Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-Omgevingsplan, Hoofdstuk 22h Oirschotsedijk 50 – 50d
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0770.TOBoirschot500120-ONTW

Regels

 
Preambule
Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een ontwikkeling op de locatie Oirschotsedijk 50 – 50d te Wintelre en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22h) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Eersel. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl . Het is met de landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22h van het omgevingsplan van de gemeente Eersel. In de in dit deel weergegeven artikelen moet in de artikel kop na het woord 'Artikel' en de spatie '22h.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22h' gelezen worden.
 
 
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lig, met uitzondering van:
    1. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g. van de Invoeringswet Omgevingswet, voor zover het betreft de gronden ter plaatse van het werkingsgebied ‘milieuzone – spuitzone’.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met de regels in dit TAM-omgevingsplan.
  3. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Oirschotsedijk 50 – 50d te Wintelre, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0770.TOBoirschot500120-ONTW zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
Artikel 2 Begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van de regels in dit TAM-omgevingsplan gelden de begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling. Daarnaast gelden aanvullend de begrippen, zoals opgenomen in Bijlage 1.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit TAM-omgevingsplan. Daarnaast gelden de meet- en rekenbepalingen, zoals opgenomen in Bijlage 2.
Artikel 4 Doelen
 
  1. Dit TAM-omgevingsplan is met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet gericht op het uitoefenen van de bevoegdheden en taken van de gemeente Eersel als bedoeld in artikel 2.1 van de Omgevingswet waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en andere regels die met het oog daarop nodig zijn als bedoeld in artikel 4.2 van de Omgevingswet.
  2. De gemeente Eersel staat voor het buitengebied voor toekomstbestendige gebruiksfuncties en beperking van verstening en (negatieve) milieugevolgen.
 
2 Functies en activiteiten
 
Artikel 5 Agrarisch met waarden – Landschappelijke en natuurwaarden
 
5.1 Toepassingsbereik gebruiksdoel
A. Een werkingsgebied dat op de verbeelding is aangewezen als 'Agrarisch met waarden – Landschappelijke en natuurwaarden' heeft de volgende functies:
  1. agrarisch gebruik;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  3. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  4. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. doeleinden van openbaar nut;
  8. erfbeplanting;
 
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals perceelsontsluitingen en sloten.
 
B. Verhouding tussen doeleinden
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden' is het beleid primair zowel gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw als op de bescherming van de aanwezige landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden.
  
5.2 Specifieke regels over het gebruik
 
A. Verbod
Het is verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest,;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  3. detailhandel;
  4. buitenopslag;
  5. evenementen
  6. mestbewerking.
 
B. Toegestane gebruiksvormen per categorie
  1. Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
  
5.3 Beoordelingsregels bouwwerken
5.3.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de gebruiksdoelen zoals opgenomen in 5.1.
 
5.3.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
    2. het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
    3. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m, (indien en voorzover er sprake is van een bouwwerk);
    4. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3m
  2. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
  3. Bouwwerken ten behoeve van schuilvoorzieningen zijn in kernrandzones toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,5 m en een maximale oppervlakte van 10 m2.
  4. Paardenbakken zijn niet toegestaan.
  5. Veldschuren en andere gebouwen zijn niet toegestaan.
 
5.4 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan door middel van een maatwerkvoorschrift nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing. Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
  
5.5 Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit
 
5.5.1 Vergunningplicht hogere erfafscheiding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om, in afwijking van het bepaalde in artikel 5.3.2, onder a, voor erf- en terreinafscheidingen buiten het werkingsgebied ‘bouwvlak’ een hogere bouwhoogte tot maximaal 2 m toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering aanwezig is;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 5.1;
  5. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
5.5.2 Vergunningplicht minicamping als nevenactiviteit
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een minicamping en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, te gebruiken en te realiseren.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om een minicamping en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen toe te staan bij een agrarisch bedrijf of het werkingsgebied ‘wonen’, waarbij moet worden getoetst aan de volgende beoordelingsregels:
    1. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van:
      • het werkingsgebied ‘bouwvlak’; of
      • tot maximaal 100 m uit het werkingsgebied ‘bouwvlak’, gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak; of
      • op een afstand van 100 m van het (eigen) werkingsgebied ‘wonen’, op een afstand van minimaal 25 m van de woning van derden;
    2. er zijn slechts kampeermiddelen toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto’s, campers en toercaravans) en trekkershutten;
    3. voor trekkershutten geldt:
      • er zijn maximaal 5 trekkershutten toegestaan;
      • trekkershutten zijn uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied ‘bouwvlak’ danwel het werkingsgebied ‘wonen’ toegestaan; indien dit redelijkerwijs niet mogelijk blijkt te zijn, dan zijn trekkershutten op een afstand van 15 m van het werkingsgebied ‘bouwvlak’ danwel het (eigen) werkingsgebied ‘wonen’ toegestaan;
      • de bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag maximaal 30 m² bedragen;
      • de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt 2,2 m respectievelijk 3,5 m;
    4. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;
    5. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het werkingsgebied ‘bouwvlak’, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m² bij 25 kampeerplaatsen en een maximale gezamenlijke oppervlakte van 30 m² bij 15 kampeerplaatsen, waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 5,5 m mag zijn;
    6. de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
    7. voor ondergeschikte en ondersteunende horeca geldt:
      • ondergeschikte en ondersteunende horeca is uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied ‘bouwvlak’ toegestaan;
      • de inpandige oppervlakte bedraagt maximaal 100 m²;
      • de buitenpandige oppervlakte bedraagt maximaal 200 m²;
    8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    10. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    11. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
    12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de (milieu)wetgeving;
    13. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden;
    14. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
5.5.3 Vergunningplicht paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een paardenbak te gebruiken en te realiseren.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om een paardenbak toe te staan, waarbij moet worden getoetst aan de volgende beoordelingsregels:
    1. de paardenbak is voor hobbymatig gebruik;
    2. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd ter plaatse van het werkingsgebied 'bouwvlak' of binnen het werkingsgebied ‘Wonen’;
    3. de paardenbak wordt aansluitend aan het werkingsgebied 'bouwvlak' of het werkingsgebied ‘Wonen’ gesitueerd;
    4. de paardenbak wordt zodanig gesitueerd dat deze landschappelijk wordt ingepast;
    5. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
    6. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m², tezamen met de oppervlakte die binnen het werkingsgebied 'bouwvlak' danwel het werkingsgebied ‘Wonen’ wordt gesitueerd;
    7. er is maximaal één paardenbak per werkingsgebied ‘bouwvlak’ danwel werkingsgebied ‘Wonen’ toegestaan en uitsluitend bij het eigen bouwvlak respectievelijk de eigen woning;
    8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    9. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent kan advies worden ingewonnen bij het waterschap;
    10. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
5.5.4 Vergunningplicht teeltondersteunende voorzieningen
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen te gebruiken en te realiseren.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke, lage tijdelijke alsmede overige teeltondersteunende voorzieningen (TOV) toe te staan, waarbij moet worden getoetst aan de volgende beoordelingsregels:
    1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
    2. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
    3. de oppervlakte van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen bedraagt niet meer dan 10.000 m2;
    4. de voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    5. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 5.1;
    6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    8. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
  
5.5.5 Vergunningplicht uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
A. Aanwijzing vergunningsplichtige gevallen
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
  2. het vellen of rooien van houtgewas;
  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2;
  4. het aanbrengen van lage en hoge (voorzover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen.
 
B. Uitzondering vergunningplicht
Het is toegestaan om werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren welke het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen en welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
 
C. Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in a, onder 1 wordt alleen verleend als:
    1. Er geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen ontstaat
    2. Er geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden plaatsvindt
    3. Er geen blijvende aantasting plaatsvindt van het landschapselement ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’.
 
2. De omgevingsvergunning als bedoeld in a, onder 2, wordt alleen verleend als:
  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’:
    1. moet het verwijderen noodzakelijk zijn
    2. betekent het verwijderen geen onevenredige aantasting van het landschapselement.
 
3. De omgevingsvergunning als bedoeld in a, onder 3 wordt alleen verleend als:
  1. Het aanbrengen van verhardingen noodzakelijk is in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik
  2. Er geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden plaatsvindt.
 
4. De omgevingsvergunning als bedoeld in a, onder 4 wordt alleen verleend als:
  1. De activiteit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf
  2. Rekening wordt gehouden met de landschappelijke waarden als omschreven in 5.1
  3. De oppervlakte van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 10.000 m2 bedraagt.
 
Artikel 6 Groen – Landschappelijke inpassing
 
6.1 Toepassingsbereik gebruiksdoel
Een werkingsgebied dat op de verbeelding is aangewezen als 'Groen – Landschappelijke inpassing’ heeft de volgende functies:
  1. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen, een en ander overeenkomstig het erfbeplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 3 Landschappelijke inpassingsplan;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals doorgangen.
 
6.2 Specifieke regels over gebruik
A Verbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde functies;
  2. het aanleggen van wegen en/of verhardingen.
  
6.3 Beoordelingsregels bouwwerken
6.3.1 Algemeen
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
 
6.3.2 Beoordelingsregels erfafscheidingen
Voor erfafscheidingen gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. een erfafscheiding mag uitsluitend in een open constructie worden opgericht;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.
  
6.4 Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit
6.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
A. Aanwijzing vergunningsplichtige gevallen
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang;
  2. het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang.
 
B. Uitzondering vergunningplicht
Het is toegestaan om werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren welke het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen.
 
C. Beoordelingsregels omgevingsvergunning
1. De omgevingsvergunning als bedoeld in b, onder 1 wordt alleen verleend als:
  1. de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het (agrarische) gebruik, behorende bij de naastgelegen gronden;
  2. er vindt geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing plaats; of
  3. er wordt elders voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
 
2. De omgevingsvergunning als bedoeld in b, onder 2 wordt alleen verleend als:
  1. het verwijderen noodzakelijk is voor het (agrarische) gebruik, behorende bij de naastgelegen gronden;
  2. bij de werkzaamheden geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing plaatsvindt; of
  3. elders wordt voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
 
6.4.2 Omgevingsvergunning voor het wijzigen van de landschappelijke inpassing
Een omgevingsvergunning ten behoeve van de wijziging van het landschappelijk inpassingsplan wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. het gewijzigde landschappelijk inpassingsplan dient gelijkwaardig te zijn aan het in bijlage 3 opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
  2. voldaan wordt aan de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document zoals die geldt op het tijdstip van de ontvankelijke aanvraag van de omgevingsvergunning.
 
Artikel 7 Wonen
 
7.1 Toepassingsbereik gebruiksdoel
Een werkingsgebied dat op de verbeelding is aangewezen als 'Wonen’ heeft de volgende functies:
  1. wonen in woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;
  2. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen, een en ander overeenkomstig het erfbeplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 3 Landschappelijke inpassingsplan;
 
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.
 
7.2 Specifieke regels over het gebruik
 
A Verbod
Het is in ieder geval verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken voor en/of als:
  1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  2. een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.
  
B Toegestane gebruiksvormen
 
7.2.1 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Het is toegestaan om als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie in een gedeelte van een woning en/of bijbehorende bouwwerk een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uit te oefenen, mits wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 150 m2.
  2. De bed&breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden.
  3. Wanneer bed&breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan.
  4. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
  5. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  6. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.
  7. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
  8. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  9. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  10. De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in Bijlage 5 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
 
7.2.2 Minicamping
Gebruik van gronden en bouwwerken voor een minicamping is uitsluitend toegestaan via een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.6.
 
7.2.3 Bed & Breakfast
Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast in een grotere omvang dan genoemd onder 7.2.1 onder 2, is uitsluitend toegestaan via een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.8.
 
7.2.4 Landschapselementen
De functie is mede gericht op behoud van landschapselementen ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’
  
7.3 Beoordelingsregels bouwwerken
7.3.1 Algemeen
Met betrekking tot de op te richten bebouwing gelden de volgende regels:
 
  1. Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de gebruiksdoelen zoals opgenomen in 7.1, zoals woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
7.3.2 Algemene regels voor het bouwen van gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde functies gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. afstand tot de bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, tenzij bij bestaande, legale bebouwing de afstand tot de bouwperceelgrens kleiner is, dan geldt dat als minimale afstand;
  2. afstand tot de as van de als stroomweg aangeduide weg zoals aangegeven op de in de bijlage opgenomen Kaart wegcategorisering bedraagt minimaal 100 m;
  3. afstand tot de as van de als gebiedsontsluitingsweg aangeduide weg zoals aangegeven op de in de bijlage opgenomen Kaart wegcategorisering bedraagt minimaal 20 m;
  4. afstand tot de as van de als erftoegangsweg aangeduide weg zoals aangegeven op de in de bijlage opgenomen Kaart wegcategorisering bedraagt minimaal 15 m;
  5. afstand tot de as van de als onverharde weg aangeduide weg zoals aangegeven op de in de bijlage opgenomen Kaart wegcategorisering bedraagt minimaal 10 m;
 
7.3.3 Woning
De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning:
  1. per werkingsgebied ‘Wonen’ is maximaal één woning toegestaan;
  2. indien en voorzover binnen een werkingsgebied ‘Wonen’ een aanduiding ‘bouwvlak’ is aangegeven, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, tenzij in de regels anders is bepaald;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande goothoogte als maximum:
    1. de maximale goothoogte geldt voor minimaal 60% van de lengte van de goot;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande bouwhoogte als maximum;
  5. de inhoud mag niet meer bedragen dan 650 m3 (excl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken), tenzij:
    1. de bestaande inhoud van de bestaande woning reeds meer bedraagt, welke inhoud dan als maximum geldt;
    2. indien ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume (m3)’ een afwijkende inhoud is aangegeven geldt deze als maximum inhoud;
    3. voorzover het een gesplitste woning betreft, geldt de inhoud van vóór de splitsing voor de gesplitste woningen gezamenlijk als totale maximale inhoud;
    4. in afwijking van het voorgaande: indien het een bestaande (woon)boerderij betreft, dan geldt de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum;
  6. de dakhelling bedraagt niet meer dan 60º;
  7. voor herbouw gelden de volgende aanvullende regels:
    1. de herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
    2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
    3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
  
7.3.4 Bijbehorende bouwwerken bij de woning
De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de woning:
  1. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 150 m2 per hoofdgebouw; tenzij:
    1. de bestaande oppervlakte meer bedraagt, dan geldt de bestaande oppervlakte als maximum.
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak m2 bijgebouwen’ danwel ‘maximum bebouwd oppervlak (m2)’ een afwijkende oppervlakte is opgenomen, dan geldt die oppervlakte als totale maximale oppervlakte per werkingsgebied ‘Wonen’;
  2. De maximale goothoogte bedraagt 3,2 meter;
  3. De maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter;
  4. De dakhelling bedraagt minimaal 0º en maximaal 45º;
  5. De afstand tussen woning en vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 15 meter, tenzij de bestaande afstand meer bedraagt dan 15 meter, dan geldt de bestaande afstand als maximum.
 
7.3.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in 7.1 bedoelde functies gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 4 meter, tenzij de bestaande hoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande bouwhoogte als maximum
  3. Overkappingen mogen worden gebouwd op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, tenzij de bestaande afstand minder dan 3 meter bedraagt, dan geldt de bestaande afstand als minimum;
  4. De oppervlakte van paardenbaken bedraagt maximaal 800 m2 tezamen met het deel dat eventueel binnen het werkingsgebied ‘Agrarisch met waarden – landschappelijke en natuurwaarden’ is gesitueerd.
  
7.4 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan door middel van een maatwerkvoorschrift nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing. Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
  
7.5 Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit
 
7.5.1 Vergunningplicht voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte bijbehorende bouwwerken
Een omgevingsvergunning voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte bijbehorende bouwwerken wordt alleen verleend als voldaan wordt aan de volgende beoordelingsregels:
  1. er kan een bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden toegestaan tot een totaal maximum van 200 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. kan indien sprake is van sloop van voormalige, legale bedrijfsgebouwen elders, een bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden toegestaan tot een totaal maximum van 250 m2;
  3. sloop van cultuurhistorisch waardevolle en monumentale panden is niet toegestaan;
  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  7. bij monumentale panden is een positief advies van de monumentencommissie vereist;
  8. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 4) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
7.5.2 Vergunningplicht voor vergroting inhoud woning
Een omgevingsvergunning voor het vergroten van de inhoud van de woning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan de volgende beoordelingsregels:
  1. vergroten kan tot een maximum inhoud van 850 m3;
  2. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  3. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 150 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  4. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  5. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
  6. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
  7. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  8. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  12. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 4) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
7.5.3 Vergunningplicht afwijking m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde onder 7.3.3 een omgevingsvergunning verlenen teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits aan de volgende beoordelingsregels wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. herbouw van gesplitste boerderij(woningen) is niet toegestaan;
  4. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  5. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  6. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder de herbouw op de betreffende locatie is milieuhygiënische aanvaardbaar;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 4) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
7.5.4 Vergunningplicht verkleinen minimum afstand zijdelingse bouwperceelsgrens woningen en/of bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3.2 teneinde de minimum afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens te verkleinen voor woningen en/of bijbehorende bouwwerken. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  1. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit wordt niet onevenredig aangetast;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  5. bij monumentale panden is een positief advies van de monumentencommissie vereist;
  6. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
  
7.5.5 Vergunningplicht verkleinen minimum afstand van gebouwen tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3.2 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  2. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  3. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  4. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  5. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Omgevingswet, voor wat betreft het onderdeel geluidhinder;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  7. er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
   
7.5.6 Vergunningplicht minicamping als nevenactiviteit
A. het is verboden om zonder omgevingsvergunning een minicamping en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, te gebruiken en te realiseren.
 
B. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om een minicamping en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan in het werkingsgebied ‘wonen’, al dan niet in combinatie met afwijkingen zoals bedoeld in 5.5.2, waarbij moet worden getoetst aan de volgende beoordelingsregels:
  1. Kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de woning van derden;
  2. Slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten per minicamping;
  3. De bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag max. 30 m2 bedragen, de goothoogte max. 2,20 m en de bouwhoogte: max. 3,5 m;
  4. Maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  5. Het bouwperceel, waarvoor de afwijking wordt verleend, mag niet kleiner zijn dan 3000 m2;
  6. Gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het werkingsgebied ‘Wonen’;
  7. De bebouwing vindt plaats binnen de voor deze functie geldende bouwmogelijkheden, met dien verstande dat de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen maximaal 50 m2 mag bedragen;
  8. Ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  9. De verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  11. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  13. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 4) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
7.5.7 Vergunningplicht vergelijkbare activiteit aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 teneinde bedrijven aan huis toe te staan, die qua aard en omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn met de in 7.2.1 toegestane bedrijven maar die niet zijn genoemd in de in Bijlage 5 Staat van bedrijfsactiviteiten, mits:
  1. Omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke terzake deskundige;
  2. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  3. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 4) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
7.5.8 Vergunningplicht bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.3 teneinde als nevenactiviteit bij een hoofdgebouw, bed & breakfast voorzieningen e.d., in een grotere omvang toe te staan, mits aan de volgende beoordelingsregels wordt voldaan:
  1. Deze nevenactiviteit is in de woning en de daarbij behorende aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  2. Wanneer bed&breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. De nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  5. De gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 300 m2;
  6. Ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 10 (éénpersoons)bedden toegestaan; permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  7. De verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  10. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van de Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012 (Bijlage 4) of een vergelijkbaar door de gemeenteraad van Eersel vastgesteld document.
 
Artikel 8 Waarde – Archeologie 4.1
 
8.1 Toepassingsbereik gebruiksdoel
Een werkingsgebied dat op de verbeelding is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4.1' heeft, behalve
de andere daaraan toegekende functies, mede de functie voor behoud en bescherming van waardevolle
verwachte archeologische informatie in de bodem.
 
8.2 Beoordelingsregels bouwwerken
Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waarde - Archeologie 4.1' zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze functie, alsmede ten behoeve van de andere daar aangewezen functies, mits:
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  3. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 500 m².
 
8.3 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De maatwerkvoorschriften zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond
(in situ) worden behouden.
 
8.4 Vergunningsplicht voor afwijken
8.4.1 Vergunningplicht
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de aan deze gronden toegekende functies, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
 
8.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart
De omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
 
8.4.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 8.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
8.5.2 Uitzondering vergunningsplicht
Het onder 8.5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 500 m2;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 8.4.1.
 
8.5.3 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
8.5.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
Artikel 9 Waarde – Archeologie 6
 
9.1 Toepassingsbereik en gebruiksdoel
Een werkingsgebied dat op de verbeelding is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 6' heeft, behalve
de andere daaraan toegekende functies, mede de functie voor behoud en bescherming van waardevolle
verwachte archeologische informatie in de bodem.
 
9.2 Beoordelingsregels bouwwerken
Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waarde - Archeologie 6' zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze functie, alsmede ten behoeve van de andere daar aangewezen functies, mits:
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  3. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 40 cm onder het bestaande maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de functies 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' of 'Agrarisch met' - niet dieper is dan 50 cm onder het bestaande maaiveld, én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 25.000 m².
 
9.3 Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De maatwerkvoorschriften zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond
(in situ) worden behouden.
 
9.4 Vergunningsplicht voor afwijken
9.4.1 Vergunningplicht
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de aan deze gronden toegekende functies, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
 
9.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart
De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
 
9.4.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 9.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
  
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
9.5.2 Uitzondering vergunningsplicht
Het onder 9.5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 40 cm onder het bestaande maaiveld of - voor zover plaatsvindend binnen de werkingsgebieden 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' of 'Agrarisch met' - tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld, én over een maximale oppervlakte van 25.000 m2;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 11.4.1.
 
9.5.3 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
9.5.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
11.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of Wabo, maar in afwijking van dit hoofdstuk 2 Functies en activiteiten, zijn toegestaan. Herbouw van deze bestaande gebouwen is niet toegestaan.
 
11.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen in dit TAM-omgevingsplan worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, omgevingswaarden dan wel overige werkingsgebieden niet meer dan 1 m bedraagt.
 
11.3 Aanwijzing toegestane bouwactiviteiten
  1. Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een mechanische voorziening of technische installatie inclusief bijbehorende onderdelen zoals een omkasting (voor bijvoorbeeld luchtverversing, warmte- en/of koudeopwekking en elektriciteitsopwekkingssystemen) op de grond in het achtererfgebied te realiseren en in stand te houden, met uitzondering van windturbines.
  2. Voor de bouwwerken als bedoeld in het eerste en tweede lid gelden de volgende voorwaarden:
    1. de bouwwerken behoren bij de toegedeelde functie;
    2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter; en,
    3. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2.
 
11.4 Verboden bouwactiviteiten
Het is verboden een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken:
  1. met een andere functie en anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in hoofdstuk 2 Functies en activiteiten;
  2. anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in 11.3.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Verbod
Het is verboden om gronden en/of bouwwerken te gebruiken:
  1. in strijd met de regels van dit TAM-omgevingsplan;
  2. ten behoeve van de beoefening van lawaaisporten
 
12.2 Waterberging
Het is verboden de gronden en bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied 'Wonen - bouwvlak' te gebruiken indien de waterberging niet binnen 3 jaar na inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden. De bergingsopgave wordt daarbij gebaseerd op 0,06 m³ per vierkante meter toekomstig verhard oppervlak, met dien verstande dat de waterbergingsopgave volledig op eigen terrein dient te worden gerealiseerd en vervolgens in stand dient te worden gehouden.
 
12.3 Landschappelijke inpassing
Het is verboden de gronden en bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied ‘Wonen’ ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te gebruiken of (doen) laten gebruiken indien de landschappelijke inpassing conform Bijlage 3 of een soortgelijke landschappelijke inpassing die middels een omgevingsvergunning is toegestaan, niet binnen 3 jaar na inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
 
12.4 Sloop overtollige bebouwing
Het is verboden de gronden en bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied ‘Wonen’ ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te gebruiken of (doen) laten gebruiken indien de bebouwing en verharding zoals aangeduid op de kaart ‘Te slopen bebouwing Oirschotsedijk 50 – 50d’, zoals opgenomen als bijlage 8, niet binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan is verwijderd en verwijderd blijft.
 
12.5 Intrekken milieutoestemmingen
Het is verboden de gronden en bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied ‘Wonen’ ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te gebruiken of (doen) laten gebruiken indien de vigerende milieutoestemmingen voor het paardensportbedrijf niet uiterlijk op het moment van onherroepelijk worden van dit TAM-omgevingsplan ingetrokken zijn.
 
12.6 Parkeren
Het is verboden de gronden en bouwwerken ter plaatse van het werkingsgebied ‘Wonen’ ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ te gebruiken of (doen) laten gebruiken indien niet binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig artikel 14.1 van dit TAM-omgevingsplan worden ingetrokken.
 
12.7 Gebruik ter plaatse van het werkingsgebied 'milieuzone - spuitzone'
12.7.1 Verbod
Ter plaatse van het werkingsgebied 'milieuzone - spuitzone' is het verboden om gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen, anders dan incidentele plant- en problematiekgerichte middelen.
 
12.7.2 Vergunningplicht afwijken ‘milieuzone – spuitzone’
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.7.1 en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toestaan ter plaatse van (een gedeelte van) het werkingsgebied ‘milieuzone – spuitzone’ , mits wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. uit onderzoek is gebleken dat de spuitzone kan worden verkleind al dan niet in combinatie met het treffen van maatregelen die de drift beperken ten behoeve van het bereiken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; en/of
  2. er sprake is van gewijzigde wet- en regelgeving, waardoor het hanteren van een spuitzone niet of niet meer in zijn geheel noodzakelijk is; en/of
  3. het aanwezige agrarische bedrijf gesaneerd is en planologisch uitgesloten is dat een exploitatie met (mogelijk) gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen op de betreffende gronden toegestaan is.
 
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
 
13.1 Geluidzone – luchtvaart grondgeluid
13.1.1 Verbodsbepaling
In afwijking van het overige in het plan bepaalde is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen of geluidsgevoelige terreinen aan te leggen, in te richten of te gebruiken ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - luchtvaart grondgeluid', te weten de geluidzone behorende bij het grondgeluid van het vliegveld, tenzij:
  1. het een bestaand gebruik betreft;
  2. de gronden tevens zijn aangeduid als ‘geluidzone – verhoogde geluidbelasting’, in welk geval het bepaalde onder 13.2 geldt.
 
13.1.2 Vergunningplicht afwijken ‘geluidzone – luchtvaart grondgeluid’
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1.1 en het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige objecten en/ of het aanleggen, inrichten of gebruiken van geluidsgevoelige terreinen toestaan , mits wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. Er is sprake van een nieuw vastgestelde geluidzone grondgeluid van het vliegveld;
  2. Er is sprake van een nieuw vast te stellen geluidzone grondgeluid van het vliegveld;
  3. Er is sprake van een specifiek onderzoek, waaruit blijkt dat de afwijking voor een concreet initiatief bijdraagt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
 
13.2 Geluidzone – verhoogde geluidbelasting
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – verhoogde geluidbelasting’ is het oprichten van een nieuwe woning toegestaan indien:
  1. er sprake is van minimaal één geluidsluwe gevel;
  2. uit nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevel(s) blijkt dat de binnenwaarde in geluidgevoelige ruimten maximaal 33 dB bedraagt.
 
13.3 Luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden', is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogten (uitgedrukt in meters boven NAP) zoals aangegeven op de Kaarten Obstakelbeheergebieden (Bijlage 6) in verband met de Vliegfunnel, IHCS en ILS, uitsluitend toegestaan indien voorafgaand aan de vergunningverlening uit een schriftelijk advies van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, blijkt dat de bouwhoogte geen gevaar vormt voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven.
 
13.4 Milieuzone - vogelbeheersgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - vogelbeheersgebied' zijn oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare, natuurbeschermingsgebieden, vogelbeschermingsgebieden, vishouderijen met extramurale bassins, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties uitsluitend toegestaan indien dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie.
 
13.5 Overige zone - beperkingen veehouderij
13.5.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij':
  1. is uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan;
  2. is toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij niet toegestaan.
 
13.5.2 Bouwregels
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' geldt in afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen dat:
    1. de oppervlakte van de gebouwen binnen een bestemmings-/bouwvlak waarbinnen een veehouderij(tak) is gelegen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), ten hoogste de omvang heeft van de gebouwen die
      • op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
      • gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
      • die zijn gebaseerd op een een vóór 21 september 2013 ingediend volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
    2. de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een bestemmings-/bouwvlak waarbinnen een veehouderij(tak) is gelegen, ten hoogste de omvang heeft van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die:
      • op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
      • gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
      • die zijn gebaseerd op een een vóór 21 september 2013 ingediend volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
  2. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien de binnen het bestemmings-/bouwvlak gelegen veehouderij(tak) een grondgebonden veehouderij is.
 
13.6 Overige zone - kwetsbare soorten
13.6.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kwetsbare soorten' is het beleid gericht op behoud van de biotoop van amfibieën (door bescherming van poelen, verspreide bomen, struwelen), kleine zoogdieren (door bescherming van ruigten, struwelen, houtsingels, ruige slootkanten), planten (goede waterkwaliteit, geen verstoorde bodem), dagvlinders (door bescherming van kleinschalig landschap, kruiden- en bloemrijke perceelsranden en bermen, ruigten en soortenrijke overgangssituaties van grasland naar struweel of bos), (struweel)vogels (door bescherming van bosjes, houtwallen, hagen, kruidenrijke bermen en perceelsranden).
 
13.6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Verboden werken en werkzaamheden:
Het is verboden op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kwetsbare soorten' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het dempen van poelen, sloten en greppels.
  2. Het diepwoelen, diepploegen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond
b. Uitzonderingen:
Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de functie van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de functie;
  2. krachtens een verleende vergunning reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  4. onderdeel zijn van de realisatie van het in bijlage 3 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan.
c. Toelaatbaarheid:
  1. De onder a. genoemde vergunning wordt slechts verleend indien verzekerd is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en aardkundige, hydrologische, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de gronden.
  2. Alvorens te beslissen over de verlening van de omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op de hydrologische waarden.
 
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Specifieke beoordelingsregels parkeeractiviteiten en laden en lossen
14.1.1 Beoordelingsregels
A. Parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan;
  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan;
  3. Aan het voorgaande (in voldoende parkeergelegenheid voorzien) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan;
  4. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt bij de vergunningverlening rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels;
  5. De parkeervoorzieningen die zijn aangelegd om te voldoen aan het bepaalde onder a en b dienen in stand te worden gehouden;
  6. Bij de aanvraag zijn de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw aan te leggen parkeergelegenheid en/of laad- en losruimte; en
    • een parkeerbalans en toelichting hierop.
 
B. Ruimte voor laden en lossen van goederen
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende beoordelingsregels:
  1. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  2. De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden;
  3. Bij de aanvraag zijn de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw aan te leggen laad- en losruimte; en
    • een beschrijving van de (aantallen) vervoersbewegingen in geval van een laad- en losactiviteit.
 
14.1.2 Uitzondering vergunningplicht parkeren en laden en lossen
Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het voorgaande, tevens een omgevingsvergunning verlenen, indien:
  1. het voldoen aan de voorgaande beoordelingsregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie als bedoeld in hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtswege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.