Plan: | Kom Eersel, herziening Dreef 8 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0770.BPEdreef82027-ONTW |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Kom Eersel, herziening Dreef 8" van de gemeente Eersel.
Op het adres Dreef 8 te Eersel staat een gedateerde, vrijstaande woning. De eigenaar wenst de woning te slopen en te vervangen door een nieuwe woning. De nieuwe woning wordt in ieder geval groter dan de huidige en zal deels gerealiseerd worden buiten het vigerende bouwvlak. Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan.
De gemeente Eersel heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het realiseren van het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie F, nummer 3238.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.274 m².
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Eersel, eerste herziening", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 september 2013.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Binnen het plangebied vigeert de bestemming 'Wonen - 1'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen met aan huis verbonden beroepen, alsmede voorzieningen voor verkeer en verblijf, tuinen, erven en verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Rondom de bestaande woning is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen een hoofdgebouw met een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter is toegestaan. De initiatiefnemer wil een woning bouwen die groter is dan het vigerende bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woning zullen lager zijn dan het vigerende bestemmingsplan toestaat.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Om deze reden wordt een procedure voor de herziening van het bestemmingsplan doorlopen.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied en de directe omgeving.
Onderstaande afbeeldingen en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
WIJDERE OMGEVING
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied ligt aan de noordoostkant van de kern Eersel in de wijk Molenakkers; een van de eerste planmatige uitbreidingswijken van het dorp, daterend uit de jaren '70 van de vorige eeuw. In de oosthoek ligt een viertal kleine woonerven met vrijstaande woningen. Het plangebied ligt aan het meest noordelijk gelegen woonerf.
Ontsluiting
Het plangebied ligt direct aan de wijkontsluitingsweg Dreef en is ontsloten op het woonerf. De Dreef en Lindestraat vormen de verbinding met het dorpshart. Tevens zijn de N397 aan de oostzijde en de N284 aan de noordzijde van de kern bereikbaar. Nog verder naar het noorden ligt de rijksweg A67.
Bebouwing en functies
In het plangebied staat op dit moment een vrijstaande woning uit 1979. De woning bestaat uit één laag met een kap. Aan het woonerf staan nog drie andere vrijstaande woningen op ruime, groene kavels.
BESTAANDE WONING GEZIEN VANAF DREEF RICHTING ZUIDEN
De wijk Molenakkers strekt zich uit ten zuidwesten van het plangebied en kent overwegend een woonfunctie. De bebouwing hier bestaat met name uit vrijstaande en twee-onder-een-kap-woningen van twee lagen met kap. Direct ten westen van het plangebied is enkele jaren geleden een blok patiobungalows gerealiseerd met een hoogte van 3 à 4 meter en een plat dak.
Ten noorden van de wijk ligt het tenniscentrum van Eersel met tien buitenbanen. Nog verder richting het westen ligt het bedrijventerrein Mortelveld / Molenakkers-Noord. Hier zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle bedrijven.
Aan de oostzijde van de provinciale weg N397 ligt het agrarische buitengebied. Ter hoogte van het plangebied ligt een boomkwekerij. Tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en woningen wordt een zogenaamde spuitzone van 50 meter aangehouden. De nieuwe woning ligt buiten deze spuitzone, op een afstand van ruim 100 meter tot de boomkwekerij.
Groen en water
De tuin behorend bij de woning bestaat uit een gazon dat omzoomd is met een stevige groensingel op de zuidelijke en oostelijke perceelgrenzen en een haag op de noordelijke en westelijke perceelgrenzen. Binnen deze groene omkadering van het plangebied staan enkele volwassen bomen.
De wijk Molenakkers is aan de oostzijde afgeschermd van de provinciale weg N397 door een groenzone met bomenrijen. Voorts is enkele jaren geleden een geluidswal aangelegd langs de weg om geluidsoverlast in de woonwijk tegen te gaan.
Tussen onderhavig woonperceel en de weg Dreef ligt een plantsoenstrook bestaande uit gazon met bomen. Samen met de tuinen zorgt dit voor een groene uitstraling in dit deel van de wijk.
In de tuin ligt een kleine vijver. Daarnaast is er geen oppervlaktewater in en rondom het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt het feitelijke plan beschreven. Er is nog geen concreet bouwplan uitgewerkt. Derhalve is volstaan met het stedenbouwkundige kader, waarbinnen de woning gerealiseerd dient te worden. Daarnaast zijn de onderdelen verkeer en parkeren en groen en water beschreven.
Het stedenbouwkundige kader is weergegeven op onderstaande afbeelding.
STEDENBOUWKUNDIG KADER
Plangebied
Het perceel ligt op de hoek van de straat Dreef en het woonerf. De voorzijde van het perceel ligt aan het woonerf. Het perceel is circa 54 meter breed en 42 meter diep. De oppervlakte van het perceel bedraagt 2.274 m².
Bouwvlak en bouwmassa
In overleg tussen de gemeente en de opdrachtgever is een bouwvlak overeengekomen dat op een afstand van 4 meter uit de zijdelingse perceelgrenzen ligt. De afstand van de voorgevel tot de voorste perceelgrens dient minimaal 5 meter en maximaal 8 te bedragen. Het bouwvlak is niet dieper dan 25 meter. In dit bestemmingsplan is het bouwvlak conform deze afmetingen opgenomen.
Om te voorkomen dat het perceel te vol gebouwd wordt, is een maximaal bebouwingspercentage voor het hoofdgebouw van 35% van het bouwperceel vastgesteld.
Binnen het bouwvlak is een differentiatie van de bouwmassa gewenst. De tweede bouwlaag dient derhalve minimaal 10 meter uit de zijdelingse perceelgrenzen te blijven. Aan de voorzijde wordt een afstand van minimaal 6 meter tot de perceelgrens aangehouden. De diepte van de tweede bouwlaag is maximaal 20 meter. Om een goede verhouding in het bouwvolume te verzekeren mag de oppervlakte van de tweede bouwlaag maximaal 12% van de perceeloppervlakte bedragen. Deze differentiatie is opgenomen in de regels en verbeelding.
De maximale goothoogte van de eerste bouwlaag bedraagt 3,5 meter en van de tweede bouwlaag 7 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter.
Bijbehorende bouwwerken
Bij de nieuwe woning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 120 m². De bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de voorgevellijn van de woning te worden gerealiseerd en één zijstrook dient vrij te blijven van bijbehorende bouwwerken. Daartoe is op de verbeelding een zone opgenomen waarin bijbehorende bouwwerken toegestaan zijn.
Het plan omvat het vervangen van een bestaande woning. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Er is derhalve ook geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor een woning wordt uitgegaan van gemiddeld zes verkeersbewegingen per etmaal. Dit aantal kan zonder meer via de Dreef worden afgewikkeld.
Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het beleid alsmede parkeernormen. Hierin is opgenomen dat voor een vrijstaande koopwoning in de zone 'rest bebouwde kom' een norm van 2,5 parkeerplaatsen geldt. Omdat het aantal woningen niet toeneemt is er geen sprake van een toename van de parkeerbehoefte. Het plangebied biedt voldoende ruimte om aan de gestelde parkeernorm te voldoen.
Binnen het plangebied staat op dit moment erfbeplanting in de vorm van struiken en enkele bomen. Op de natuurwaarden van deze erfbeplanting wordt nader ingegaan in paragraaf 5.2.3. Deze erfbeplanting zal (deels) worden verwijderd. Nadat de nieuwe woning is gerealiseerd wordt nieuwe erfbeplanting aangebracht.
De bestaande vijver zal gedempt worden. Het plan voorziet niet in de aanleg van noemenswaardig oppervlaktewater.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur. Het plan heeft geen enkel raakvlak met één van deze belangen.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
Conclusie
Het Barro is niet rechtstreeks van toepassing op het plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en dat - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Het plan omvat de vervanging van een bestaande woning door een nieuwe woning. Per saldo worden derhalve geen woningen toegevoegd, zodat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.
Het plangebied ligt in Eersel, een 'kern in het landelijk gebied'. Conform het structuurvisiebeleid moeten deze kernen voorzien in de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar locaties binnen het bestaande ruimtebeslag van de betreffende kern.
Het plan behelst slechts een beperkte herziening van het bestemmingsplan waarbij geen extra woningen worden toegestaan. De nieuwe bebouwing past qua aard, schaal en functie bij de omgeving.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Het plangebied ligt geheel binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van de kom Eersel. Er moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop:
Er is sprake van vervangende nieuwbouw. Per saldo worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Deze ontwikkeling staat derhalve los van de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte 2014.
Door de gemeente Eersel is op 3 april 2012 de Structuurvisie 2011 vastgesteld. Het plan betreft de vervangende nieuwbouw van één woning. Er worden per saldo geen woningen toegevoegd. Voor vervangende nieuwbouw is in de Structuurvisie 2011 geen beleid opgenomen.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie 2011 van de gemeente Eersel.
De Welstandsnota 2013 van de gemeente Eersel is op 1 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De locatie ligt binnen de aanduiding 'Woonwijk'. Binnen deze categorie is sprake van een 'licht' toetsniveau aan het welstandsbeleid: een marginale toets op diverse aspecten aan de uitgangspunten. Er wordt een basiskwaliteit gevraagd. Afwijkingen van de criteria zijn mogelijk wanneer deze bijdragen aan de beeldkwaliteit van het plan en de directe omgeving. De volgende criteria zijn relevant voor dit plan:
Ligging
Massa
Architectonische uitwerking
Materiaal- en kleurgebruik
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Tritium Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Dreef 8 te Eersel" (4 december 2014, 1411/069/DB-01). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.
Tritium Advies concludeert dat "zowel de boven- als ondergrond niet verontreinigd is met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, minerale olie en tetrachlooretheen. De aangetoonde gehaltes zijn echter dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor het plan.
Voor de volledigheid wordt wel opgemerkt dat ter plaatse van de locatie in het diepe grondwater (> 10 m -mv) een omvangrijke verontreiniging met VOCI is. Omdat op deze locatie een waterput aanwezig is, wordt ontraden om het grondwater uit de put te gebruiken.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. De analyseresultaten van de grond zijn indicatief vergeleken met de hergebruikswaarden uit het Besluit bodemkwaliteit. De indicatie van de kwaliteitsklasse(n) is weergegeven in hoofdstuk 5 [van het rapport "Verkennend bodemonderzoek Dreef 8 te Eersel (4 december 2014, 1411/069/DB-01)]."
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
bedrijf | SBI-code | categorie | richtafstand | werkelijke afstand | ||||
Mortel 4: tennisbanen (met verlichting) | 931 F | 3.1 | 50 m | 70 m | ||||
Kuilenhurk 7: Gamma bouwmarkt | 4752 | 2 | 30 m | 217 m | ||||
Nieuwstraat 75-77: Scandinavian Tobacco Group | 120 | 4.1 | 200 m | 300 m |
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Het plan omvat geen nieuwe kwetsbare objecten. Op basis van de Risicokaart Nederland is bovendien geconstateerd dat het plangebied niet in de nabijheid van risicovolle activiteiten ligt. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan betreft de vervangende nieuwbouw van één woning. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd. In het kader van de Wet geluidhinder moet de nieuwe woning echter wel gezien worden als een nieuw geluidgevoelig object.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de provinciale weg N397. Om de gevelbelasting van de nieuwe woning inzichtelijk te maken heeft DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onder de Dreef 8 te Eersel, wegverkeer" (4 december 2015, 20151421-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
DPA Cauberg-Huygen concludeert dat ten gevolge van het wegverkeer op de N397 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting ten gevolge van de N397 bedraagt 46 dB. De cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de N397 en op de Dreef bedraagt 51 dB exclusief reductie Wet geluidhinder.
Voor de realisering van een woning op deze locatie wordt door de Wet geluidhinder geen restrictie gesteld.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat de vervangende nieuwbouw van één woning, er worden derhalve per saldo geen woningen toegevoegd. Het betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2015, 2020 en 2030 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.
Onderstaande afbeeldingen geven de resultaten van de monitoringstool voor de stoffen PM10 en NO2 voor het jaar 2020 weer.
NSL-MONITORINGSTOOL (2020)
Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.
Het plan valt onder de activiteit D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Omdat de omvang van het plan ruimschoots onder de drempelwaarde van 2.000 woningen voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten ligt en gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
De gemeente Eersel heeft voor haar grondgebied de Erfgoedverordening 2011, met bijbehorende kaarten vastgesteld. Onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de archeologische beleidskaart.
UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART GEMEENTE EERSEL
Uit de kaart volgt dat het gehele plangebied ligt in een gebied zonder archeologische verwachting (categorie 7). Hiervan is vastgesteld dat de archeologische verwachting of archeologische waarde niet meer aanwezig zijn. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zelf en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
In de PAS is rekening gehouden met een autonome economische groei van 2,5% per jaar. De herbouw van de woning behoort tot de autonome groei. Een nadere beoordeling aan de PAS is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.
Soortenbescherming
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het vervangen van een vrijstaande woning door een nieuwe woning. Het perceel is momenteel in gebruik als tuin. Ten behoeve van de planologische procedure is het nodig te onderzoeken of er beschermde planten en/of dieren op de locatie aanwezig zijn en op welke wijze de ontwikkeling hierop effect heeft.
Staro Natuur en Buitengebied heeft een quickscan naar de natuurwaarden uitgevoerd: rapport "Toets flora en fauna, Dreef 8 te Eersel" (8 december 2015, 15-0266). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.
In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor die vermeld staan in de tabellen van de Flora- en faunawet. Algemeen geldt dat bomen en struiken buiten het broedseizoen (half maart tot en met half juli) gerooid en/of gesnoeid dienen te worden om negatieve effecten ten aanzien van broedende vogels te voorkomen.
Alpenwatersalamander
Er kan niet uitgesloten worden dat de Alpenwatersalamander voortplantings-, land- en winterhabitat heeft in de vijver in het plangebied. Om te voorkomen dat er negatieve effecten optreden ten aanzien van de mogelijk voorkomende Alpenwatersalamander dient er gewerkt te worden volgens een goedgekeurde gedragscode, zoals de Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen. Daarin staat vermeld dat het verwijderen van bovengrond en andere graafwerkzaamheden plaats dient te vinden buiten de overwinteringsperiode van de soort (1 november - 1 april). Het dempen van de vijver dient uitgevoerd te worden in de periode dat de Alpenwatersalamander niet in het water verblijft. Dat betekent dat dit het beste kan worden uitgevoerd tussen november en februari.
Huismus en gierzwaluw
Mogelijk zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van huismussen en nestplekken van de gierzwaluw aanwezig aan de woning. Deze zijn jaarrond beschermd. De opdrachtgever zal tijdelijke mitigerende maatregelen treffen door de oude woning vóór het broedseizoen ongeschikt te maken voor de huismus en gierzwaluw en door in de tuin een twintigtal broedlocaties in te richten. De tijdelijke voorzieningen worden voor deze soorten ook als permanente oplossing geaccepteerd.
Vleermuis
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten tot gevolg ten aanzien van het foerageergebied. De woning biedt echter ook mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Deze zijn jaarrond beschermd. Als mitigerende maatregel zal de opdrachtgever vier groepen van tijdelijke kasten plaatsen aan geschikte bomen op het terrein. Iedere groep bestaat uit één meerlaagse kraamkast en twee standaard vleermuiskasten. Na het ophangen van de kasten dient de bebouwing ongeschikt gemaakt te worden voor vestiging van vleermuizen.
De mitigerende maatregelen zijn nader beschreven in bijlage 4. De bescherming van deze soorten en hun leefgebied is hiermee voldoende zekergesteld in het kader van dit bestemmingsplan.
Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het bestemmingsplan. Wel dienen de volgende aanbevelingen in het kader van de omgevingsvergunning voor het slopen / de uitvoering van werkzaamheden te worden nageleefd:
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Het verharde oppervlak neemt toe met minder dan 2.000 m². Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2.000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. De gemeente Eersel volgt dit beleid. Voor dit plan hoeft derhalve geen voorziening voor de hemelwaterberging gerealiseerd te worden.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Dreef geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd. Dat wil zeggen, zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Het project betekent geen toename van het aantal woningen ten opzichte van hetgeen op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan. De eigenaar van het perceel is voornemens zelf in de nieuwe woning te gaan wonen, waarmee is aangetoond dat sprake is van een project dat voorziet in een actuele behoefte.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling (vervangende nieuwbouw) behoort niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten, want bij vervangende nieuwbouw is de nieuw te bouwen woning te beschouwen als bestaande bebouwing. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde.
Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden binnen het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Wonen - 1 (artikel 3)
De woning met het bijbehorende perceel ligt geheel binnen deze bestemming. In dit artikel zijn regels opgenomen over bouwen en gebruik. De regels sluiten aan bij de regels van het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 4)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 5)
Dit artikel bevat de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel 6)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene afwijkingsregels (artikel 7)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 8)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 9)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn: