijventerrein zoals het Kempisch Bedrijvenpark;
  • f. De ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken.
  • g. De ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • h. De belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

5.2 Toets aan wijzigingsvoorwaarden

5.2.1 Inleiding

Hierna wordt de beoogde herontwikkeling van het plangebied getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 5.6 van het bestemmingsplan 'Meerheide'.

5.2.2 Bestaand bedrijf

Op grond van lid a van de wijzigingsbevoegdheid dient sprake te zijn van uitbreiding van een bestaand bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd. Het mag niet gaan om nieuwvestiging. Binnen het plangebied zijn twee bestaande bedrijven gelegen. Dit betreft de bedrijven gelegen aan Meerheide 44 en aan Meerheide 52a-54. Door samenvoeging van deze bedrijven vindt uitbreiding van het bedrijf gelegen aan Meerheide 44 plaats. Dit betreft derhalve de uitbreiding van een bestaand bedrijf dat reeds gelegen is op het bedrijventerrein.

5.2.3 Maximum omvang van het bouwperceel

Op grond van lid b van de wijzigingsbevoegdheid mag de maximale omvang van 10.000 m² voor het bouwperceel niet overschreden worden. Deze wijzigingsprocedure ziet toe op vergroting van het bouwperceel voor het bedrijf aan Meerheide 44 tot een omvang van 6.456 m², waarmee onder de omvang onder de maximaal toegestane omvang blijft.

5.2.4 Toets regels Verordening ruimte Noord-Brabant

De in lid c, d en e opgenomen voorwaarden zijn direct ontleend aan de voorwaarden voor bedrijfsuitbreiding van bestaande bedrijventerrein in kernen in het landelijk gebied, zoals opgenomen in artikel 4.6 van de Verordening ruimte Noord-Brabant. In paragraaf 4.2.2.4 van deze toelichting is de ontwikkeling getoetst aan deze voorwaarden. De beoogde ontwikkeling past binnen de gesteld regels uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.

5.2.5 Verkeer en parkeren

In lid f van de wijzigingsbevoegdheid is gesteld dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename mag veroorzaken op de parkeerbehoefte. In paragraaf 3.3 van deze toelichting is verwoord dat de ontwikkeling geen invloed heeft op deze aspecten.

5.2.6 Stedenbouwkundig-ruimtelijke inpasbaarheid

In lid g van de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat de ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt. Het plan omvat het samenvoegen van twee bedrijfspercelen door de reeds bestaande bedrijfspanden aan elkaar te koppelen en het realiseren van een interne verbinding tussen de bedrijfspanden. De bedrijfspanden hebben een hoogstaande beeldkwaliteit. De uiterlijke verschijningsvorm van de panden wijzigt niet. De ontwikkeling is inpasbaar vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

5.2.7 Voorkomen aantasting derdenbelanghebbenden

Door samenvoeging van de bedrijven via een gezamenlijke koppeling van de bedrijfspanden worden geen belangen van derden geschaad. De percelen blijven ongewijzigd ontsloten aan de Meerheide. Er is geen sprake van een toename van verkeersbewegingen of parkeerdruk. Ook is geen sprake van verhoging van de milieucategorie voor het bedrijf.

5.3 Conclusie

De beoogde herbestemming past binnen de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 5.6 van het bestemmingsplan 'Meerheide'.


Hoofdstuk 6 Toets aan milieu-/planologische aspecten

6.1 Bedrijven en milieuzonering

6.1.1 Inleiding

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, bevat richtafstanden voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden worden nagestreefd tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied'. In een gemengd gebied mag deze richtlijnafstand met één afstandstap verkleind worden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter). In de volgende tabel zijn de milieucategorieën met bijbehorende indicatieve afstand weergegeven.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 1: Afstanden in het kader van bedrijven en milieuzonering

6.1.2 Bedrijventerrein Meerheide

Op grond van de afstand tot omliggende woningen en de gewenste vestigingsmogelijkheden is voor het bedrijventerrein Meerheide bepaald welke milieucategorieën zijn toegestaan op de verschillende delen van het bedrijventerrein. Gezien de afstand tot woningen is het overal op Meerheide mogelijk om bedrijven tot milieucategorie 3.2 (indicatieve afstand tot woningen in een 'rustige woonwijk' 100 meter) toe te staan. Op delen van Meerheide is het op basis van de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure zelfs mogelijk om (aanzienlijk) zwaardere bedrijven toe te laten. Op het centrale deel van het bedrijventerrein Meerheide zijn bedrijven in maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan. Dit geldt ook voor de bedrijven binnen het plangebied. Deze bedrijven zijn aangeduid met de functieaanduiding 'Bedrijf' met aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2'. De samenvoeging van de bedrijven tot een bedrijf met een omvang van 6.446 m² heeft geen invloed op de milieucategorie. Ook komt het bedrijf niet dichter bij een gevoelige functie te liggen dan thans het geval is.

6.1.3 Staat van bedrijfsactiviteiten

Als bijlage bij de regels van het vigerende bestemmingsplan is een staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Indien een bedrijf zich wil vestigen op Meerheide moet het passen binnen de toegestane milieucategorie. Daarnaast wordt getoetst of het bedrijf voorkomt op de staat van bedrijfsactiviteiten. De staat van bedrijfsactiviteiten is een gefilterde lijst die is gebaseerd op de bedrijvenlijst uit de VNG-brochure. De lijst bevat uitsluitend bedrijfsactiviteiten waarvan de vestiging passend is op de bedrijventerreinen. Activiteiten als delfstoffenwinning, zelfstandige kantoren en agrarische bedrijvigheid zijn van de lijst verwijderd. Ook fysiek onmogelijke activiteiten (zoals zeevaart en binnenvaart) zijn niet op de lijst opgenomen. Bedrijven die niet voorkomen op de staat van bedrijfsactiviteiten maar die qua aard en invloed op de omgeving overeenkomen met de bedrijven die wel zijn toegelaten, kunnen worden toegestaan via een omgevingsvergunning voor het afwijken. De huidige (en ook te behouden) bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en zijn passend ter plaatse.

6.2 Externe veiligheid

6.2.1 Inleiding

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. Er is geen sprake van de toevoeging van een beperkt kwetsbaar object. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.

6.2.2 Risico's

Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

6.2.3 Risicovolle inrichting

De risicovolle bedrijven binnen de gemeente Eersel zijn opgenomen op de Provinciale Risicokaart. Binnen het bedrijventerrein Meerheide is één inrichting gevestigd die onder de werkingssfeer van het Bevi valt. Dit betreft het bedrijf 'KLG Europe' gelegen in het zuidoostelijk deel van het plangebied. Er is sprake van de opslag van gevaarlijke stoffen, met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 (PR 10-6) die buiten de grens van de inrichting valt. Binnen de PR 10-6 contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Wel bevindt zich binnen de PR 10-6 contour een beperkt kwetsbaar object, in de vorm van de bedrijfshal van het naastgelegen transportbedrijf. Binnen deze veiligheidszone is de nieuwbouw van kwetsbare objecten of de omzetting van een bestaand beperkt kwetsbaar object in een kwetsbaar object niet toegestaan. Het plangebied is niet binnen deze risico-contour gelegen. De ontwikkeling binnen het plangebied leidt niet tot het ontstaan van een risico-contour.


Op basis van de informatie van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de inrichting (218 meter). Door de beoogde ontwikkeling zal de hoogte van het groepsrisico niet toenemen. Het invloedsgebied beperkt zich tot een deel van het bedrijventerrein Meerheide en de A67.


Er is binnen het invloedsgebied geen sprake van verminderd zelfredzame personen, maar van professionele bedrijfsorganisaties. In het geval van een calamiteit maken de wegen op het bedrijventerrein het mogelijk om van de calamiteit af te vluchten. De hoogte van het groepsrisico wordt verantwoord geacht.

6.2.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen is uitsluitend de Rijksweg A67 relevant. Over de overige wegen in de omgeving van het plangebied (waaronder de Steenovens) kan ook transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden, maar de vervoersintensiteiten zijn zodanig beperkt dat er geen sprake is van relevante risico's. De Rijksweg A67 heeft een PR 10-6 contour van 20 meter. De PR 10-6 contour strekt zich niet uit over het plangebied. Binnen het plangebied is ook geen sprake van de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmeringen op voor dit wijzigingsplan.

6.2.5 Kabels en leidingen

Er is in het plangebied en in de omgeving van het plangebied geen sprake van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.


Over het bedrijventerrein Meerheide ligt het tracé van een hoogspanningsverbinding, die het bedrijventerrein van noordwest tot zuidoost doorsnijdt. Aan weerszijden van de hoogspanningslijn is sprake van een indicatieve zone van 80 meter waarbinnen rekening dient te worden gehouden met het elektromagnetisch veld van de leiding. Er bestaan geen wettelijke normen ten aanzien van het bouwen binnen deze zone. Het nationaal beleid bestaat eruit dat wordt geadviseerd om het verblijf van kinderen (0-15 jaar) binnen deze zone van 0,4 µT te beperken. Geadviseerd wordt dan ook geen nieuwe bestemmingsplannen op te stellen die de realisering van woningen, kinderdagverblijven of scholen mogelijk maken. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 95 meter tot de hoogspanningsleiding gelegen.


Het plangebied is gelegen buiten de aan te houden richtafstand. Daarbij maakt dit wijzigingsplan slechts het gebruik van een locatie als bedrijfsbestemming mogelijk. Er is derhalve geen sprake van een bestemming die verblijf van de 'gevoelige groep' kinderen mogelijk maakt.

6.2.6 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen consequenties in het kader van het aspect externe veiligheid.

6.3 Bodem

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Binnen het plangebied zijn de locaties in gebruik als bedrijventerrein. Deze functie blijft ongewijzigd. Niet aannemelijk is dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik.


Het bedrijf dat thans gevestigd is aan Meerheide 52a-54 voert geen activiteiten uit die kunnen leiden tot een verontreiniging van de bodem.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gestileerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.

6.4.2 Beleidskader
6.4.2.1 Waterbeheerplan De Dommel 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterschap heeft het Waterbeheerplan 4 'Waardevol Water' vastgesteld. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheer Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal waterplan. Het nieuwe waterbeheerplan geeft vier uitgangspunten weer die de richting aangeven van de plannen en oplossingen van het waterschap voor de periode 2016-2021. Deze vier uitgangspunten luiden als volgt:

  • 1. De beekdalbenadering: Door het beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan het waterschap integraler en effectiever werken. Wel is samenwerking met andere overheden, andere waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het ommeland. Water verbindt mensen.
  • 2. De gebruiker centraal: De omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt. Ook veranderen de behoeften en belangen van gebruikers. De waarde van water verandert met de maatschappij mee. Daar heeft het waterschap oog voor en speelt daarop in.
  • 3. Samen sterker: Door de handen ineen te slaan met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven, bereikt het waterschap meer dan op eigen houtje. Zij aan zij zoekt het waterschap naar de beste oplossingen en maakt daar werk van. Het waterschap wil inspireren en ruimte geven. Door flexibel te zijn in de samenwerking met ideeën van derden versterkt het waterschap de uitvoeringskracht.
  • 4. Gezonde toekomst: Ook toekomstige generaties wil het waterschap voldoende, veilig en schoon water kunnen bieden. Overal in de maatschappij streeft het waterschap naar duurzaamheid. Het denken in kringlopen is daarbij de basis. Het waterschap sluit hierbij aan en ziet het als een inspirerende uitdaging. Mensen bewust maken van de waarde van water om zo tot duurzaam gebruik te komen zal de komende jaren in het werk van het waterschap verweven zijn.

6.4.2.2 Keur Waterschap De Dommel 2015

Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing van het waterschap geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij het waterschap moet worden aangevraagd.

Het plangebied is op de kaart behorende bij de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' niet aangewezen als gelegen binnen een keurbeschermingsgebied of attentiegebied.

6.4.2.3 Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

6.4.2.4 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021

In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021 beschrijft de gemeente Eersel de beleidsvoornemens en maatregelen voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in Eersel voor de periode 2016-2021. De speerpunten voor de planperiode 2016-2021 zijn:

  • Het verkrijgen van een actueel inzicht in de aanwezige voorzieningen en de staat waarin deze verkeren (tevens het actueel houden hiervan): een actueel inzicht is noodzakelijk voor het in beeld krijgen (en houden) van de kwaliteit van de aanwezige rioleringsvoorzieningen. Tevens dient in het kader van de WION te allen tijde een actueel overzicht van de aanwezige rioleringsvoorzieningen aanwezig te zijn.
  • Opstellen van strategische planningen op basis van kwaliteit: van een groot deel (circa 80 %) van de vrijvervalriolering binnen de gemeente Eersel zijn inspectiegegevens in het rioolbeheersysteem aanwezig. Deze inspectiegegevens zijn input voor het uitvoeren van Restlevensduurberekeningen op basis waarvan strategische beheer- en maatregelenplanningen worden opgesteld. Een zelfde slag moet voor de gemalen, pompen en drukriolering worden gemaakt in SAM.
  • Het verkrijgen van inzicht in het hydraulisch functioneren van de riolering: In 2012 is een basisrioleringsplan (BRP) opgesteld om knelpunten en noodzakelijke maatregelen in de riolering inzichtelijk te maken. Uit dit BRP is in onvoldoende mate de lay-out en werking van het rioolstelsel af te leiden. Dit inzicht is echter wel noodzakelijk in verband met toekomstige aanpassingen in het stelsel.
  • Samenwerking: de gemeente blijft actief deelnemen aan het samenwerkingsverband Waterportaal Zuid-Oost Brabant, waar wordt samengewerkt met het waterschap de Dommel, Brabant Water en de gemeenten Bergeijk, Cranendonck, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Heeze-Leende, Nuenen, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre.

6.4.3 Waterparagraaf
6.4.3.1 Bodemgebruik en grondwaterstad

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit een gooreerdgronden bestaand uit lemig fijn zand (bodemtype pZn23). De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ter plaatse in het plangebied bedraagt tussen de 80-100 centimeter beneden maaiveld. Ter plaatse vindt geen grondwateronttrekking plaats. Navolgende figuur betreft een kaart met de GHG ter plaatse van het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0014.jpg"

Figuur 14: GHG ter plaatse van het plangebied

6.4.3.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen.


Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor de beoogde herbestemming van het plangebied. Op basis van gemeentelijke voorwaarden wordt voor nieuwe verharding een compensatie verlangd voor het bergen van hemelwater. Binnen het plangebied vindt geen toename van verharding plaats. Het plangebied is reeds geheel verhard.

6.5 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:

  • a. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
  • b. De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
  • c. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
  • d. De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Dit wijzigingsplan ziet toe op samenvoeging van twee bestaande bedrijfsterreinen, waarbij uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met een omvang van 145 m² plaatsvindt. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van toevoeging van een gevoelige functie.

6.6 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Het hoofddoel van de Wet geluidhinder is het beschermen van de mens tegen geluidhinder. In de Wet geluidhinder is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een geluidzone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van een geluidgevoelig object binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.


De bedrijfsbestemmingen binnen het plangebied zijn op basis van de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelig object aan te merken. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting binnen het plangebied is dan ook niet aan de orde.

6.7 Geur

Ten behoeve van deze ontwikkeling dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de volgende vragen:

  • Is ter plaatse van het plangebied een acceptabel woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object).
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).


Binnen het plangebied vindt geen toename van geurgevoelige objecten plaats. Er zijn reeds twee bedrijven aanwezig, die middels een koppelstuk met elkaar verboden worden. Er is geen sprake van de aanwezigheid van geurcontouren of vaste afstanden die over het plangebied gelegen zijn. Het aspect geur is niet belemmerend voor de beoogde herbestemming.

6.8 Gezondheid

6.8.1 Endotoxinen

Wanneer er binnen een afstand van 250 meter van een veehouderij waarin uitstoot van endotoxinen plaatsvindt sprake is van het te realiseren kwetsbare object wordt gebruik gemaakt van de afstandsbepaling uit het 'Notitie handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0'. Middels deze notitie en bijbehorende afstandstabel kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. Met behulp van de afstandsgrafiek is de afstand van veehouderijen ten opzichte van gevoelige objecten bepaald om de blootstelling aan endotoxine te beoordelen. Met deze afstanden is het invloed gebied aangegeven waarbinnen endotoxinen tot een risico voor de volksgezondheid kunnen leiden. Tot op deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m³ mogelijk overschreden. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige objecten gelegen.


Binnen het plangebied vindt geen uitstoot van endotoxinen plaats. Ook wordt binnen het plangebied geen gevoelig object toegevoegd. Het aspect gezondheid is niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.

6.8.2 Geitenhouderijen

Op circa 760 meter van het initiatief is een geitenhouderij gesitueerd op het adres Knegselsedijk 13 in Duizel. Op basis van verschillende onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid van een geitenhouderij gewoond wordt. Dit moet in overweging worden meegenomen bij de besluitvorming over de wijzigingsbevoegdheid.


ln de periode 2009-2013 is het onderzoek Veehouderijen Gezondheid Omwonenden (VGO) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn op 7 juli 2016 gepubliceerd (hoofdrapport VGO). Gegevens van 110.278 patiënten, die ingeschreven stonden bij 27 huisartspraktijken in het VGO-onderzoeksgebied, zijn hiervoor geanalyseerd. Op 16 juni 2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. ln het aanvullend VGO-onderzoek zijn de onderzoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. Onder andere is onderzocht of er in de jaren 2009'2013 een verband bestond tussen de woonafstand tot geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Gemiddeld over deze onderzoeksjaren laten de aanvullende analyses een 29o/o verhoogde kans op longontsteking zien voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 - 2 km (dit is vergeleken met bewoners zonder een geitenhouderij binnen deze afstand van de woning). Uit het onderzoek volgt dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij bijna drie keer groter is dan het risico op longontsteking tot een afstand van circa 1 km rond een pluimveehouderij. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers niet worden aangegeven. Het gevolg is dat het nemen van effectieve bedrijfsgerichte maatregelen nu nog niet mogelijk is (


Er vindt binnen het plangebied geen toevoeging plaats van een geurgevoelig object. Het aspect gezondheid in relatie tot veehouderijen brengt geen belemmering voor het plan met zich mee.

6.9 Archeologie

6.9.1 Beleidskader

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). De Erfgoedwet kent nieuwe bepalingen voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten een gemeentelijke erfgoedverordening vaststellen en dienen gemeenten een erfgoedregister bij te houden. Ook dient het College van burgemeester en wethouders het voornemen om cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekendmaken.

6.9.2 Erfgoedbeleid gemeente Eersel

De gemeente Eersel heeft samen met de andere Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Oirschot en Reusel-De Mierden een erfgoedkaart en een beleidsplan archeologische monumentenzorg laten opstellen. Het archeologiebeleid van de gemeente Eersel is opgenomen in de Erfgoedverordening gemeente Eersel 2017. In navolging van het erfgoedbeleid zijn voor verschillende gebieden die binnen een bepaalde beschermingscategorie vallen, door middel van dubbelbestemmingen opgenomen in het vigerend bestemmingsplan beschermingsregimes opgenomen. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart voor het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0770.WPEmheid4452542043-VAST_0015.jpg" Figuur 15: Uitsnede archeologische beleidskaart voor de omgeving van het plangebied


Binnen het bestemmingsplan is gedeeltelijk sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' en gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Hiervoor gelden de navolgende drempelwaarden voor archeologisch onderzoek:

  • Waarde - Archeologie 4.1' (categorie 4): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,3 m;
  • 'Waarde - Archeologie 6' (categorie 6): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 25.000 m² en dieper dan 0,4 m.


Binnen het plangebied vindt bodemverstoring met een omvang van 145 m² plaats. Hiermee worden de drempelwaarden niet overschreden. Er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4.1' en 'Waarde - Archeologie 6' uit het vigerende bestemmingsplan zijn ongewijzigd opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. Hiermee wordt zeker gesteld dat geen archeologische waarden verloren gaan met de beoogde herbestemming.

6.10 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing gelegen. Binnen het plangebied vindt geen sloop van bebouwing plaats. Binnen het plangebied wordt bestaande bebouwing herbenut en middels nieuwbouw aan de achterzijde tussen de panden met elkaar verbonden. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren.

6.11 Natuur

6.11.1 Inleiding

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet vervangt de wetten: Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd, zoals Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetland-Conventie, Conventie van Bern, Cites en Verdrag van Ramsar. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).

6.11.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000 gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.


In de nabije omgeving van het bedrijventerrein Meerheide zijn geen natuurgebieden gelegen waarvoor op grond van de Wet natuurbescherming een beschermingsregime geldt. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat geen sprake is van een significant effect op beschermde natuurgebieden.

6.11.3 Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming geldt een aantal verbodsbepalingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Er is sprake van twee beschermingsniveaus, te weten: Europees beschermde soorten volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn en Nationaal beschermde soorten. Voor alle inheemse diersoorten, beschermd of onbeschermd, geldt de zorgplicht. De zorgplicht wil zeggen dat men deze niet onnodig mag doden, verwonden of beschadigen. Voor onbeschermde soorten geldt geen ontheffingsplicht maar alleen de zorgplicht. Naast soorten beschermt de Wet natuurbescherming ook verblijfplaatsen die als 'vast' kunnen worden aangemerkt. Een vaste verblijfplek betreft een verblijfplek waarnaar een dier regelmatig terugkeert en niet slechts eenmalig voor een specifieke functie gebruikt wordt, zoals de nesten van de meeste vogels. Voor beschermde soorten dienen de effecten op populatieniveau te worden getoetst. In tegenstelling tot de voorgaande Flora en faunawet is de bescherming in mindere mate individueel en dient de staat van de instandhouding van de gehele populatie in aanmerking te worden genomen.


Het plangebied is gelegen op een bedrijventerrein en geheel verhard ten behoeve van bedrijfsbebouwing en erfverharding. Binnen het plangebied zijn geen flora- en fauna waarden aanwezig. De ontwikkeling leidt ook niet tot aantasting van flora of fauna waarden.

6.12 M.e.r-beoordeling

6.12.1 Aanleiding
6.12.1.1 Inleiding

De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.


De milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:

  • 1. In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C beval activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
  • 2. In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

6.12.1.2 Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:

Voor de beoogde herontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is:


"D11.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein."


Dit wijzigingsplan ziet toe op samenvoeging van twee bouwpercelen tot één bouwperceel met een omvang van 6.415 m². Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.3 (oppervlakte 75 hectare of meer). Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.

Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.


Deze selectiecriteria zijn opgenomen in bijlage III bij de EU-richtlijn 2011/92/EU in art. 4, lid 3. Dit betreffende volgende selectiecriteria:

  • 1. Kenmerken van de projecten. Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
    • a. de omvang van het project (en duur),
    • b. de cumulatie met andere projecten,
    • c. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,
    • d. de productie van afvalstoffen,
    • e. verontreiniging en hinder,
    • f. risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.
  • 2. Plaats van de projecten:Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
    • a. het bestaande grondgebruik,
    • b. de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied,
    • c. het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
      • wetlands
      • kustgebieden
      • berg- en bosgebieden
      • reservaten en natuurparken
      • gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn)
      • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;
      • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid
      • landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect. Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:
    • a. het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking),
    • b. het grensoverschrijdende karakter van het effect
    • c. de waarschijnlijkheid van het effect,
    • d. de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

6.12.1.3 Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling

Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied en ligt op meer dan 2.760 kilometer van een gebied dat wel als Natura 2000-gebied is. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de het NatuurNetwerk Nederland en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de verbouwfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten.

6.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
6.12.2.1 Inhoudsvereisten aanmeldnotitie

Het doel van een aanmeldnotitie ten behoeve van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om op objectieve wijze informatie over mogelijke relevante milieugevolgen van de voorgenomen activiteit te verzamelen. Met deze informatie kan het bevoegd gezag een oordeel geven over de noodzaak van het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Een m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij…'.


De belangrijke nadelige gevolgen moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

  • 1. De kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen).
  • 2. De plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu).
  • 3. De kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van effect).

Deze thema's worden in de navolgende hoofstukken nader uitgewerkt.

6.12.2.2 Kenmerken van het project

Toetsingscriteria

Conform bijlage III van de EU-richtlijn dient in het bijzonder in overweging te worden genomen:

  • de omvang van het project;
  • cumulatie met andere projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Omvang van het project

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op samenvoeging van twee bedrijfspercelen. Met de beoogde herontwikkeling wordt voorzien in de herontwikkeling van een perceel van 6.456 m². Dit betreft een zeer geringe omvang.

Cumulatie met andere projecten

In de omgeving van het plangebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen bekend die kunnen leiden tot een stapeling (Cumulatie) van milieueffecten. Er zijn geen relevante activiteiten of projecten waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.


Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie en onderhoud van de gebouwde omgeving zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd. Het verbindingsgebouw tussen de twee bedrijfsbestemmingen wordt gerealiseerd met steenachtige materialen, staal en hout. Grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn. Wat betreft energie stimuleert de gemeente het gebruik van duurzame (energie)systemen.

Productie van afvalstoffen

Bij de voorgenomen activiteit worden geen stoffen, methoden of technologieën gebruikt waardoor afvalstoffen of emissies vrijkomen die een significant effect tot gevolg hebben.


Verontreiniging en hinder

Tijdens de realisatiefase is er wellicht enige hinder in de vorm van geluid en trillingen. Het (aannemers)bedrijf welke verantwoordelijk is voor de uitvoering van de realisatie zal zich moeten houden aan de algemene wet- en regelgeving en de geldende milieuwetgeving.


Risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën

De betreffende bedrijven binnen het plangebied zijn geen risicobron. In paragraaf 6.2 van deze toelichting is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen.

6.12.2.3 Plaats van het plan/project

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overwegen worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opname vermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de gevoelige gebieden, in dit geval Natuur Netwerk Nederland, Natura-2000 en landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.


Het bestaande grondgebruik

Het plangebied is in gebruik als bedrijfsbestemming voor twee bedrijven met in totaal één bedrijfswoning. Het plangebied is reeds geheel verhard. In het plangebied is thans geen sprake van waardevolle bomensingels en groenstructuren.


Natuurlijke hulpbronnen

Ter plaatse van het plangebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen die bijdragen aan het project dan wel een effect hebben op het project.


Opname vermogen/ gevoeligheid van het milieu

Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmerd.

6.12.2.4 Kenmerken van de potentiële effecten

Toetsingscriteria

Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:

  • het bereik van het effect;
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het project.


De mogelijke milieueffecten worden, indien aan de orde aan de hand van de verschillende relevante thema's beschreven. Vanwege de aard van de ingreep wordt nader aandacht besteed aan de potentiële (milieu)effecten die kunnen optreden.


Toets van het project aan de criteria

Het bereik van het effect betreft de zeer nabije directe omgeving van het plangebied. Er is geen sprake van een grensoverschrijdende karakter van de ontwikkeling. Uit deze toelichting blijkt dat de kans op negatief effect op de omgeving zeer klein is. Hierna wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.

(Milieu)effecten   Beschrijving van de mogelijke effecten   Doorlopen m.e.r.-procedure noodzakelijk  
Bodem   Verwezen wordt naar paragraaf 6.3 van deze toelichting. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.   Nee  
Archeologie en cultuurhistorie   Verwezen wordt naar paragraaf 6.9 en 6.10 van deze toelichting. De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

Binnen het plangebied vindt bodemverstoring met een omvang van 145 m² plaats. Hiermee is geen sprake van overschrijding van drempelwaarden voor archeologie. Er gaan geen archeologische waarden verloren. De vigerende dubbelbestemmingen voor archeologie zijn overgenomen in dit wijzigingsplan.  
Nee  
Water   Verwezen wordt naar paragraaf 6.4 van deze toelichting. Er vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. Het plangebied is reeds geheel verhard.   Nee  
Natuur/Ecologie   Verwezen wordt naar paragraaf 6.11 en 6.12.1.3 van deze toelichting. De ontwikkeling heeft geen volgen voor natuur of ecologie.   Nee  
Geluid   Verwezen wordt naar paragraaf 6.6 van deze toelichting Samenvoeging van de bedrijven heeft geen significant effect op de geluiduitstraling van het bedrijf.   Nee  
Luchtkwaliteit   Verwezen wordt naar paragraaf 6.5 van deze toelichting. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat.   Nee  

6.12.3 Conclusies en advies

Op grond van deze toelichting is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Gelet op de kenmerken van het plan, de locatie van het plan en de kenmerken van de potentiele effecten moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het wijzigingsplan optreedt. Het beoogde plan is financieel uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van eventuele zienswijzen op het wijzigingsplan kan een heroverweging op deze onderdelen plaatsvinden en kan besloten worden onderhavig wijzigingsplan op een aantal punten te wijzigen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Procedure

Dit wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-wijzigingsplan na behandeling door het College van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan zal ook digitaal raadpleegbaar zijn op de site van de gemeente en op ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen stelt het College van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. Daarbij worden eventueel ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleggen met het bestuur van de bij het plan betrokken waterschap. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

8.3 Zienswijzen

Dit wijzigingsplan heeft met ingang van 4 juli 2019 tot 15 augustus 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Hierna is dit wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld.