Plan: | Neerkantseweg 11 en 13, Liessel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP201811-C001 |
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de eigenaren van de bedrijfslocatie aan Neerkantseweg 11-13 te Liessel, hierna gezamenlijk ook de initiatiefnemer genoemd. De initiatiefnemer is voornemens de bedrijfslocatie op deze locatie (het plangebied) te herbestemmen naar een agrarisch technisch hulpbedrijf en agrarisch verwant bedrijf zijnde een loonbedrijf en mechanisatiebedrijf met ondergeschikt fouragehandel. De bestaande bebouwing wordt hierbij eenmalig met een omvang van 25% vergroot.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Deurne geldt dat dit niet direct binnenplans mogelijk is. Derhalve wordt de locatie middels dit bestemmingsplan herbestemd. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de genoemde vigerende beleidskaders en dat de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch inpasbaar is.
Het plangebied is gelegen aan de Neerkantseweg 11-13 te Liessel. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als: gemeente Deurne, sectie T, nummers 934, 935, 936, 548 en 549, Het plangebied heeft een omvang van 10.250 m². Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kadastrale kaart weer voor het plangebied en de directe omgeving hiervan.
Figuur 1: kadastrale kaart van het plangebied (in groen) en omgeving
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Deurne. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 19 december 2017. Het plangebied is bestemd als 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6' en is daarnaast tevens gedeeltelijk voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'wijzigingsgebied - ontwikkelingscluster 9', 'wetgevingzone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan waarbij het plangebied is aangeduid.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan ´Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied´ met daarop het plangebied aangeduid
In de regels is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6' nader aangeduid als 'champignonmestbewerking en -handelsbedrijf. Voor deze bedrijfsvoering is een bestaande bebouwing met een omvang van 884 m² verankerd. In het bestemmingsplan is in artikel 6.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor herbestemming van een bedrijfslocatie naar een ander soort buitengebied gebonden bedrijf of niet agrarisch bedrijf. Tevens kan de bebouwing dan eenmalig met een omvang van 25% worden vergroot.
Dit bestemmingsplan heeft de herbestemming van de bedrijfslocatie aan Neerkantseweg 11-13 te Liessel tot een ander soort bedrijf, te weten een loonbedrijf en mechanisatiebedrijf met fouragehandel ten doel . Met dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
In hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie binnen het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een omschrijving van de nieuwe situatie na herontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de relevante beleidskaders bij de beoogde herontwikkeling. De relevante uitgangspunten van het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid worden hierbij verwoord. In hoofdstuk 5 betreft een beschrijving van de milieu-planologische verantwoording van het plan. In hoofdstuk 6 komt de juridische planbeschrijving aan de orde en worden de planvorm, bestemmingen, regels en verbeelding toegelicht. In hoofdstuk 7 komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde. In hoofdstuk 8 wordt de procedure behandeld.
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern Liessel, in het buitengebied van Liessel aan de Neerkantseweg, de doorgaande route tussen Liessel en Helenaveen. Navolgende topografische kaart geeft een beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.
Figuur 3: Topografische kaart voor het plangebied en omgeving
Het plangebied is bestemd als en in gebruik ten behoeve van een bedrijfsbestemming. Aanwezig zijn een bedrijfswoning, een voormalige champignonkwekerij bestaande uit 5 separate (opslag-/stallings)ruimtes, een kantine/kantoor en berging. Het perceel is toegankelijk middels een oprit en het erf is geheel verhard en biedt ruime parkeergelegenheid.
Binnen het plangebied is een bedrijfsgebouw aanwezig met een oppervlak van circa 900 m². De onderhoudsstaat van dit bedrijfsgebouw is matig tot slecht. Het gebouw is voorzien van asbestbedekking in is opgericht en ingedeeld ten behoeve van realisatie van champignonmest, waardoor het gebouw is ingedeeld met kleinere losse compartimenten. Navolgende foto's geven de huidige invulling van het plangebied weer.
Figuur 4: Beeld van de bedrijfswoning aan Neerkantseweg 11-13 te Liessel
Figuur 5: Beeld van de bedrijfsbebouwing aan Neerkantseweg 11-13
Figuur 6: Beeld van verharding van het bedrijfsterrein aan Neerkantseweg 11-13
Navolgende figuur geeft een luchtfoto overzicht van de huidige invulling van het plangebied.
Figuur 7: Luchtfoto van het plangebied aan Neerkantseweg 11-13 te Liessel
Initiatiefnemer exploiteert een melkrundveebedrijf aan Leegveld 51 te Liessel. Deze locatie is gelegen in het Natuurnetwerk Nederland door de ligging van dit bedrijf nabij de Deurnesche Peel. Deze locatie dient wegens realisatie van natuurdoelstellingen op uiterlijk 1 november 2020 te zijn gesaneerd. Beoogd wordt te verplaatsen naar Neerkantseweg 11-13 te Liessel. Er wordt op de locatie aan Neerkantseweg 11-13 geen vee gehouden, maar alle machines en bedrijfsmiddelen worden naar deze locatie verplaatst ten behoeve van vestiging van een loonwerkbedrijf en mechanisatiebedrijf met fouragehandel. Hiermee kunnen de veelvuldig aanwezige machines in gebruik en behouden blijven en kan initiatiefnemer een inkomen behalen uit het gebruik van deze bedrijfsmiddelen.
Binnen het plangebied wordt een agrarisch technisch bedrijf en agrarisch bedrijf zijnde een loonwerkbedrijf en mechanisatiebedrijf met fouragehandel ingeplaatst. De Initiatiefnemer zal als ZZP'er werkzaamheden bij agrarische bedrijven in de omgeving verrichten en zal met machines het eigen land blijven bewerken. Daarnaast vindt verkoop van hooi, stro, maïs en dergelijke plaats afkomstig van percelen van initiatiefnemer. Ook kan binnen het plangebied binnen de loods onderhoud aan agrarische machines en werktuigen plaatsvinden.
Beoogd wordt de bestaande bedrijfsbebouwing binnen het plangebied te slopen en daarna een nieuw gebouw te realiseren voor de stalling van machines en werktuigen en het kunnen ploegen van onderhoud aan deze machines. Ook dient hierbij een ruimte te worden gerealiseerd voor opslag van hooi, stro en maïs. Het bedrijfsgebouw zal een omvang hebben van circa 1.100 m², met een omvang van circa 50 x 22 meter.
Vanaf de locatie aan Neerkantseweg 11-13 zullen deze voertuigen vertrekken om werkzaamheden voor anderen elders uit te voeren.
In samenhang met herbestemming van het plangebied wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Het plangebied is gelegen binnen een kleinschalige zandontginning. Voor dit type landschap gelden de navolgende voorwaarden:
Het plangebied wordt met in acht name van de voorwaarden landschappelijk ingepast. Deze inpassing wordt hierna omschreven.
De houtsingel ten westen van het plangebied blijft behouden en wordt versterkt
De houtsingel in het westen van het plangebied wordt versterkt met boomvormers van de soorten: Eik, Es, Beuk, Haagbeuk, Esdoorn en Walnoot en heesters van de soorten: Rode Kornoelje, Gelde Kornoelje, Sleedoorn, Meidoorn, Gewone vlier, Trosvlier, Krentenboompje en Lijsterbes. De planten worden aangeplant met een plantverband van 1,5 x 1,5 meter in kruisverband. Er is sprake van een hoge bomen verdeling met een verhouding van 40% bomen en 60% heesters. Bomen worden aangeplant op een afstand van 3 meter uit het bestemmingsvlak.
Aanleg knip- en scheerhagen
Een duurzame inpassing middels een beukenhaag wordt aangelegd tussen de woning aan Blokhuisweg 4, gelegen ten noorden van het plangebied, en het bedrijf. De beukenhaag wordt aangeplant als knip- en scheerhaag. Er worden per strekkende meter 5 planten ingeplant. De voorzijde van het plangebied, rondom de tuin bij de bedrijfswoning en naast de inrit wordt een beukenhaag gerealiseerd.
Realisatie bomenrijen
Op de oostelijke- en westelijke perceelsgrenzen vindt landschappelijke inpassing plaats door aanplant van een bomenrij, bestaande uit berken dan wel beuken.
Navolgende figuur geeft een beeld van het landschappelijk inpassingsplan ter plaatse van het plangebied.
Figuur 8: Landschappelijk inpassing plangebied Neerkantseweg 11-13 Liessel
Deze landschappelijke inpassing is verankerd in het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage bij dit bestemmingsplan behoort. De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing is geborgd in de regels.
Het plangebied is gelegen aan en ontsloten aan de Neerkantseweg 11-13 te Liessel. Het plangebied is middels een te behouden inrit ontsloten aan de Neerkantseweg. De ontsluiting en toegang tot het bedrijf is geschikt voor de eerder vergunde bedrijfsvoering. Dit betreft het overslaan, bewerken en/of verwerken van 2.500 ton champost/substraat per jaar. Deze champost werd aan- en afgevoerd met vrachtwagens. Bij herbestemming van de locatie zullen de zware transportbewegingen substantieel afnemen. De locatie wordt via de Neerkantseweg bereikt door tractoren en ander landbouwverkeer. Dit betreft maximaal 6 verkeersbewegingen per dag. Vanaf de locatie gaat het verkeer direct op in het heersende verkeersbeeld.
De Nota parkeernormen 2013 is op 14 mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Nota parkeernormen 2013 staat een samenhangend stelsel van parkeernormen voor de middellange termijn alsmede de eisen die gesteld worden aan parkeerplaatsen. De parkeernormen zijn bedoeld om gebruikt te worden bij bouw- en herbouwprojecten binnen de gehele gemeente Deurne en sluiten aan op het parkeerbeleid in en rond het centrum van Deurne.
In de Nota Parkeernormen zijn normen opgenomen voor parkeren. Het bedrijf binnen het plangebied betreft een arbeidsextensief bedrijf waarin weinig bezoekers parkeren. Voor dit type bedrijven geldt dat er ter plaatse van het plangebied (in het buitengebied) sprak dient te zijn van 1,1 parkeerplaats per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak. Bij een omvang van 1.100 m² dient sprake te zijn van realisatie van (11 x1,1) 12,1 = 13 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden tenminste 13 parkeerplaatsen aangelegd. Het plangebied biedt hiertoe de ruimte.
Op 13 maart 2012 is het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen voor de middellange termijn (tot 2028). Deze doelen zijn:
Er is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
De beoogde herontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. Deze decentralisering past binnen de doelstellingen zoals opgenomen in de SVIR.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is het verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
Binnen het plangebied is geen sprake van realisatie van substantieel nieuw ruimtebeslag. Een bestaande bedrijfslocatie wordt herbestemd naar een ander type bedrijf, zonder hierbij nieuw beslag op beschikbare ruimte te leggen. De functie is qua aard en omvang minder intensief dan de te saneren functie. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit bedrijf past binnen het buitengebied. Ruimtebeslag voor deze bedrijfsvoering past niet binnen het stedelijke gebied.
De provincie Noord-Brabant geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SRO) de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, hierna de SRO genoemd, vastgesteld. Deze ruimtelijke keuzes die in deze SRO zijn opgenomen zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
Het plangebied is aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Landelijk gebied'. De provincie Noord-Brabant beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.
Binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' is het plangebied aangeduid als gelegen binnen het 'Accentgebied agrarische ontwikkeling: De peelstreek van Mill tot Someren'. Dit accentgebied betreft een jonge ontginning met een modern en grootschalig landschap waarin de intensieve veehouderij en glastuinbouwsector een sterke positie hebben. Het is een open gebied, omgeven door grote natuurgebieden waarvan enkele Natura-2000 gebieden. Midden in het gebied liggen enkele grote bosgebieden en landgoederen. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de Structuurkaart uit de Structuurvisie waarop het plangebied is aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Landelijk gebied' in een 'Accentgebied voor agrarische ontwikkeling'.
Figuur 9: Kaart uit de Structuurvisie waarop het plangebied is aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Landelijk gebied', in een 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening wordt nader uitgewerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De onderwerpen die in de Verordening ruimte Noord-Brabant staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De Verordening ruimte Noord-Brabant is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat onder andere de volgende onderwerpen:
Het plangebied is op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied'. Voor wat betreft de structuur 'Gemengd landelijk gebied' vraagt de provincie aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Functies die niet passen bij het gewenste ontwikkelingsperspectief worden in de bestemmingsplannen uitgesloten.
In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties et cetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. Het hergebruik van een buitengebied gebonden bedrijfslocatie naar een ander type aan buitengebied gebonden bedrijf, levert een bijdrage aan het behoud van een gemengde plattelandseconomie.
Het plangebied is op deze kaart ook aangeduid als gelegen binnen een 'stalderingsgebied'. Op basis van deze aanduiding gelden nadere normen voor veehouderijbedrijven. Daarvan is binnen het plangebied geen sprake. Navolgende figuur geeft de aanduiding van het plangebied ten aanzien op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' weer.
Figuur 10: Aanduiding plangebied in Verordening ruimte Noord-Brabant op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines'
Het plangebied is niet aangeduid op de overige themakaarten uit de Verordening ruimte Noord-Brabant. Hierna wordt de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied getoetst aan de voorwaarden uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.
In artikel 3 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Naast bescherming van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie Noord-Brabant ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast dient bij nieuwe ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik te worden toegepast. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat in geval van vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, tenzij in de Verordening ruimte Noord-Brabant uitdrukkelijk anders is bepaald.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een bestaande bedrijfslocatie. Er is geen sprake van een vergroting van de bedrijfsbestemming. Er is dus sprake van toepassing van het principe van zuinig ruimtegebruik.
Het tweede principe betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap. Artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling dient te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering dient te passen binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied. De provincie kent hiervoor de rood-met-groen-koppeling. Dit houdt in dat, wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, die uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. De vormgeving van deze ruimtelijke kwaliteitverbetering wordt door een gemeente nader uitgewerkt.
Binnen het plangebied vindt herbenutting van een bestaande bedrijfslocatie naar een ander type buitengebied gebonden bedrijf plaats. Een bedrijf dat is bestemd ten behoeve van champignonsmestbewerking en als handelsbedrijf wordt herbestemd naar een agrarisch verwant en agrarisch technisch hulpbedrijf. Hierbij wordt de maximaal toegestane bedrijfsbebouwing met een omvang van 25% vergroot. De herbestemming leidt desondanks door verkleining van het bestemmingsvlak en herdefiniëring van het bedrijfstype tot bestemmingsplanverlies. Ook vindt kwaliteitverbetering van het landschap plaats. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit wordt nader uitgewerkt in paragraaf 3.4.2.
In het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied' is een eigen gemeentelijk beleidskader opgenomen, waarin wordt beschreven op welke wijze en met welke kwaliteit de gemeente wil dat de kwaliteitsverbetering van het buitengebied als tegenprestatie voor het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden vorm krijgt. Hierbij is aangesloten bij de in de gemeente Deurne aanwezige landschapstypes.
Rekening houdend met de impact op de omgeving heeft de gemeente drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen (met de bijbehorende kwaliteitsverbetering) opgenomen:
In de 'Regeling voor kwaliteitsverbetering van het landschap' is opgenomen dat bij vergroting van de toegestane aantal m² aan bebouwing sprake is van een categorie 3 ontwikkeling. Voor dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen wordt bovenop de basisinspanning (zijnde algemene kwaliteitseisen in het kader van de algemene zorgplicht alsmede een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan) een extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging vereist, de basisinpassing-plus .
Er kan op meerdere wijzen geïnvesteerd worden in extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging. Dit betreft:
Naast bovenstaande fysieke verbeteringen van het landschap kan de kwaliteitstoevoeging ook worden bereikt door de bestemmingswinst te vertalen naar een bedrag, dat door de gemeente elders zal worden ingezet voor kwaliteitsverbetering in het landschap.
De spelregels waarmee de tegenprestatie kwantitatief wordt bepaald, zijn in de gemeentelijke Nota Kostenverhaal uitgewerkt. Daarbij biedt dit beleidskader een toetsingskader voor het kwalitatieve gedeelte van de compensatie op de locatie zelf.
Met vaststelling van de Nota Kostenverhaal 2018, in navolging van de Nota Kostenverhaal 2014 heeft de gemeente Deurne in navolging van vaststelling van de Verordening ruimte Noord-Brabant een regeling opgenomen voor kwaliteitsverbetering van het landschap. De gemeente Deurne heeft een inhoudelijk beleidskader voor deze regeling opgenomen in bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'. Het financiële gedeelte van deze regeling wordt geborgd in de Nota Kostenverhaal 2018.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan valt vergroting van de maximale toegestane bedrijfsbebouwing bij een buitengebied gebonden bedrijf onder een categorie 3 ontwikkeling. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in categorie 3 is de uitstraling te groot om deze met maatregelen voor kwaliteitsverbetering op de locatie zelf volledig te compenseren. Een initiatiefnemer kan of wil soms de basisinspanning ook niet geheel realiseren op de locatie van de ontwikkeling. Er kan maatwerk geboden worden door de basisinspanning over verschillende locaties te spreiden. Daarnaast kan de initiatiefnemer kiezen voor een storting in het Groenfonds. De mogelijkheden voor kwaliteitverbetering zijn als volgt:
Bij de eerste drie mogelijkheden gaat het om invulling in natura die initiatiefnemer zelf realiseert en beheert. Bij de vierde mogelijkheid, de fondsstorting, zorgt de gemeente voor realisatie en beheer.
De gemeente Deurne heeft gekozen voor de methode waarbij het 'rood' aan de hand van forfaitaire bedragen wordt omgerekend naar euro's die worden ingezet voor 'groen'. Hiervoor is een lijst met forfaitaire bedragen opgesteld. Wanneer de uitkomst van de berekening voor een ontwikkeling kennelijk onredelijk is, vraagt de gemeente advies aan de onafhankelijke makelaar/taxateur die de lijst met forfaitaire bedragen heeft opgesteld. Met behulp van forfaitaire bedragen kan de waardestijging van bijvoorbeeld grond die door de ontwikkeling wordt gerealiseerd worden bepaald. Vervolgens moet worden bepaald welk gedeelte van de waardestijging ingezet moet worden voor maatregelen voor kwaliteitsverbetering. Dit percentage heet de basisinspanning. Bij uitbreiding van bebouwing bedraagt de basisinspanning 20% van de waardevermeerdering.
In de Nota Kostenverhaal 2014 zijn de navolgende forfaitaire bedragen opgenomen voor ontwikkelingen in het buitengebied. De categorieën en waarden die binnen het plangebied van toepassing zijn, zijn in deze tabel groen gearceerd.
Nr. | Categorie | Grondprijs gemiddeld in €/m² | Eenheid | |
1 | Agrarische grond (onbebouwd) | 7,50 | m² kavel | |
2. | Agrarisch bedrijf (bouwvlak, excl. agrarische bedrijfswoning) | 15,00 | m² bouwvlak | |
3 | Agrarisch verwant bedrijf (bestemmingsvlak bebouwd) | 100,00 | m² bouwvlak | |
4 | Agrarisch verwant bedrijf (bestemmingsvlak onbebouwd | 25,00 | m² kavel | |
5 | Niet-agrarisch bedrijf (bestemmingsvlak, bebouwd) | 125,00 | m² bouwvlak | |
6 | Niet-agrarisch bedrijf (bestemmingsvlak, onbebouwd) | 50,00 | m² kavel | |
7 | Glastuinbouw | 15,00 | m² kavel | |
8 | Recreatie (bebouwd) | 40,00 | m² bouwvlak | |
9 | Recreatie (onbebouwd) | 12,50 | m² kavel | |
10a | Horeca zelfstandig (bebouwd) | 225,00 | m² bouwvlak | |
10b | Horeca nevenactiviteit (bebouwd) | 75,00 | m² bouwvlak | |
11a | Horeca zelfstandig (onbebouwd) | 25,00 | m² kavel | |
11ab | Horeca nevenactiviteit (onbebouwd) | 15,00 | m² kavel | |
12 | Maatschappelijke voorzieningen (bebouwd) | 112,50 | m² bouwvlak | |
13 | Maatschappelijke voorzieningen (onbebouwd) | 12,50 | m² kavel | |
14a | Wonen tot 1.000 m² (bouwkavel) | 225,00 | m² kavel | |
14b | Wonen tot 1.000 m² (met bestaande woning) | 150,00 | m² kavel |
Tabel 1: Tabel met door de gemeente Deurne gehanteerde forfaitaire waarden voor het buitengebied
Binnen het plangebied wordt een buitengebied gebonden bedrijf ten behoeve van champignonmestbewerking- en handelsbedrijf met een toegestaan bebouwd oppervlak van 884 m² herbestemd naar een agrarisch verwant en agrarisch technisch hulpbedrijf met een toegestaan bebouwd oppervlak van 1.105 m². Dit leidt tot de navolgende berekening in het kader van kwaliteitverbetering van het landschap.
Bedrijf - Buitengebied gebonden | |||
Berekening tegenprestatie kwaliteitverbetering | |||
Vigerend bestemmingsplan | m² | waarde/m² | waarde |
Niet agrarisch bedrijf (bebouwd) | 884 | € 125,00 | € 110.500,00 |
Niet agrarisch bedrijf (onbebouwd) | 5.895 | € 50,00 | € 294.750,00 |
Agrarisch | 3.557 | € 7,50 | € 26.677,50 |
Totaal oud | 10.336 | € 431.927,50 | |
Herbestemming | |||
Agrarisch verwant/technisch bedrijf (bebouwd) | 1.105 | € 100,00 | € 110.500,00 |
Agrarisch technisch bedrijf (onbebouwd) | 5.275 | € 25,00 | € 131.875,00 |
Groen | 916 | € 1,00 | € 916,00 |
Agrarisch | 3.040 | € 7,50 | € 22.800,00 |
Totaal nieuw | 10.336 | € 266.091,00 | |
Inspanning voor kwaliteitsverbetering | € -33.167,30 | ||
Bestemmingswinst |
€ -165.836,50 |
||
Minimale basisinspanning | 20% |
Tabel 2: Tabel met berekening kwaliteitverbetering van het landschap
De beoogde herbestemming leidt niet tot een bestemmingsplanwinst binnen het plangebied.
Inleiding
Ten behoeve van herbestemming van de locatie aan Neerkantseweg 11-13 te Liessel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk inpassingsplan behoort als bijlage bij dit bestemmingsplan. Hierna zijn uitsneden uit de toelichting van dit landschappelijk inpassingsplan opgenomen voor wat betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap binnen het plangebied.
Tegenprestatie kwaliteitverbetering van het landschap
Binnen het plangebied wordt een bestaande houtsingel versterkt. De versterking en de duurzame instandhouding van deze houtsingel wordt verankerd in dit bestemmingsplan. Hiermee vindt kwaliteitverbetering van het landschap plaats. Navolgende tabel geeft een beeld van deze te realiseren kwaliteitverbetering van het landschap.
Ele-ment | leng-te | Opper-vlakte in m² | aan- tal toe- voe- gen | Norm per eenheid st. incl. BTW | een-heid | Ver- goe- ding aanleg |
Beheers-bijdrage per eenheid | een- heid | Jaar- lijkse ver- goeding onder- houd |
Totale vergoeding onderhoud | Com- pensatie vergoeding totaal |
Knip- en scheer-haag | 66 | 264 | € 1,61 | 4st/m² | €425,04 | € 1,18 | m/jr | € 77,88 | € 778,80 | €1.203,84 | |
Hak- hout- singel | 399 | 60 | € 1,61 | stuk | €96,60 | € 4,78 | are per jaar | €19,07 | € 190,72 | € 287,32 | |
Trajectbegeleiding | € 1.500,- | ||||||||||
Totaal | €2.991,16 |
Tabel 3: Tabel met te realiseren kwaliteitverbetering van het landschap
De te realiseren kwaliteitverbetering van het landschap overschrijdt de te realiseren kwaliteitverbetering van het landschap, daar de beoogde herbestemming leidt tot bestemmingsplanverlies.
Voorwaarden voor beheer en onderhoud
Voorwaarde voor herziening van het bestemmingsplan is dat door herziening van het plan geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige waarden. Dit wordt in dit hoofdstuk nader aangetoond.
In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Raad van Europa waaronder Nederland ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch bodemarchief. Met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta verankerd in de Nederlandse wetgeving. Sinds 2007 kent Nederland de Wamz, en de gewijzigde Monumentenwet 1988. De bepalingen van deze wet zijn per 1 juli 2016 (gedeeltelijk) overgegaan in de erfgoedwet. Op basis van deze wetten zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed.
De gemeente Deurne heeft een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de 'Nota archeologische monumentenzorg gemeente Deurne'. Dit beleid is voor de gebieden met archeologische waarden opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied'.
Ter plaatse van het plangebied is, met uitzondering van de ondergrond van de bestaande bebouwing, sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan waarin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' met een rode arcering is opgenomen. Er is geen sprake van een archeologische dubbelbestemming ter plaatse van de bestaande loods en de bedrijfswoning.
Figuur 11: Beeld van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (met rood aangeduid) ter plaatse van het plangebied
Voor de gebiedscategorie 'Waarde - Archeologie 3' geldt de verbodsbepaling dat zonder of in afwijking van een door het College van Burgemeester en Wethouders verleende omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden geen verstoringen, beschadigingen of vernielingen van het archeologisch bodemarchief mogen worden aangebracht. Voor aanvraag van de omgevingsvergunning voor de vergroting van de woning dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd wanneer roering van de bodem plaatsvindt.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' blijft ongewijzigd van toepassing binnen het plangebied. Dit blijft verankerd in onderhavig bestemmingsplan. Hiermee is verankerd dat geen archeologische waarden verloren gaan met de beoogde herontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling mag niet leiden tot aantasting van cultuurhistorische waarden in de omgeving. Er is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig binnen het plangebied. Het plangebied is gelegen in het lint tussen Liessel en Neerkant en binnen het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Daarbij zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.
De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017. Met de invoering van de Wet natuurbescherming bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Bij ruimtelijke ingrepen zoals nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kader voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
Het Natuurnetwerk Brabant is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn. Hierdoor kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen tussen verschillende natuurgebieden. Zo wordt de biodiversiteit (het totaal aan planten en dieren) bevorderd. Voor wat betreft de soortenbescherming heeft de Wet natuurbescherming tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. De verbodsbepalingen en afwijkingsmogelijkheden in de Wet natuurbescherming zijn uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit de vereisten van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern, het Verdrag van Bonn, het Biodiversiteitsverdrag en de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming. Het gaat daarbij om alle op het Europees grondgebied in het wild levende vogels en voorts om de dieren en planten van de soorten van Europees belang die van nature op het Nederlands grondgebied voorkomen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000 gebied of binnen het Natuurnetwerk (de voormalige EHS). Herbestemming van een bestaande bedrijfslocatie naar ander soort buitengebied gebonden bedrijf tast geen natuurwaarden aan. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van natuurgebieden in de omgeving.
Figuur 12: Beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Ingeval van individuele bouw-, sloop- en kapwerkzaamheden dient ten alle tijden rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden.
Binnen het plangebied is een buitengebied gebonden bedrijfsbestemming aanwezig. Dit bestemmingsplan dient tot herbestemming van deze bedrijfslocatie naar een ander soort buitengebied gebonden bedrijf. Bij herinrichting van het perceel dient te worden aangetoond dat rekening gehouden wordt met kaders betreffende flora en fauna. De champignonmestcellen binnen het plangebied zijn lucht en lichtdicht en niet geschikt als fourageergebied. Bij sanering van deze cellen gaan geen natuurwaarden verloren.
Volgens de Wet natuurbescherming dient onderzocht te worden of de bestaande begroeiing geen soorten huisvest, die bescherming dienen te krijgen. De bestaande begroeiing blijft waar mogelijk gehandhaafd en wordt ter plaatse versterkt. In samenhang met de beoogde herbestemming worden landschapselementen toegevoegd binnen het plangebied. Dit heeft een positief effect op flora en fauna waarden binnen het plangebied.
De sloop van de huidige opstallen vindt plaats buiten het broedseizoen om te voorkomen dat verstoring van flora- en faunawaarden plaatsvindt.
Het plangebied is reeds bestemd als bedrijfsbestemming. De wijziging van de toegestane bedrijfssoort binnen het plangebied leidt niet tot een meer gevoelige functie of wijziging van de bestemming 'Bedrijf'. Hiermee is voor de bestemmingsplanprocedure geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Op de locatie vindt na herbestemming ver- en herbouw plaats. Voor nieuwbouw dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5707 te worden uitgevoerd.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief binnen het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Aa en Maas.
In het Waterbeheerplan (WBP) is beschreven welke doelstellingen door Waterschap Aa en Maas worden nagestreefd in de periode 2016-2021 en hoe zij die doelstellingen gaan halen. Dit is geformuleerd aan de hand van vier programma's:
Voor waterhuishoudkundige ingrepen binnen het plangebied is de Keur waterschap Aa en Maas van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.
Het plangebied is op de kaart behorende bij de Keur waterschap Aa en Maas niet aangewezen als gelegen in beschermd gebied of attentiegebied. Navolgende figuur geeft een overzicht van de ligging van keurgebieden in de omgeving van het plangebied, waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 13: Ligging plangebied ten opzichte van keurgebieden in de omgeving
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², projecten met een toename van een verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m².
Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.
De bodem ter plaatse van het plangebied betreft een humuspodzolgrond. De GHG ter plaatse is gelegen tussen 100-120 cm-mv. Navolgende figuur geeft een uitsnede van GHG ter plaatse van het plangebied.
Figuur 14: GHG ter plaatse van het plangebied
In de huidige situatie wordt het hemelwater dat valt op het dak van de woning en bedrijfsgebouwen afgevoerd naar de tuin en erf, waar het water direct in de bodem infiltreert. Het hemelwater dat valt op de erfverharding vloeit eveneens direct op het erf af, waar het in de bodem infiltreert.
5.6.3.3 Hemelwatervoer bij de beoogde ontwikkeling
Infiltratie van hemelwater dat afkomstig is van verhardingen binnen het plangebied dient plaats te vinden op eigen terrein middels een infiltratievoorziening die wordt gerealiseerd boven de GHG. Het plangebied biedt hiervoor de ruimte. Ook de relatief lage grondwaterstand biedt ruimte voor aanleg van een infiltratievoorziening boven de GHG. De omvang van de infiltratievoorziening is afhankelijk van de omvang aan verhard oppervlak. Binnen het plangebied vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. De bedrijfsbebouwing neemt toe met een omvang van 221 m² (25%) tot een omvang van maximaal 1.105 m². Het erf is echter in de huidige situatie al geheel verhard. Voor waterinfiltratie dient een voorziening boven de GHG te worden aangelegd met een omvang van: aantal m² verhard oppervlak x 1 (gevoeligheidsfactor) x 0,06.
De totale waterinfiltratie van de nieuwe bebouwing zal plaatsvinden op eigen terrein. De ruimte voor deze infiltratie wordt gevonden door realisatie van wadi's binnen de aan te leggen erfbeplating. De berging wordt gerealiseerd boven de GHG.
Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt etcetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten uit de handreiking "Bedrijven en milieuzonering". Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven van welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) kan worden uitgegaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht wordt genomen. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een milieugevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.
Het plangebied is thans bestemd als champignonmestbedrijf. Er is sprake naar herbestemming naar een minder intensieve bestemming, te weten een agrarisch verwant en agrarisch technisch hulpbedrijf.
Het bedrijf dat gevestigd was binnen het plangebied, was gespecialiseerd in het leegruimen en ophalen bij derden van champost en substraat van andere dan 'witte' en kastanje paddenstoelen (zoals oesterzwammen en shitake) uit de bedekte teelt. De reststoffen werden in de loods, voor een korte tijd, opgeslagen en vervolgens worden de reststoffen afgezet in binnen- en buitenland. In de loods vond opslag plaats van 60 ton champost (ongeveer 100 m³). Champost is een reststof uit de teelt van 'witte' en kastanje paddenstoelen. De champost werd binnen 1 á 2 weken afgezet. Tevens werd in de loods ongeveer 100 ton substraat (ongeveer 300 m³'') opgeslagen afkomstig uit de teelt van ander soortige paddenstoelen. Het substraat werd binnen maximaal 2 maanden ontdaan van plastic en afgezet. De plastic werd afgevoerd naar een erkend afvalverwerker. De opslag en het scheiden van substraat en plastic vond binnen (in de loods) plaats. Het lossen en laden van vrachtauto's vond buiten op de betonvloer voor de daarvoor bestemde ruimten plaats. Met behulp van een loader werd de champost en het substraat in of uit de opslag gereden of wordt het substraat (incidenteel) op de snijmachine gebracht en vervolgens (na ontdaan te zijn van de plastic) weer naar de betreffende opslagruimte gereden of direct op een vrachtwagen geladen en afgezet. De opslagcapaciteit op het bedrijf bedraagt in de huidige situatie: Champost: 60 ton (100 m³) en e Substraat: 100 ton (300 m³). De overslagcapaciteit op jaarbasis bedraagt voor Champost: 1500 ton/jr (2.500 m³) en voor substraat: 1000 ton/jr (3.000 m³).
De bedrijfsactiviteiten zijn gecategoriseerd als een milieucategorie 3.2, waarbij sprake is van een aan te houden richtlijnafstand van 100 meter.
De champignonmesterij wordt herbestemd naar een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch technisch hulpbedrijf met loonwerk en landbouwmechanisatie en fouragehandel. De maximaal toegestane bedrijfsbestemming heeft een omvang van 1.105 m². Door het wijzigen van de bestemming wordt de milieucategorie op de locatie de categorie 3.1. Hierbij wordt een aan te houden richtlijnafstand van 50 meter tot belende gevoelige objecten gehanteerd.
Ten aanzien van de woningen aan Neerkantseweg 15 en Blokhuisweg 1, is het bouwvlak van het plangebied op kortere afstand gelegen dan de geadviseerde afstand van 50 meter. Echter de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden van een maximaal bebouwingsoppervlak en de uitsluiting dat producten en werkzaamheden buiten mogen plaatsvinden, garanderen dat de hinder naar omliggende gevoelige objecten beperkt zal zijn.
Om te voorkomen dat opslag van landbouwproducten leidt tot stof- of geurhinder, dient de loods op een afstand van minimaal 30 meter te worden geplaatst van gevoelige objecten. In het bouwvlak zou een apart vlak aangegeven moeten worden waarbinnen de bebouwing geplaats moet vinden.
Overigens heeft de huidige bestemming "champignonmestbewerking en handelsbedrijf" een hogere milieucategorie dan de nu aangevraagde bestemming. De nieuwe bestemming past met de opgenomen randvoorwaarden ten aanzien van de mogelijke milieubelasting beter in de omgeving.
De beoogde bedrijfsactiviteiten hebben veel minder impact op de omgeving voor wat betreft geur, geluid, stof en gevaar. De kans op hinder voor de omliggende gevoelige objecten in de omgeving als gevolgd van de beoogde bedrijfsactiviteiten nemen daarmee af. Hiermee past de activiteit binnen het plangebied in het kader van bedrijven en milieuzonering. De beoogde herontwikkeling van het plangebied is in het kader van Bedrijven en milieuzonering geen bezwaar.
De intensieve veehouderijen binnen de agrarische sector dragen bij aan de emissies van fijn stof PM10 in Nederland. Dit geëmitteerde fijn stof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Er zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. Endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 2.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Uit het aanvullend onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-2) is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet.
Binnen het plangebied is één bedrijfswoning gelegen. Deze bedrijfswoning blijft als bedrijfswoning bij de te wijzigen bestemming behouden. Er wordt geen gevoelig object toegevoegd. Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.
ln het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt.
Binnen een afstand van 50 meter tot het plangebied is geen sprake van spuit-activiteiten in het kader van gewasbescherming. Dit aspect is derhalve niet van toepassing. Daarbij wordt geen gevoelig object gerealiseerd.
Binnen het plangebied is een aan buitengebied gebonden bedrijf met een bedrijfswoning aanwezig. Er wordt met de beoogde herbestemming geen voor geurgevoelig object gerealiseerd dan wel toegevoegd. De beoogde ontwikkeling heeft geen consequenties in het kader van geurhinder.
Bij realisatie van geluidgevoelige functies dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Wet geluidhinder.
Bij de huidige bestemming van het plangebied hoort een milieucategorie 3.2 met een adviesafstand van 100 meter. Deze 100 meter is met name gebaseerd op mogelijke geurhinder als gevolg van de bestemde activiteiten. Door het wijzigen van het gebruik van de locatie naar een loonwerkbedrijf met beperkte opslag van hooi/stro/droge mais en werkplaats voor reparatie van eigen machines, wordt de milieucategorie teruggebracht naar een milieucategorie 3.1 met een adviesafstand van 50 meter tot omliggende gevoelige objecten. Deze 50 meter is met name gebaseerd op mogelijke geluidhinder. De kans op hinder voor de omliggende gevoelige objecten in de omgeving als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op Neerkantseweg 11-13 zal daarmee ook afnemen. Binnen de 50 meter contour zijn Blokhuisweg 1 en 2 gelegen. Categorie 3 bedrijven zijn in het buitengebied niet toegestaan met uitzondering van een agrarisch verwant bedrijf zoals in onderhavige situatie het geval is. De ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Verdere toetsing aan de Wet geluidhinder voor verkeerslawaai is niet aan de orde.
Bij de melding in het kader van het activiteitenbesluit dient te zijn aangetoond dat de beoogde bedrijfsvoering binnen de geluidsnormen blijft.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden. Belangrijk aspect in de Wet luchtkwaliteit is het begrip 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM). Ontwikkelingen, projecten en activiteiten die NIBM bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven door het bevoegd gezag (in principe) niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De toetsing vindt op provinciaal en landelijk niveau plaats in het kader van de projecten die wél 'In Betekenende Mate' (IBM) bijdragen. Het begrip NIBM is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven, ook voor de 3% grens, op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. Binnen het plangebied vindt een herbestemming van een reeds bestaand buitengebied gebonden bedrijf plaats. De herbestemming leidt niet tot ander gebruik en dit leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen of andere factoren die leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in:
De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De belangrijkste risicobronnen zijn:
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen die mogelijk van invloed zijn op het plan. Navolgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart Nederland waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 15: Uitsnede risicokaart externe veiligheid voor de omgeving van het plangebied
Het plangebied is op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risico contour dan wel invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Binnen het plangebied vindt geen opslag van of het gebruik met gevaarlijke stoffen plaats
Binnen het plangebied worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Ook vindt naar en vanaf de locatie geen transport met gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt ver buiten het invloedsgebied van 460 meter van het spoor. Het plangebied ligt ver buiten de PR-contour van 32 meter en het invloedsgebied van 355 meter van de A67 en het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Hiermee past de ontwikkeling binnen de kaders voor externe veiligheid.
Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risico contour dan wel invloedsgebied van een buisleiding.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
De Nederlandse regelgeving voor de milieueffectrapportage ("m.e.r.") is opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Er dient in ieder geval een MER te worden opgesteld indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming nodig is. Daarnaast zijn in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen voor ontwikkelingen. Wanneer een ontwikkeling groter is dan de genoemde drempelwaarde dient een MER te worden opgesteld. Op grond van een uitspraak van het Europese Hof en het daarop aangepaste Besluit milieueffectrapportage geldt dat de omvang van het project niet het enige criterium mag zijn om te bepalen of een MER nodig is. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage zit, kan een project immers nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Wanneer een project beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden (vergewisplicht).
In het Besluit m.e.r. staan alle activiteiten opgenomen waarvoor een milieueffectrapportage (MER), aanmeldingsnotitie of vormvrije-mer noodzakelijk is. In deze mer-beoordeling worden de milieugevolgen van het plan in beeld gebracht. Als gevolg van de herziening van de m.e.r. richtlijn is nu wettelijk verankerd dat verzachtende maatregelen mogen worden meegenomen in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Er is namelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag deze nadrukkelijk dient te beschouwen in de beslissing. Dit biedt dus de kans om reeds in een vroeg stadium maatregelen, die effecten kunnen wegnemen, te betrekken in de effectbeoordeling.
Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.
Op basis van de criteria die genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling wordt voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. Uit deze toelichting blijkt dat de beoogde ontwikkeling zeer kleinschalig van aard is en geen aantasting van milieu en omgeving met zich meebrengt, waardoor geen MER dient te worden opgesteld.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, functie-aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De analoge verbeelding bestaat uit een planverbeelding, getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000. De bestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf - Buitengebied gebonden', 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn opgenomen. Op de verbeelding is de plangrens en is de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 6' opgenomen. Tenslotte zijn de reeds in het vigerende bestemmingsplan opgenomen gebiedsbestemmingen 'wetgevingszone - omgevingsvergunning bufferzone bestaande bebouwing (peildatum 1 juli 2008)', 'wetgevingszone - wijzigingsgebied kernrandzone 3', 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ontwikkelingscluster 9' overgenomen.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en de toegankelijkheid van het bestemmingsplan bevorderd.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en de daarbij behorende voorzieningen. Dit betreft de gronden gelegen voor de bedrijfswoning. Deze zijn ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Ook zijn gronden rondom de bedrijfsbestemming (terug)bestemd naar agrarisch gebied.
Binnen het plangebied is een buitengebied gebonden bedrijf bestemd. De bestemming is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6', waarmee binnen de bedrijfsbestemming een agrarisch verwant bedrijf met loonwerkbedrijf/ondergeschikte fourage handel dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf (landbouwmechanisatie) toegestaan, met indien gewenst aan-huis-verbonden beroepen; nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bijbehorende tuinen, erven en verhardingen. Binnen het plangebied mag bedrijfsbestemming met een omvang van 1.105 m² aanwezig zijn.
De bestaande te behouden, te versterken houtsingel en de nieuwe te realiseren landschappelijke inpassing is bestemd als 'Groen' ten behoeve van borging van aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing.
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Om behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem te borgen is deze dubbelbestemming ongewijzigd overgenomen.
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening, de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Deurne zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Dit wordt met de initiatiefnemer kortgesloten middels een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn onder andere de verplichtingen van initiatiefnemer met betrekking tot het planschadeverhaal opgenomen.
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het bestemmingsplan optreedt.
Op grond van artikel 1.1.1, derde lid en 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestuurlijk (voor)overleg gevoerd. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Noord-Brabant is dit bestemmingsplan aangevuld. De realisatie en instandhouding van deze landschappelijke inpassing is naar aanleiding van deze reactie geborgd in dit bestemmingsplan. Voor deze borging is een voorwaardelijke gebruiksbepaling opgenomen in de planregels.
Het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende 6 weken als ontwerp ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.