direct naar inhoud van Regels
Plan: N270 Langstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201611-C001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan N270 Langstraat met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP201611-B002 van de gemeente Deurne;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:
  • a. bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.10 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elke constructie, niet zijnde een gebouw, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.15 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.16 diepploegen:

een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 landschappelijke waarden:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.19 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.20 nutsgebouwen:

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.21 waterloop / watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang.

Artikel 2 Wijze van meten

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.


de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.


de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.


de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.


peil

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel.


toepassing van maten

de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gebiedsontsluitingsweg (max. 2 rijstroken) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - gebiedsontsluitingsweg';
  • b. een erftoegangsweg (verhard; max. 2 rijstroken) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg';
  • c. een onverharde weg (maximaal 1 rijstrook) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde weg';
  • d. een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
  • e. een faunatunnel ter plaatse van de aanduiding 'faunatunnel';
  • f. een vleermuizenoversteekplaats ter plaatse van de aanduiding 'hopover'.

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • g. groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, verkeersregelinstallaties, perceelsontsluitingen, wandel- en/of fietspaden, bermen, sloten en wegbeplantingen.
  • h.
    alsmede voor:
  • i. overkluisde watergangen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Uitsluitend toegestaan zijn nutsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. Voor het bouwen van nutsgebouwen gelden de volgende maatvoeringseisen:
bebouwde oppervlakte per gebouw   maximaal 10 m2  
bouwhoogte   maximaal 3 m  


c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende maatvoeringseisen

bouwhoogte lichtmasten   maximaal 18 m  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximaal 15 m  
bouwhoogte geluidscherm   hoogte zoals ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' op de verbeelding opgenomen  

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen.
3.3.2 Dwarsprofielen

Ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' dienen de hoofdrijbanen en parallelrijbanen te worden ingericht overeenkomstig het in Bijlage 1 aangegeven dwarsprofiel.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het is niet toegestaan de gronden in gebruik te nemen of te hebben als bedoeld in artikel 3.1 indien de realisatie van de landschappelijke inpassing (de groene inrichting van bermen en de versterking van laanbeplanting) niet volledig is uitgevoerd binnen één jaar na de ingebruikname van de heringerichte weg.
  • b. Het is niet toegestaan de gronden in gebruik te nemen of te hebben zoals bedoeld in artikel 3.1 indien de realisatie van de faunatunnel en de twee hopovers ter plaatse van de aanduidingen 'faunatunnel' en 'hopover' niet voor in gebruikname van de heringerichte weg volledig is uitgevoerd.
  • c. Ter plaatse van de in artikel 3.1 opgenomen aanduiding 'geluidscherm' dient een geluidscherm met de aangegeven minimale en maximale bouwhoogte te worden gerealiseerd en in stand gehouden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.2 wat betreft de in de dwarsprofielen opgenomen maatvoering- en situeringseisen, mits:

  • d. de werkelijke situatie van het terrein of de verkeersveiligheid hiertoe noodzaakt, en
  • e. de breedte van de parallelwegen niet vermindert, tenzij door de afwijking de situatie vanuit (verkeers-)veiligheid en eenduidigheid verbetert en met een schriftelijk advies van een verkeerskundige aangetoond is dat hierdoor de situatie van omwonenden niet verslechtert, en
  • f. het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig worden aangetast en
  • g. de volgorde van parallel- en hoofdrijbanen niet wordt gewijzigd.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

a. het verharden van onverharde wegen.

3.5.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging karakter wegen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - gebiedsontsluitingsweg' de gebiedsontsluitingswegen worden gewijzigd in erftoegangswegen en hiertoe de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg' wordt opgenomen,
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg' de erftoegangswegen worden gewijzigd in gebiedsontsluitingswegen en hiertoe de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - gebiedsontsluitingsweg' wordt opgenomen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • a. het woon- en leefklimaat worden niet onevenredig aangetast;
  • b. de wijziging leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van aanliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • c. voldaan wordt aan het bepaalde in of krachtens de Wet geluidhinder danwel hogere grenswaarde.

Artikel 4 Leiding

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een ondergrondse buisleiding (met een diameter van ten hoogste 24 inch en een druk van ten hoogste 62 bar) voor de transport van olieproducten evenals een ondergrondse buisleiding (met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 43 bar) voor de transport van ruwe olie ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - brandstof';
  • b. de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';

waarnaast tevens het bepaalde in 7.1 van toepassing is.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen zoals meet- en regelkasten, afsluiters en -huisjes en afsluiterputten.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemmingen toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken beheerder.
Voorts zijn de regels van de betreffende hoofdbestemming van toepassing.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en of bomen;
  • e. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • f. het vellen of rooien van houtgewas;

en ter plaatse van de aanduiding 'leiding brandstof' tevens de volgende werken en werkzaamheden:

  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen (ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen en/of het ophogen van gronden);
  • h. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
  • i. het aanleggen van drainage;
  • j. het aanleggen, vergraven en dempen van greppels en sloten.
4.4.2 Uitzondering vergunningenplicht

Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud van leidingen.
4.4.3 Toetsing

De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast; dienaangaande vraagt het bevoegd gezag een advies van de beheerder.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Leiding' ter plaatse van de aanduiding zoals genoemd onder 4.1 te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding' vervalt, indien de leiding feitelijk buiten werking is gesteld danwel definitief niet wordt aangelegd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Dubbelbestemming - enkelvoudige bestemmingen

Voorzover voor gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks- en bouwregels, binnenplanse omgevingsvergunningen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en wijzigingsbepalingen van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de bepalingen van de dubbelbestemming in acht te worden genomen.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Veiligheidszone - leiding
7.1.1 Gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten dan wel nieuw in gebruik te nemen.

7.1.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1.1 en toestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd dan wel opgericht, mits het bouwwerk aantoonbaar slechts een geringe toename van de normering van het groepsrisico met zich meebrengt en hier schriftelijk advies over wordt ingewonnen.

7.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' te wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging in transportparameters de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.
7.2 Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
7.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' mag, in afwijking van hetgeen overigens binnen de diverse bestemmingen is toegestaan, de hoogte van 114 m niet door bebouwing worden overschreden.

7.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 7.2.1 voorgeschreven hoogte onder voorwaarde dat de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hierover wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de radar (i.c. de regionale directie van de Dienst Vastgoed Defensie van het Ministerie van Defensie).

7.3 Vrijwaringszone - ihcs
7.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - ihcs 74m +nap' en ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - ihcs 174m +nap', gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de IHCS-zone van het vliegveld de hierna volgende bepalingen:

7.3.2 Bouwregels

Op de in 7.3.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van het vliegveld. Bouwen ten behoeve van de bestemming is uitsluitend toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte, zoals ter plaatse op grond van de bestemming geldt, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - ihcs 74m +nap' een maximale bouwhoogte geldt van 74 m boven NAP;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - ihcs 174m +nap' een maximale bouwhoogte geldt van 174 m boven NAP.
7.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3.2 teneinde het oprichten van hogere bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij de IHCS-zone niet wordt geschaad. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij het ministerie van Defensie.

7.4 Overige wetgevingszones
7.4.1 Wetgevingszones waarden

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning laanbeplanting' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige laanbeplanting als landschapswaarde.

7.4.2 Wetgevingszone omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in 7.4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • het vellen of rooien van houtgewas;
  • het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen.

Waarbij geldt dat er geen aantasting mag plaatsvinden van de aanwezige laanbeplanting als landschapswaarde.


b. Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van bosbouw/ bosbeheer, landschapsbeheer dan wel voor zover het leidingen betreft, het normale onderhoud en beheer van leidingen;
  • welke betreffen de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de herinrichting van de N270.

c. Toetsing

De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de volgende criteria:

Ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - omgevingsvergunning laanbeplanting" mag bij onderstaande werkzaamheden:

    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2 binnen de bestemming 'Agrarisch';
    • 2. het vellen of rooien van houtgewas;
    • 3. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen.

geen aantasting plaatsvinden van de aangeduide landschapselementen.

7.5 Overig - in Verordening ruimte te verwijderen Natuur Netwerk Brabant

Ter plaatse van de aanduiding 'Overig - in Verordening ruimte te verwijderen Natuur Nwetwerk Brabant' worden deze gronden onttrokken uit het Natuurnetwerk Brabant, zoals bedoeld in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

7.6 Overig - in Verordening ruimte toe te voegen gemengd landelijk gebied'

Ter plaatse van de aanduiding 'Overig - in Verordening ruimte toe te voegen gemengd landelijk gebied' wordt het gebied binnen deze aanduiding na onttrekking uit het Natuurnetwerk Brabant zoals bedoeld in 7.5, toegevoegd in de Verordening ruimte als 'gemengd landelijk gebied', zoals bedoeld in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Omgevingsvergunning algemene afwijking maatvoering en situering

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet al op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.

8.2 Omgevingsvergunning nutsvoorzieningen
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bouwen van nutsvoorzieningen danwel antennemasten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de inhoud bedraagt niet meer dan 50 m3;
    • 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. voor het bouwen van antennemasten gelden de volgende bepalingen:
    • 1. door de aanvrager wordt aangetoond dat de antenne-installatie op de gekozen onmisbaar is voor de realisering van een adequaat netwerk;
    • 2. de mogelijkheden van site-sharing van de te plaatsen antenne-installaties dienen voldoende te worden gewaarborgd;
    • 3. er mag geen hinder ontstaan voor de verkeersfunctie van de weg;
    • 4. de maximale hoogte van de mast bedraagt 40 m;
    • 5. de afstand van een vrije veldinstallatie tot een gebouw moet ten minste 25 m zijn;
    • 6. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke- en natuurwaarden plaats;
    • 8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden;
    • 9. de oppervlakte van de bij de mast behorende apparatuur bedraagt maximaal 15 m2;
    • 10. de maximale hoogte van de bij de mast behorende apparatuurkast bedraagt 3 m;
    • 11. de minimale afstand van de mast met bebouwing tot aan de weg bedraagt 10 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan N270 Langstraat.