Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kom Vessem, D'n Grote Aard ten zuiden van 4
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0770.BPVgroteaard5023-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
Het bestemmingsplan ‘Kom Vessem, herziening D’n Grote Aard ten zuiden van 4’ met identificatienummerNL.IMRO.0770.BPVgroteaard5023-ON01
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels wordengesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengebouwd:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstandedat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
 
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woningen daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
 
1.7 achtergevelrooilijn:
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding isaangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonderbijbehorende bouwwerken - alsmede het verlengde daarvan.
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren; nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • kassenbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf.
 
1.9 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegeremenselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- ofbestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installerenen/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroependaaronder niet begrepen.
 
1.13 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.14 bedrijfsgebouw:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) éénpersoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.16 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan debovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.
 
1.17 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.
 
1.18 bestaand:
  1. a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
 
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.21 bijhorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouwverbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.22 bos:
één of meer bomen, hakhout, boomvormers of andere houtachtige gewassen die onderdeel uitmaken van eenhoutwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken of een beplanting van bosplantsoen, inclusief dedaarbij behorende kruid- en struiklaag, waarbij wordt verstaan onder:
  1. kruidlaag: de laag planten tot 135 cm hoog;
  2. struiklaag: de laag van 135 tot 800 cm hoog;
  3. boomlaag: de laag vanaf 800 cm hoog.
 
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwenen bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect metde grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruikdat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeertot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of dearchitectuur.
 
1.29 dak:
een gesloten bovenbeëndiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
 
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren vangoederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in deuitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.31 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zijbedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoalsescortservices en bemiddelingsbureaus.
 
1.32 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan istoegestaan.
 
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimtevormt.
 
1.34 huishouden:
één persoon of meerdere personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlingeverbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
 
1.35 gestapeld:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningenen/of bijzondere woonruimten.
 
1.36 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstigebestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemminghet belangrijkst is.
 
1.37 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, diewordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.38 lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten inde vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten- functiemenging.
 
1.39 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels vanbelendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.40 parkeerbeleidsplan:
parkeerbeleidsplan gemeente Eersel, vastgesteld op 27 februari 2014, dan wel de rechtsopvolger hiervan.
 
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
 
1.42 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiektoegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aananderen (prostitutie).
 
1.43 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was,seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onderseksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.44 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigendan wel aanlokken.
 
1.45 twee-aaneen:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbijonderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
 
1.46 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingseperceelsgrenzen.
 
1.47 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
 
1.48 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
 
1.49 water:
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook alsdeze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.50 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging enwaterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging eninfiltratie van hemelwater.
 
1.51 wonen:
het bewonen van een woning/wooneenheid.
 
1.52 woning/wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting vanéén huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishoudenvormen.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
 
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
 
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel,voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van diebestemming.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.6 de verticale diepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellenconstructiedeel.
 
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, metuitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op hetgemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van dieweg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
2.12 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten,pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q.bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
   
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. lichte bedrijvigheid op de begane grond, genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  4. tuinen, erven en verhardingen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bouwvlak is niet meer dan één woning toegestaan, waarbij de aangegeven bebouwingstypologie dient te worden aangehouden:
    1. vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’;
  2. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon en/of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    2. Een erker mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;
    3. De breedte van de overschrijding mag in totaal niet meer dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw bedragen;
    4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter;
  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven;
  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  7. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
 
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd;
  2. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot 3 m achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan;
  4. Het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag maximaal 50% per bouwperceel bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 120 m² per bouwperceel;
  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m;
  6. Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
    1. Van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna;
    2. Indien bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in de perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3,2 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde;
    3. Indien bijbehorende bouwwerken aan weerszijden van de perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,5 m.
 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
 
3.2.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of worden gebouwd mag binnen het bouwvlak ondergronds gebouwd worden en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  2. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouw van een praktijkruimte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor de bouwvan één praktijkruimte aansluitend aan een woning, in samenhang met omgevingsvergunning als bedoeld in artikel3.5 onder a. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
  1. De vloeroppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande, dat ten hoogste 50% van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden bebouwd;
  2. Bebouwing dient op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd;
  3. De bebouwing dient te zijn georiënteerd op en rechtstreeks bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg;
  4. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. De bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid
Binnen de voor 'Wonen' aangewezen gronden is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en lichtebedrijvigheid toegestaan bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  4. Detailhandel is niet toegestaan;
  5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  6. De lichte bedrijvigheid dient te zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging.
 
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting hemelwater
Het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ is enkel toegestaan indien:
  1. Hemelwater, afkomstig van daken van woningen, bijgebouwen en erfverhardingen op eigen terrein wordt geborgen dan wel wordt geïnfiltreerd, waarbij een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 60 m3 per 1000 m2 dakvlak dient te worden gerealiseerd binnen 6 maanden na het in werking treden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouw;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag een alternatieve hemelwatervoorziening op eigen terrein worden gerealiseerd, mits deze aantoonbaar minimaal gelijkwaardig is.
 
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop
Het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is enkel toegestaan indien debebouwing, zoals aangegeven in Bijlage 2, volledig is gesloopt binnen 6 maanden na het in werking treden van deomgevingsvergunning voor de activiteit bouw, doch uiterlijk binnen 12 maanden na onherroepelijk worden vanhet bestemmingsplan.
 
3.4.4 Voorwaardelijke saneringsverplichting
Het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken conform de bestemming ‘Wonen’ is uitsluitend toegestaanindien de verontreinigde grond, aldus aangetoond middels het verkennend bodemonderzoek, volgens een doorde provincie goedgekeurd saneringsplan of BUS-melding in de categorie immobiel zijn gesaneerd.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
  1. van het bepaalde in 3.4.1 onder a voor één praktijkruimte met een maximale oppervlakte van 100 m2 aansluitend aan een woning, in samenhang met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 3.3.1, mits het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  2. van het bepaalde in lid 3.1 onder c juncto het bepaalde in lid 3.4.1 onder f voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet wordt genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten bedrijfsactiviteiten.
 
Artikel 4 Waarde – Archeologie 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomendebestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologischeinformatie in de bodem.
 
4.2 Bouwregels
Binnen de voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan gebouwen enbouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van deandere daar voorkomende bestemmingen, mits:
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
  3. de bodemverstoring als gevolg van het bouwen niet dieper is dan 30 cm onder het bestaande maaiveld én de omvang van de bodemingreep niet groter is dan 500 m².
 
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen enbouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is geblekendat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) wordenbehouden.
 
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde inartikel 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de opdeze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, datde archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften wordenverbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te bepalen kwalificaties.
 
4.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart
De omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeftovergelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naarhet oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgesteldearcheologische beleidsadvieskaart.
 
4.4.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 4.4.1 winnen zij schriftelijk adviesin bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geenonevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welkevoorwaarden dienen te worden gesteld.
 
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende anderewerken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
4.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld én over een maximale oppervlakte van 500 m2;
  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 4.4.1.
 
4.5.3 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering deaanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereikenkunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
4.5.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag adviesin van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geenonevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaardendienen te worden gesteld.
 
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Vervallen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming‘Waarde - Archeologie 4.1’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer)aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde – Cultuurhistorie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomendebestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundigwaardevolle elementen (monumenten en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen), patronen(beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, met ter plaatsevan de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' de rijksmonumenten, ter plaatse van deaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' de gemeentelijke monumenten en ter plaatsevan de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals vastgelegd inBijlage 3 Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen Vessem.
 
5.1.2 Waarden
Bij nieuwbouw, vervanging, verbouwing en uitbreiding van hoofdgebouwen worden de karakteristieken enwaarden gerespecteerd, zoals beschreven in het Beeldkwaliteitplan dat als Bijlage 4 bij deze regels is opgenomen.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag worden gebouwd overeenkomstig onderliggendebestemmingen en rekening houdend met de waarden zoals genoemd in artikel 5.1.2 en de onderstaandebepalingen.
 
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, binnen de voor 'Waarde -Cultuurhistorie' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:
  1. Bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, zijn enkel toegestaan indien deze overeenkomstig onderliggende bestemmingen mogelijk zijn.
  2. Bijbehorende bouwwerken inclusief overkappingen, dienen op een afstand van ten minste 5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen, achter de achtergevel dienen te worden gebouwd.
 
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen vanbebouwing. Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van deaantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en hun omgeving en ten behoeve van het behoud enherstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Vervallen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitiefcultuurhistorisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische waarden (meer)aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegevenof alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebieden
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden', is het bouwen van gebouwenen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogten (uitgedrukt in metersboven NAP) zoals aangegeven op de Kaarten Obstakelbeheergebieden (Bijlage 5) in verband met de Vliegfunnel,IHCS en ILS, uitsluitend toegestaan indien voorafgaand aan de vergunningverlening uit een schriftelijk advies vanhet Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, blijkt dat debouwhoogte geen gevaar vormt voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven.
 
8.2 milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt als aanvullend doeleind debescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkende goothoogte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
  1. van het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van gebouwen en toestaan dat de goothoogte van gebouwen plaatselijk wordt verhoogd, mits:
    1. de maximale lengte van de verhoging van de goot niet meer dan 20% van de lengte van de desbetreffende goot bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale goothoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  2. de onder a genoemde omgevingsvergunning voor afwijking kan uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1Parkeren en laden/lossen
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen vaneen omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoendeparkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
 
10.1.1 Parkeergelegenheid
  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel;
  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak en/of bouwperceel;
  3. Aan het voorgaande (in voldoende mate parkeergelegenheid aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan;
  4. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels.
 
10.1.2 Ruimte voor laden en lossen van goederen
  1. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  2. De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.
 
10.1.3 Afwijkingsmogelijkheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:
  1. het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:‘Kom Vessem, D'n Grote Aard ten zuiden van 4’.