direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Buikheide 12a te Vessem
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Beschrijving activiteit

De eigenaar van de opstallen Buikheide 12a, wil een passende herbestemming en alle voormalige pluimvee- / rundvee- en opstallen inzetten voor statische opslag en een beperkte oppervlakte als nevenactiviteit voor ambachtelijke bedrijvigheid (bouwnijverheid).

De bestaande gebouwen zijn in zeer goede staat en zeer geschikt voor een andere gebruiksfunctie daar sprake is van een hoge nok en goothoogte (zie voor toelichting paragraaf 2.2). De bestaande gebouwen hoeven bouwkundig niet te worden aangepast. De herontwikkeling van Buikheide 12a, bestaat uit:

  • Sanering van de intensieve veehouderij door intrekken van de milieuvergunning en het verwijderen van de functieaanduiding veehouderij op locatie;
  • Sanering van de buitenopslag van ca. 1.475 m2;
  • Het vigerende bouwvlak van 8.500 m2 verkleinen naar 5.000 m2;
  • Het in opstal 1 (2.588 m2) toestaan van statische opslag (conform de definitie uit het bestemmingsplan Buitengebied 2017);
  • Het in opstal 2 (400 m2) toestaan van een ambachtelijk bedrijf in de bouwnijverheid;
  • De overtollige bebouwing wordt gesloopt.

1.2 Ligging plangebied

De locatie is gelegen in Vessem en ligt op zo'n 2,80 kilometer ten noordwesten van de kern van Middelbeers en zo'n 3 kilometer ten noorden van de kern van Vessem. De directe omgeving kenmerkt zich als een gemengd gebied, waar landbouwbedrijven en burgerwoningen omringd worden door natuur- en bosgebieden. Het perceel waar de geplande activiteit zal plaatsvinden is kadastraal bekend als: gemeente Eersel, Sectie C nummer(s) 488, 518 en 534. In figuur 1 is de directe ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0001.png"

In onderstaand figuur is de globale ligging met de omgeving van het plangebied weergegeven. Hieruit valt op te maken dat de locatie in een uitgestrekt gebied ligt. Het wordt omringd door 4 dorpen, desondanks ligt de dichtstbijzijnde dorpskern (Oostelbeers) op zo'n 2,80 kilometer. Op zo'n 600 meter ten westen van de locatie stroomt de 'Kleine Beerze', deze stroom is in 2013 opgenomen als Natura2000 gebied(Kempenland-West). In paragraaf 5.2.2 zal beoordeeld worden of de realisatie van de beoogde ontwikkeling nadelig effect zal hebben op Kempenland-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0002.png"

1.3 Doel van de toelichting

Onderstaande toelichting betreft het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden naar de bestemming Bedrijf met de specifieke aanduiding 'Statische opslag – 2.588 m2' en een specifieke aanduiding 'ambachtelijk bedrijf – 400 m2, als nevenactiviteit. Daarnaast zal het dienen als toelichting voor het verkleinen van het bouwvlak tot ca. 5.000 m2 en slopen van overtollige bebouwing waarna de overgebleven gebouwen de functie aanduiding statische opslag én ambachtelijke functie zullen krijgen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de inhoud van het voorgenomen plan beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de relevante beleidskaders van het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De ruimtelijke aspecten waar het plan aan moet voldoen worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 worden de relevante milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 staat in het teken van de juridische planbeschrijving van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht. Hoofdstuk 8 bevat de procedure, om uiteindelijk af te sluiten met de conclusie in hoofdstuk 9.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Huidige planologische situatie

Het bouwblok van Buikheide 12a van het huidige agrarisch bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van 8.500 m2 waarvan 1.475 m2 met de aanduiding (buiten)opslag. In 2018 is er een Omgevingsvergunning voor de activiteit 'milieu' verleend voor een pluimveehouderij, met OBM. Daarnaast is er nog een onderliggende vergunning van toepassing, in de vorm van revisievergunning. Deze vergunningen worden beide ingetrokken na het wijzigen van de bestemming. Binnen de inrichting is met vergunning 3.488 m2 aan bedrijfsbebouwing opgericht. De bedrijfsbebouwing met een relatief hoge goot- en nokhoogte is zeer goed onderhouden en zeer geschikt voor een andere gebruiksfunctie. In de huidige situatie bevindt zich binnen het bouwperceel de volgende vierkante meters aan bebouwing:afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0005.png"

2.2 Nieuwe planologische situatie

De nieuwe planologische situatie zal zowel qua bedrijfsgebouwen als bouwvlak flink veranderen. Een van de voorwaarden voor de bestemmingswijziging naar Bedrijf is dat er sprake moet zijn van ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Binnen dit project is er voor gekozen om deze verbetering in te passen door het bouwvlak te verkleinen naar 5000 m2, de buitenopslag te amoveren én de reeds aanwezige bomenrij de bestemming 'Natuur' toe te kennen (paragraaf 2.3)

De locatie Buikheide 12a omvat een 3-tal opstallen in een zeer goede staat qua onderhoud en welke zeer geschikt zijn voor niet-agrarische activiteiten (hoge nok-/goothoogte). Deze bebouwing past echter niet binnen het bouwvlak van 5.000 m2.

Door opstal 3 te amoveren, kan de overige bebouwing (incl. verharding) binnen een bestemmingsvlak van 5.000 m2 worden ingepast. Door de omvang van het bouwblok te beperken past dergelijke passende herbestemming als niet-agrarisch Bedrijf in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0006.png"

2.3 Kwaliteitsverbetering landschap

Ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied dienen te allen tijde invulling te geven aan de “Meerwaardecreatie en een kwaliteitsverbetering van het landschap” aan de hand van artikel 3.8 en 3.9 uit de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Eersel heeft dit, met de andere 'Kempen gemeenten', vertaald in de zogenaamde landschapsinvesteringsregeling (LIR). De verplichting om de kwaliteit te verbeteren komt bovenop de 'basis'-verplichting om de zorgen voor de (handhaving) van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Afhankelijk van de impact wordt bepaald hoe invulling wordt gegeven aan artikel 3.8 en 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Hierin heeft de LIR de Kempen drie categorieën te onderscheiden:

  • Categorie 1. Ruimtelijke ontwikkelingen die geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering wordt genormeerd in euro's (op basis van forfaitaire bedragen)

De bestemmingswijziging naar Bedrijf zal zorgen voor een waardestijging, waardoor kwaliteitsverbetering vereist is. De voorgenomen ontwikkeling aan de Buikheide 12a valt onder categorie 2 ontwikkeling. Een goede landschappelijke inpassing zal hierin kwaliteitsverbetering van de omgeving opleveren. De beredenering hierachter is dat de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing. De uitgangspunten op basis visie 'buitengebied 2.0' is hierin leidend.

Hieronder de berekening van de landschapsinvesteringsregeling. In bijlage 1 treft u de gewenste oppervlakte van het bouwblok aan, waarmee wordt gerekend voor de nieuwe waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0010.png"

Het gebied ter hoogte van de bestaande functieaanduiding landschapswaarden (bestemming Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden, onderstaand figuur) zal in de beoogde situatie de bestemming Natuur toegekend krijgen (bijlage 1). Op deze manier wordt de bestaande bomenrij binnen de perceelsgrenzen van de initiatiefnemer planologisch geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0012.png"

Conclusie:

Door het intrekken van de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, gedeeltelijke sloop van de bedrijfsgebouwen/erfverharding én de bestemmingswijziging naar Natuur wordt er voldaan aan de landschapsinvesteringsregeling de Kempen. Het landschapselement is aangelegd en in eigendom van de initiatiefnemer. In het plan de planregels en verbeelding zal dit planologisch verankerd worden, zie bijlage 1 ter verduidelijking.

Hoofdstuk 3 Het beleidskader

3.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Het hoofdthema van de SVIR is: “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:

  • a. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • b. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen. Deze doelstellingen zijn: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woning-bouw-programmering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.

De beoogde herontwikkeling heeft in beperkte mate betrekking op de geformuleerde nationale belangen. De omschakeling naar een bedrijfsbestemming is verankerd in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Deze decentralisering past binnen de doelstellingen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Ladder duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren moeten overheden bij ruimtelijke besluiten die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Doel van deze wijziging is het vereenvoudigen van de regeling. Waar de 'Ladder' voorheen bestond uit drie treden waaraan getoetst diende te worden, is de kern van de gewijzigde 'Ladder' nu terug gebracht tot navolgende tekst:

“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het tegengaan van leegstand. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de nota van toelichting op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is aangegeven dat “ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen”, niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

Voorliggende plan betreft het omschakelen van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming met een omvang van ca. 5.000 m², waarbinnen de bestaande bebouwing met een omvang van 2.988 m² gehandhaafd blijft ten behoeve van met de specifieke aanduiding 'Statische opslag – 2.588 m2' en een specifieke aanduiding 'Ambachtelijk bedrijf – 400 m2, als nevenactiviteit. De locatie is niet specifiek als een bedrijventerrein aangewezen en is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt.

De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het gaat om de doelen die de provincie wil bereiken en hoe ze dat wil doen. Deze zijn vertaald in de Verordening ruimte. In de Verordening ruimte staan onder meer regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Onlangs is in mei 2019 het voorontwerp Omgevingsverordening gepubliceerd in opvolging van de provinciale verordening Ruimte Noord-Brabant.

In deze paragraaf worden achtereenvolgens de regels uit de Omgevingsvisie, Verordening en Beleidsregel met betrekking tot het gewenst initiatief gemotiveerd.

3.3.1 Omgevingsvisie Brabant 2018

In december 2018 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie 2018 vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de periode tot 2030 (met een doorkijk naar 2050) aangegeven in relatie de visie op de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving.

Provinciale Staten heeft in de Omgevingsvisie een aantal onderwerpen benoemd die de provincie (mede) met inzet van de verordening wil realiseren. In de Verordening ruimte Noord- Brabant worden algemene regels gesteld voor een aantal beleidsonderwerpen.

Met de Brabantse Omgevingsvisie sluiten wij met de hoofdopgaven aan bij Rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen. We streven er op onze beurt naar dat deze visie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Brabant samenbindt. Want we weten één ding zeker; we zullen in de toekomst - meer dan ooit - moeten samenwerken om de Brabantse omgevingskwaliteit te bewaken en door te ontwikkelen. Waarbij ruimtelijke ordening dienend is aan maatschappelijke doelstellingen. Of het nu gaat om het verkleinen van sociale verschillen, het verbeteren van onze welvaart, of het gezonder, veiliger en duurzamer maken van onze leefomgeving.

De Omgevingswet heeft als doel een balans te vinden tussen beschermen (veilig, gezond met waarborg voor omgevingskwaliteit inclusief natuur) en benutten (optimaal gebruik en ontwikkelen van de leefomgeving om maatschappelijke behoeften te vervullen). Met deze visie geven wij aan wat wij belangrijk vinden voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van de inwoners van Brabant. De focus ligt daarbij op de vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan.

Programma's:

Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit

Werken aan de Brabantse energietransitie

Werken aan klimaatproof Brabant

Werken aan slimme netwerkstad

Werken aan concurrerende, duurzame economie

De doelen van de diverse programma's zijn samengevat in en de volgende thema's.

Ad 1. Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit

Deze basisopgave is veelomvattend en gaat over milieuaspecten, als een schone bodem, schoon water (ondergrond) en schone lucht. Maar ook om landschappelijke- en cultuurhistorische aantrekkelijkheid, een goede woon- en werkomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan voorzieningen, stilte en een natuurrijke omgeving, waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand gaan. Dat draagt bij aan een goede omgevingskwaliteit die Brabant mooi, aantrekkelijk en onderscheidend maakt

Een gezonde leefomgeving

Dit zijn behoud van de kwaliteit van ons grondwater bestemd voor menselijke consumptie en het verbeteren van de luchtkwaliteit (fijnstof en stikstofbelasting). Onderhavige ontwikkeling zonder bestrijdingsmiddelen, zonder grote verkeer aantrekkende werking draagt doet geen afbreuk aan een gezonde leefomgeving.

Een veilige leefomgeving

Bij het werken aan een veiligere leefomgeving gaat het om het terugbrengen van risico's tot een acceptabel niveau en het continu zo goed mogelijk voorbereid zijn op calamiteiten. Onderhavig plan heeft geen betrekking op grootschalige industrie of infrastructurele voorzieningen met (vervoer van) gevaarlijke stoffen. Daarnaast heeft dit project geen invloed op de waterveiligheid vanwege klimaatveranderingen.

Een goede omgevingskwaliteit

We houden (of brengen) de basis op orde zodat het in Brabant -ook in de toekomst- goed wonen, werken en verblijven is. Een aantrekkelijk landschap is essentieel voor een goede omgevingskwaliteit. Belangrijke dragers van het landschap zijn de natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige structuren en elementen. Het gaat daarbij niet alleen om de groene elementen maar juist ook om rode elementen als de kralenketting van de Brabantse vestingsteden en de samenhang van stad en land.

Voorgenomen ontwikkeling gaan gepaard met het planologisch borgen van de bestaande bomenrij. Op deze manier is er zekerheid dat andere functies binnen het gebied uitgesloten zijn en het goed wonen, werken en verblijven in verbinding blijft.

Ad 2. Werken aan de Brabantse energietransitie

Energie die niet is gebaseerd op fossiele bronnen, ligt binnen handbereik en maakt dat onze energievoorziening minder afhankelijk wordt van de gasvoorraden in Nederland of van de import van energie van elders. De hele transitie naar een goed functionerend en betrouwbaar systeem, gebaseerd op andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen, duurt decennia.

We richten ons op nieuwe ontwikkelingen die zich richten op:

  • Het verminderen van het energieverbruik
  • De verduurzaming van energie

Ad 3. Werken aan klimaatproof Brabant

Klimaatbestendig beeklandschap, 80% van Brabant is een combinatie van zandgronden en beken, het zogenaamde het beeklandschap. De afgelopen decennia was de inrichting van ons bekensysteem en het waterbeheer vooral gericht op zo snel mogelijk afvoeren van water ten gunste van landbouw en verstedelijking. De houdbaarheid hiervan staat onder druk, zeker als extremen in het weer gaan toenemen. Langere tijden van droogte en wateroverlast door pieken zorgen voor schade in de land- en tuinbouw. Wij stellen ons een toekomstbeeld voor dat wordt gekenmerkt door stromende, slingerende, ondiepe beken, zodat ze zomers niet diep ontwateren en geen droogteschade voor landbouw en natuur veroorzaken. Dit maakt de kans op overlast rondom de beken wel groter. Daarom is het de uitdaging om zoveel mogelijk water vast te houden en te bergen in de bodem op de hoge zandgronden om (1) piekbuien op te vangen en daarmee de beken en bebouwd gebied te ontlasten, maar ook om (2) bij tijden van droogte juist voldoende water te 'reserveren' voor landbouw, natuur en stedelijk groen.

Ad 4. Werken aan slimme netwerkstad

Niet relevant i.r.t. beoogde ontwikkeling.

Ad 5. Werken aan concurrerende, duurzame economie

De komende 10 jaar wordt verder gewerkt aan een innovatieve en circulaire economie. De toekomstige bedrijfsfuncties zullen hieraan bijdragen door het gebruik van energiezuinige machines, m.b.t. het klusbedrijf dat zich zal gaan vestigen in opstal 2, die leiden tot minder uitstoot. Evenals het verduurzamen van bestaande bedrijfsbebouwing door het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen.

De Omgevingsvisie 2018 wordt nader uitgewerkt in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden kader stellende elementen uit het provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen (omgevingsplannen). De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt hierna besproken.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is onder andere onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. Door middel van het introduceren van de Omgevingswet wil de overheid regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen. Hierdoor moet het in de toekomst makkelijker worden om bijvoorbeeld bouwprojecten te starten, of in dit geval, van bestemming te veranderen.

Deze nieuwe wet bundelt 26 bestaande wetten voor onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en water. Naar verwachting treedt de Omgevingswet in 2021 in werking. Hierbij hoort ook 1 rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De provincie heeft hiervoor een Omgevingsvisie gemaakt en al haar regels voor de fysieke leefomgeving samen gevoegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. In deze visie is staat wat de provincie wil bereiken en wat ze willen doen om dat te bereiken. De belangrijkste kopstukken van deze visie zijn beschreven in hoofdstuk 3.2.1.

De Interim omgevingsverordening is een beleidsneutrale samenvoeging van zes provinciale verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Hiermee zijn Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen verleden tijd en samengevoegd tot één (interim) omgevingsverordening. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet zal de definitieve omgevingsverordening in november 2020 worden vastgesteld. In tegenstelling tot de Interim verordening, zal in de definitieve verordening ook de beleidswijzigingen zijn verwerkt.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0013.png"

Het plangebied van de Buikheide 12a is gelegen in zowel een Groenblauwe mantel als landelijk gebied(zie figuur 8). Voor deze locatie gelden de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. In de Interim omgevingsverordening zijn de eerdere reconstructieplannen van de provincie Noord-Brabant ondergebracht. De Interim omgevingsverordening is een overkoepelend plan. De beoogde herontwikkeling past binnen de kaders van de Interim omgevingsverordening. Wel is er met betrekking tot het omschakelen naar een bedrijfsfunctie nadere regels opgenomen, waar hierna nader op wordt ingegaan.

Er zijn meerdere gebiedsaanduidingen van toepassing, het merendeel van deze aanduidingen hebben betrekking op de veehouderij waardoor ze niet relevant zijn. In paragraaf 3.2.2.1 zullen deze 'algemene artikelen' kort worden toegelicht, om te bevestigen dat ze niet relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.3.3 Algemene artikelen

Voor de locatie Buikheide 12a zijn volgens de Interim omgevingsverordening verschillende regels van toepassing, echter zijn er maar enkele relevant. Hieronder de regels van de verschillende gebiedsaanduidingen:

  • a. Diep grondwaterlichaam – Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermende gebieden; Er vindt geen onconventionele winning van koolwaterstoffen plaats.
  • b. Geen Attentiezone waterhuishouding – rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen; Binnen de inrichting zal er geen grondwater onttrokken worden ten behoeve van bodemenergiesysteem, waardoor dit artikel niet relevant is.
  • c. Landelijk gebied – rechtstreeks werkende regels: landbouw; Binnen de locatie is geen sprake van het houden van vee, waardoor deze paragraaf niet van toepassing is.
  • d. Stalderingsgebied – Rechtstreeks werkende regels: landbouw; Net zoals bij bovenstaande omgevingsaanduidingen is dit van toepassing wanneer er vee aanwezig is op het bedrijf, hetgeen niet aan de orde is.
  • e. Stalderingsgebied – Instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkeling; Er is geen sprake van een veehouderij, waardoor staldering evenmin van toepassing is.
  • f. Normen wateroverlast – Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en berging; Desbetreffende regels wateroverlast hebben betrekking op stedelijke gebieden. Onderhavige situatie is gelegen in een landelijk gebied, waardoor dit artikel niet relevant is.
  • g. Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied – Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging; De desbetreffende locatie ligt buiten stedelijk gebied, het hemelwater dat van de gebouwen af vloeit wordt naar het oppervlakte water geleid. Op basis van bodemgesteldheid en grondwaterstanden kan worden geconcludeerd dat de locatie geschikt is voor het infiltreren van het hemelwater afkomstig van de bedrijfsgebouwen (zie paragraaf 5.1.2). Daarnaast is de kans op overstromingen der mate klein, dat het niet noodzakelijk is om hiervoor extra maatregelen te treffen.
3.3.4 Relevante artikelen Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn regels opgenomen voor het handhaven van bedrijvigheid op locatie. Voor de beoogde ontwikkeling zal het voornamelijk gaan om het herbestemmen van de bestaande bedrijfsgebouwen voor nevenactiviteit, in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid (bouwnijverheid). Vanuit de Interim omgevingsverordening zijn hierdoor de 'Groenblauwe mantel' en Landelijk gebied – instructieregels gemeenten' van toepassing. Doordat de regels die in Groenblauwe mantel zijn opgenomen, zwaarder 'wegen' dan de opgenomen regels Landelijk gebied zullen deze leidend zijn. Artikelen die hiervoor relevant zijn, worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 2.21 Vrijstelling vergunningplicht grondwateronttrekking

Een vergunning tot het onttrekken van grondwater, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is niet vereist voor een onttrekking gesitueerd in Geen Attentiezone waterhuishouding als:

  • a. de te onttrekken hoeveelheid grondwater ten hoogste 10 m³ per uur bedraagt;
  • b. de onttrekkingsput niet dieper is dan 30 meter minus maaiveld.

Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:

  • strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;

De beoogde ontwikkeling zal geen invloed hebben de ecologische waarden, aangezien omliggende natuur niet zal worden aangetast. De landschappelijke waarden worden ter plaatse verstrekt door het planologisch verankeren van de landschapselementen, waar deze de bestemming Natuur toegekend krijgt.

  • stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;

Voor het realiseren van het beoogde plan zal het vigerende bouwvlak inkrimpen tot ca. 5.000 m2. De inkrimping met 3.500 m2 wordt terug gegeven aan het landschap en wordt bestemd als 'Agrarisch met landschappelijke waarden'. De ontwikkeling zal de omliggende natuur dus niet aantasten, maar verstreken door een uitbreiding van het gebied 'landschappelijke waarden'.

  • borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de kwaliteitsverbetering 'Landschappelijke investeringsregeling de Kempen', er zal hierdoor een positieve bijdrage aan de omliggende ecologische- en landschappelijke waarden worden geleverd.

Lid 2

De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Deze toelichting is te vinden in paragraaf 3.4.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

De beschreven ontwikkeling in paragraaf 1.2 zal gepaard gaan met een fysieke verbetering van de omliggende landschappelijke kwaliteit, hiervoor wordt er verwezen naar paragraaf 2.3.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of(zie lid 2b)

Door middel van deze toelichting zullen de beoogde ontwikkelingen juridisch en feitelijk geborgd worden.

  • de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

De afspraken van Gedeputeerden Staten(betreft afdeling 5.4) worden, d.m.v. kwaliteitsverbetering van het landschap, nagekomen. Voor de toelichting van kwaliteitsverbetering wordt u verwezen naar paragraaf 2.3.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • d. het wegnemen van verharding;
  • e. het slopen van bebouwing;
  • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

De verbetering van de landschappelijk kwaliteit betreft punt a, b, d en e.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Er wordt toepassing gegeven aan het tweede lid door te voldoen aan de regels van de gemeente Eersel op het gebied van kwaliteitsverbetering (Landschapsinvesteringsregeling De Kempen). Deze bijdrage in het landschapsfonds betreft de landschappelijke inpassing rondom de locatie Buikheide 12a, in paragraaf 2.3 vindt u de toelichting van de besteding.

Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • a. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
      • De nevenactiviteit ambachtelijke bedrijvigheid past goed in 'agrarisch met waarden' omgeven gebied. Daarnaast zal er voor de omgeving qua aanzicht niks veranderen doordat de nevenactiviteiten plaatsvinden in de bestaande bedrijfsgebouwen.
    • b. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
      • Door de agrarische bedrijvigheid uit de situatie in het verleden, zullen de ontwikkelingen qua mobiliteit geen grote veranderingen door maken(zie bijlage 5 – akoestische rapport). Daarnaast kan er op basis van bedrijven- en milieuzonering er geconcludeerd worden dat de locatie niet binnen richtafstanden van omliggende bedrijven valt, waardoor een acceptabel leefklimaat gegarandeerd kan worden(paragraaf 5.4). Ten slotte heeft het intreden van de statische opslag en een ambachtelijke bedrijf een positieve werking op leegstand van VAB's.
    • c. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
      • Door aan opstal 1 en 2 een nieuwe functie toe te kennen, wordt leegstand voorkomen, wat de omgevingskwaliteit ten goede komt. Daarnaast zal het amoveren van opstal 3 (binnen tijdsbestek van 10 jaar) een positieve bijdrage leveren aan het aanzicht van landelijk gebied.
  • 2. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
    • a. Er vindt enkel een verkleining van het bouwperceel plaats.
  • 3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    • a. Opstal 3 zal binnen een tijdsbestek van 10 jaar worden gesloopt.
  • 4. de vestiging heeft geen betrekking op: 
    • a. een kantoor met baliefunctie;
      • Niet van toepassing
    • b. lawaaisport;
      • Niet van toepassing
    • c. mestbewerking.
      • Niet van toepassing

Lid 2

Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  • a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
    • 1. Ten opzichte van de situatie, waarbij de inrichting achter de woning aan de Buikheide 12 een agrarische bestemming heeft, wordt de situatie wat betreft de piekgeluiden van vrachtwagens niet slechter. In de agrarische bestemming (vergunde situatie) komen er wel tot 4 zware vrachtwagens over de toegangsweg gereden in de dagperiode. Deze wagens veroorzaken dezelfde piekgeluidniveaus, maar dan in een hogere frequentie, dan in de nu aangevraagde bedrijfsbestemming. De bestaande structuren zullen dus nauwelijks hinder ondervinden van de toekomstige ontwikkelingen(zie bijlage 5).
  • b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
    • 1. Door de bestemmingswijziging naar Bedrijf zullen de specifieke gebruiksactiviteiten 'specifieke vorm van opslag'(statische opslag) en 'specifieke vorm van ambachtelijk bedrijf (bouwnijverheid) passen binnen ontwikkelingsrichting van het bestemmingsplan.
  • c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
    • 1. Opstal 1 zal gebruikt worden voor de opslag en stalling van campers en/of caravans.
  • d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
    • 1. De verwachting is dat met de beoogde ontwikkeling voor lange termijn kan worden voldaan aan de economische perspectieven van dit bedrijf. Een verdere groei is niet noodzakelijk.

Lid 3

Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  • a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
    • 1. Het betreft een familiebedrijf. Met de voorgenomen ontwikkeling bestaat er voldoende perspectief voor de familie om een economisch rendabel bedrijf te hebben, waarbij de kleinschaligheid van het bedrijf past.
  • b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
    • 1. Het beoogd plan voorziet niet in de verkoop van spullen ter plaatse.
  • c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
    • 1. Niet van toepassing.

Conclusie

Op basis van de regels Interim verordening Noord-Brabant kunnen de beoogde ontwikkeling door gezet worden. Op provinciaal gebied vormt het realiseren van het project geen belemmering.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

Op 6 november 2019 heeft de raad van de gemeente Eersel besloten de omgevingsvisie vast te stellen. De gemeente is hierdoor begonnen om de organisatie voor te bereiden op Omgevingswet die in januari 2021 in werking zal treden. Deze nieuwe visie zorgt voor een duidelijke koers, waarbij actuele ontwikkelingen zijn meegenomen. Het dient als inspiratiekader voor initiatieven, het geeft de gemeente een handvat voor de beoordeling van plannen van inwoners en initiatiefnemers én het zorgt voor houvast bij het bepalen van uitgangspunten voor regionale opgaven. De omgevingsvisie is vormvrij en kan zowel thematische als gebiedsgerichte beleidsdoelen bevatten. De omgevingsvisie gaat niet alleen over toekomstige ontwikkelingen, maar ook over de bestaande situatie en de manier waarop die wordt behouden of verbeterd.

Doordat de visie zich focust op een aantal gebieden (dorpskernen, buitengebied) kunnen lokale omstandigheden en behoeften optimaal worden afgestemd. Daarnaast focust de omgevingsvisie zich op een aantal thema's:

  • Natuur Landschap & Cultuurhistorie
  • Landbouw
  • Recreatie
  • Gezonde woon en leefomgeving
  • Economie & werkgelegenheid
  • Duurzaamheid, water en milieu
  • Mobiliteit & bereikbaarheid
  • Buitengebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0014.png"

Uit figuur 9 is op te maken dat de locatie dicht tegen een zichtbaar (high-profiel) profiel aanligt. Deze gebieden zijn aangewezen omdat de gemeente Eersel onderdeel is van Brainport Eindhoven, het wil letterlijk de proeftuin zijn voor de regionale innovatieve bedrijven en kennisinstellingen. Wanneer er mogelijkheden zijn om duurzaamheid en de kans op innovatie(s) te vergroten, zal de gemeenten helpen om de uitdaging aan te gaan. De beoogde ontwikkelingen op Buikheide 12a bevorderen de kans op innovaties en mogelijkheden om nóg duurzamer te werk te gaan, waarmee uiteindelijk de toekomstbestendigheid van het bedrijf alleen maar groter wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0015.png"

Uit zowel figuur 9 als 10 valt op te maken dat Buikheide 12a in de nabijheid (ca. 700m) van de ecologische hoofdstructuren ligt. Figuur 10 stamt uit de gebiedsvisie van 2011, hier zal in paragraaf 3.5 uitgebreider op worden ingegaan. De gemeente Eersel staat open voor ontwikkelingen rondom een ecologische hoofdstructuur wanneer de natuurkwaliteit rondom deze hoofdstructuren bewaakt worden en/of er landschappelijke inpassing plaats vindt. Voor het realiseren van beoogde ontwikkelingen zal de bestaande bomenrij planologisch verankerd worden zodat de natuurkwaliteit bewaakt wordt. Vanuit de omgevingsvisie gezien hebben de ontwikkelingen een positieve werking op omliggende ecologische hoofdstructuur.

3.4.2 Visie buitengebied

De afgelopen jaren hebben grote veranderingen plaatsgevonden in de agrarische sector. Deze ontwikkeling zetten zich de komende jaren voort. Eén van de gevolgen is dat de gemeente geconfronteerd wordt met de problematiek van vrijkomende agrarische bedrijven (VAB's). Hiervoor heeft de gemeente Eersel in voorliggende visie op de bebouwingsconcentraties naast haar ruimtelijke visie tevens de visie verwoordt op functieveranderingen buiten de concentraties. Het is in feite een gedetailleerde uitwerking van de omgevingsvisie. Hier is onder andere uit gebleken dat hergebruik van VAB's zal bij dragen aan een verbeterde leefbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0016.png"

Zoals uit figuur 11 blijkt is de locatie vooral gelegen tussen 'bos en natuur' en het beekdal van de kleine Beerze. Bedrijven die gelegen zijn in een agrarisch overgangsgebied hebben vanuit de gemeente de mogelijkheid om niet-agrarische functies op te richten als ze een meerwaarde creëren voor de (woon)kernen. Zoals wonen, agrarisch verwante bedrijvigheid en ambachtelijke dienstverlening. Door het oprichten van een statische opslag voor caravans en/of campers hoeven deze voertuigen niet meer in de al drukke woonkernen gestald te worden, waardoor er uiteindelijk een meerwaarde gecreëerd voor de woonkernen. Zulke initiatieven dienen dan wel gepaard te gaan met kwaliteitsverbetering rondom de project locatie en behoud van de landschappelijke karakteristieken. Voor onderhavig plan zal deze verbetering inpassing plaats vinden zoals dat beschreven is in paragraaf 2.3.

Conclusie

Omtrent het realiseren van beoogde ontwikkeling leveren de regels van de gebiedsvisie geen belemmering op. De ontwikkeling wordt vanuit de gebiedsvisie juist gestimuleerd, aangezien het meerwaarde creëert voor de woonkernen. Daarnaast voorkomt het realiseren van de plannen dat voormalige agrarische bedrijven leeg komen te staan.

3.4.3 Bestemmingsplan

Voor de inrichting aan de Buikheide is het bestemmingsplan Buitengebied 2017, zoals dat op 7 maart 2018 is vastgesteld van toepassing voor wat betreft het bestemmingsvlak en de van toepassing zijnde bestemmingen. Voor wat betreft de planregels gelden de planregels, zoals deze zijn opgenomen in het Buitengebied, eerste herziening, dat op 29 januari 2019 is gewijzigd. De verbeelding en de specifieke bestemming voor de locatie, zien er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0017.png"

Voor de bestaande situatie is er sprake van een enkelbestemming Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden. Verder gelden er de gebiedsaanduidingen luchtvaartzone – obstakelbeheergebieden, milieuzone – vogelbeheersgebied en overige zone – groenblauwe mantel. Door het beëindigen van de pluimveehouderij in het voorjaar van 2019 is de bestemming Agrarisch met waarden niet meer relevant. De locatie is daarnaast niet geschikt voor het door ontwikkelen van een veehouderij. De bestaande bebouwing is echter in een der mate goede staat voor een andere gebruiksfunctie, dat een bestemmingswijzing naar Bedrijf logisch is. Binnen de huidige bestemming Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden zijn er in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017' echter geen regels opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar Bedrijf. Hierdoor kan er in het kader van bestemmingsplan niet worden getoetst aan de regels voor de bestemmingswijziging. Om de wijziging ruimtelijk goed te onderbouwen is er getoetst aan de rechtstreeks werkende regels van de Interim verordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.3.4). Vanuit de regels 'Buitengebied 2017' van de gemeente Eersel wordt er bovendien verwezen naar de rechtstreeks werkende regels van de provincie, waardoor de bestemmingswijziging op basis van de provinciale regels goed gekeurd kan worden.

Daarnaast geldt artikel 5.11 'Niet-agrarische bedrijvigheid' voor onderhavig plan. Hierin wordt nogmaals bevestigd dat de ontwikkelingen als een wijziging naar een ander soort bedrijvigheid altijd gepaard gaan met een maatwerkoplossing d.m.v. een bestemmingsplanherziening. De procedure van maatwerk is gestart door het aannemen van het principeverzoek op 3 oktober 2019.

Verder wordt de wijziging uitgebreider onderbouwd door goede ruimtelijke ordening af te wegen. Dit wordt gedaan door criteria vanuit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant te veralgemeniseren.

Om ontwikkelingen bij onderhavig plan te realiseren wordt er vanuit de Interim omgevingsverordening globaal gefocust op 3 speerpunten:

  • Sloop overtollige bebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevol aangemerkt
  • De ontwikkeling moet landschappelijk kunnen worden ingepast
  • Acceptabel woon- en leefklimaat

Door het amoveren van opstal 3 zal er op het bouwvlak geen overtollige bebouwing aanwezig zijn. De kans op leegstand van VAB's wordt hierdoor dus geminimaliseerd. Daarnaast hebben de beoogde ontwikkeling geen invloed op de ecologische waarden, aangezien omliggende natuur niet zal worden aangetast(hoofdstuk 5). De landschappelijke waarden worden ter plaatse verstrekt door het planologisch verankeren van de landschapselementen, die als een blijvend landschapselement in stand worden gehouden. Voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de kwaliteitsverbetering 'landschapsinvesteringsregeling de Kempen', er zal hierdoor een positieve bijdrage aan de omliggende ecologische- en landschappelijke waarden worden geleverd. Uit paragraaf 5.4 volgt dat de bedrijfsbelangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden aangetast. De voorgenomen plannen hebben hierdoor geen (negatieve) invloed op het woon- en leefklimaat rondom de projectlocatie. Het acceptabele woon- en leefklimaat wordt daarnaast o.a. geborgd door het aanleggen van parkeervakken op eigen terrein, de aanwezige bebouwing binnen het bouwvlak is gepositioneerd én er is geen sprake van onevenredige verkeersaantrekkende werking (bijlage 5).

Conclusie

Vanuit de rechtstreeks werkende regels van de Interim verordening Noord-Brabant treden er geen belemmeringen op voor de bestemmingswijziging. Op gemeentelijk beleid heeft Eersel echter geen planregels in het bestemmingsplan opgenomen om een bestemmingswijziging naar Bedrijf te realiseren. Om toch een goede toelichting te garanderen is er maatwerk vereist. Op basis van de 'rechtstreeks' werkende regels treden er geen problemen voor het wijzigen naar de bestemming Bedrijf.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

4.1 Stedenbouwkundige inpassing

De huidige inrichting aan de Buikheide 12a zal de komende jaren geen grote veranderingen door maken. Door de sanering van de buitenopslag én het binnen 10 jaar amoveren van opstal 3 zal de situatie alleen qua bestaande bebouwing een veranderingen door maken. Er zal echter geen nieuwbouw plaats vinden, waardoor er geen stedenbouwkundige inpasssing plaats zal vinden.

4.2 Verkeer en parkeren

Als gevolg van het beoogd plan zal ontsluiting van en naar het plangebied niet wijzigen. Het parkeren wordt voorzien op eigen terrein. Volgens het parkeerbeleid 2014 van de gemeente Eersel zal er op basis van het bedrijfsvloer oppervlak(bvo) een x-aantal parkeervlakken aangelegd moeten worden. De bestemming valt onder de aanduiding 'werk – buitengebied'. De norm hiervoor bedraagt 0,8 parkeervlakken per 100 m2 bvo. De gemeente rekent daarnaast met een percentage 'aandeel bezoekers' van zo'n 5%, dit aandeel is al meegenomen in de parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0018.png"

Door het flinke aandeel bedrijfsvloeroppervlak zal er binnen de locatie Buikheide 12a plek moeten worden gemaakt voor 24 parkeervakken. Door het inkrimpen van het bouwblok was het een hele opgave om de parkeerpakken in te tekenen binnen het toekomstig bouwblok, voor de tekening wordt er naar bijlage 1 verwezen.

4.3 Voorzieningen en verzorgingsstructuur.

Binnen het plangebied zijn geen voorzieningen aanwezig. Het plangebied is qua voorzieningen en verzorgingsstructuur gericht op de kern van Vessem. De kern Vessem beschikt over een uitgebreid voorzieningenniveau. De ontwikkeling van de bestemming Bedrijf zal geen gevolgen hebben op deze voorzieningen- en verzorgingsstructuur.

4.4 Archeologie

4.4.1 Wet op de archeologische monumentzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt opgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.

4.4.2 Regionaal archeologiebeleid

Begin juli 2009 hebben de gemeenten Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel, Bergeijk, Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard aan de SRE Milieudienst opdracht gegeven om een Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg en een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen, waarin zowel de archeologische waarden en verwachtingen als de cultuurhistorische waarden zijn opgenomen.

Doel van de erfgoedkaart is om het erfgoed een betere bescherming te kunnen geven via het bestemmingsplan. Bij de inventarisatie zijn niet alleen de nog zichtbare overblijfselen uit het verleden opgenomen, maar wordt vooral ook een overzicht van voormalige elementen en structuren met hun landschapsgenetische context, ongeacht de mate waarin deze thans aan de oppervlakte nog zichtbaar zijn, meegenomen. Om de relaties tussen de fysische ruimte en hetgeen in de loop van de eeuwen door de mens tot stand is gebracht te begrijpen, is verder een analyse gemaakt van zowel fysische (reliëf en bodem) als antropogene (grondgebruik, bewoning, percelering) landschapscomponenten en hun samenhang. Dit biedt de mogelijkheid om gericht archeologische waarden te beschermen, maar ook om de planvorming te adviseren over het bewaren en eventueel herstellen van cultuurhistorische waarden. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan stedenbouwkundige plannen, maar ook aan de planning rond landinrichting en natuurbeheer en natuurbouw.

4.4.3 Archeologiebeleid Eersel

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2017' is door de gemeente Eersel vertaald in een regionale erfgoedkaart. Door het feit dat beide regels op hetzelfde neerkomen, zullen de ontwikkelingen enkel aan de regels van de regionale erfgoedkaart getoetst worden.

Archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Eersel

Volgens de wetgeving moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met eventueel aanwezige archeologische resten. De archeologische verwachtings- en beleidskaart is vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Eersel. Bij het (her)bestemmen van gronden kan op basis van deze kaart gemakkelijk rekening gehouden worden met archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0019.png"

De locatie is op de beleidskaart aangeduid met een tweetal archeologische verwachtingen(figuur 13): hoge verwachtingen en lage verwachtingen. Doordat de hoogste archeologische verwachting leidend is voor het gehele plangebied, zullen de ontwikkelingen aan de regels van de 'hoge verwachting'(dubbelbestemming waarde – archeologie 4.1) worden getoetst. Gebieden in deze categorie zijn bestemd voor het behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. Het bijbehorende artikelen 35 heeft echter betrekking op nieuwbouw en graafwerkzaamheden(dieper dan 0,3 meter), wat in onderhavig plan niet van toepassing is. Het uitvoeren van een archeologische onderzoek is hiermee niet vereist.

Aangezien deze werkzaamheden niet zullen worden uitgevoerd, zijn ze niet relevant voor Buikheide 12a. De artikelen zullen hierdoor niet worden toegelicht, de betreffende artikelen zijn echter wel uitgewerkt in de planregels.

4.5 Cultuurhistorie

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart 2016 is het plangebied niet gelegen in een gebied dat cultuurhistorisch van waarde of belang is. Op het gebied van cultuurhistorie hoeft er dus geen rekening gehouden te worden met lokale belangen van een stad of dorp.

Daarnaast hebben de gebouwen op de Buikheide 12a geen beschermde status, waardoor er geen belemmering optreedt bij het amoveren van opstal 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0020.png"

Conclusie

Buikheide 12a ligt niet in een cultureel beschermd gebied, waardoor er in principe geen rekening gehouden hoeft te worden met culturele belangen. Daarnaast is opstal 3 niet gekenmerkt als beschermde status, waardoor het amoveren ervan geen belemmering kan opleveren.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Water

Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen.

5.1.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van

Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de

lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering

en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De

lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond,

het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer

wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen,

werken en recreeren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is

een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en

afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan

de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan

andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en

omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de ewatertransitief;

op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in

ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede

waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de

omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge

zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door

maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de

natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek

gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke

verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen.

Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak

is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie,

landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de

aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar

Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners,

bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken.

Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
5.1.2 Keur Waterschap De Dommel 2015

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het

waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende

kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de

waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het

beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om

beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels

wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van

de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande

watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen

nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits gvasthouden-bergen-afvoerenh. Vasthouden kan door

hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden

geinfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

5.1.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Ligging en gebruik

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Eersel en maakt onderdeel uit van het agrarisch gebied.

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit voedsel arm en vochtig tot droge zandgrond.

De grondwaterstanden zijn voor het plangebied globaal als volgt:

• Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand 80 - 200 cm-mv

• Gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand 140 - 250 cm-mv

• Gemiddeld Laagste Grondwaterstand 200 - 250 cm-mv

• Grondwatertrap VI & VII

De afname van bebouwd oppervlak zal geen negatieve gevolgen hebben op het infiltreren van hemelwater. Aangezien er op basis van bodemgesteldheid en grondwaterstanden er kan worden geconcludeerd dat de locatie geschikt is voor het infiltreren van het hemelwater afkomstig van de bedrijfsgebouwen.

Grondwaterbescherming

Het plangebied is niet direct gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een boringsvrije zone, zoals deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening (PMV) van de provincie Noord-Brabant. De planlocatie ligt echter wel op ca. 600 meter afstand van een 'grondwaterbeschermingsgebied 25-jaarszone'. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden gelden regels om het grondwater niet te vervuilen. Aangezien de locatie niet binnen het gebied ligt, vormt het geen belemmering.

Oppervlaktewater

De projectlocatie is omgeven door (droogvallende) kavelsloten, beekdalen, greppels en/of waterlopen.

Riolering

De bedrijfswoning is aangesloten op de bestaande riolering (drukriolering) van de gemeente Eersel. Hemelwater wordt niet afgevoerd naar de riolering, de hemelwaterafvoerbuizen vloeien over het terrein waarna het de bodem kan infiltreren. Kijkend naar de bodemgesteldheid zal dit geen problemen veroorzaken.

5.1.4 Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling

Hydrologisch Neutraal ontwikkelen

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen is een watertoets verplicht. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen zodanig te worden vormgegeven dat er geen negatieve gevolgen ontstaan voor de plaatselijke waterhuishouding en de waterhuishouding in de omgeving. Zo mag een ruimtelijk plan niet tot een structurele verandering van de grondwaterspiegel leiden of tot een structurele toename van het afvloeiend hemelwater naar het omliggende watersysteem leiden. Ook mag de kwaliteit van gronden oppervlaktewater niet worden aangetast. Kort gezegd dient een ruimtelijke ontwikkeling zoveel mogelijk 'hydrologisch neutraal' te geschieden.

Toename verhard oppervlak

Door het inkrimpen van het bouwblok én het amoveren van de buitenopslag zal er een afname van het verhard oppervlak optreden.

Hemelwaterafvoer

Wanneer er sprake is van een toename van het verhard oppervlak zal volgens de 'Handreiking watertoets' onderzocht moeten worden of het noodzakelijk is om compenserende maatregelen te treffen. Volgens artikel 15.2.4 van algemene regels 'Brabant Keur' geldt deze maatregel alleen wanneer de toename van het verhard oppervlak boven de 500 m2 is. Aangezien het initiatief leidt tot een afname van het verhard oppervlak zijn de regels van Brabant Keur niet van toepassing.

Hemelwater mag niet worden afgevoerd via de riolering, dit dient te worden verwerkt op eigen terrein. Het hemelwater afkomstig van de nieuwe bebouwing zal infiltreren in het omringende terrein en/of worden geleid naar omliggende sloten. Aangezien de planlocatie in een infiltratiegebied ligt met voldoende diepe grondwaterstanden is infiltratie van hemelwater in de ondergrond zeer goed mogelijk.

Vuilwaterafvoer

De huidige drukriolering is van voldoende omvang om de waterafvoer aan te kunnen. Na het realiseren van beoogde ontwikkelingen, is het verhard oppervlak flink afgenomen, hierdoor heeft het hemelwater meer oppervlak om direct in de omgeving te infiltreren. Er zal hierom een afname van vuilwaterafvoer optreden, wat een positief effect heeft op het omliggend gebied.

Waterkwaliteit

Zoals in buitengebieden gebruikelijk, zal afvloeiend hemelwater niet worden afgevoerd via de riolering. Hemelwater van daken zal ter plaatse in het milieu worden gebracht. Voor het waarborgen van een goede grond- en/of oppervlaktewaterkwaliteit is het van groot belang dat oppervlakken waarvan water afstroomt niet worden vervaardigd van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood en zink), zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een coating.

Conclusie

De huidige waterhuiskundige situatie is van voldoende omvang, de afname van verhard oppervlak zal hierdoor geen problemen opleveren voor het realiseren van beoogde ontwikkelingen.

5.1.5 Beleidskader gemeente Eersel rioleringsplan 2016-2021

Het college van de gemeente Eersel maakt bekend dat de raad van deze gemeente op 15 december 2015 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2021 heeft vastgesteld.

Het vGRP 2016-2021

Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan is een beleidsdocument. In dit plan legt de gemeente het beleid vast voor de inzameling en het transport van overtollig afvalwater en hemelwater. Om de rioleringszorg uit te voeren zijn in het vGRP 2016-2021 ambities benoemd op het gebied van doelmatig beheer, milieu en duurzaamheid, inzameling en transport van afvalwater en hemelwater, het technisch beheer van de rioleringssystemen en financiën.

Enkele ambities betreffen het vergroten van de duurzaamheid van de rioleringszorg, het monitoren van wateroverlast, afkoppelen van verhard oppervlak en doelmatig beheer van de riolering. Deze ambities zijn vertaald naar speerpunten en maatregelen die we in de beleidsperiode invullen.

Speerpunten voor de periode 2016-2021 zijn het inzichtelijk maken van de staat van de riolering, het opstellen van strategische (vervangings-) planningen en samenwerking met de partners in de afvalwaterketen. De maatregelen hierbij betreffen onder andere het invullen van afkoppelmogelijkheden, het opstellen van een hemelwaterbeleid, het actueel houden van de beheergegevens, het opstellen van een beheervisie en een onderzoek naar klimaatbestendigheid van de riolering.

De kosten voor de rioleringszorg bestaan uit het dagelijks onderhoud, groot onderhoud en rioolvervanging en de kosten van de maatregelen. Via de rioolheffing dragen de inwoners en bedrijven van Eersel de kosten voor de rioleringszorg. De hoogte hiervan is afhankelijk van de geloosde hoeveelheid afvalwater. In het ontwerp vGRP 2016-2021 zijn drie mogelijke ontwikkelingen van de rioolheffing opgenomen. De gemeenteraad beslist bij de vaststelling van het vGRP 2016-2021 welke van de varianten voor de komende beleidsperiode geldt.

Conclusie :

De ontwikkelingen hebben betrekking op het afnemen van verhard oppervlak. Wat overeenkomt met een van de ambities, zoals beschreven in het beleidskader, vanuit de gemeente Eersel. Geconcludeerd kan worden dat het beleidskader geen belemmering oplevert m.b.t. het realiseren van de voorgenomen ontwikkelingen.

5.2 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt 3 wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

5.2.1 Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming Natura2000

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels.

Het belangrijkste rechtgevolg van de aanwijzing als Natura 2000-gebied is dat er een vergunningplicht geldt voor alle activiteiten die mogelijk schade kunnen toebrengen aan een gebied. De wet biedt geen bescherming aan andere natuurgebieden, maar vereist wel van provincies dat zij gebieden aanwijzen voor het natuurnetwerk Nederland en verleent hen de bevoegdheid om bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen aan te wijzen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan daarnaast op grond van de wet nationale parken aanwijzen die vooral een educatieve en communicatieve functie hebben. De voormalige beschermde natuurmonumenten zijn met bijbehorende doelen opgeheven met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0021.png"

De bedrijfsbestemming ter plaatse van de Buikheide 12a ligt op c.a. 700 meter van het Natura2000 gebied 'Kempenland-West' aan. Dit in de vorm van de laaglandbeek 'Kleine Beerze'. Door de bestemmingswijziging zullen er wat verandering plaats vinden op het gebied van stikstof en ammoniak uitstoot en mogelijke overige effecten. In de volgende paragraaf zal op basis van een aerius berekening onderzocht worden wat voor invloed deze wijziging uitoefent op het omliggende Natura2000 gebied.

5.2.2 Gebiedsbescherming /

Wanneer er een wijziging van bestemming optreedt, moet er worden berekend of als gevolg van deze wijziging er een significante negatief effect optreedt op omringende natuurgebieden. Of er sprake is van een effect wordt berekend met behulp van AERIUS. Als gevolg van het voorgenomen plan zijn er twee berekeningen uitgevoerd:

  • 1. Het effect van wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf'

Voor het berekenen van de nieuwe situatie is rekening gehouden met de uitstoot van (propaan)gas uitstoot in opstal 1. Daarnaast zal er door het intreden van de camper/caravanstalling op de locatie de verkeersbewegingen licht toenemen, hierin is rekeningen gehouden met lichtverkeer, middelzwaar vrachtverkeer en zwaar vrachtverkeer. De gasuitstoot van de bedrijfsloods bepaald door een gaskachel met een jaarverbruik van 8.000 m³. De beoogde situatie leidt niet tot een significant effect op de omliggende gebieden(zie bijlage 2).

Ten slotte is in de vergunning van 2018 een verklaring van geen bedenkingen opgenomen met kenmerk z/046415, hierbij zijn de overige effecten tevens ook afgewogen op de het dichtstbijzijnde gebied. De beoogde situatie draagt niet bij aan een verslechtering van de afgewogen passende beoordeling behorende bij bovenstaande verklaring van geen bedenkingen.

  • 2. Sloop opstal 3

Binnen 10 jaar zal opstal 3 geamoveerd moeten worden, de werkzaamheden die deze sloop moeten realiseren zijn in kaart gebracht. De berekening heeft geen meetbare depositieresultaten opgeleverd. Zie tabel 1 hoe de berekening tot stand is gekomen en bijlage 3 voor de complete Aerius berekening.

Type werktuig   Bouwjaar   kWh   Belasting(%)   NOx emissiefactor g/kWh   Aantal uur   Emissies Aerius  
Bulldozer   2002   200   60   5,5   8   5,3  
Compact trekkers   2003   40   50   5,4   6   0,65  
Kiepbakken   2002   200   60   4,9   6   3,53  
Laadschoppen   2002   450   60   5,5   8   11,88  
Sleuvenfrezen   2002   30   60   6,2   4   0,45  

Tabel 1: toelichting Aerius berekening

Conclusie

Als gevolg van de voorgenomen bestemmingswijziging en de hiermee verband houdende sloop van bijgebouwen treedt er geen effect op de Natura2000 gebieden. Dat betekent dat het voornemen niet leidt tot een significant negatief effect.

5.2.3 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels. Dit kan om de bescherming van vogels in de tuin als op in een Natura2000 gaan.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

Door middel van een oriënterend onderzoek heeft quickscan rondom het plangebied onderzocht wat voor natuurwaarden van toepassing zijn. Hierin worden de geplande ontwikkelingen getoetst aan de natuurwetgeving. De gegevens van quickscan geven voldoende inzicht in de mogelijke gevolgen voor de aanwezige flora en fauna. Op grond van deze inventarisatie gelden er geen belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden. Daarnaast wordt er als gevolg van dit voornemen geen ruimtebeslag ingenomen. Dit betekent dat eventuele negatieve effecten voorkomen dienen te worden. Binnen een afstand van 0 – 1 kilometer bevinden zich enkele beschermde vogel- en habitatrichtlijnen waar rekening mee moet worden gehouden bij het amoveren van opstal 3, zie voor de totale lijst bijlage 4. Doordat er geen nieuwbouw plaats vindt, zal er geen verdere aantasting van de omgeving plaats vinden.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke functies is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke geluidshinder in het kader van de Wet geluidhinder. Langs alle wegen, wegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en woonerven daargelaten, zijn geluidzones aanwezig waarbinnen de geluidhinder getoetst dient te worden. De maximumsnelheid ter plaatse op de Buikheide is 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Het wegdek bestaat uit asfalt.

Er wordt in het plangebied geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegevoegd, slechts de bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Een nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

5.3.2 Nota geluidbeleid gemeente Eersel

Bij het vaststellen van de richtwaarde voor een gebied speelt het heersende geluidsniveau in eerste instantie een belangrijke rol. De inventarisatie van de heersende geluidsniveaus in de gemeente wordt met een referentieniveaukaart zichtbaar gemaakt. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen als gevolg van ander beleid, zoals de aanleg van een weg, de sluiting van een bedrijf, realisatie van een woonwijk, zijn geïnventariseerd. Afhankelijk van de gewenste functie of ontwikkeling, kan een lagere of hogere richtwaarde dan het heersende geluidsniveau, worden nagestreefd en vastgelegd in de nota gebiedsgericht geluidbeleid.

De nota gebiedsgericht geluidbeleid heeft als doel de gewenste geluidkwaliteit met betrekking tot bedrijvigheid binnen de gemeente vorm te geven. Met het gebiedsgerichte geluidbeleid wordt een richtwaarde afgewogen en vastgelegd, die het best past bij het specifieke karakter en de functie van het deelgebied. Met betrekking tot Buikheide 12a is het mogelijk om hogere geluidsniveaus toe te staan, indien wel voldaan wordt aan de normen van het binnen niveau binnen geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten van woningen van derden. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau mag dan niet meer bedragen dan 35 dB(A)(buitengebied, agrarische en recreatieve activiteiten) etmaalwaarde en het maximale geluidsniveau niet meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Een dergelijke afweging dient onderbouwd te worden met een akoestisch rapport of motivatie (zie nota gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Eersel, paragraaf 3.4).

Daarnaast zijn de woningen Buikheide 12 en 14 in de huidige situatie al ruimtelijk mogelijk. Uit het akoestisch rapport blijkt tevens dat de voorgenomen ontwikkelingen voor een verbetering t.o.v. de bestaande situatie zorgen. Gesteld kan worden dat na realisatie van de plannen, nog steeds sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat uit akoestisch oogpunt.

5.3.3 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan er geluidhinder optreden. Om dit nader te onderzoeken is door M&A Omgeving BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd(zie bijlage 5).

Voor de representatieve bedrijfsvoering (RBS) is het volgende aangehouden:

Het klussenbedrijf houdt zich, voornamelijk bezig met klussen op locatie bij klanten. Er wordt, gedurende de dagperiode, met een transportbusje regelmatig naar de loods op- en neer gereden. Verder kan er in de dagperiode een vrachtwagen komen, welke materialen/producten komt leveren of ophalen. Het laden/lossen van producten/materialen kan geschieden met een elektrische palletwagen of een elektrische heftruck. Dit neemt maximaal 15 minuten tijd in beslag.

Verder is er in de loods achter op het terrein een werkplaats, waar houtbewerking, reparatie- en assembleer werkzaamheden kunnen plaatsvinden. Er is uitgegaan van een bedrijfstijd van 9 uur in de dagperiode. Er is van uitgegaan dat de grote overheaddeur gedurende de dagperiode open kan staan (worst-case situatie).

Verder is er ter plaatse van het westelijk deel van het terrein een grotere loods aanwezig, waar opslagruimte is voor caravans en campers. Op het buitenterrein tussen de caravan/camperstalling en de loods ten behoeven van het klussenbedrijf is parkeerruimte voor 24 auto's.

Er is totaal rekening mee gehouden dat er op één dag de volgende voertuigbewegingen zijn over de toegangsweg (representatieve bedrijfssituatie, RBS):

• 25 auto's (50 bewegingen)

• 10 transportbusjes (20 bewegingen)

• 5 campers (10 bewegingen)

• 1 vrachtwagen (2 bewegingen)

4.4.1 Vrachtwagens

Binnen de inrichting vinden een aantal vrachtwagenbewegingen plaats die betrekking hebben op het afleveren / ophalen van materialen. Voor deze activiteiten wordt gebruik gemaakt van externe vrachtwagens. Het laden/lossen van producten/materialen geschiedt met een elektrische palletwagen of een elektrische heftruck. Dit neemt maximaal 15 minuten tijd in beslag.

In de modellering is rekening gehouden met de maximale situatie dat er op een dag maximaal 1 vrachtwagen het terrein van de inrichting zullen op- en afrijden in de dagperiode.

Voor een vrachtwagen wordt in de berekeningen een gemiddeld en maximaal bronvermogen gehanteerd van respectievelijk 103 en 107 dB(A). Dit zijn bronvermogens van een rijdend voertuig (toerental 500 - 1400 o.p.m., v = 5-10 km/h). Voor een elektrische heftruck wordt in de berekeningen een gemiddeld en maximaal bronvermogen gehanteerd van respectievelijk 95 en 105 dB(A).

4.1.2. Busjes

Ten behoeve van het klussenbedrijf wordt er ook met bedrijfsbusjes gereden. Er wordt rekening gehouden met het volgende:

  • Dagperiode : 10 busjes (heen- en terug);

In de berekeningen is rekening gehouden met een gemiddeld en maximaal bronvermogen van 95 en 100 dB(A) voor de rijbewegingen van de busjes.

4.1.3. Personenauto's

Ten behoeve van het arriveren/vertrekken van personenauto's wordt rekening gehouden met het volgende:

  • Dagperiode : 25 personenauto's (heen- en terug);

In de berekeningen is rekening gehouden met een gemiddeld en maximaal bronvermogen van 90 en 95 dB(A) voor de rijbewegingen van de personenauto's.

4.1.4. Campers

Ten behoeve van het arriveren/vertrekken van campers t.b.v. de stalling wordt rekening gehouden met het volgende:

  • Dagperiode : 5 campers (heen- en terug).

In de berekeningen is rekening gehouden met een gemiddeld en maximaal bronvermogen van 100 en 105 dB(A) voor de rijbewegingen van de campers.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat, ter plaatse van de gevels en bouwblokken van de betreffende woningen in de omgeving wordt voldaan aan de gestelde streefwaarden van de gemiddelde geluidniveaus (LArLT) in het kader van ruimtelijke ordening (R.O.).

In het kader van de ruimtelijke ordening zijn de streefwaarden een richtlijn, maar geen harde eis. Belangrijk is de beoordeling van het woon- en leefklimaat, na realisatie van de plannen. Er dient daarom aangetoond te worden, dat voldaan wordt aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde binnen de betreffende (fictief mogelijke) woningen. Er dient voldaan te worden aan een maximale binnenwaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting op de fictieve gevel ter plaatse van het bouwblok van de woning aan de Buikheide 12 is maximaal 75 dB(A) etmaalwaarde(piekgeluid). Een nieuwe woning (welke aan het Bouwbesluit dient te voldoen) heeft een minimale gevelwering van 20 dB(A). Het binnenniveau in de woning bedraagt dan: 75 - 20 = 55 dB(A). Door het feit dat buitengevel overschrijding een piekgeluid betreft, wordt het uiteindelijke geluidsniveau op binnen niveau als leidend gezien. Hieruit blijkt dat het onder de vastgestelde norm blijft en er voldaan wordt aan de maximale geluidsniveaus.

Er wordt voldaan aan de binnengeluid norm van 55 dB(A). De geluidbelasting op de gevel van de woning aan de Buikheide 12 is maximaal 67 dB(A) dagperiode. De huidige woning aan de Buikheide 12 heeft een minimale gevelwering van 15 dB(A). Het binnenniveau in de woning bedraagt dan: 67 - 15 = 52 dB(A). Er wordt voldaan aan de binnengeluid norm van 55 dB(A).

Ten opzichte van de huidige situatie, waarbij de inrichting achter de woning aan de Buikheide 12 een agrarische bestemming heeft, wordt de situatie wat betreft de piekgeluiden van vrachtwagens niet slechter. In de agrarische bestemming (vergunde situatie) komen er wel tot 4 zware vrachtwagens over de toegangsweg gereden in de dagperiode. Deze wagens veroorzaken dezelfde piekgeluidniveaus, maar dan in een hogere frequentie, dan in de nu aangevraagde bedrijfsbestemming.

Conclusie

Uit bovenstaande toelichting blijkt dat de ontwikkeling, m.b.t. nota geluidbeleid Eersel, ruimtelijke positief onderbouwd is. Daarnaast is er na het omzetten van bestemming, nog steeds sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat uit akoestisch oogpunt. Zie bijlage 5 voor verdere toelichting betreft berekening op geluidgevoelige bestemmingen.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Door het feit dat er op het huidige bouwblok alleen statische opslag en ambachtelijke bedrijvigheid plaats zal vinden, wordt het woon- en leefklimaat alleen beoordeeld door de bedrijf- en milieuzonering. Dat betekent dat de locatie niet beoordeeld zal worden op de omgekeerde werking/geurhinder, dit omdat er op het bouwvlak geen verblijfsfunctie aanwezig is.

Op basis van de VNG-brochure, versie maart 2009, worden de toekomstige bedrijfsactiviteiten geschaard onder SBI-code 5521(autoparkeerterrein), met als maximale richtafstand 30 meter(milieucategorie 2). De ambachtelijke bedrijvigheid(bouwnijverheid) heeft een SBI code van 41, 42 en 43(b.o. < 2.000 meter), met maximale richtafstand van 50 meter(milieucategorie 3.1).

In de directe omgeving van de locatie Buikheide 12a wisselen de bedrijfsmatige activiteiten zich af van recreatiepark, nutsvoorziening tot veehouderijen. Deze omliggende bedrijven worden op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' in paragraaf 5.4.1 in beeld gebracht. De bijbehorende (SBI)richtafstanden zullen gekoppeld worden naar de huidige locatie, om zo te borgen dat er geen richtafstanden over Buikheide 12a komen te liggen.

5.4.1 Omliggende bedrijven

In een straal van 300 meter rondom Buikheide 12a liggen er 3 veehouderijen(gemeente Eersel). Ondanks het feit dat de locatie op zo'n 150 meter van de 'grens' van de gemeente Oirschot ligt, vinden er binnen deze overige 150 meter(gebied gemeente Oirschot) geen bedrijfsmatige activiteiten plaats waar rekening mee gehouden hoeft te worden. Naar aanleiding van de bestaande vergunningen is beoordeeld of de contouren van de overige omliggende bedrijven over de locatie zouden kunnen liggen(zie ter verduidelijking figuur 5).

  Adres   Buitengebied/
Kern  
Omschrijving   SBI-2008   Grootste richtafstand   Werkelijke afstand tot plangebied   Deelconclusie  
a.   Buikheide 1   Buitengebied   Nutsvoorziening   293   30 meter   95 meter   Voldoet  
b.   Buikheide 10a   Buitengebied   Specifieke vorm van recreatie – minicamping   91041   30 meter   70 meter   Voldoet  
c.   Buikheide 8   Buitengebied   Specifieke vorm van agrarisch – veehouderij;   0141, 0142   100 meter   270 meter   Voldoet  
d.   Broekdijk 6   Buitengebied   Grondgebonden veehouderij ;   0141, 0142   100 meter   290 meter   voldoet  

Tabel 3 omliggende bedrijven

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0022.png"

Gezien de werkelijke afstanden van de omliggende bedrijven buiten gestelde eisen liggen kan er geoordeeld worden dat het bedrijf buiten de contouren van de buurbedrijven ligt.

Conclusie

Op basis van bedrijf en milieuzonering kan geconcludeerd worden dat de locatie niet binnen richtafstanden van omliggende bedrijven valt, waardoor een acceptabel leefklimaat gegarandeerd kan worden.

5.5 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Vooral paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0023.png"

Als gevolg van het voornemen treden er veranderingen op ten aanzien van fijnstof (pm10). De grenswaarde voor pm10 is 40 ìg/m3, uit figuur 5.6 blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de gestelde normen uit de Wet luchtkwaliteit. Op locatie Buikheide 12a ligt de fijnstof uitstoot tussen de 18 en 19 ìg/m3.

5.6 Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen heeft 'M&A Onderzoek' een verkennend bodemonderzoek (nul situatie) uitgevoerd, conform NEN5740 (bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt het navolgende:

In verband met de realisatie van een 'ambachtelijk bedrijf in de bouwnijverheid' in een bestaande bedrijfsruimte aan de Buikheide 12a te Vessem is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 en een vooronderzoek volgens de NEN 5725 uitgevoerd. Na uitvoering van het vooronderzoek kon de hypothese "onverdachte locatie" worden gesteld.

Met de onderzoeksstrategie voor “onverdachte locaties” werden 6 boringen verdeeld over de locatie geplaatst. Twee van deze boringen zijn doorgezet tot 2 m-mv. Hiervan zijn monsters van de boven- en ondergrond genomen. Zintuiglijk werden in de grondmonsters geen bijmenging met bodemvreemde materialen aangetroffen. Ook andere afwijkingen in samenstelling, geur en / of kleur zijn niet geconstateerd. Vervolgens zijn twee mengmonsters samengesteld, te weten één van de bovengrond en één van de ondergrond. Een week eerder is een peilbuis geplaatst op het perceel, waaruit watermonsters werden genomen. De grondwaterspiegel werd op ca. 3,12 meter minus maaiveld aangetroffen.

Na analyse van de grond- en grondwatermonsters bleek dat :

  • de bovengrond niet verhoogd is t.o.v. de achtergrondwaarden (AW) van de onderzoeksparameters;
  • de ondergrond niet verhoogd is t.o.v. de AW van de onderzoeksparameters;
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium, kobalt en zink, alsmede matig verontreinigd met nikkel.

De verontreinigingen met zware metalen in het grondwater zijn te relateren aan de regionale problematiek met betrekking tot zware metalen in de bodem. Formeel gezien is een nader onderzoek noodzakelijk naar de verspreiding van , nikkel in het grondwater. Gezien de schaalgrootte van de problematiek m.b.t. zware metalen in de bodem, zal een nader onderzoek geen nieuwe relevante informatie opleveren. Daarom is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie :

Geconcludeerd wordt dat er geen directe belemmeringen zijn tegen de oprichting van het ambachtelijk bedrijf in de bestaande bedrijfsruimte uit oogpunt van de chemische bodemgesteldheid (bijlage 6).

5.7 Externe veiligheid

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg, het water) en hoogspanningslijnen en buisleidingen. Deze aspecten worden hierna toegelicht.

Het plangebied is op de risicokaart van de Provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. Binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied binnen een afstand van 1.000 meter zijn volgens de risicokaart echter wel een aantal gevaarlijke locaties aanwezig(zie figuur 18):

  • Installatie/transport contour 10-6 en buisleiding: in deze aangewezen gebieden is de kans dat een persoon op die afstand van het ongeval daadwerkelijk overlijdt nog redelijk groot. Wegens dit soort grote overlijdenskansen mogen er binnen de contour van 10-6 in principe geen kwetsbare objecten staan. In dit geval is dat een bovengrondse propaantank en PRB-leiding(transport vloeibare fossiele brandstoffen), aangezien deze objecten op een ruime afstand van de locatie liggen, hebben ze geen negatieve invloed op het realiseren van beoogde ontwikkelingen
  • Overig en terreingrens: wanneer er gevaarlijke stoffen(in dit geval propaangas) worden opgeslagen zijn deze aangestipt met een rood puntje. Binnen deze terreingrens is het bedrijf verantwoordelijk voor de veiligheid. Deze grens ligt niet in de buurt van Buikheide 12a, waardoor de aanvrager geen verantwoordelijkheid mee draagt.
  • Natuurbrand: op de risicokaart zijn een aantal gebieden aangewezen waar een grote natuurbrand kan ontstaan, op ca. 600 meter afstand van Buikheide 12a ligt zo'n gebied. De aanvrager zal in tijde van droogte hierdoor extra op moeten passen met brandgevaarlijke materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0770.BPBbuikheid12a0079-ONTW_0024.png"

5.8 Milieu Effect Rapportage

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D in het Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

Door te toetsen aan de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. wordt bepaald of de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan m.e.r.-plichtig zijn of dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling voldoende is. In de MER is geen drempelwaarde opgenomen voor het realiseren van een ambachtelijk bedrijf in de bouwnijverheid.

De ontwikkeling / wijziging van de vigerende bestemming Buikheide 12a heeft betrekking op omschakelen van de bestemming Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden naar Bedrijf. Daarnaast maakt het plan planologisch gezien geen onderdeel uit van een groter project waarover een planologisch besluit is genomen.

Uit de milieuaspecten, zoals in dit hoofdstuk nader in toegelicht, blijkt dat er geen belangrijke nadelige effecten zijn te verwachten die een formele m.e.r. beoordeling van het plan noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Inleiding

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en plankaart is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.

6.2 Algemene toelichting verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer een bestemmingsvlak, aanduidingen en een bouwvlak opgenomen.

6.3 Bestemmingsplan

Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is aangesloten bij het door de gemeente opgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2017 en de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

6.4 Toelichting op de regels

De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsplanregels weergegeven. In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen waaronder de anti-dubbeltelbepaling en algemene regels voor afwijken bij omgevingsvergunning. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en is de slotregel opgenomen.

Voor dit bestemmingsplan is aangesloten bij de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied 2017” en het bestemmingplan 'Buitengebied 2017, eerste herziening'. Hier zullen de verschillende bestemmingen/gebiedsaanduidingen vertaald én toegelicht worden naar de huidige situatie.

6.4.1 Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor niet-agrarische bedrijven, water en waterhuiskundige voorzieningen. Ter plaatse zijn bedrijfsfuncties toegestaan met een maximale bruto vloeroppervlakte van 2988 m2. Voor deze vierkante meters worden de specifieke aanduidingen 'statische opslag' en 'ambachtelijke bedrijvigheid' opgenomen.

6.4.2 Wonen

Binnen het gehele plangebied zijn burgerwoningen aanwezig welke geen relatie hebben met (agrarische) bedrijvigheid. Burgerwoningen kunnen een beperkende werking hebben op omliggende bedrijvigheid, het beleid is er derhalve op gericht om vermeerdering van het aantal burgerwoningen in het buitengebied niet zonder meer toe te staan. Derhalve is aan de bestaande burgerwoningen in het plangebied de bestemming Wonen toegekend, waarbij is bepaald dat per bestemmingsvlak maximaal één woning opgericht mag worden, tenzij anders aangegeven op de verbeelding.

6.4.3 Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden

De gebieden die agrarisch in gebruik zijn, maar waarvoor tevens instandhoudingsdoelstellingen van de aanwezige landschappelijke waarden gelden zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden'. Hierbinnen wordt de verdere ontwikkeling van deze waarden nagestreefd.

6.4.4 Groen - landschapselement

De voor Groen aangewezen grond zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke elementen, waaronder het herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen, het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel, die mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Eersel zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. De initiatiefnemer zal derhalve met de gemeente Eersel een anterieure overeenkomst sluiten. Op deze wijze is de financiële haalbaarheid van het plan gegarandeerd.

7.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen op het bestemmingsplan vindt een heroverweging op deze onderdelen plaats en kan besloten worden onderhavig bestemmingsplan op een aantal punten te wijzigen.

Omgevingsdialoog

Voor deze planvorming is een schriftelijke dialoog uitgevoerd. Naar aanleiding van deze dialoog zijn er p.m. geen inhoudelijke reacties ontvangen, die hebben geleid tot een aanpassing van het voorgenomen plan.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Inspraakprocedure

In de Gemeentewet is bepaald dat de gemeenteraad een inspraakverordening dient vast te stellen waarin geregeld wordt op welke wijze ingezetenen en andere belanghebbenden bij de voorbereiding van een bestemmingsplan worden betrokken. In de inspraakverordening is aangegeven dat inspraak wordt verleend wanneer dit wettelijk verplicht is. Daarnaast kan elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluiten of inspraak wordt verleend.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel zijn in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg. Tijdens deze termijn zijn enkele inhoudelijke

standpunten ingenomen. Hierna wordt er nader ingegaan op de ingebrachte standpunten, met

bijbehorende opmerkingen en de eventuele gevolgen voor het voorgenomen plan.

> Waterschap de Dommel

Voor de inhoud van de reactie wordt er verwezen naar bijlage 9, met het kenmerk 78643/82088, deze

reactie is op 29 augustus 2022 opgesteld en op dezelfde datum ontvangen. Hierna zal er nader worden

ingegaan op de gemaakte opmerkingen en de aanpassingen, die als gevolg daarvan in het plan zijn

doorgevoerd:

  • Instemming:

Ik stem in met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Door de afname

van het verhard oppervlak en de verkleinen van het bouwvlak is dit een hydrologisch positieve

ontwikkeling.

  • Tekstuele opmerkingen:

- Meest recente waterschapsbeleid: Vanaf 1 januari 2022 geldt ons nieuwe

Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). Hiermee willen we de watertransitie in gang

zetten: een aanpak die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem.

Als gevolg van deze opmerking is de tekstuele toelichting in waterparagraaf 5.1.1 aangepast

met de meest recente tekst

- Aangepaste keur: De keurregels zijn aangepast per 1 april 2021. De grenswaarde in de

algemene regels voor het compenseren van nieuw verhard oppervlak is aangepast van 2.000

m2 naar 500 m2.

Als gevolg van deze opmerking zijn de nieuwe grenswaardes in de paragraaf 'hemelwater

afvoer' van de plantoelichting aangepast.

> Provincie Noord-Brabant

Voor de inhoud van de reactie wordt er verwezen naar bijlage 10, met het kenmerk

C2302206/5121646, deze reactie is op 10 augustus 2022 opgesteld. Hierna zal er nader worden

ingegaan op de gemaakte opmerkingen en de aanpassingen, die als gevolg daarvan in het plan zijn

doorgevoerd:

  • Instemming:

Naar onze mening past de ontwikkeling binnen het provinciale beleid. Het betreft kleinschalige

bedrijvigheid die volgens u past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Wij kunnen u

hierin volgen. Ook zien wij dat er aandacht is besteed aan de kwaliteitsverbetering van het

landschap.

  • Tekstuele opmerkingen, er wordt aandacht gevraagd voor het volgende

- Wel vragen wij nog uw aandacht voor het volgende. Zoals hierboven al aangegeven is de locatie

gelegen in de groenblauwe mantel. Het vestigen van agrarisch technische hulpbedrijven en

agrarisch verwante bedrijven is binnen de groenblauwe mantel op basis van het provinciale

beleid niet mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt in de planregeling via een

afwijkingsvergunning mogelijk gemaakt om dit soort bedrijvigheid als nevenfunctie toe te

staan. Ook als nevenfunctie is dit soort bedrijvigheid niet passend in de groenblauwe mantel.

Als gevolg van deze opmerking is deze regeling verwijderd. Daarnaast is in paragraaf 5.1.1,

onder lid b., een regel toegevoegd waarbij nevenactiviteiten enkel worden toegestaan zolang

ze binnen de gedetailleerde bestemmingsomschrijving van regel 3.1.2 worden toegestaan.

- Ook vragen wij nog uw aandacht voor de borging van de te slopen bebouwing. Wij verzoeken

u hiertoe in de planregeling een voorwaardelijke bepaling op te nemen.

In artikel 11, onder planregel 11.4, wordt geborgd dat de bouwwerken ter plaatse van de

aanduiding ewetgevingzone . voorwaardelijke bepalingf enkel gebruikt mogen worden indien

de sloop, conform bijlage 8 (van de planregels), niet binnen 10 jaar na inwerkingtreding van het

bestemmingsplan/wijzigingsplan heeft plaatsgevonden

- Tot slot verzoeken wij u in de planregeling de buitenopslag binnen de bedrijfsbestemming

expliciet uit te sluiten.

In artikel 3.5.1, onder lid k, wordt geborgd dat buitenopslag binnen de bedrijfsbestemming als

strijdig gebruik wordt verstaan. Waarmee het in deze wordt uitgesloten

8.3 Omgevingsdialoog

Om de omgeving te informeren van de voorgenomen ontwikkelingen, zijn alle adressen in een straal van 500 meter (7 adressen), voorzien van een informatiebrief. Middels deze brief zijn de geadresseerde uitgenodigd om een reactie te voorzien. De verzonden brief en de ontvangen reacties is als bijlage x bij onderhavige toelichting gevoegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp 'Bestemmingplan Buitengebied, herziening Buikheide 12a te Vessem' heeft met ingang van <datum> gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode kon eenieder zienswijzen op het plan kenbaar maken. Tijdens deze termijn van terinzagelegging zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. PM.

Hoofdstuk 9 Conclusie

Uit de toelichting volgt dat er geen bezwaren bestaan tegen het toetreden van twee nieuwe bedrijfsactiviteiten op Buikheide 12a. Hier staat tegenover dat het bouwblok met ca. 3.500 m2 wordt verkleind tot 5.000 m2.