Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: 4 woningen Tuinbouwwijk
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0765.02UPTuinbouwwijk-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. het plan:
het Uitwerkingsplan 4 woningen Tuinbouwwijk met identificatienummer NL.IMRO.0765.02UPTuinbouwwijk-0301 van de gemeente Pekela;
 
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
e. aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens kapsalons en schoonheidssalons begrepen;
 
f. aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
g. achtererf:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
 
h. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
i. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
j. bestaande:
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
k. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
l. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
m. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;
 
n. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
o. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
p. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
q. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
r. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
s. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
t. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
u. dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de vorm van administratieve dienstverlening met een publieksgericht karakter, inclusief medische dienstverlening, alsook schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven;
 
v. erf:
al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
w. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
x. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
y. hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
 
z. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
aa. kampeerplaats:
een afgeschermd terrein van beperkte omvang waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
 
bb. openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
 
cc. overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
dd. paardrijbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's;
 
ee. pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
ff. peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
gg. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
hh. stacaravan:
een caravan die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;
 
ii. stedelijk gebied:
gebied dat niet tot het buitengebied behoort, op grond van de begrenzing op de ‘begrenzing buitengebied’ kaart, behorende bij de provinciale omgevingsverordening;
 
jj. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
kk. verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter:
verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daar gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen stacaravans;
 
ll. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
f. de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is;
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
al dan niet in combinatie met:
  1. aan huis verbonden beroepen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. voet- en fietspaden;
  6. water;
  7. wegen met een functie voor ontsluiting van aanliggende gronden;
met de daarbij behorende:
  1. woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. overige bouwwerken;
met dien verstande dat in de bestemming niet zijn begrepen:
  • inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken);
  • risicovolle inrichtingen.
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de hoofdgebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
    2. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
    3. de woningen worden vrijstaand gebouwd;
    4. de afstand van de voorgevel tot de naar de weg gekeerde bouwgrens bedraagt niet meer dan 3 m;
    5. de afstand tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt ten minste 3 m;
    6. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan maximaal 4 m en 10 m;
    7. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 200 m²;
    8. bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder b (regeling bijbehorende bouwwerken).
  2. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. de bijbehorende bouwwerken worden binnen een bouwvlak gebouwd;
    2. de bijbehorende bouwwerken worden op het achtererf gebouwd op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    3. bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebouwd in het op de verbeelding aangeduide vlak ‘bijgebouwen uitgesloten’;
    4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning bedraagt niet meer dan 70 m², met dien verstande dat het totale bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer bedraagt dan 50%;
    5. de goot- en bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
    6. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 1 m, tenzij op de bouwperceelgrens wordt gebouwd;
    7. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
  3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
    2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Nadere Eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
  • de situering van bouwwerken en de vormgeving van een bouwvlak;
  • de (transparante vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen;
  • het plaatsen van verlichting.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de bebouwingskarakteristiek van de straat;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het woon- en leefklimaat van de direct aangrenzende woonbebouwing;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  1. lid 3.2, sub b, onder 3:
    1. maximaal 80 m2, bij een perceel dat groter is dan 500, maar niet groter is dan 750 m2;
    2. maximaal 90 m2, bij een perceelsgrootte van 750 m2 tot 1.000 m2;
    3. maximaal 100 m2, bij een perceelsgrootte van 1.000 m2 tot 1.250 m2;
    4. maximaal 110 m2, bij een perceelsgrootte van 1.250 m2 tot 1.500 m2;
    5. maximaal 120 m2, bij een perceelsgrootte van 1.500 m2 tot 1.750 m2;
    6. maximaal 130 m2, bij een perceelsgrootte van 1.750 m2 tot 2.000 m2;
    7. maximaal 140 m2, bij een perceelsgrootte van 2.000 m2 tot 2.250 m2;
    8. maximaal 150 m2, bij een perceelsgrootte van 2.250 m2 en groter;
  2. lid 3.2, sub b, onder 5: voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 m en 7 m, wanneer wordt voldaan aan de volgende criteria:
    1. het perceel waarop de bijbehorende bouwwerken worden opgericht is gelegen binnen stedelijk gebied en;
    2. de bouwhoogte op de bouwperceelgrens mag niet meer bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 7 m op een afstand van 4,5 m uit de bouwperceelgrens.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik algemeen
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf;
  2. het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van logiesverstrekking, en/of;
  3. het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  4. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een woning na 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan. Indien niet wordt voldaan aan deze verplichting, is het bevoegd gezag bevoegd om een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning te weigeren.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.5, sub a: voor het gebruik van (een deel van) de woning ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:
    1. de woonfunctie moet in overwegende mate worden gehandhaafd, dit betekent dat:
      1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      3. maximaal 40% van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 50 m²;
      4. degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
    2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      2. geen omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      3. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in de bij deze regels behorende ‘Lijst toegestane bedrijven aan huis’ of daarmee zijn gelijk te stellen;
      4. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
      5. uitstalling en bezichtigen van goederen is niet toegestaan;
      6. buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
      7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
      8. het bedrijfsmatig parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein;
      9. reclame-uitingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen;
  2. lid 3.5.2 a; voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning daarvan na 2 jaar na het onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan mits het bouwplan in overeenstemming is:
    1. met de (vastgestelde en goedgekeurde) regionale woonvisie;
    2. met door Gedeputeerde Staten aangewezen nadere regels over de nieuwbouwruimte zoals gesteld in artikel 2.15,1, sub 2 van de provinciale omgevingsverordening.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. richtlijnen voor de verlening van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
  3. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. ruimte tussen bouwwerken;
  5. erf- en terreinafscheidingen;
  6. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  7. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
 
6.1 Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    • de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
    • de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    • de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
  5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
  6. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij woningen, met dien verstande dat:
    • de woning een legale nevenfunctie heeft op het gebied van toerisme en/of recreatie;
    • het perceel behorende bij de woning een minimale oppervlakte heeft van 2.000 m²;
    • het perceel niet is gelegen in een omgeving die voor meer dan de helft bestaat uit woningen;
    • het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 25;
    • de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het terrein dat op grond van het vigerende bestemmingsplan is bestemd voor Woongebied. Indien dat niet mogelijk is, moeten de kampeerplaatsen direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak worden gerealiseerd;
    • er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
    • de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
    • de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en het hoofdgebouw op het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • de onderlinge afstand tussen kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen minimaal 500 m bedraagt;
    • sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen, zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m toegestaan;
    • permanente bewoning anders dan van dienstwoningen niet is toegestaan;
    • het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en de landschappelijke inpassing, onder andere door het aanbrengen van beplantingen.
6.2 De onder lid 6.1, sub a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:
  • de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m);
  • de maximale oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover niet gelegen in stedelijk gebied (ten hoogste 300 m2);
  • de hoogte van antennes (ten hoogste 25 m).
6.3 de onder 6.1, sub d tot en met f toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
 
6.4 De onder 6.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid.
Artikel 7 Overige regels
 
7.1 Uitsluiting seksinrichting
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
 
7.2 Afstemming welstandstoets
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de dakhelling;
  3. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
  • de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte, met uitzondering van:
    1. gevallen waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte worden vergroot en de bestaande goot- en bouwhoogten van omliggende bebouwing lager zijn en niet ook worden vergroot;
    2. in de welstandsnota specifiek aangegeven karakteristieke panden;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing wordt verminderd met meer dan 15%.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Uitwerkingsplan 4 woningen Tuinbouwwijk.