Herziening Landgoed de Panberg

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0770.BPBherzpanberg0049-ONTW
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

Artikel 4 Recreatie

Artikel 5 Verkeer

Artikel 6 Water

Artikel 7 Wonen - Landgoed

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4.1

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

Artikel 11 Waarde - Landgoed

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Artikel 15 Slotregel

 

 

 

Bijlage:

Staat van bedrijfsactiviteiten

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan 'Herziening Landgoed de Panberg' met identificatienummer NL.IMRO.0770.BPBherzpanberg0049-ONTW van de gemeente Eersel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

bebouwing:

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bestaand:

t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

t.a.v. gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals legaal aanwezig op zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij

overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen.

 

extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied.

 

extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

horecabedrijf:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

a horecabedrijf categorie A

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;

 

b horecabedrijf categorie B een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;

 

c horecabedrijf categorie C

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;

 

d horecabedrijf categorie D

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;

 

e horecabedrijf categorie E

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek.

houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd

duurzaam beheer van bos.

 

landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

 

natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

 

ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

 

overkapping/carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik.

 

streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd.

 

verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.

 

watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang.

 

water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhoudingsbelang dienen, zoals al het oppervlaktewater zo-als sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidentele of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltra-tie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoor-zieningen, gemalen, inlaten etc.

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.

 

peil:

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Natuur

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos en bosschages ter plaatse van de aanduiding 'bos';

  4. het als zodanig instandhouden van de beboste en niet-beboste gedeelten;

  5. behoud en bescherming van aardkundige waarden;

  6. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  8. extensief recreatief medegebruik;

  9. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

  10. een watertoren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - watertoren';

  11. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden.

 

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

  1. bescherming van waarden: Binnen de bestemming Natuur is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.

  2. landschapselementen: De bestemming is mede gericht op behoud van landschapselementen.

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen: De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

  4. extensief recreatief medegebruik: Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering en dergelijke

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte van schuilvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m2.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.2.2 onder c teneinde een watertoren op te richten, hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  1. De watertoren mag uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - watertoren'.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 m.

  3. De voorziening moet zorgvuldig landschappelijk worden ingepast.

  4. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het gebied aanwezige waarden.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt onder in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. voor lawaaisporten;

  3. voor verblijfsrecreatie.

 

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.5.1 Werken en werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verwijderen van houtopstanden;

  2. het diepploegen en diepwoelen van de bodem;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen;

  4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen.

  1. In afwijking van het bepaalde onder a is het, ter plaatse van de aanduiding 'bos' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang;

  2. het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang.

 

3.5.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

 

3.5.4 Toetsingscriteria

Ten behoeve van de belangenafweging zijn de volgende toetsingscriteria weergegeven:

  1. inzake de activiteiten als bedoeld in lid 3.5.1 sub a onder 1: het verwijderen van houtopstanden dient plaats te vinden in het kader van het bos- of natuurbeheer;

  2. inzake de activiteiten als bedoeld in lid 3.5.1 sub a onder 2: het diepploegen en diepwoelen dient plaats te vinden in het kader van het bos- of natuurbeheer;

  3. inzake de activiteiten als bedoeld in lid 3.5.1 sub a onder 3: de oppervlakteverhardingen en halfverhardingen dienen noodzakelijk te zijn voor het bosbeheer dan wel bos- of natuurverbetering dan wel ten behoeve van het faciliteren van extensief recreatief medegebruik, waarbij verhardingen geen onevenredige aantasting veroorzaken van de aanwezige natuurwaarden;

  4. inzake de activiteiten als bedoeld in lid 3.5.1 sub a onder 4: het aanbrengen van ondergrondse leidingen mag geen blijvende aantasting veroorzaken van de aanwezige natuurwaarden;

  5. inzake de activiteiten als bedoeld in lid 3.5.1 sub b onder 2: het verwijderen van houtopstanden dient plaats te vinden in het kader van het bos- of natuurbeheer;

  6. inzake de activiteiten als bedoeld in lid 3.5.1 sub b onder 2: het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang dient noodzakelijk te zijn voor het voor het bosbeheer dan wel bos- of natuurverbetering dan wel ten behoeve van het faciliteren van extensief recreatief medegebruik, waarbij verhardingen geen onevenredige aantasting veroorzaken van de aanwezige natuurwaarden.

 

Artikel 4 Recreatie

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Algemeen

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een bedrijfswoning;

  2. niet- publieksgerichte beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten;

  3. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren of bed & breakfast;

  4. een horecabedrijf met bijbehorende voorzieningen in categorie B/C, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';

  5. groenvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;

  7. detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten;

  8. een galerie met ondergeschikte detailhandel;

  9. paardenstalling;

  10. inpandige statische opslag;

  11. extensief recreatief medegebruik;

  12. evenementen in de vorm van medegebruik via voor publiek bestemd vermaak (recreatie, (paarden)sport, kunst en/of cultuur) voor maximaal 7 (aaneengesloten) dagen, met dien verstande dat hiervan ontheffing kan worden verleend als opgenomen in 4.3.4;

  13. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

 

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingen

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

  1. bestemmingsvlakken met de aanduiding 'relatie' vormen samen 1 bestemmingsvlak;

  2. aantal woningen: per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;

  3. gebruik van gronden en bouwwerken voor een minicamping is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.3;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen: De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik: Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering en dergelijke.

 

 

4.2 Bouwregels

Op de voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bouwvlak mag verder worden bebouwd met bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van 500 m².

  2. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één.

  3. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³.

  4. De goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  5. De bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 9 m.

  6. De dakhelling van de kap van de woning mag niet minder dan 0 graden bedragen en niet meer dan 60 graden.

  7. De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m.

  9. De dakhelling van de kap van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15 graden bedragen en niet meer dan 60 graden.

 

4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen, binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 15 m.

  5. De dakhelling van de bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 0 graden en niet meer bedragen dan 45 graden.

 

4.2.3 Herbouw bestaande woningen

Voor het herbouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. De herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning.

  2. De voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning.

  3. In geval van herbouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van een carport c.q. overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte van een carport c.q. overkapping mag niet meer bedragen dan 20 m².

  3. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1,5 m.

  4. De oppervlakte van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 800 m².

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Afwijken herbouw woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 4.2.3 onder b teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn. Hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  1. De nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar.

  2. Er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning.

  3. De herbouw van gesplitste boerderij(woningen) is niet toegestaan.

  4. Het landelijke karakter van het gebied wordt door de herbouw niet onevenredig aangetast.

  5. De nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

  6. Er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.

  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

  8. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

 

4.3.2 Afwijken paardenbak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 en toestaan dat een paardenbak wordt gerealiseerd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het aanleggen van een paardenbak dient ten dienste te zijn van de verbrede plattelandsontwikkeling en/of de sportbeoefening.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m².

  3. De voorziening moet zorgvuldig landschappelijk worden ingepast door de opstelling van een goed te keuren landschappelijk inpassingsplan.

 

4.3.3 Afwijken mini-camping

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 teneinde 1 minicamping en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De oppervlakte van de mini-camping mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.

  2. Kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak of op een afstand van maximaal 100 m buiten het bouwvlak, gerekend vanaf de achtergrens van het bouwvlak; de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 25 m.

  3. Slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 5 trekkershutten.

  4. De bebouwde oppervlakte van de trekkershutten mag max. 30 m2 bedragen, de goothoogte maximaal 2,20 m en de bouwhoogte maximaal 3,5 m.

  5. Trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; indien dit redelijkerwijs niet mogelijk blijkt zijn trekkershutten tot maximaal 50 m van het bouwvlak toegestaan.

  6. Er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan.

  7. Gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m² bij 25 kampeerplaatsen en 30 m² bij maximaal 15 kampeerplaatsen, en een maximale bouwhoogte van 5,5 m.

  8. De sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing.

  9. Ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2, uitsluitend binnen het bouwvlak; en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2.

  10. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

  11. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

  12. De verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

  13. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte.

  14. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

  15. De omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in lid 5.1 omschreven waarden.

 

4.3.4 Afwijken evenement

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:

  1. Er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn.

  2. De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn, dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingre-pen.

  3. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

  4. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het gebied aanwezige waarden.

 

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt onder in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. zoals het als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte gebruiken van vrijstaande bijgebouwen;

  2. ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactivi-teit aan huis;

  3. ten behoeve van de uitoefening van nevenactiviteiten.

 

4.4.2 Niet-publieksgericht aan-huis verbonden beroep of bedrijf

In een woning mag ook een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m².

  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

  3. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

  4. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.

  5. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.

  6. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

  8. De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van inrichtingen of een daarmee qua milieuhinder en uitstraling vergelijkbare activiteit.

 

4.4.3 Ondergeschikte detailhandel

  1. De verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van ondergeschikte detailhandel in de vorm van detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De oppervlakte aan ondergeschikte detailhandel bij de galerie mag niet meer bedragen dan maximaal 100 m².

 

4.4.4 Bed en breakfast

Ten behoeve van een bed and breakfast zijn maximaal 5 kamers met elk maximaal 2 bedden toegestaan.

 

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Afwijken zorgverlenende activiteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 sub c teneinde nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlenende activiteiten op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. De vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m².

  3. De totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het recreatiebedrijf mag maximaal 500 m2 bedragen; de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen wordt hierbij niet meegerekend.

  4. Ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2.

  5. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

  7. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

  8. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

  9. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte.

  10. De omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

 

Artikel 5 Verkeer

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. erftoegangswegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg';

  2. (on)verharde wegen en paden;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen en sloten.

 

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen: De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. De oppervlakte mag niet meer dan 10 m² bedragen.

  2. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9 m.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m .

 

 

 

Artikel 6 Water

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Algemeen

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterafvoer en waterberging;

  2. water met ecologische waarden, ter plaatse van de aanduiding ‘ecologie’;

  3. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;

  4. beheer en onderhoud van de watergang;

  5. beeldende kunstwerken;

  6. vijvers;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen en dergelijke.

 

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 6.1.1:

  1. water met ecologische waarden: Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologie’ is de hydrologische functie toegestaan, in combinatie met de volgende aanvullende doeleinden:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en ecologische waarden van de waterloop;

  2. meandering van de beek;

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterafvoer en waterberging;

  4. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;

  5. bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen en dergelijke

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  1. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

 

 

Artikel 7 Wonen - Landgoed

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor ‘Wonen - Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met mantelzorg;

  2. niet- publieksgerichte beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

 

7.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingen

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 7.1.1:

  1. aantal woningen: per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen: de gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als 'Water' bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. extensief recreatief medegebruik: het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering en dergelijke.

  

 

7.2 Bouwregels

Op de voor ‘Wonen – Landgoed’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 3.

  2. er bouwvlak is maximaal één woning toegestaan.

  3. De inhoud per woning mag niet meer bedragen dan 1.500 m³.

  4. De goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 4 m.

  5. De bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling van de kap mag niet minder dan 0 graden bedragen en niet meer dan 60 graden.

 

7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen, buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m2.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

  4. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 25 m.

  5. De dakhelling van de bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 0 graden en niet meer bedragen dan 45 graden.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van een carport c.q. overkapping mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  2. De oppervlakte van een carport c.q. overkapping mag niet meer bedragen dan 30 m2.

  3. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1,5 m.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c mogen aan de waterkant bij de woningen geen erf- of terreinafscheidingen worden geplaatst.

  5. De oppervlakte van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 800 m2.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

 

7.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt onder in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. ten behoeve van de bewoning van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  2. ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

 

7.3.2 Niet publieksgericht aan-huis verbonden beroep of bedrijf

In een woning mag ook een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m².

  2. Een bed&breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden.

  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

  4. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

  5. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.

  6. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.

  7. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  8. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

  9. De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van inrichtingen of een daarmee qua milieuhinder en uitstraling vergelijkbare activiteit.

 

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische monumenten in de bodem. Bescherming vindt plaats in het kader van de Monumentenwet 1988.

 

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4.1

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

 

 

9.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;

  3. de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m²;

  4. bouwen, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

 

9.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) waarden in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

9.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

 

9.4.3 Advies archeologische deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wint deze schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

9.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

9.5.2 Uitzonderingen

Het onder 9.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 500 m²;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 9.5.1.

 

9.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

9.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.6.1 Te doen vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde deze dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

 

 

10.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;

  3. de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 25.000 m²;

  4. bouwen, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

10.4 Afwijken van de bouwregels

 

10.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) waarden in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

10.4.2 Verplichting rapportage of beleidsadvieskaart

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.

 

10.4.3 Advies archeologische deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 wint deze schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

10.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

10.5.2 Uitzonderingen

Het onder 10.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2.500 m²;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 10.5.1.

 

10.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

10.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

10.6.1 Te doen vervallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde deze dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 11 Waarde - Landgoed

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, bescherming en beheer van de samenhang binnen het landgoed als ruimtelijk-functionele eenheid (natuur, bos, landbouw, park, tuin, recreatie en wonen), mede in relatie tot de landschappelijke entiteit zoals opgenomen in het inrichtingsplan en beeldkwaliteitsparagraaf bij dit bestemmingsplan.

 

 

11.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;

  3. de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m²;

  4. bouwen, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde , de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat deze de ruimtelijk-functionele eenheid aan zouden kunnen tasten. De nadere eisen zijn erop gericht dat de ruimtelijk-functionele eenheid zoveel mogelijk wordt behouden.

 

 

11.4 Afwijken van de bouwregels

 

11.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van ruimtelijk onderzoek is aangetoond, dat de ruimtelijk-functionele eenheid door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarde worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) de ruimtelijk-functionele eenheid en de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden conform het opgestelde inrichtingsplan;

 

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

11.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het opsplitsen van het landgoed in meerdere separate onderdelen

  2. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

11.5.2 Uitzonderingen

Het onder 11.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 11.4.1.

 

11.5.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige ruimtelijk-functionele eenheid niet onevenredig (kan) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) de ruimtelijk-functionele eenheid wordt behouden.

 

11.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een ter zake deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ruimtelijk-functionele eenheid van het landgoed, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. van de regels ten behoeve van een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 14 Overgangsrecht

 

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 15 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Herziening Landgoed de Panberg’.

 

 

14 januari 2016