Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landgoed Heijbroeck (herziening)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0770.BPBhzlgheijbr0022-VAST

Artikel 11 Waarde - Archeologie laag

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie Laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
 

11.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van bouwwerken met een diepte van meer dan 0,3 meter onder maaiveld, bestaat de verplichting de vrijgelegde vlakken tijdens en na de graafwerkzaamheden te laten inspecteren door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Inspectie door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.3.1 Werk en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie Laag' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren.

11.3.2 Uitzonderingen

Het in lid artikel 11 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. binnen een afstand van niet meer dan 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.
 

11.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid artikel 11 lid 3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de vrijgelegde vlakken tijdens en na de graafwerkzaamheden worden geinspecteerd door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  2. Inspectie door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid artikel 11 lid 3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    1. naar ligging wordt verschoven;
    2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    3. wordt verwijderd voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.