direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steenovenweg (ong.), Deurne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201809-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Steenovenweg (ong.), Deurne" van de gemeente Deurne.

1.1 Aanleiding en doel

Aansluitend op het woonperceel aan de Jan van Goijenstraat 9 te Deurne hebben de initiatiefnemers extra gronden die nu in gebruik zijn als paardenweide. Jaren geleden hadden zij de wens om het perceel te splitsen en een extra woning te realiseren. Daarvoor is een bestemmingsplan opgesteld dat op 8 februari 2000 door de gemeenteraad van Deurne is vastgesteld. Omdat er geen directe noodzaak was, is er op dat moment niet direct gebruik gemaakt van de bouwmogelijkheid. Echter, sinds vorig jaar is de wens om een extra woning te realiseren weer concreet geworden. Na overleg met de gemeente bleek dat er van een vastgestelde extra bouwmogelijkheid geen sprake meer was. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan ''Sint Jozefparochie'' in 2004 is de bouwtitel abusievelijk niet opgenomen op de verbeelding, waardoor ook in de vigerende beheersverordening geen bouwtitel meer is opgenomen. Om deze bouwtitel weer te verkrijgen dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daar in.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie N, nummer 535. Deze gronden horen bij de woning op het adres Jan van Goijenstraat 9. Dit perceel wordt gesplitst zodat het perceel van de nieuwe woning en het plangebied voor onderhavig plan 417 m² bedraagt.

1.3 Vigerend beheersverordening

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening "Sint Jozefparochie", vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2015. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0003.jpg"

UITSNEDE VIGERENDE VERBEELDING

Voor onderhavig plangebied geldt de bestemming 'Woongebied'. Hierbinnen is uitsluitend het wonen in bestaande woningen toegestaan. Nieuwe woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Tevens vigeert binnen onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Gematigd''. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m² niet toegestaan, mits er middels een onderzoek wordt aangetoond dat er geen sprake is van aantasting van archeologische waarden.

Het toevoegen van een extra woning past dus niet direct in de vigerende beheersverordening. Mede omdat de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan uit februari 2000 niet zijn overgenomen in de vigerende beheersverordening, is een herziening nodig.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Onderstaande afbeelding en geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

Het plangebied ligt in de spoorzone nabij het station in het centrum van Deurne. Het gebied ten noorden van de Steenovenweg was voorheen een gebied met bedrijven en kleine industrie. In de afgelopen jaren heeft deze bebouwing plaats gemaakt voor het nieuwe woningbouwplan 'Facade' in het gebied Spoorzone - Middengebied. De zwart gestippelde lijnen geven de nieuwe voorgevels weer.

Direct tegenover onderhavig plangebied worden woningen gebouwd in het kader van fase 5. Dit is de laatste fase en laat qua realisatie nog even op zich wachten. De bedrijfsbebouwing is inmiddels wel gesloopt. Het betreffen aan de zijde Steenovenweg voornamelijk twee-onder-een-kapwoningen. Dit sluit aan op het straatbeeld van de Steenovenweg waar veel vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen staan. De ruime voortuinen bij deze woningen zorgen voor een groene uitstraling van de straat.

Het plangebied hoort bij het perceel van Jan van Goijenstraat 9. Het gebied bestaat uit gras en is afgezet met een hek en wordt momenteel gebruikt als paardenweide. Het betreft op dit moment een lege plek met weinig kwaliteit in het ritme van de straat. Het opvullen van deze lege plek met een nieuwe woning zal het stedenbouwkundige beeld versterken. Het groene schuurtje zal worden gesloopt ten behoeve van onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0005.jpg"

PLANGEBIED VANAF DE STEENOVENWEG (LINKS JAN VAN GOIJENSTRAAT 9)

Hoofdstuk 3 Plan

3.1 Woning

Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe vrijstaande woning. Momenteel is er nog geen concreet bouwplan. Conform de vigerende beheersverordening "Sint Jozefparochie" zijn de bouwregels in dit bestemmingsplan overgenomen. Wel is op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden een tuin bestemming opgenomen om de stedenbouwkundige randvoorwaarden duidelijk vast te leggen.

De voorgevelrooilijn van de nieuwe woning komt tussen de voorgevelrooilijn van Jan van Goijenstraat 9 en Steenovenweg 44 te liggen, op circa 5 meter uit de voorste perceelgrens. De ruimte voor de woning krijgt de bestemming 'Tuin' waardoor de structuur van voortuinen in de Steenovenweg wordt doorgetrokken.

De nieuwe woning dient aan te sluiten bij de woningen in de directe omgeving. Het nieuwe bouwvlak wordt daarom 7 meter breed en 10 meter diep waarbij er een afstand van minimaal 3 meter tot de zijdelingse percelen wordt aangehouden. De vrijstaande uitstraling van zowel de nieuwe woning als direct aanliggende woningen wordt hiermee gewaarborgd. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 6 en 11 meter en sluiten daarmee aan op het stedenbouwkundig beeld van de Steenovenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0006.jpg"

CONCEPT INRICHTINGSSCHETS

3.2 Verkeer en parkeren

De verkeersaantrekkende werking voor een vrijstaande woning bedraagt gemiddeld 8,1 motorvoertuigbewegingen per etmaal, op basis van de omgevingskenmerken matig stedelijk en schil centrum/rest bebouwde kom. De beperkte toename kan zonder meer via de bestaande wegen worden afgewikkeld.

De gemeente Deurne heeft aangegeven dat er 2 parkeerplaatsen op het eigen terrein moeten worden gerealiseerd. In de bestemmingsplanregels is dit vastgelegd. De inrichtingschets toont aan dat er voldoende plaats is om een garage en een inrit met twee parkeerplaatsen te realiseren.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend plan betreft de bouw van één woning. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Analyse

Het plangebied ligt binnen Deurne dat een 'kern in het landelijk gebied' betreft. Confrom het structuurvisiebeleid moeten deze kernen voorzien in de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar locaties binnen het bestaande ruimtebeslag van de betreffende kern.

Het plan omvat het toevoegen van één woning als een vorm van inbreiding (binnen het bestaande ruimtebeslag). De lokale behoefte wordt aangetoond op basis van het gemeentelijke woningbouwprogramma, toegelicht in paragraaf 4.3.2.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
4.2.2.1 Algemeen

De Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie per 31 juli 2018) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De Verordening maakt onderscheid in structuren en aanduidingen. De Verordening kent vier structuren, die tezamen provinciedekkend zijn. Daarin is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden. Afhankelijk van de waarden in of kenmerken van een gebied kunnen er één of meerdere aanduidingen gelden. De Verordening bevat voorts algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.2.2 Structuren en aanduidingen

Structuren
Het plangebied ligt binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als deze aansluiten bij op het gemeentelijke woningbouwprogramma en voorzien zijn binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan omvat het toevoegen van één woning als een vorm van inbreiding. De lokale behoefte wordt aangetoond in het gemeentelijke woningbouwprogramma, zie paragraaf 4.3.2. Het plan past binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'.

Aanduidingen
Er zijn geen relevante aanduidingen ter plaatse van het plangebied die voor onderhavige ontwikkeling van toepassing zijn.

4.2.2.3 Algemeen geldende regels

Ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de Verordening algemene regels (opgenomen in artikel 3). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Algemeen geldt dat een project moet bijdragen aan de zorg voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Er is sprake van zorgvuldig ruitmegebruik omdat er sprake is van een inbreidingslocatie. Om te zorgen voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt de nieuwe woning dusdanig ingepast dat deze aansluit bij de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan voldoet aan de regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.

De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon- en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201809-C001_0007.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Onderhavig plan ligt in het gebied 'Woonkernen'. Uitgangspunt binnen deze kernen is het toevoegen van passende kwaliteit en een beperkte kwantitatieve uitbreiding van de woningvoorraad. Voor wonen zijn geen zoekgebieden voor uitbreiding van de kernen (meer) opgenomen. Er ligt een nadrukkelijke keuze voor inbreiding in de bestaande kernen, waarbij een goede ontsluiting en de nabijheid van faciliteiten van belang zijn.

Onderhavig plan voorziet in één vrijstaande woning op een inbreidingslocatie. Door de herontwikkeling van de spoorzone betreft het een locatie die goed is ontsloten en in de buurt ligt van voorzieningen. Het is daarmee een gewilde en geschikte woonlocatie. Omdat de leegstaande locatie wordt herontwikkelt, ligt er tevens een kans om het straatbeeld te verbeteren. Dit ligt ook in lijn met de hele herontwikkeling van de spoorzone. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de uitbreiding van de woningvoorraad.

4.3.2 Woonvisie 2015 - 2030

In 2015 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2015-2030' vastgesteld. In de woonvisie staat dat de gemeente Deurne haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor alle doelgroepen wil versterken met behoud van de Deurnese identiteit. De gemeente richt zich op het realiseren van een woningvoorraad die past bij de kwantitatieve (voldoende woningen) en kwalitatieve (juiste woningen) behoeften van de Deurnese bevolking. Prioriteit is gelegd bij starters / jonge gezinnen en senioren.

In de woonvisie zijn daarnaast de volgende uitgangspunten opgenomen voor het vanuit (ruimtelijke) kwaliteit beoordelen van projecten:

  • de toevoeging van woningen is aanvullend op de bestaande woningvoorraad. De gemeente Deurne werkt niet mee aan het op de markt brengen van woningen / kavels die:
    • 1. niet afzetbaar zijn in de markt, en/of
    • 2. tot (verdere) verstoring van de bestaande markt leiden, en/of
    • 3. leiden tot leegstand en/of niet passend ander gebruik in de bestaande voorraad.

  • de toevoeging van woningen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied op voor woningbouw gewenste en geschikte locaties met voorrang voor:
    • 1. locaties nabij voorzieningen;
    • 2. projecten waarbij geen stenen worden toegevoegd (hergebruik panden tenzij sloop tot een substantiële kwalitatieve verbetering van de directe (woon)omgeving leidt).

De nieuwe woning is aanvullend op de bestaande voorraad en betreft een koopwoning voor starters/jonge gezinnen. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en nabij voorzieningen. Omdat het maar één woning betreft op een goede locatie is de verwachting dat de woning goed in de markt ligt en niet tot verstoring of leegstand van de markt zal leiden.

De regionale woningbouwafspraken zijn voor Deurne (en de overige landelijke gemeenten) gebaseerd op het bouwen voor de eigen behoefte. Uit de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2017 blijkt dat de groei van het aantal huishoudens in Deurne afneemt, rond 2030 stabiliseert en daarna (op termijn) overgaat in krimp. Verwacht wordt dat in de gemeente Deurne in de periode 2017 – 2030 nog een toevoeging van 900 tot 1200 woningen noodzakelijk is. Onderhavig plan past zowel kwalitatief als kwantitatief bij de Woonvisie 2015-2030.

Conclusie

Het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterparagraaf.

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit voor de nieuwe woning is reeds aangetoond in het kader van de vigerende beheersverordening, het plangebied heeft reeds de bestemming 'Woongebied'. Op het naastgelegen terrein bevond zich in het verleden de gemeentewerf en daar heeft een bodemsanering plaatsgevonden. Mogelijk strekken de verontreinigingen zich uit tot onderhavige locatie. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een bodemonderzoek conform NEN 5740 en eventueel NEN 5707 (asbest) worden uitgevoerd. Hieruit zal blijken of er sprake is van verontreiniging. Het aspect bodemkwaliteit vormt echter geen planologische belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.1.2 Bedrijven- en milieuzonering

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.2.1 Analyse

Door de recente sloop van de bedrijfsbebouwing en de nieuwe woningbouwplannen aan de noordzijde van de Steenovenweg ligt het initiatief buiten de richtafstanden van bedrijven. Daardoor is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De extra woning ligt dus ook niet in de buurt van een inrichting, waardoor er geen sprake is van een belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen. Omdat het initiatief woningbouw betreft, is er ook geen sprake van invloed op andere milieugevoelige objecten.

5.1.2.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.1 Analyse

Het plan omvat een nieuw kwetsbare object. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Het initiatief ligt niet in de directe omgeving van inrichtingen of buisleidingen. Het plangebied ligt daarentegen wel binnen het invloedsgebied (200 meter) van de spoorlijn, een transportroutes met gevaarlijke stoffen. Uit onderzoek voor de nieuwbouwlocatie tussen de Steenovenweg en de spoorlijn bleek dat de transportroute voor deze grote ontwikkeling geen belemmering vormde. Onderhavig plan omvat de toevoeging van één woning, dit veroorzaakt geen relevante verhoging van de personendichtheid in het gebied. Ook ligt deze nieuwe woning op een grotere afstand dan de nieuwbouwlocatie. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van het Bevt wordt de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen. Hieronder is ingegaan op de genoemde aspecten.

Het project omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:

  • Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  • Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwingsen alarmeringspalen (WAS-palen) en/of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De nieuw te realiseren gebouwen voldoen aan deze voorwaarden.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het project gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan. Het initiatief ligt niet in de omgeving van veehouderijen. Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.1 Analyse

Verkeerslawaai

Het plan omvat een nieuw geluidgevoelig object en ligt binnen de onderzoekszone van de Fabriekstraat en de spoorlijn. Op de overige wegen in de directe omgeving geldt een 30 km-regime waarbij vanuit de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht geldt.

In het kader van het nieuwbouwproject aan de noordzijde van de Steenovenweg is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat slechts bij enkele woningen in de directe nabijheid van de Fabriekstraat en de spoorlijn de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De nieuwe woningen aan de Steenovenweg ondervinden een geluidsbelasting tussen de 45-55 dB. Omdat het hele nieuwbouwproject een afschermende werking heeft voor de nieuwe woning van onderhavig plan en er alleen van overschrijding sprake is aan de zijde van de spoorlijn, kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning. De nieuwe woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.2 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.1 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2012, 2015 en 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.

5.1.6.2 Conclusie

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.7 Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de uitbreiding van veehouderijen of een ontwikkeling van milieugevoelige functies in de omgeving van veehouderijen. Het betreft specifiek de aspecten endotoxinen en geitenhouderijen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Pluimvee- en varkenshouderijen

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

5.1.7.3 Geitenhouderijen

Uit het VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 kilometer rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Binnen een straal van 2 kilometer bevindt zich geen geitenbedrijven.

5.1.7.4 Conclusie

Het aspect Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling wordt niet als stedelijke ontwikkeling gezien en behoort daarmee niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het plangebied ligt in een zone met een gematigde archeologische verwachtingswaarde. Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 1.000 m². Het initiatief overschrijdt deze grenzen niet. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Gematigd' blijft echter van kracht voor toekomstige initiatieven. Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving liggen geen cultuurhistorische waarden waarvoor het initiatief een aantasting kan vormen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden

Er vinden geen werkzaamheden plaats die mogelijk van negatieve invloed zijn op het foerageer- of verblijfsgebied van beschermde soorten. Ook ligt het plan niet in de buurt van een beschermd natuurgebied. Het uitvoeren van een quickscan is niet nodig. Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

De behandeling van het hemel- en afvalwater moet plaatsvinden conform de eisen van gemeente en waterschap. Het waterschap Aa en Maas stelt echter geen eisen aan initiatieven waarbij het nieuw verhard oppervlak onder de 2.000 m² blijft en het GPR van de gemeente Deurne stelt geen eisen aan ontwikkelingen waarbij de percelen kleiner zijn dan 500 m². Onderhavig plan ligt in beide gevallen onder de norm, dus hoeft er formeel geen waterbergvoorziening aangelegd te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en om wateroverlast te voorkomen wordt beschreven op welke wijze omgegaan kan worden met de waterberging / infiltratievoorziening binnen het plangebied.

5.3.1 Hemelwater

Verhard oppervlak

In de huidige situatie is het perceel onverhard. Omdat er nog geen concreet bouwplan ligt, wordt er een aanname gedaan voor de toename van het verhard oppervlak. Uitgangspunt is dat de maximale bouwmogelijkheden worden benut, dit betekent dat het bouwvlak van 70 m² geheel wordt bebouwd en dat er conform het bestemmingsplan maximaal 80 m² aan bijgebouwen bij komen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met nieuwe verharding op het perceel (bijvoorbeeld een terras en oprit). Hiervoor wordt een percentage van 40% van het perceel aangehouden (40% van 416 m² = 166 m²). Het totaal verhard oppervlak betreft daarmee 70 + 80 + 164 = 316 m².

Berekening bergingscapaciteit

Om te bepalen wat de bergingscapaciteit dient te zijn, wordt de rekenregel uit de Keur gehanteerd. De bergingscapaciteit wordt als volgt berekend: benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m). Voor onderhavig plan geldt er een gevoleigheidsfactor van 1, dat betekent een benodigde bergingscapaciteit van (316 m² x 1 x 0,06 m =) 19 m³.

Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening moeten achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen worden gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

Voor onderhavig plan moet er bekeken worden of er sprake kan zijn voor hergebruik. Binnen het perceel is er in ieder geval voldoende ruimte om het af te voeren hemelwater vast te houden en te infiltreren of te bufferen en vertraagd af te voeren naar het nieuwe HWA-riool in de Steenovenweg. Op termijn worden er ook eisen aan bestaande woningen gesteld. Hoewel er nu formeel geen waterbergvoorziening aangelegd hoeft te worden, is het om deze reden aan te bevelen nu al de berekende berging aan te leggen.

5.3.2 Vuilwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Steenovenweg geloosd worden.

5.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Behoefte

Het initiatief betreft een nieuwe vrijstaande woning nabij het centrum van Deurne. Dit is een gewilde locatie. Vanwege het nieuwbouwproject Facade aan de overzijde van de Steenovenweg krijgt het gebied een nog grotere aantrekkingskracht. De verwachting is dat er een grote behoefte is aan dit type woning op deze locatie.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Tuin (artikel 3)

In dit artikel worden de tuin die bij de woning hoort bestemd.

Wonen (artikel 4)

In dit artikel wordt voorgeschreven hoe en waar hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht. Via een afwijkingsmogelijkheid kunnen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woning worden toegestaan. Er moet dan wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Waarde - Archeologie - Gematigd (artikel 5)

Het besluitvlak 'Waarde - Archeologie Gematigd' is opgenomen voor de gronden die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn aangeduid als 'gematigde archeologische verwachting'. De juridische regeling bevat de mogelijkheid om, op basis van een archeologisch onderzoek, voorwaarden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen te verbinden ter bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Werkzaamheden die minder diep zijn dan 50 centimeter onder maaiveld en/of kleiner dan 1.000 m² zijn niet vergunningplichtig.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 11)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas hadden beide geen opmerkingen op het plan. Het ontwerpbestemmingsplan kan ter inzage worden gelegd.

8.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 oktober 2018 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn binnen de termijn geen zienswijzen ingekomen.

8.3 Vaststelling door gemeenteraad

Het bestemmingsplan ''Steenovenweg (ong.), Deurne'' is ongewijzigd vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Deurne, d.d. 5 februari 2019.

8.4 Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

Na publicatie van het vastgestelde bestemmingsplan start de beroepstermijn van zes weken. Het vaststellingsbesluit staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.