Plan: | Mariastraat 18a, Deurne |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP202123-B001 |
Op het perceel Mariastraat 18a in Deurne was een oude gymzaal aanwezig. Deze gymzaal is inmiddels gesloopt. Daardoor is de locatie vrijgekomen voor herontwikkeling. Het voornemen is om twee grondgebonden woningen mogelijk te maken. Op basis van de vigerende beheersverordening 'Zeilberg' is woningbouw op deze locatie niet mogelijk. Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van woningen wel mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan de Mariastraat 18a in de wijk Zeilberg, aan de zuidoost zijde van Deurne. In het plangebied was een sporthal aanwezig die niet meer in gebruik was. De sporthal is inmiddels gesloopt. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied Mariastraat 18a
Begrenzing plangebied Mariastraat 18a
Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening ‘Zeilberg’, zoals vastgesteld op 7 juli 2015. In deze beheersverordening zijn de gronden bestemd tot 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'sporthal'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie gematigd'.
Op basis van de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'sporthal' een sporthal, tuinen, erven en terreinen, wegen, paden en parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het bouwen van nieuwe woningen is niet toegestaan. Hierdoor is de voorgenomen nieuwbouw van woningen niet mogelijk.
Op basis van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie Gematigd’ geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld en groter zijn dan 1.000 m2. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan wordt gevormd door de regels en de verbeelding tezamen. De toelichting is een beschrijving van hetgeen middels het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast onderbouwt het de haalbaarheid van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 wordt allereerst een beschrijving van zowel de bestaande situatie als de toekomstige ontwikkeling gegeven. De hoofdlijnen van beleid zijn vervolgens beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de uitvoeringsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de juridische planopzet wordt beschreven. In hoofdstuk 6 vindt tot slot een beschrijving van de procedure plaats.
Het plangebied ligt aan de Mariastraat, in een woonwijk in het zuidoostelijke deel van de kern Deurne. Ter plaatse van het plangebied was een ongebruikte sporthal aanwezig. De sporthal is inmiddels gesloopt. Tegenover de sporthal is een kerk met een bijbehorende begraafplaats aanwezig. In de verdere omgeving zijn vooral woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Venlo - Eindhoven.
Voor de sporthal staan een grote eikenboom en een WAS-mast (luchtalarm). Deze dienen beide behouden te blijven.
Op onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
Plangebied gezien vanaf noordzijde
Plangebied gezien vanaf zuidzijde
In het plangebied worden twee grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen zijn vrijstaand en de kavels zijn ruim opgezet. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de grote aanwezige eikenboom voor het perceel. Hierdoor komen de woningen verder naar achteren op het perceel te liggen. Doordat de kavels ruim zijn opgezet, is er tussen de woningen ook voldoende ruimte voor groen. De voorzijde van de woningen komt aan de oostzijde, aan de Mariastraat tegenover de begraafplaats. De woningen worden via de bestaande wegen ontsloten.
De voorgenomen woningen worden goed ingepast in de omgeving. Qua volume en bouwhoogte passen de woningen in de omgeving. De woningen hoeven niet identiek te zijn aan de andere woningen in de omgeving, maar moeten wel verwantschap tonen met de omgeving.
De sporthal op de locatie is inmiddels gesloopt. De WAS-mast welke op het moment voor het plangebied staat wordt voorlopig gehandhaafd. Het plan is om deze in een later stadium te verplaatsen naar de overzijde van de weg zodat het woongenot ter plaatse verbeterd.
Op de onderstaande afbeelding is een mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven.
Mogelijke inrichting Mariastraat
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Planspecifiek en conclusie
De NOVI doet geen uitspraken over dit initiatief of het plangebied. Het initiatief is daarmee in lijn met de NOVI.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de SVIR gepubliceerd. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Planspecifiek en conclusie
Geen van de bovengenoemde belangen is bij de ontwikkeling in het plangebied in het geding. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Dit initiatief omvat de realisatie van twee levensloopgeschikte grondgebonden woningen.
Het toevoegen van maximaal 11 woningen is in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. In het voorliggende geval worden 2 woningen toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is gezien deze beperkte toename niet noodzakelijk.
Desalniettemin moet de behoefte aan deze woningen wel onderbouwd worden.
De gemeente Deurne beschikt over een gemeentelijk woningbouwprogramma dat aansluit bij de kaders van de gemeentelijke Woonvisie en past binnen de Regionale woonafspraken (zie ook Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant, paragraaf 3.2.3). Uitgangspunt voor de Regionale woonafspraken is de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, deze is per gemeente richtinggevend, waarbij aanvullend ruimte wordt geboden aan 'goede' plannen binnen bestaand stedelijk gebied op transformatie- of herontwikkelingslocaties.
Uit de meest recente provinciale woningbehoefteprognose (2020) blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2022-2031 een behoefte bestaat aan 795 woningen. De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand per 1 januari 2021) blijkt dat er in Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 521 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1.132 woningen. Dit plan is opgenomen binnen de zachte plancapaciteit van de gemeente Deurne.
Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. Wel is er behoefte aan meer woningen.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De omgevingsvisie bevat de ambities voor de Brabantse leefomgeving tot 2050. Daarnaast zijn mobiliserende tussendoelen opgesteld voor de periode tot 2030.
De basisopgave van de omgevingsvisie is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Daarnaast zijn de volgende vier hoofdopgaven geformuleerd:
De provincie blijft inzetten op duurzame verstedelijking door middel van herbestemming en transformatie in het bestaand bebouwd gebied. Hier liggen tevens kansen voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en voor het creëren van ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen en woningbouw. De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen, daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug. De provincie ziet deze opgave als kans om invulling te geven aan de energieopgave in het stedelijk gebied, het stedelijk gebied klimaatbestendig te maken en de kwaliteit van het stedelijk gebied op orde te brengen. Het klimaatbestendig maken van het stedelijk gebied betekent dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd om water op te vangen en vast te houden voor tijden van hitte en droogte. Daarnaast is meer ruimte nodig voor groen om de steden leefbaarder en gezonder te maken en hittestress tegen te gaan. Door middel van extra ruimte voor water in de stad (bijvoorbeeld in de beekdalen), koeltebossen, wadi’s in parken, groene gevels en daken met vetplanten kan invulling worden gegeven aan de klimaatbestendigheid van het stedelijk gebied.
De voorliggende ontwikkeling omvat de realisatie van 2-4 grondgebonden woningen binnen een bestaande woonwijk van de kern Deurne. De sporthal, die niet meer in gebruik is, wordt vervangen door woningen, waardoor sprake is van een herstructureringslocatie binnen bestaand bebouwd gebied, waarmee wordt aangesloten bij het principe van duurzame verstedelijking. Tevens wordt invulling gegeven aan de woningbouwopgave voor de komende tien jaar. De woningen dienen te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen en worden daarom o.a. gasloos uitgevoerd. De ontwikkeling is dan ook in lijn met het door de provincie Noord-Brabant voorgestane beleid.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening. Noord-Brabant’ vastgesteld. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het
huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
Het plangebied is volgens de kaarten bij de Interim omgevingsverordening binnen het stedelijk gebied
gelegen. Volgens artikel 3.42 ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’ dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het stedelijk gebied te zijn gelegen en een onderbouwing te bevatten dat:
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
De voorliggende ontwikkeling van twee grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Deurne is passend binnen de regionale afspraken. Daarnaast betreft het een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat deze een positieve invloed heeft op de omgevingskwaliteit. De bestaande, verouderde sporthal wordt vervangen door kwalitatief hoogwaardige woningen. Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt op een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De woningen dienen te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen en worden daarom o.a. gasloos uitgevoerd. Samengevat betreft de voorliggende ontwikkeling hiermee een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek en conclusie
Voor dit plangebied zijn daarnaast enkele regels met betrekking tot natuur (afdeling 2.6 van de verordening) relevant. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect natuur.
In september 2017 is de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten. De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. De provincie heeft hiertoe de volgende vier actielijnen geschetst en zes leidende principes geformuleerd.
Actielijnen
Leidende principes
Afweging
Het voorliggende plan is passend binnen de regionale afspraken ten aanzien van woningbouw.
Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het provinciale beleid, aangezien woningen worden toegevoegd op een herstructureringslocatie die is aangewezen als bestaand stedelijk gebied.
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de ‘Structuurvisie Deurne 2030’ en de ‘Nota Kostenverhaal 2018’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt de visie per functie beschreven. Op de kaart ‘Visie op verdeling van functies’ van de structuurvisie, is het plangebied gelegen in een zone die is aangeduid als ‘woonkernen’. Hieronder is de visie van de gemeente Deurne op de ‘woonkernen’ beschreven.
De Deurnese woningvoorraad moet aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften van de Deurnese bevolking. Woningen en woningbouw kunnen daarnaast een belangrijke rol spelen in het behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan alleen als de toevoeging aan de woningvoorraad niet leidt tot leegstand en verpaupering in de bestaande woningvoorraad en panden. Daarnaast zijn uitgangspunten bij woningbouw: verduurzaming van woningen, energieneutraal bouwen, onafhankelijk van fossiele brandstoffen en levensloopbestendig bouwen.
Uitgangspunt is dus het toevoegen van passende kwaliteit en een beperkte kwantitatieve uitbreiding van de woningvoorraad.
De noodzakelijke aanvulling van de woningvoorraad richt zich vooral op de kleiner wordende huishoudens door vergrijzing en individualisering. Aan de behoefte van deze kleinere huishoudens (senioren, (her)starters en jonge (eenouder)gezinnen) wordt in de bestaande woningvoorraad nog niet voldoende tegemoetgekomen.
Om prettig in Deurne te kunnen (blijven) wonen is meer nodig dan alleen een passende woning. Daarvoor zijn ook een goede inrichting van de openbare ruimte, voldoende voorzieningen en een veilige woonomgeving nodig. Het is dan ook belangrijk dat de sterke punten van de gemeente zoals het detailhandelsniveau in het centrum, het scholenvierkant, het station en de binding van bewoners met kernen en wijken behouden en waar mogelijk worden versterkt.
Hieruit volgen deze beleidsuitgangspunten en -keuzen:
Voor de structuurvisie betekent dit een nadrukkelijke keuze voor inbreiding in de bestaande kernen.
Planspecifiek
Het plangebied is een voorbeeld van kleinschalige inbreiding. De toevoeging van woningen op deze locatie is bovendien passend, omdat ter plaatse sprake is van een woongebied volgens de structuurvisie. De voorgenomen ontwikkeling past kortom binnen de beleidskaders zoals deze in de structuurvisie ten aanzien van het thema ‘woonkernen’ geschetst zijn.
Op 3 juli 2019 is de ‘Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040’ vastgesteld door de gemeenteraad van
Deurne. In de woonvisie zet de gemeente in op het stimuleren van woningbouwinitiatieven in bestaand stedelijk gebied, die aansluiten bij de veranderende woonbehoeften. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen, vooral als gevolg van de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Gelet op deze veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. Door maximaal in te zetten op ‘goede plannen’ binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne alle kansen benutten om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien.
De gemeente hanteert het volgende afwegingskader voor woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied:
Inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed (inclusief monumenten en beeldbepalende panden) binnen bestaand stedelijk gebied: ja, mits:
Op basis van het afwegingskader woningbouwkwaliteiten wordt de prioriteit gelegd bij:
Dit initiatief voorziet in de realisatie van twee levensloopgeschikte koopwoningen. Het initiatief sluit daarmee aan bij de prioritering van het afwegingskader. Daarnaast past dit initiatief op deze manier stedenbouwkundig en planologisch het beste in deze omgeving.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid
opgesteld.
Het gemeentelijk welstandbeleid is geactualiseerd in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016. De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningsprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de
kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eerdere welstandsnota zijn:
Het plangebied is gelegen in een gebied dat nu welstandsvrij is. Bij vaststelling van het bestemmingsplan kan categorie 12 Thematische Woningbouw worden toegekend aan het plangebied. Deze welstandscategorie richt zich op projectmatig gerealiseerde woningbouw. Kenmerkend is de planmatige stedenbouwkundige opzet en de eenheid in bebouwing en architectuur. Het straatbeeld in de omliggende straten bestaat voornamelijk uit twee-onder-een-kapwoningen met twee bouwlagen en een langskap. De openbare ruimte is ingericht met parkeervakken en openbaar groen langs de wegen.
De aanwezigheid van de zomereik laat een bijzonder gevormde ruimte over voor woningbouw. De van bebouwing gevrijwaarde zone geeft ruimte aan twee woningen die mogen verspringen ten opzichte van elkaar en van de rooilijn van naastgelegen bebouwing . Zij vormen een bijzondere stedenbouwkundige oplossing, waardoor de losse woningen sterk afhankelijk zijn van elkaar en van hun omgeving.
In het ontwerp zijn zij stedenbouwkundig en ruimtelijk duidelijk verwant aan elkaar en worden zij als één eenheid vormgegeven. De woningen zijn uitgevoerd in een eigentijdse architectuur, passend in de omgeving. Accenten zijn wenselijk. De vrijheid in kleur- en materiaalkeuze is beperkt om de samenhang met de omgeving te vergroten.
Voor beide woningen gelden dezelfde criteria, maar zij hoeven geen kopie van elkaar te worden. De materialisering van de eerste woning is bepalend voor de tweede, indien zij niet tegelijk ontworpen worden. De volgende criteria gelden hiervoor, deze worden eveneens als gebiedsgericht beeldkwaliteitskader vastgesteld bij het bestemmingsplan:
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grondexploitatiewet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Deze verplichting vervalt indien de gronden volledig in eigendom zijn van de gemeente.
Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, dan kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2.1a Bro).
De grond is in eigendom van de gemeente. Kosten zullen wordt verrekend met de uitgifteprijs van de grond.
In het kader van een bestemmingswijziging dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Het plangebied is op basis van de geldende beheersverordening bestemd tot ‘Maatschappelijk’. Aangezien de ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen, is er sprake van een bestemmingswijziging naar een voor de bodem gevoeliger gebruik. Het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht.
Voor dit initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Ter plaatse van het plangebied zijn enkele lichte verontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn van natuurlijke aard. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor vervolgonderzoek naar de aard en omvang van de verontreinigingen.
Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van geluidgevoelige objecten, dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidzone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting op deze gebouwen of terreinen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur voor geldt.
Woningen zijn geluidgevoelige objecten. Aangezien het plangebied binnen de onderzoekszone van omliggende wegen en spoorwegen ligt, is een akoestisch onderzoek naar weg- en spoorwegverkeerslawaai noodzakelijk. Voor het naastgelegen bestemmingsplan 'Irenestraat, Deurne' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De geluidscontouren uit dit onderzoek geven aan dat de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Dit geldt zowel voor de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (Zeilbergsestraat, Hagelkruisweg en Blasiusstraat) als voor railverkeerslawaai (spoor Venlo - Eindhoven).
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Om te bepalen of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens (3% criterium) van = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het voorliggende project betreft de realisatie van 2-4 woningen. Dit betekent dat binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. Het project draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bij aan de heersende luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.
Beleid
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn et cetera), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen, hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet worden getoetst aan het Bevi, het Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Woningen zijn kwetsbare objecten. Verdere toetsing aan de externe veiligheid is dan ook vereist.
Toetsing
Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omlijnd (www.risicokaart.nl)
Risicovol transport over wegen, spoorwegen, water en door buisleidingen
Er vindt in de wijde omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over wegen of waterwegen, dat een belemmering kan vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten zuiden van het plangebied vindt wel risicovol transport plaats over de spoorweg Venlo-Eindhoven en door een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Het plangebied ligt buiten de inventarisatieafstand van de aardgastransportleiding, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Spoorlijn Venlo - Eindhoven
Het plangebied ligt op circa 180 m afstand van de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Ten behoeve van het naastgelegen bestemmingsplan 'Irenestraat, Deurne' is een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld voor de spoorlijn Venlo-Eindhoven. Hier betrof het de realisatie van 18 woningen, wat niet leidde tot een verhoging van het groepsrisico of het aantal te verwachten slachtoffers. In dit geval betreft het de realisatie van 2-4 woningen waar nu een gymzaal staat. Dit zal niet leiden tot een groter aantal personen in het plangebied en het groepsrisico zal dus niet verhoogd worden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Risicovolle bedrijvigheid
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Op het bedrijventerrein dat op circa 600 meter ten zuidwesten van het plangebied is gelegen, is wel een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig.
De meest dicht gelegen inrichting betreft een gasdrukregel- en meetstation aan de Indumastraat 14, op circa 730 m ten zuidwesten van het plangebied. Deze inrichting heeft geen plaatsgebonden risico-contour 10-6 en er is geen sprake van een groepsrisico. Het plangebied ligt hierdoor niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
Op circa 1 km ten oosten van het plangebied ligt een bovengrondse propaantank bij het bedrijf W.J. Berkers Landbouwwerktuigen B.V. aan de Griendtsveenseweg 24. Deze inrichting heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 en er is geen sprake van een groepsrisico. Het plangebied ligt hier-door niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
Op 1 km ten zuidwesten van het plangebied ligt de risicovolle inrichting Driessen United Blenders aan de Voltstraat 5. Deze inrichting heeft een invloedsgebied van ruim 1,5 km, waar het plangebied binnen ligt. Conform artikel 13 van het Bevi dient het groepsrisico te worden verantwoord en advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het groepsrisico zal marginaal toenemen omdat het plangebied enkel 2-4 woningen betreft, op circa 1 km is gelegen van de inrichting en het enkel een toxisch scenario betreft. Hiermee kan een verdere verantwoording van het groepsrisico uitblijven.
Op 11 mei 2017 heeft de Veiligheidsregio voor ontwikkelingen op grote afstand van risicobronnen en voor kleine ontwikkelingen een standaard advies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:
Hierna wordt ingegaan op het advies.
Mechanische ventilatie
De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de woningen worden voorzien van een mechanische ventilatie dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet te kunnen worden.
Beleidsregels
Het betreft een bestaand perceel, waar alleen een functie wijzigt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats.
Risicocommunicatie
Deurne sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.
In het kader van het vooroverleg wordt de Veiligheidsregio om advies gevraagd.
Algemene uitgangspunten
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen, op basis van de aspecten stof, geur, geluid en gevaar.
Toetsing
De beoogde woningen zelf vormen geen functie die volgens de (indicatieve) brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gezoneerd dient te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Medewerking aan dit project is echter pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd is, alsmede dat bedrijven in de omgeving door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.
Op circa 15 m ten oosten van het plangebied ligt een begraafplaats. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 m wordt geadviseerd voor het aspect geluid. Aan deze afstand wordt voldaan.
Op circa 130 m ten oosten van het plangebied ligt een basisschool. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 m wordt geadviseerd voor het aspect geluid. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Voor het overige vinden in de omgeving van het plangebied geen activiteiten plaats waarvan de hindercontouren tot het plangebied reiken.
Conclusie
Kort samengevat zal in de toekomstige situatie voor de beoogde woningen dus sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en worden bestaande inrichtingen in de omgeving niet in hun bedrijfsuitvoering belemmerd. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor de te realiseren woningen.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten. Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag geen inbreuk ontstaan op de milieuruimte van omliggende veehouderijen.
Volgens de definitie van de Wgv is een geurgevoelig object een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen en menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Woningen zijn geurgevoelige objecten, waardoor toetsing aan het aspect geurhinder van veehouderijen vereist is.
De gemeenteraad van Deurne heeft op 17 november 2015 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015' vastgesteld. Deze verordening betreft een actualisatie van de geurverordening uit 2011. In de geurverordening zijn geurnormen voor de voorgrond- en achtergrondbelasting per deelgebied vastgelegd, zoals hieronder is weergegeven.
Geurnormen voorgrondbelasting Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015
Wat betreft de voorgrondbelasting (geurbelasting veroorzaakt door individuele veehouderijen) is het plangebied volgens de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015 gelegen binnen het gebied 'Kern Deurne (gebied A)'. Ter plaatse geldt voor de voorgrondbelasting een norm van 1 OuE/m3. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen gelegen. De meest dichtbij gelegen intensieve veehouderij ligt op een afstand van circa 580 m ten oosten van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstand van 100 m tussen een veehouderij en een geurgevoelig object op basis van de Wgv. Gezien de grote tussenliggende afstand en de aard en omvang van deze veehouderij kan redelijkerwijs worden aangenomen dat wordt voldaan aan de norm voor de voorgrondbelasting van 1 OuE/m3.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de normen volgens de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Deurne 2015. Vanuit geurhinder van veehouderijen bestaan er hiermee geen belemmeringen voor de beoogde woningbouw. Bovendien worden de veehouderijen in de omgeving niet beperkt als gevolg van deze ontwikkeling, omdat andere woningen in de omgeving dichter bij de veehouderijen zijn gelegen.
Archeologie
Algemeen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt: de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard; er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:
Beleid
In de vigerende beheersverordening is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie Gematigd' opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld en groter zijn dan 1.000 m2. Dit komt overeen met de archeologische verwachtingswaarde volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2010, op basis waarvan het plangebied een lage/gematigde archeologische verwachtingswaarde heeft (categorie 4). Binnen deze zone wordt op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen verwacht. Volgens de archeologische beleidskaart gelden eveneens de bovengenoemde ondergrenzen voor archeologisch onderzoek.
Deze ondergrenzen zullen bij de voorliggende ontwikkeling niet worden overschreden. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden van een locatie vallen uiteen in meerdere deelaspecten die betrekking hebben op de ontwikkelingsgeschiedenis van:
Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten die door deze bouwontwikkeling onevenredig worden aangetast.
Er zijn blijkens het geldende bestemmingsplan en de risicokaart op of rond het plangebied geen kabels of leidingen gelegen met een bestemmingsplanplichtige beschermingszone die van invloed zou kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de kaarten behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen of in de directe nabijheid van een gebied waarin uitgesproken natuurlijke of landschappelijke waarden voorkomen. Daarnaast heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden. Hierbij is in kaart gebracht welke bomen waar gesitueerd zijn en welke waarde zij hebben. Uit deze bomeninventarisatie is gekomen dat er één waardevolle boom aanwezig is die behouden moet worden. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de sloop en de bouw.
Om de boom duurzaam te kunnen behouden, is het van belang dat tijdens de sloopwerkzaamheden rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de kroon(bovengronds) en de wortels (ondergronds). In de ontwerpplannen voor de herontwikkeling dient rekening gehouden te worden met groeiplaatsverbetering en -uitbreiding. Gezien de eigenschappen van dit type boom wordt een kroonverbreding verwacht van tenminste 1 m rondom. Op basis van de te verwachte kroonprojectie wordt geadviseerd een minimale afstand van 2 m tot de grens van de nieuwbouw aan te houden. Dit komt neer op een totale afstand van 3 m tot de huidige kroonprojectie. Deze afstand zorgt ervoor dat er tijdens de bouw werkruimte is voor bijvoorbeeld steigermateriaal en dat schade aan de nieuwbouw als gevolg van schurende of zwiepende takken minimaal zal zijn. Wanneer het ontwerp bekend is, wordt geadviseerd om een bomeneffectanalyse (BEA) uit te laten voeren om te onderzoeken of de plannen al dan niet schadelijk zijn voor de boom. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de uit te voeren werkzaamheden in relatie tot de boom. Uit de BEA blijkt in detail of de boom bij de gemaakte ontwerpkeuzes gehandhaafd kan blijven en of daarbij aanpassingen in het ontwerp nodig zijn.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat op provinciaal niveau in structuurvisies en verordeningen is vastgelegd.
In het plangebied is een flora- en fauna-inspectie uitgevoerd (Faunaconsult, Flora- en fauna-inspectie voor de sloop van sporthal Zeilberg aan de Mariastraat 18A te Deurne, 2017). Daarop volgend is een vleermuisonderzoek uitgevoerd (Faunaconsult, Vleermuisonderzoek sporthal Zeilberg, 4 juli 2018).
Hieruit is gebleken dat in het gebouw geen vleermuisverblijven aanwezig zijn in de sporthal en aanbouw. Uit de flora- en fauna-inspectie kwam naar voren dat er mogelijk kauwen in de schoorsteen van de sporthal broedden. Om deze reden is de schoorsteen buiten het broedseizoen van de kauw (oktober 2017) afgedicht, zodat er geen kauwen meer in kunnen. Dit betekent dat de sporthal en aanbouw nu zonder verdere beperkingen gesloopt kunnen worden.
De locatie is gelegen op circa 3,5 km van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Door de gemeente zijn het afgelopen jaar diverse Aerius-berekeningen uitgevoerd voor grotere woningbouwplannen. Hieruit komt naar voren dat de depositie op omliggende Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol/ha/jaar. Gezien de zeer beperkte omvang van voorliggend plan, zal ook dit plan niet leiden tot een toename in de depositie.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Mariastraat. Ten noorden sluit de Mariastraat uit op het Kerkplein, die weer aansluit op de Blasiusstraat. Ten zuiden sluit de Mariastraat aan op de Parallelweg. Op de Mariastraat en Kerkplein geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur, op de Blasiusstraat geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur.
Als gevolg van de woningbouw zal er sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Volgens de CROW publicatie 317 zullen de vier tussenwoningen een maximale verkeersgeneratie van 31,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal tot gevolg hebben op een gemiddelde weekdag. Wat betreft de ligging en stedelijkheidsgraad is uitgegaan van de rest van de bebouwde kom van Deurne.
Parkeren
De gemeentelijke 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'zone 2'. Voor een koopwoning tussen/hoek/patio geldt in deze zone een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning, waarbij altijd minimaal 0,3 parkeerplaatsen per woning op openbaar terrein (bezoekersdeel) dienen te worden gerealiseerd. Er dienen dus voor vier woningen minimaal (1,8 * 4 = 7,2) = 7 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden voor de toekomstige woningen. Deze zullen op eigen terrein gerealiseerd worden.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beschrijving van waterrelevant beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016- 2021, het Waterbeheersplan van Waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
In de Keur van drie Brabantse Waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is aangegeven dat bij een toename van het verhard oppervlak en het afkoppelen van hemelwater, het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.
Vanuit het gemeentelijke beleid wordt bij nieuw- en herbouw gevraagd om het hemelwater op eigen terrein te bergen. Dit initiatief voorziet hierin. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein.
Onderzoek
Uit de watertoets is gebleken dat het plangebied buiten de ruimtelijk begrensde waterbelangen valt. Naar verwachting zijn er geen belemmeringen. Wel wordt geadviseerd bij de bouw af te zien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Hiermee worden bijvoorbeeld zink en koper in daken, gevels, goten en leidingen bedoeld.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht.
Ontwikkeling van woningen
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk
ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Het voorliggende initiatief betreft de ontwikkeling van 2-4 woningen. Blijkens jurisprudentie dient niet iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol.
In het voorliggende geval is sprake van een netto toename met 2-4 wooneenheden binnen een bestaande woonwijk. Gezien de omvang van het project, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is sprake van een kleinschalig project. Daarnaast is er geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en is ook geen sprake van een ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie hoofdstuk 4). Op basis van het bovenstaande dient de voorliggende ontwikkeling niet aangemerkt te worden als (de uitbreiding van) een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.
Conclusie
De voorgenomen woningbouwontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage, vanwege de aard en schaal van het project, het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en ook geen sprake is van lig-ging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.
Het bestemmingplan heeft geen significante gevolgen op een Natura 2000-gebied. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling te worden uitgevoerd en vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen m.e.r.-plicht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de landelijk geldende standaarden (SVBP 2012) en de beheersverordening 'Zeilberg', zoals vastgesteld op 7 juli 2015.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding.
De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
De inleidende regels behelzen de begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning. De afwijking van de bouwregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden afwijking te verlenen van een specifieke regel.
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels heeft tot doel bepaald gebruik wat eerder is uitgesloten onder voorwaarden wel toe te laten.
Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn zowel de beoogde woningen inclusief tuinen en beroepen aan huis als de benodigde parkeerplaatsen, groen en waterbergingsvoorzieningen toegestaan. Voor de beoogde locaties van de woningen is de aanduiding 'aaneen gebouwd' opgenomen.
In de algemene regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de antidubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.
Anti-dubbeltelregel
In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten en ondergeschikte bouwonderdelen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een bepaling omtrent strijdig gebruik opgenomen en zijn enkele bevoegdheden om af te wijken van de gebruiksregels opgenomen. Ook zijn de parkeerregels opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn enkele algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen om te kunnen afwijken van de bouwregels.
Dit hoofdstuk is het sluitstuk van de regels en bevat alle bepalingen die nog niet elders ondergebracht zijn. De regels zijn algemeen van aard en gelden in principe voor alle bestemmingen.
Overgangsrecht
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.
Een bestemmingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De wettelijke procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
P.m.
Het ontwerp bestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode heeft eenieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.