In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Boksheidsedijk 10’ met identificatienummer
NL.IMRO.0770.BPBbh100072-VAST van de gemeente Eersel.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie
behoort en die is gericht op:
- het voortbrengen van producten door het telen van gewassen;
- het houden van dieren,
nader te onderscheiden in:
- een (vollegronds)teeltbedrijf;
- een veehouderij;
- een glastuinbouwbedrijf;
- een overig agrarisch bedrijf.
1.6 Archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van
vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed
vertegenwoordigd.
1.7 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Bebouwingspercentage
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein
(bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 Bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek,
dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed &
breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.10 Bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis
verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 Bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
1.12 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.13 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q.
een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en
administratieruimten en dergelijke.
1.14 Bestaand:
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.15 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk
met een dak.
1.18 Boomteelt:
de tak van tuinbouw die zich bezig houdt met het telen van houtige gewassen en planten hoger dan
1,5 m voor tuinen en groenvoorzieningen.
1.19 Bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en
activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen
ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu
(waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
1.20 Bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en
ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies)
natuur, houtproductie, landschap en recreatie.
1.21 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
1.22 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 Bouwperceel:
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen
worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met
de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en
vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.24 Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.25 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 Caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of
in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die
bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als
een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit
voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer
geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.28 Cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door
het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat
gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het
sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
1.29 Dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet
is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen.
1.30 Dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
1.31 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of
leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 Erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel
van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning.
1.33 Erftoegangsweg:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als het meest lokale wegtype,
waarbij langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gemengd is, zonder rijrichtingscheiding en
meestal zonder gescheiden fietspaden.
1.34 Extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en
landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte
recreatie zoals vogelobservatie.
1.35 Extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:
dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en
landschapsbeleving van het landelijk gebied.
1.36 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.37 Glastuinbouwbedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.
1.38 Groepsaccommodatie/logeergebouw:
een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief
nachtverblijf in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven.
1.39 Hoge tunnels:
gebouwen en/of bouwwerken, met een hoogte tot maximaal 4 m, waarvan de wanden en het dak of
de bedekking voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, die dienen tot het
kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen,
bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving
en/of bodem tegen milieubelastende stoffen.
1.40 Hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.41 Hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en indien meer panden of bouwwerken op het
perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 Houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam
beheer van bos.
1.43 Kampeermiddel:
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.44 Kampeerplaats:
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen.
1.45 Kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander
lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde
klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of
boogkas hoger dan 1,5 meter.
1.46 Lage tunnels:
bouwwerken of andere werken, met een hoogte van maximaal 1,5 m, overwegend voorzien van een
bedekking van lichtdoorlatend of ander beschermend materiaal die dienen tot het kweken, trekken,
vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of
bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen
milieubelastende stoffen.
1.47 Landschappelijke inpassing:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse
voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een
landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van
het landschap.
1.48 Landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en
niet-levende natuur.
1.49 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op
kleine schaal in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling
heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.50 Overig agrarisch bedrijf:
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of
glastuinbouwbedrijf valt.
1.51 Overkapping/ carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de
gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.52 Pension:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken
van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.53 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht
zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende
woonomgeving en derhalve in een woning en/of bijbehorende bouwwerken, met behoud van de
woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.54 Recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve
hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik.
1.55 Recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.56 Teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of
boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen.
1.57 Teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden
gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te
onderscheiden zijn de volgende categorieën:
- laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
- laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
- hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
- hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
- overig: vraatnetten, boomteelthekken.
1.58 Trekkershut:
een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor
recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers,
ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten
mag zijn.
1.59 Tunnel(kas):
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het
kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of
bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende
stoffen.
1.60 Veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten,
pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.61 Verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een
recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of
trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.
1.62 Vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.63 (vollegronds)teeltbedrijf:
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een
bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.64 Voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van
de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.65 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere
waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn
ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en
waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen,
inlaten etcetera.
1.66 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van
geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.67 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regels met betrekking tot een aantal algemene
onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.68 Woning/ wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen;
1.69 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde
op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.70 (woon)boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige)
agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en
bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen.