direct naar inhoud van Regels
Plan: Kom Helenaveen, 2e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201608-C001

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kom Helenaveen, 2e herziening met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP201608-C001 van de gemeente Deurne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhankelijke woonruimte

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw met woonfunctie, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw met woonfunctie, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw met woonfunctie en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt.

1.6 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.

1.7 arbeidsmigranten
  • a. personen die tijdelijk in Nederland verblijven, die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten (arbeidsmigranten).
  • b. arbeidsmigranten die zijn ingeschreven bij een ABU (Algemene Branchevereniging voor Uitzendondernemingen) of VIA (Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars) gecertificeerd uitzend- en/of detacheringsbureau;
  • c. arbeidsmigranten die noodzakelijk zijn voor een particulier in de gemeente Deurne gevestigd bedrijf. Het bedrijf moet aantonen dat de arbeidsmigranten gedurende de gevraagde periode noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering. Hiervoor moet in ieder geval een onderbouwing met de werkzaamheden worden ingediend, waaruit de arbeidsbehoefte over de gevraagde periode naar voren komt.

1.8 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage dat de grootte van het in de regels aangegeven terrein aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.12 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroep aan huis daaronder niet begrepen en niet zijnde een seksinrichting.

1.13 bedrijf aan huis

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 bedrijfswoning/dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.16 beroep aan huis

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

1.17 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep of bedrijf (aan huis) dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslagruimten, sanitaire ruimten en dergelijke.

1.18 bestaand
  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren krachtens een onherroepelijke bouwvergunning, thans omgevingsvergunning geheten, of bouwwerken die nog gebouwd kunnen worden krachtens een onherroepelijke bouwvergunning of waarvoor de verleende bouwvergunning nog onherroepelijk wordt.
  • bij gebruik: gebruik dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.19 bestaande woning

een woning die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was krachtens een onherroepelijke bouwvergunning, thans omgevingsvergunning geheten, of een woning die nog gebouwd kan worden krachtens een onherroepelijke bouwvergunning of waarvoor de verleende bouwvergunning nog onherroepelijk wordt.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.23 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.24 bijzondere woonvormen

Woongebouw met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van meerdere huishoudens.

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 carport

een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een (bedrijfs)woning of een woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

1.32 complex van cultuurhistorisch belang

een ensemble van bestaande bebouwingen en bijbehorende omgeving met aldaar aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Deze complexen zijn opgenomen en beschreven in de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant.

1.33 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens begrepen een Internetwinkel met fysieke bezoekmogelijkheid (al dan niet zijnde een afhaalpunt).

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.36 ecologische verbindingszone

zone die dienst doet als verspreidingsgebied, respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen.

1.37 escortbedrijf

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of de woning wordt uitgeoefend.

1.38 extensieve recreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 grondgebonden veehouderij

een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op de gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

1.41 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die niet door gebouwen mag worden overschreden

1.42 GSM-installatie

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s).

1.43 GSM-mast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM-installatie(s) kan (kunnen) worden geplaatst.

1.44 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijk gebouw valt aan te merken.

1.45 horecabedrijf

Een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  • het verstrekken van nachtverblijf;
  • het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  • het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.46 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.47 huisvesting arbeidsmigranten
  • a. structurele huisvesting: als er 6 maanden of langer per kalenderjaar sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende minimaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
  • b. tijdelijke huisvesting: als er maximaal 6 maanden per kalenderjaar sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Tijdelijke huisvesting is binnen en buiten de bebouwde kom mogelijk ten behoeve van een particulier in Deurne gevestigd bedrijf.
1.48 internetwinkel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen via internethandel, met dien verstande dat producten per post aan de koper worden verzonden en ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact.

1.49 logiesruimte

het bedrijfsmatig aanbieden van (nacht)verblijfsruimte voor groepen tot maximaal 16 personen (die hun hoofdverblijf elders hebben) met maximaal 8 slaapkamers.

1.50 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen op het gebied van openbaar bestuur en overheidsdiensten; levensbeschouwelijke organisaties, onderwijs, gezondheidszorg, veterinaire diensten, sociaal-medische, sociaal-culturele en culturele voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.51 mantelzorg

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

1.52 nieuwe woning

een woning / wooneenheid die wordt toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad.

1.53 nok

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkaar snijden.

1.54 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.55 ontwikkelingslocatie

Een op de verbeelding aangeduid gebied, waarbinnen nog ruimte is voor extra bebouwing en deze bebouwing ook gewenst is.

1.56 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.57 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de lijst van de bedrijven, bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals deze is opgenomen als bijlage behorende bij deze regels.

1.59 structurele voorziening tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers

woningen/wooneenheden in stedelijk gebied, pension, logiesgebouw of ander gebouw, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;

1.60 tijdelijke huisvesting tijdelijke werknemers

Het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering; (deze omschrijving geeft aan dat de te huisvesten tijdelijke werknemers niet in dienst van de betreffende agrariër behoeven te zijn, maar daar ook via een uitzendbureau of een bemiddelaar werkzaam kunnen zijn).

1.61 voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel is er slechts sprake van één voorgevel).

1.62 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt:

  • a. op een afstand van de weg die gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
  • c. indien geen afstand tot de weg is voorgeschreven, de lijn welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.63 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.64 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, (ondergrondse) waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.65 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.66 woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon- dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

1.67 zelfstandige wooneenheid

een (deel) van een gebouw geschikt ten behoeve van wonen, waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat elke eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke).

1.68 zijdelingse-/achterperceelsgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, lichtkoepels, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.7 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met uitsluiting van intensieve veehouderij, met dien verstande dat geen uitbreiding van bebouwing is toegestaan, behoudens schuilgelegenheden voor dieren;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - agrarisch bedrijfsgebouw', stalling van materieel en passieve opslag van goederen;
  • d. paden en verhardingen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, onderhoudsstroken, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik, inclusief beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

3.2.1 Hoofdgebouwen

In deze bestemming zijn uitsluitend schuilgelegenheden voor dieren toegestaan, mits:

  • a. het perceel een minimale oppervlakte heeft van 0,5 ha;
  • b. de nokhoogte niet meer bedraagt dan 3,20 meter;
  • c. de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m³.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen en bedrijfsgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning in de gronden van Waarde - Attentiegebied EHS en de 500 meter zone daaromheen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
    • 2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
    • 3. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
    • 4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.
  • b. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a. horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.
3.4.2 Uitzonderingen
  • a. Het in lid 3.4.1 opgenomen omgevingsvergunningsvereiste geldt niet voor zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwvlak.
  • b. Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die:
  • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen een zone van 2,5 ha per strekkende km van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming “Groen - Hoofdstructuur”, indien en voor zover de gronden worden ingericht als ecologische verbindingszone, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt uitsluitend op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren;
  • b. de wijziging en inrichting dient zodanig te zijn dat de nabijgelegen agrarische bedrijven geen onevenredige overlast ondervinden in de bedrijfsontwikkeling;
  • c. de bestaande cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • e. advies dient te worden ingewonnen bij het Waterschap Aa en Maas;
  • f. de regels van de bestemming 'Groen - Hoofdstructuur' worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 4 Agrarisch - Bouwblok

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bouwblok’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. bestaand agrarisch grondgebruik en bestaande agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat geen uitbreiding van bebouwing is toegestaan, behoudens schuilgelegenheden voor dieren;
  • c. niet meer dan één bedrijfswoning;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, onderhoudsstroken, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • g. extensief recreatief medegebruik, inclusief beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

4.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage mag ten hoogste 60% van het bouwperceel bedragen.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. De afstand van bedrijfsgebouwen tot het hart van de openbare weg mag niet minder bedragen dan 20 meter.
  • b. De afstand van bedrijfsgebouwen tot een binnen de bestemming 'Groen - Hoofdstructuur' gelegen perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 10 meter.
  • c. De afstand van bedrijfsgebouwen tot overige perceelsgrenzen grenzen mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • d. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6,50 meter.
  • e. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45 graden.
4.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Indien geen bouwvlak is aangegeven, mag de afstand van de woning ten opzichte van de as van de weg waaraan de woning is gelegen niet minder bedragen dan 15 meter en niet minder bedragen dan 3 meter uit de zijdelingse en achterperceelsgrens.
  • b. Tenzij anders op de verbeelding aangegeven, mag de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 3,5 meter bedragen.
  • c. Vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • d. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  • a. De afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter.
  • b. Slechts aan één en dezelfde zijde van een hoofdgebouw zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij geldt dat de afstand tot de voorgevel niet minder mag bedragen dan 2 meter en de diepte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.
  • c. Tegen de achtergevel van het hoofdgebouw zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij geldt dat de totale horizontale diepte niet meer mag bedragen dan 15 meter.
  • d. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw zijn vrijstaande bijgebouwen toegestaan, waarbij de afstand tot de achtergevel of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 2 meter en niet meer dan 15 meter.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande en/of tegen de zijgevel aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m².
  • f. De goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6,5 meter. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte worden verhoogd tot niet meer dan 4,5 meter.
  • g. De hoogte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • h. De bijgebouwen moeten worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet meer dan 45 graden en niet minder dan 20 graden.
4.2.5 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter, met uitzondering van hooitorens en silo’s, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
  • c. De bouw van zwembaden bij de bedrijfswoning is toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.6 onder b. van de maximale hoogte van een hooitoren of silo tot ten hoogste 15 meter, indien dit in het kader van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk is.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen en bedrijfsgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning, behoudens de toegestane bedrijfswoning;
  • b. het gebruik van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf;
  • c. omschakeling naar intensieve, niet-grondgebonden bedrijfsvoering.
  • d. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen; onder woondoeleinden strijdig met de bestemming wordt ook het bieden van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten verstaan, zowel in de bedrijfswoning als daarbuiten, en het direct daarmee verbandhoudend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Huisvesting arbeidsmigranten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.4 onder d. ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de huisvesting vindt bij voorkeur plaats in een permanent/ vast gebouw, te weten in:
    • 1. bestaande woonruimte of;
    • 2. in VAB-gebouwen (Vrijkomende agrarische Bebouwing);
    • 3. in een noodwoning waarvoor het persoonsgebonden overgangsrecht is vervallen, als het gebouw legaal (met vergunning) is opgericht;
  • b. indien de huisvesting niet gerealiseerd kan worden zoals bedoeld onder a., mag nieuwe bebouwing worden opgericht voor structurele huisvesting als tevens wordt voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals dat geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
    • 2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    • 3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 4. Sloop: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    • 5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    • 6. Woonunit: indien elders in de gemeente voldoende structurele voorzieningen ontbreken zijn maximaal twee woonunits toegestaan binnen het bestaande bouwvlak, maar buiten bestaande bebouwing, waarbij de hoogte van een woonunit in ieder geval niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag tijdelijke huisvesting plaatsvinden in een tijdelijke huisvestingsvoorziening, zoals een verplaatsbare unit of een caravan;
  • d. de omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;
  • e. de huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf die wordt aangetoond met in ieder geval een onderbouwing waaruit de arbeidsbehoefte over de gevraagde periode naar voren komt;
  • f. er is geen sprake van toevoeging van zelfstandige wooneenheden of woonfuncties, hiervan is sprake als een wooneenheid een eigen (zelfstandige) keuken, douche of bad en toilet heeft;
  • g. de totale vloeroppervlakte van de huisvesting bedraagt minimaal 10 m2 per huisvestingsplaats;
  • h. het aantal huisvestingsplaatsen voor werknemers per bedrijf is maximaal 40;
  • i. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • j. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • l. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 3.1;
  • m. er dient te worden voldaan aan het ‘Beleidskader huisvesting arbeidsmigranten 2015’.

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. bestaand agrarisch grondgebruik en bestaande agrarische bedrijfsuitoefening, uitgezonderd intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsomvang niet meer dan 3 ha mag bedragen;
    • 2. in deze bestemming geen nieuwvestiging, maar wel uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande (glas)tuinbouwbedrijven is toegestaan;
    • 3. in deze bestemming zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan;
  • c. in afwijking van lid b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaande bebouwing' wel een bedrijf van meer dan 3 ha toegestaan, maar is geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande (glas)tuinbouwbedrijven van bedrijfsgebouwen toegestaan;
  • d. paden en verhardingen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, onderhoudsstroken, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik, inclusief beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

5.2.1 Algemeen

Op de tot 'Agrarisch - Glastuinbouw', bestemde gronden zijn bedrijfswoningen, bedrijfsgebouwen en glastuinbouw toegestaan ten behoeve van een bestaand bedrijf.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. De afstand van bedrijfsgebouwen en kassen tot het hart van de openbare weg mag niet minder bedragen dan 15 meter.
  • b. De afstand tot een binnen de bestemming 'Groen - Hoofdstructuur' gelegen perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 10 meter.
  • c. De afstand van bedrijfsgebouwen tot overige perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 meter en van kassen niet minder dan 1 meter.
  • d. De goothoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 6,5 meter en de totale hoogte niet meer dan 7,5 meter.
  • e. De goothoogte van overige bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • f. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45 graden.
  • g. In afwijking van lid a tot f is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaande bebouwing' uitsluitend bestaande en reeds vergunde bedrijfsbebouwing toegestaan.
5.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. Op de tot 'Agrarisch - Glastuinbouw' bestemde gronden is per bedrijf niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, voor zover het betreft de bestaande bedrijfswoning.
  • b. Herbouw van een bedrijfswoning is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande woning of indien voldaan wordt aan de volgende regels.
  • c. De afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg, waaraan het bouwvlak is gelegen, dient tenminste 15 meter te bedragen.
  • d. De afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.
  • e. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,5 meter.
  • f. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.
  • g. De helling van het dak van de bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 12 graden en niet meer dan 45 graden.
  • h. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
5.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 2 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden geplaatst.
  • b. Voor de voorgevel van de bedrijfswoning mogen aangebouwde bijgebouwen zoals erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 meter bedraagt.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande en/of tegen de zijgevel gebouwde aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m².
  • d. De horizontale diepte van een bedrijfswoning met een tegen de achtergevel van de bedrijfswoning aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan 18 meter.
  • e. De goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6,5 meter. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte worden verhoogd tot niet meer dan 4,5 meter.
  • f. De bijgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet meer dan 45 graden.
5.2.5 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter, met uitzondering van hooitorens en silo’s, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
  • c. De bouw van zwembaden de bij bedrijfswoning is toegestaan.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen en bedrijfsgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf;
  • c. omschakeling naar intensieve, niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • d. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen; onder woondoeleinden strijdig met de bestemming wordt ook het bieden van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten verstaan, zowel in de bedrijfswoning als daarbuiten, en het direct daarmee verbandhoudend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid.
5.4 Afwijken van gebruiksregels

Huisvesting arbeidsmigranten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.3 onder d. ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de huisvesting vindt bij voorkeur plaats in een permanent/ vast gebouw, te weten in:
    • 1. bestaande woonruimte of;
    • 2. in VAB-gebouwen (Vrijkomende agrarische Bebouwing);
    • 3. in een noodwoning waarvoor het persoonsgebonden overgangsrecht is vervallen, als het gebouw legaal (met vergunning) is opgericht;
  • b. indien de huisvesting niet gerealiseerd kan worden zoals bedoeld onder a., mag nieuwe bebouwing worden opgericht voor structurele huisvesting als tevens wordt voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals dat geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
    • 2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    • 3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 4. Sloop: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    • 5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    • 6. Woonunit: indien elders in de gemeente voldoende structurele voorzieningen ontbreken zijn maximaal twee woonunits toegestaan binnen het bestaande bouwvlak, maar buiten bestaande bebouwing, waarbij de hoogte van een woonunit in ieder geval niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag tijdelijke huisvesting plaatsvinden in een tijdelijke huisvestingsvoorziening, zoals een verplaatsbare unit of een caravan;
  • d. de omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;
  • e. de huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf die wordt aangetoond met in ieder geval een onderbouwing waaruit de arbeidsbehoefte over de gevraagde periode naar voren komt;
  • f. er is geen sprake van toevoeging van zelfstandige wooneenheden of woonfuncties, hiervan is sprake als een wooneenheid een eigen (zelfstandige) keuken, douche of bad en toilet heeft;
  • g. de totale vloeroppervlakte van de huisvesting bedraagt minimaal 10 m2 per huisvestingsplaats;
  • h. het aantal huisvestingsplaatsen voor werknemers per bedrijf is maximaal 40;
  • i. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • j. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • l. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 3.1;
  • m. er dient te worden voldaan aan het ‘Beleidskader huisvesting arbeidsmigranten 2015’.

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag Waarde - Attentiegebied EHS' en de 500 meter zone daaromheen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.
5.5.2 Uitzonderingen
  • a. Het in 5.5.1 opgenomen omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwvlak.
  • b. Het in 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.5.3 Toelaatbaarheid

De in 5.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door de genoemde

werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding

niet wordt aangetast; dienaangaande vraagt het bevoegd gezag een advies van de

beheerder.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen een zone van 2,5 ha per strekkende km van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming “Groen - Hoofdstructuur”, indien en voor zover de gronden worden ingericht als ecologische verbindingszone, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De ontwikkeling van deze gebieden geschiedt uitsluitend op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren.
  • b. De inrichting dient zodanig te zijn dat de nabijgelegen agrarische bedrijven geen onevenredige overlast ondervinden in de bedrijfsontwikkeling.
  • c. De bestaande cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven.
  • e. Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
  • f. Advies dient te worden ingewonnen bij het Waterschap Aa en Maas.
  • g. De regels van de bestemming 'Groen - Hoofdstructuur' worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 6 Agrarisch - Natuur en Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met uitsluiting van intensieve veehouderij, met dien verstande dat geen uitbreiding van bebouwing is toegestaan, behoudens schuilgelegenheden voor dieren;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwetenschappelijke natuurwaarden;
  • d. extensief recreatief medegebruik, inclusief beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d..
6.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bebouwingshoogte van niet meer dan 2 meter, met dien verstande dat:
    • 1. perceelsafscheidingen niet zijn toegestaan, behoudens voor zover het betreft open afrasteringen;
    • 2. sleufsilo’s niet zijn toegestaan;
    • 3. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan.
  • b. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een bebouwingshoogte van niet meer dan 2 meter, met dien verstande dat informatie- en entreevoorzieningen en voorzieningen van bewegwijzering niet meer dan 3 meter hoog mogen zijn.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van niet-agrarische nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van gronden en/of opstallen voor onderkomens;
  • c. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • d. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • e. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in 6.4.4 omgevingsvergunningplichtige werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen.
6.4.3 Toelaatbaarheid

De in 6.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 6.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

6.4.4 Schema toetsingscriteria

Aanleg vergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de aanlegvergunning  
het verwijderen van houtopstanden   1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
2. en mag geen aantasting plaatsvinden van de waardevolle landschapselementen;
3. de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden.  
het diepploegen en diepwoelen van de bodem   1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
2. de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het reliëf.  
het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem   1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
2. de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het reliëf.  
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen   1. de verhardingen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
2. de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden.  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen   indien geen blijvende aantasting plaatsvindt van de aanwezige natuurwaarden  
en uitsluitend binnen een afstand van 500 meter gemeten uit de bestemmingsgrenzen van de bestemming 'Waarde - Attentiegebied EHS':
- het scheuren van grasland
- aanleg van drainage
- grondverzet op een zodanige wijze dat daartoe de natuurlijke en aan de waterhuishouding gerelateerde geomorfologische kenmerken worden aangetast.  
er mag geen aantasting plaatsvinden van de waterhuishouding binnen de bestemming "Agrarisch - Natuur en Landschap".  
Het oprichten of aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik zoals banken, informatie en entreevoorzieningen en bewegwijzering   1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatig extensief recreatief medegebruik;
2. de voorzieningen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden  

Artikel 7 Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. bestaande bedrijven;
  • c. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, onderhoudsstroken, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

7.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. In afwijking van het bepaalde in lid a is ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf' uitsluitend de bestaande bedrijfsbebouwing toegestaan.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter.
  • e. De helling van het dak, dat is gelegen boven de toegestane goothoogte, mag niet minder bedragen dan 25 graden en niet meer dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
7.2.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bedrijfsgebouwen voor:

  • a. een ander dan het in 7.1 onder b. genoemde bedrijf;
  • b. permanente of tijdelijke bewoning.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.1 voor het gebruik ten dienste van een ambachtelijk bedrijf of recreatief bedrijf, mits:

  • a. het een bedrijf betreft dat naar aard en omvang van de bebouwing, mede gezien het ruimtebeslag en de distributieplanologische kenmerken, ruimtelijk inpasbaar is;
  • b. de bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten of bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 of 2;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening.

Artikel 8 Centrum

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. wonen, in bestaande woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, detailhandel;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’, horeca;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'hotel'; hotel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Centrum - atelier- en logiesruimte'; atelier- en logiesruimte;
  • g. dienstverlenende voorzieningen;
  • h. maatschappelijke voorzieningen;
  • i. beroep aan huis;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • m. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

8.2.1 Algemeen
  • a. Van percelen met alleen een woonfunctie mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 50%, met uitzondering van bouwpercelen kleiner dan 250 m², waarvan het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 60%.
  • b. Van percelen met een andere dan alleen een woonfunctie mag het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak met de betreffende aanduiding niet meer bedragen dan 75%.
  • c. De bestaande vloeroppervlakte van een winkel ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mag met maximaal 25% worden uitgebreid, of in ieder geval met 40 m2 bvo, met inachtneming van het bepaalde onder lid b.
8.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Het oprichten van nieuwe hoofdgebouwen is toegestaan voor de functies detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijk en kantoren, en indien voldaan wordt aan de navolgende regels onder c. t/m i.
  • b. Herbouw van woningen is toegestaan indien dit gebeurt ter plaatse van de bestaande woningen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels onder c. t/m i.
  • c. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan bestaand en niet meer bedragen dan 10 meter.
  • d. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder bedragen dan 2 meter en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde niet minder dan 3 meter.
  • e. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 meter.
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • i. Hoofdgebouwen dienen vanaf de maximaal toegestane goothoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels, zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.

8.2.3 Hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'

In afwijking van bovenstaande dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' te worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak;
  • b. Per bouwvlak is niet meer dan één hoofdgebouw toegestaan;
8.2.4 Bijgebouwen bij hoofdgebouwen, wonen met extra functie
  • a. Bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
  • b. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mogen slechts tegen één zijgevel bijgebouwen worden gebouwd.
  • c. De voorgevel van bijgebouwen mag niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • d. Vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, het entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • e. In afwijking van lid a tot en met d zijn op percelen met de aanduiding 'bijgebouwen' nieuwe bijgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • f. De gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m²;
    • 2. 80 m² voor bouwpercelen groter dan 250 m² en kleiner of gelijk aan 500 m²;
    • 3. 110 m² voor bouwpercelen groter dan 500 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 4. 150 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • g. De goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,20 meter en de nokhoogte ten hoogste 6,5 meter bedragen.
  • h. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of een kap met een dakhelling van niet meer dan 45 graden.
8.2.5 Bijgebouwen bij hoofdgebouwen, alleen wonen
  • a. Bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw dient minimaal 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw te worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het op de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • c. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel tot de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt.
  • d. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • e. In afwijking van lid a. tot en met d. zijn op percelen met de aanduiding 'bijgebouwen' nieuwe bijgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • f. De gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m²;
    • 2. 80 m² voor bouwpercelen groter dan 250 m² en kleiner of gelijk aan 500 m²;
    • 3. 110 m² voor bouwpercelen groter dan 500 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 4. 150 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • g. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,5 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,2 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens, en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 meter bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,2 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 meter bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • h. Voor het oprichten van vrijstaande tuinhuisjes is het in 8.2.5 onder a, f, g en j bepaalde niet van toepassing en gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
    • 3. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    • 4. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
    • 5. er is slechts één tuinhuisje per hoofdgebouw toegestaan.
8.2.6 Bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'

In afwijking van 8.2.4 en 8.2.5 gelden voor bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -1' de volgende regels:

  • a. De afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
  • b. Slechts aan één en dezelfde zijde van een hoofdgebouw zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij geldt dat de afstand tot de voorgevel niet minder mag bedragen dan de helft van de lengte van de zijgevel en de diepte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter;
  • c. Tegen de achtergevel van het hoofdgebouw zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij geldt dat de totale horizontale diepte niet meer mag bedragen dan 15 meter;
  • d. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw zijn vrijstaande bijgebouwen toegestaan, waarbij de afstand tot de achtergevel of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 2 meter en niet meer dan 15 meter;
  • e. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  • f. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • g. De hoogte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter.
8.2.7 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouw'.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
8.2.8 Openbare nuts- en verkeersvoorzieningen
  • a. De oppervlakte mag per gebouw niet meer dan 15 m² bedragen.
  • b. De (bouw)hoogte mag niet meer dan 3,20 meter bedragen.
8.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • d. De bouw van een zwembad is toegestaan.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 8.2.2 onder c. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
  • b. het bepaalde in 8.2.2 onder i. met betrekking tot de dakhelling, mits:
    • 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. het bepaalde in 8.2.4 onder c. en 8.2.5 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    • 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 4 meter;
    • 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
    • 4. cultuurhistorische waarden behouden blijven;
  • d. het bepaalde in 8.2.5 onder c. voor het bouwen van erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken tot niet meer dan 2 meter voor de voorgevel, mits:
    • 1. de afstand tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
    • 3. cultuurhistorische waarden behouden blijven;
  • e. het bepaalde in 8.2.5 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2 meter bedraagt;
  • f. het bepaalde in artikel 8.2.9 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen naast het hoofdgebouw, mits niet minder dan 2 meter achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel om het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
    • 2. de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de verkeersveiligheid mag niet in gevaar worden gebracht.

8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de verdieping van een hoofdgebouw anders dan voor wonen;
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van enige vorm van bedrijf, met uitzondering van de in 8.1 toegelaten bedrijven;
  • d. de vestiging van discotheken alsmede gokhallen, nachtclubs en seksinrichtingen.

8.4.2 Beroep aan huis

Bij woningen zijn beroepen aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
  • d. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  • f. cultuurhistorische waarden behouden blijven.
8.4.3 Functieverandering

De mogelijkheden van functieverandering zijn in onderstaand schema weergegeven.

  nieuwe functie  
bestaande functie   (w)   (b)   (dh)   (h)   (dv)   (m)   (hv)  
wonen (w)   -   nt   o   o   t   t   o  
bedrijven (b)***   o*   -   o   o   t   t   nt  
detailhandel (dh)   t*   nt   -   t   t   t   o  
horeca (h)   t*   nt   t   o**   t   t   o  
dienstverlening (dv)   o*   nt   nt   v   -   t   o  
maatschappelijk (m)   o*   nt   o   o   t   -   o  
huisvesting medewerkers (hv)   o*   nt   o   o   o   o   -  

t = rechtstreeks toegestaan | o = alleen met omgevingsvergunning | nt = niet toegestaan

* Bij functieverandering is ter plaatse maximaal één woning rechtstreeks toegestaan

** Omgevingsvergunning vereist in geval van verandering van soort horeca

*** in geval van bedrijfswisseling is uitsluitend vestiging van een bedrijf in milieucategorie 1 of 2, zoals aangegeven in de Staat van bedrijfsactiviteiten.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Beroep aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.4.2 onder b. tot niet meer dan 75 m², mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van het bouwperceel.

8.5.2 Bedrijf aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.4.1 onder c. voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m², met uitzondering van de bedrijfsvloeroppervlakte voor het perceel met de aanduiding 'bedrijf';
  • c. het bedrijf valt onder categorie 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of een bedrijf dat daarin niet voorkomt, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een milieucategorie 1- of 2-bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
  • e. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.

 

8.5.3 Functieverandering

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van een in het schema in 8.4.3 met 'o' (= omgevingsvergunning) aangeduide functieverandering, mits:

  • a. hierdoor geen negatieve gevolgen voor de distributieplanologische structuur ontstaan;
  • b. er geen onevenredige hinder naar de omgeving ontstaat;
  • c. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten veroorzaakt die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • d. in geval van een functieverandering naar wonen het maximaal één woning betreft, mits deze past in het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. paden en verhardingen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.2.1 Gebouwen
  • a. Uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
  • b. De inhoud mag niet meer bedragen dan 50 m3.
  • c. De (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 3,20 meter.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen of ophogen van de grond;
  • b. het graven, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van beplanting;
  • d. het aanbrengen van verharding van meer dan 10 m².
9.3.2 Uitzonderingen

Het in 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3 Toelaatbaarheid

De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden plaatsvindt en indien tevens in compensatie van de te verwijderen beplanting is voorzien.

Artikel 10 Groen - Hoofdstructuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen - Hoofdstructuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. ecologische waarden, met in het bijzonder de Helenavaart;
  • d. wegen, paden en verhardingen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Gebouwen
  • a. Alleen gebouwen ten behoeve van openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
  • b. De inhoud mag niet meer bedragen dan 50 m³.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer dan bedragen 3,20 meter.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeerskundige doeleinden, waterhuishoudkundige doeleinden, nutsvoorzieningen en extensieve recreatie zijn toegestaan.
  • b. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • c. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • d. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
10.3 Nadere eisen

 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen of ophogen van de grond;
  • b. het graven, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van beplanting;
  • d. het aanbrengen van verharding van meer dan 10 m².
10.4.2 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.4.3 Toelaatbaarheid

De in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden plaatsvindt en indien tevens in compensatie van de te verwijderen beplanting is voorzien.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. behoud en herstel van waardevolle en monumentale bomen;
  • c. maatschappelijke voorzieningen, inclusief ondergeschikte horecavoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', een begraafplaats;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • h. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van een overdekte afscheidsruimte op begraafplaatsen, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².

11.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. Voor wat betreft het rijksmonument 'ensemble Nederlands Hervormde kerk en pastorie' is alleen de bestaande bebouwing toegestaan.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 7 meter.
  • c. In afwijking van lid b. mag van een overdekte afscheidsruimte op begraafplaatsen de goothoogte niet meer bedragen dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter.
  • d. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 25 graden en niet meer dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
11.2.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning, behoudens de bestaande woning.

Artikel 12 Natuur

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. behoud en herstel van waardevolle en monumentale bomen;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • d. paden en onderhoudsstroken;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. water;
  • g. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en gelden de volgende regels.

12.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van informatievoorzieningen en entreevoorzieningen niet meer mag bedragen dan 3 meter;.
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 meter.
12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het gebruik van de gronden voor lawaaisporten;
  • c. het plaatsen van kampeermiddelen.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende omgevingsvergunningplichtige werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • d. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen.
12.4.2 Uitzonderingen

Het onder 12.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen.
12.4.3 Toelaatbaarheid

De in 12.4.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 12.1.

Artikel 13 Recreatie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. één kampeerboerderij, inclusief ondergeschikte horecavoorzieningen;
  • c. één bedrijfswoning, voor zover het betreft de bestaande bedrijfswoning, dan wel voor zover op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning', één extra bedrijfswoning toegestaan;
  • d. dagrecreatieve doeleinden;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, onderhoudsstroken, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

13.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
  • c. Voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning ter plekke van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden in aanvulling op het bovenstaande de volgende bepalingen:
    • 1. De afstand van de voorgevel van de extra toegestane bedrijfswoning tot aan de openbare weg mag niet minder bedragen dan 5 meter;
    • 2. De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 3. De diepte van de woning mag niet meer bedragen dan 15 meter.
  • d. Voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning ter plekke van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden in afwijking van 13.1 de volgende bepalingen:
    • 1. De bedrijfswoning mag gebruikt worden voor woondoeleinden;
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • e. Vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
13.2.2 Bijgebouwen
  • a. Nieuwe bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • b. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter.
  • c. De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
  • d. De bijgebouwen moeten worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet meer dan 45 graden en niet minder dan 20 graden.
13.2.3 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf.
13.3.2 Beroep aan huis

In een bedrijfswoning en de bijgebouwen bij de bedrijfswoning is de uitoefening van een beroep aan huis toegestaan. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. De vloeroppervlakte die in gebruik is voor het beroep aan huis mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  • b. Het beroep aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning.

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. sportvelden waaronder begrepen tennisbanen, met kantines, kleedruimten, terrassen e.d.;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

14.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1.000 m²;
  • c. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
  • d. In afwijking van het onder a. bepaalde zijn buiten het bouwvlak gebouwen toegestaan ten behoeve van bij de bestemming behorende gebouwen, zoals dugouts en opslagruimten, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan maximaal 50 m²;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter.
14.2.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter.
  • b. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 25 meter.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - lichtmasten' mogen geen lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de sportvelden worden opgericht.
  • d. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. horeca, met uitzondering van een kantine voor de sportactiviteiten;
  • b. permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. wegen, voet- en fietspaden;
  • c. parkeren;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

15.2.1 Gebouwen
  • a. Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nuts- en verkeersvoorzieningen toegestaan.
  • b. De inhoud mag niet meer bedragen dan 50 m3.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 meter.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van verkeersvoorzieningen, mag niet meer bedragen dan 8 meter.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. waterwegen;
  • c. wateraanvoer en waterafvoer;
  • d. de waterhuishouding;
  • e. bruggen;
  • f. behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden;
  • g. behoud en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden.
16.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. voor het opslaan van (onklare) vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • b. voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • c. als ligplaats voor woonboten.

Artikel 17 Wonen - Buitenlint

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitenlint' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in bestaande woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', bestaande bedrijven en bedrijven van milieucategorie 1 of 2;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', bestaande detailhandel;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', een eetcafé;
  • e. beroep aan huis;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. paden en onderhoudsstroken;
  • h. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • i. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

17.2.1 Algemeen
  • a. Het bebouwingspercentage op percelen met een woonfunctie mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m², waarvan het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 60%.
  • b. Het bebouwingspercentage op percelen met een andere dan alleen een woonfunctie mag ten hoogste 75% bedragen.
17.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen voor wonen, detailhandel en horecabedrijven is niet toegestaan, met uitzondering van herbouw ter plaatse.
  • b. Herbouw ten behoeve van detailhandel en horecabedrijven is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande woningen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
  • c. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 7 meter, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder mag bedragen dan 10 meter .
  • d. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter, en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter.
  • e. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de breedte van een vrijstaand hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 7 meter.
  • f. De horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 15 meter.
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • i. De gebouwen dienen vanaf de maximaal toegestane goothoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • j. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³.
17.2.3 Bijgebouwen
  • a. Bijgebouw mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
  • b. De voorgevel van een bijgebouw dient minimaal 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw te worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • c. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel tot de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt.
  • d. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet mag worden overschreden, niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m2;
    • 2. 80 m2 voor bouwpercelen groter dan 250 m2 en kleiner of gelijk aan 500 m2;
    • 3. 110 m2 voor bouwpercelen groter dan 500 m2 en kleiner of gelijk aan 1000 m2;
    • 4. 150 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2.
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 15 meter bedragen, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 meter mag bedragen.
  • g. De goothoogte van bijgebouwen mag, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, niet meer dan 3,20 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6,50 meter bedragen.
  • h. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,50 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
17.2.4 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
17.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • d. De bouw van een zwembad is toegestaan.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 17.2.2 onder a. ten aanzien van het bouwen van nieuwe woningen uitsluitend in geval van sanering van bedrijfsgebouwen bij een voormalige boerderij, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. het hoofdgebouw mag worden gesplitst in maximaal twee woningen;
    • 2. het aantal woningen mag met één toenemen zonder splitsing van het hoofdgebouw, mits het een Ruimte voor Ruimte-woning betreft;
    • 3. de oppervlakte van de bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan het bepaalde in onder e. Ingeval de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen in 17.2.3 onder e. dient het nog resterende meerdere deel van de oppervlakte aan bijgebouwen te worden afgebroken;
    • 4. bij nieuwbouw van een woning en/of bijgebouwen dient ook te worden voldaan aan de overige regels van dit artikel;
  • b. het bepaalde in 17.2.2 onder c. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
  • c. het bepaalde in 17.2.2 onder i. en 17.2.3 onder h. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    • 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. het bepaalde in 17.2.3 onder b. voor het bouwen van carports mits:
    • 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    • 2. de afstand tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • e. het bepaalde in 17.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    • 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,5 meter;
    • 4. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • f. het bepaalde in 17.2.3 onder c. voor een afstand tot niet meer dan 2 meter, mits:
    • 1. de afstand tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • g. het bepaalde in 17.2.3 onder d. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2 meter bedraagt;
  • h. het bepaalde in 17.2.5 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen naast het hoofdgebouw, mits niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mag maximaal 2 meter bedragen;
    • 2. de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de verkeersveiligheid mag niet in gevaar worden gebracht.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden voor de uitoefening van een ambachtelijk, industrieel, handels- en/of horecabedrijf.
  • c. het uitoefenen van een bedrijf aan huis of een internetwinkel;
17.4.2 Beroep aan huis

Bij woningen zijn beroepen aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
  • d. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
17.5.1 Beroep aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4.2 onder b. tot niet meer dan 75 m², mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van het bouwperceel.

17.5.2 Bedrijf aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4.1 voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. het bedrijf valt onder categorie 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of een bedrijf dat daarin niet voorkomt, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een milieucategorie 1- of 2-bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
  • e. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
17.5.3 Internetwinkel

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4.1 voor het uitoefenen van een internetwinkel als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. er alleen internetverkoop plaatsvindt;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;
  • d. er geen sprake is van uitstalling en het bezichtigen van goederen;
  • e. er is geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • f. er geen de opslag en verkoop van vuurwerk, motorbrandstoffen, chemische en brandgevaarlijke stoffen en goederen e.d. plaatsvindt;
  • g. er geen inloop- of kijkdagen plaatsvinden;
  • h. de omvang van de activiteiten mag niet meer dan 50% bedraagt van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
  • i. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  • j. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • k. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • l. de levering van goederen de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  • m. er geen reclame uitingen en/ of etalage wordt gerealiseerd.
17.5.4 ambachtelijk bedrijf

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4.1 voor het voor het gebruik ten dienste van een ambachtelijk bedrijf, mits:

  • a. het een bedrijf betreft dat naar aard en omvang, mede gezien het ruimtebeslag en de distributieplanologische kenmerken, de aard en omvang van de bebouwing, ruimtelijk inpasbaar is;
  • b. de bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' of bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 of 2;
  • c. van tevoren het advies wordt ingewonnen van de regionaal werkende milieudienst;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening.
17.5.5 bijzondere woonvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.1 voor het toestaan van nieuwe bijzondere woonvormen, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

Artikel 18 Wonen - Cultuurhistorische waarde

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Cultuurhistorische waarde’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', wonen in bestaande woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', wonen in drie nieuwe vrijstaande woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning behorend bij het, op de aangrenzende bestemming 'Bedrijf' gelegen bestaande bedrijf of op de aangrenzende bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Bouwblok', 'Agrarisch - Glastuinbouw' of 'Agrarisch - Natuur en Landschap' gelegen bestaande agragrisch bedrijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', een kantoor in een bestaand bijgebouw, behorend bij het, op de aangrenzende bestemming 'Bedrijf' gelegen, bestaande bedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - fruitbomen', een zone ten behoeve van aanplant en instandhouding van fruitbomen;
  • g. beroep aan huis;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. paden en onderhoudsstroken;
  • j. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • k. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50% per bouwperceel, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2, waarvoor het bebouwingspercentage niet meer dan 60% mag bedragen.

18.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. Per bouwvlak is niet meer dan één hoofdgebouw toegestaan.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter.
  • e. De gebouwen dienen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande nokrichting verplicht is;
    • 2. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 3. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
    • 4. aan de straatzijde niet meer dan één dakkapel is toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'

  • a. Het bouwen van nieuwe woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’ moet voldoen aan de beeldkwaliteiten, zoals omschreven in de toelichting in paragraaf 'Beeldkwaliteiten'.
  • b. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, met dien verstande dat per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan.
  • c. De voorgevel van het hoofdgebouw moet gebouwd worden in de gevellijn.
  • d. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 7,5 meter.
  • e. Voor het hoofdgebouw geldt een bouwvlak met een breedte langs de Rector Nuijtsstraat van niet meer dan 15 meter en een horizontale diepte van niet meer dan 8 meter.
  • f. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
  • g. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter.
  • h. De gebouwen dienen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. de nokrichting evenwijdig aan de gevellijn verplicht is;
    • 2. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 3. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
    • 4. aan de straatzijde niet meer dan één dakkapel is toegestaan.
18.2.3 Bijgebouwen

Algemeen

  • a. De afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter.
  • b. Slechts aan één en dezelfde zijde van een hoofdgebouw zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij geldt dat de afstand tot de voorgevel niet minder mag bedragen dan de helft van de lengte van de zijgevel en de diepte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.
  • c. Tegen de achtergevel van het hoofdgebouw zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij geldt dat de totale horizontale diepte niet meer mag bedragen dan 15 meter.
  • d. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw zijn vrijstaande bijgebouwen toegestaan, waarbij de afstand tot de achtergevel of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 2 meter en niet meer dan 15 meter.
  • e. In afwijking van lid a. tot en met d. zijn op percelen met de aanduiding 'bijgebouwen' nieuwe bijgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • f. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 meter.
  • g. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,5 meter.
  • h. De hoogte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • i. De gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m²;
    • 2. 80 m² voor bouwpercelen groter dan 250 m² en kleiner of gelijk aan 500 m²;
    • 3. 110 m² voor bouwpercelen groter dan 500 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 4. 150 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m²,
  • j. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 25 graden en niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,5 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,2 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens, en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 meter bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van niet meer dan 3,2 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,5 meter bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • k. Voor het oprichten van vrijstaande tuinhuisjes is het in 18.2.3 onder a, f, g en j bepaalde niet van toepassing en gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
    • 3. bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
    • 4. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
    • 5. er is slechts één tuinhuisje per hoofdgebouw toegestaan.
18.2.4 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
18.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van een carport mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • c. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • d. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • e. De bouw van een zwembad is toegestaan.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen - met inachtneming van de ter plaatse geldende regels ten aanzien van de maatvoering - nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de lengte, breedte, goothoogte en bouwhoogte;
  • b. de dakhelling, nokrichting en kapvorm;
  • c. de onderlinge situering van hoofd- en bijgebouwen;

mits dit noodzakelijk is uit een oogpunt van behoud of herstel van de monumentale of cultuurhistorische waarden van de bebouwing of vanwege de ligging in de omgeving.

18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van tuinhuisjes voor het stallen of repareren van voertuigen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis of een internetwinkel.
  • d. het gebruik van de in lid 18.1 onder f bedoelde gronden anders dan voor onderhoud en instandhouding van fruitbomen.
18.4.2 Beroep aan huis

Bij woningen zijn beroepen aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de activiteit niet meer beslaat dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
  • d. wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  • f. cultuurhistorische waarden behouden blijven.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
18.5.1 Beroep aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4.2 onder b tot niet meer dan 75 m², mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel.

18.5.2 Bedrijf aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4.1 onder c voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. het bedrijf aan huis behoort tot categorie 1 of 2 van de bij de regels behorende of een bedrijf dat daarin niet voorkomt, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een daarin voorkomend categorie 1 of 2-bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende bedrijf;
  • e. wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  • g. cultuurhistorische waarden behouden blijven.
18.5.3 Internetwinkel

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4.1 onder c voor het uitoefenen van een internetwinkel als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. er alleen internetverkoop plaatsvindt;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;
  • d. er geen sprake is van uitstalling en bezichtiging van goederen;
  • e. er geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • f. er geen opslag en verkoop van vuurwerk, motorbrandstoffen, chemische en brandgevaarlijke stoffen en goederen e.d. plaatsvindt;
  • g. er geen inloop- of kijkdagen plaatsvinden;
  • h. de omvang van de activiteiten niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
  • i. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  • j. wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • k. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • l. de levering van goederen de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  • m. er geen reclame-uitingen en/of etalage wordt gerealiseerd.

Artikel 19 Woongebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de 'Aanwijzing beschermd dorpsgezicht';
  • b. wonen, in bestaande woningen;
  • c. bestaande bijzondere woonvormen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden': nieuwe woningen tot een maximum van het aangegeven aantal;
  • e. beroep aan huis;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. wegen, paden en parkeren;
  • j. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

19.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m², waarvan het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 60%.

19.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Het bouwen van nieuwe woningen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', en indien wordt voldaan aan de navolgende regels.
  • b. Herbouw van woningen is toegestaan indien dit gebeurt ter plaatse van de bestaande woningen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels.
  • c. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 7 meter.
  • d. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter, en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter.
  • e. De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de breedte van een vrijstaand hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 7 meter.
  • f. De horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 15 meter.
  • g. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • h. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter.
  • i. Hoofdgebouwen mogen worden afgedekt met een plat dak of met hellende dakvlakken. Indien het gebouw met hellende dakvlakken wordt afgedekt mag de dakhelling niet minder bedragen dan 25 graden en niet meer dan 60 graden, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
19.2.3 Bijgebouwen
  • a. De voorgevel van een bijgebouw dient minimaal 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw te worden geplaatst. Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het op de hoek gelegen hoofdgebouw. Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan.
  • b. Bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
  • c. Op hoekpercelen moet een bijgebouw bovendien gelegen zijn achter de voorgevellijn van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, tenzij een bijgebouw wordt gebouwd op een perceelsgedeelte waarop ook een hoofdgebouw is toegestaan.
  • d. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel tot de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt.
  • e. Bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd.
  • f. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen die zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet mag worden overschreden, niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m2;
    • 2. 80 m2 voor bouwpercelen groter dan 250 m2 en kleiner of gelijk aan 500 m2;
    • 3. 110 m2 voor bouwpercelen groter dan 500 m2 en kleiner of gelijk aan 1000 m2;
    • 4. 150 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2.
  • g. De horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 15 meter bedragen, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 meter mag bedragen.
  • h. De goothoogte van bijgebouwen mag, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, niet meer dan 3,20 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6,50 meter bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte maximaal 4,50 meter bedragen.
  • i. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,50 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:
      • de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens en
      • de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;
    • 4. overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
19.2.4 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
19.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- van terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • b. De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 meter.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de denkbeeldige lijn door de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter.
  • d. De bouw van een zwembad is toegestaan.
19.3 Afwijken van de bouwregels

 Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 19.2.2 onder c. met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
  • b. het bepaalde in 19.2.2 onder i. met betrekking tot de minimale en maximale dakhelling, mits:
    • 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad;
    • 2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. het bepaalde in 19.2.3 onder b. voor het bouwen van een carport, mits:
    • 1. de denkbeeldige lijn door de voorgevel niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
    • 2. de afstand tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • d. het bepaalde in 19.2.3 onder b. voor het bouwen van een bijgebouw tegen de zijgevel van het hoofdgebouw en gelegen voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mits:
    • 1. deze niet minder dan 3 meter en niet meer dan 12 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, is gelegen;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,5 meter;
    • 4. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • e. het bepaalde in 19.2.3 onder d. voor het bouwen van een erker, entreeportaal of ander bouwwerk op een afstand tot niet meer dan 2 meter voor de voorgevel, mits:
    • 1. de afstand tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder bedraagt dan 3 meter;
    • 2. de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • f. het bepaalde in 19.2.3 onder e. voor de bouw van bijgebouwen aan beide zijgevels, mits de afstand van één bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt en het stedenbouwkundig beeld niet geschaad wordt.
  • g. het bepaalde in 19.2.5 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen op hoeksituaties van wegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen naast het hoofdgebouw, mits niet minder dan 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, mag maximaal 2 meter bedragen;
    • 2. de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de verkeersveiligheid mag niet in gevaar worden gebracht;
    • 4. het stedenbouwkundig beeld niet geschaad wordt.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis of een internetwinkel.
19.4.2 Beroep aan huis

Bij woningen zijn beroepen aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m²;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
  • d. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
19.5.1 Beroep aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 25 onder b. om een oppervlakte tot niet meer dan 75 m² toe te staan, mits de omvang van de activiteit niet meer gaat bedragen dan 50% van het bebouwd oppervlak van het bouwperceel.

19.5.2 Bedrijf aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 25 onder b. voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. het bedrijf valt onder categorie 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of een bedrijf dat daarin niet voorkomt, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een milieucategorie 1- of 2-bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;
  • e. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
19.5.3 Internetwinkel

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 25 voor het uitoefenen van een internetwinkel als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

  • a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. er alleen internetverkoop plaatsvindt;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat;
  • d. er geen sprake is van uitstalling en het bezichtigen van goederen;
  • e. er is geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • f. er geen de opslag en verkoop van vuurwerk, motorbrandstoffen, chemische en brandgevaarlijke stoffen en goederen e.d. plaatsvindt;
  • g. er geen inloop- of kijkdagen plaatsvinden;
  • h. de omvang van de activiteiten mag niet meer dan 50% bedraagt van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
  • i. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;
  • j. extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel 26.1 Parkeernormen';
  • k. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • l. de levering van goederen de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  • m. er geen reclame uitingen en/ of etalage wordt gerealiseerd.

Artikel 20 Waarde - Archeologie Hoog

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

20.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor archeologisch onderzoek

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in 20.1 bedoelde dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

20.2.2 Overige bouwwerken

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd, dan wel verwijst naar een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
20.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 20.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 250 m², met dien verstande dat in deze oppervlakte een ingreep overeenkomstig het bepaalde in 20.3 wordt meegerekend;
  • c. een bouwwerk niet dieper dan 50 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld en groter zijn dan 250 m2, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen, met dien verstande dat in deze oppervlakte een ingreep overeenkomstig het bepaalde in 20.2 wordt meegerekend;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 50 cm onder het maaiveld.
20.3.2 Toelaatbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 20.3.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 20.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, dan wel verwijst naar een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
20.3.3 Uitzonderingen

Het in 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
20.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

Artikel 21 Waarde - Attentiegebied EHS

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de nabijgelegen natte natuurparel.

21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende omgevingsvergunningplichtige werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds aanwezige drainage;
  • c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.
21.2.2 Uitzonderingen

Het onder 21.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die het normale onderhoud betreffen en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  • d. die plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
21.2.3 Toelaatbaarheid

De in 21.2.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige situatie;
  • b. vooraf het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.

Artikel 22 Waarde - Waardevolle bebouwing

22.1 Bestemmingsomschrijving

De dubbelbestemming 'Waarde - Waardevolle bebouwing' geldt voor de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch - Bouwblok', 'Bedrijf', 'Centrum', 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Recreatie' en 'Wonen - Cultuurhistorische waarde', die naast de daarvoor aangewezen andere bestemming, tevens zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de, bij de bebouwing en eventueel het bijbehorende erf voorkomende, monumentale, cultuurhistorische en/of architectonische waarden.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover dat mede omvat het bouwen ten behoeve van de hiervoor in lid 22.1 aangegeven dubbelbestemming. Het rapport 'De Harmonie van Helenaveen' vormt hierbij leidraad.

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen - met inachtneming van de regels ten aanzien van de maatvoering voor de bestemmingen - nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de lengte, breedte, goothoogte en/of totale hoogte;
  • b. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
  • c. de onderlinge situering van hoofd- en bijgebouwen;

mits:

    • 1. dit noodzakelijk is uit een oogpunt van behoud en/of herstel van de monumentale en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing of vanwege de ligging in een waardevol ensemble;
    • 2. vooraf het advies is ingewonnen van de Rijksdienst voor de monumentenzorg in geval van een rijksmonument, en van de gemeentelijke monumentencommissie in geval van een gemeentelijk monument.
22.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 22.2 voor het bouwen ten behoeve van andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beoogde bescherming van de monumentale en/of cultuurhistorische waarden.

22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag werken en/of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren die leiden tot het geheel of gedeeltelijk slopen van deze bebouwing.

22.5.2 Uitzondering

Het in lid 22.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen.

22.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid a. zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor, dan wel door daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Alvorens een vergunning als bedoeld in lid 22.5.1. te verlenen, winnen burgemeester en wethouders het advies in van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in geval van een rijksmonument, en in de overige gevallen de gemeentelijke monumentencommissie.

 

Artikel 23 Waarde - Waardevolle beplanting

23.1 Bestemmingsomschrijving

De dubbelbestemming ‘Waarde - Waardevolle beplanting’ geldt voor de gronden met de bestemmingen 'Groen - Hoofdstructuur'; 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'begraafplaats' en 'Water', die naast de daarvoor aangewezen andere bestemming, tevens zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de historische lanen en vaarten en andere groene ruimten, met de daarbij behorende voorzieningen.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover dat niet in strijd is met de in 23.1 aangegeven bestemming. Het bij de regels opgenomen rapport 'De Harmonie van Helenaveen' is hierbij leidraad.

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - met inachtneming van de regels ten aanzien van de maatvoering in de bestemmingen - nadere eisen te stellen ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is uit een oogpunt van behoud en/of herstel van de waardevolle beplanting.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen de bestemming ‘Waarde - Waardevolle beplanting’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag werken de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen en vellen of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen en het wijzigen van het profiel van wegen en paden;
  • c. het wijzigen van het profiel van vaarten en waterlopen, het dempen en het uitdiepen ervan;
  • d. het wijzigen van het waterpeil door bemalen, opstuwen of afdammen;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • f. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
23.4.2 Uitzondering

Het in 23.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
23.4.3 Criteria verlening aanlegvergunning

De in lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige historische groenstructuur.

23.4.4 Procedurebepaling

Bij het nemen van een beslissing omtrent een aanlegvergunning zoals vermeld in lid 1 nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:

  • a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennisgegeven;
  • c. de kennisgeving houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
23.4.5 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in 1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels

25.1 Uitzondering ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

25.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk is voorgeschreven en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk is voorgeschreven en zijn gerealiseerd op basis van rechtsgeldige vergunningen, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de bescherming van de cultuurhistorische waarden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, waarbij de in de 'Welstandsnota 2016' opgenomen categorie 'beschermd dorpsgezicht Helenaveen' leidraad vormt.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

26.1 Parkeernormen
26.1.1 Bestaande parkeerplaatsen

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik van aangelegde parkeerplaatsen voor andere gebruiksdoeleinden dan parkeren.

26.1.2 Parkeernormen

Bij nieuw- of verbouw of wijziging van het gebruik dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de ‘Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013’, inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel de nota die volgend op voornoemde wordt vastgesteld, waarbij voornoemde nota is komen te vervallen, die als bijlage bij deze regels is gevoegd.

26.1.3 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 26.1.2 mits de afwijking in overeenstemming is met het vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid zoals weergegeven in de ‘Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013’ inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel de nota die volgend op voornoemde wordt vastgesteld, waarbij voornoemde nota is komen te vervallen.

26.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van bedrijfsruimte en woningen voor bed & breakfastvoorzieningen;
  • c. het gebruik van woningen anders dan voor permanente bewoning;
  • d. het gebruik van aangelegde parkeerplaatsen voor andere gebruiksdoeleinden dan parkeren;
  • e. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
  • f. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de bestemming;
  • g. enige vorm van handel, behoudens voor zover dit op grond van de bestemming is toegestaan.
26.3 Afwijken van de gebruiksregels
26.3.1 Afhankelijke woonruimte
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2 onder a. om een afhankelijke woonruimte toe te staan, mits:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsregeling schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 2. het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
    • 3. de ruimte niet meer dan 80 m² bedraagt, en voorts in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte is aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt;
    • 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • b. Degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, dient de gemeente onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is verleend.
  • c. De omgevingsvergunning zoals genoemd onder a. wordt ingetrokken indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
26.3.2 Bed & breakfastvoorzieningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 26.2 onder b. om als een verruimde gebruiksmogelijkheid van een voor wonen bestemd hoofdgebouw, bed & breakfastvoorzieningen toe te staan, mits:

  • a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
  • b. deze nevenactiviteit uitsluitend in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend;
  • c. de nevenactiviteit ondergeschikt is van aard;
  • d. er geen uitbreiding plaatsvindt van de bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit;
  • e. de gebruiksoppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m²;
  • f. de bed & breakfastvoorziening niet meer dan 9 bedden of 15 personen omvat;
  • g. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. de bed & breakfastvoorziening niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden;
  • j. de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
26.3.3 Kamerverhuur en/of logies

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 26.2 onder c. ten behoeve van het gebruik als kamerverhuur of logies in de woning, mits:

  • a. het aantal personen dat gebruik maakt van de kamerverhuur niet meer bedraagt dan 10;
  • b. het gebruik geen overlast voor het woonmilieu oplevert, en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • c. het gebruik naar de aard in overeenstemming is met het woonkarakter van de omgeving.

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

27.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen
27.1.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen' zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • b. het verlagen, vergraven, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
  • d. het beplanten van gronden met houtgewas (hoger dan 1 meter);
  • e. het vellen of rooien van houtgewas;
  • f. het dempen van poelen, sloten en greppels;
  • g. het aanbrengen van (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland/scheuren van grasland;
  • i. het diepwoelen of -ploegen van de bodem met meer dan 60 cm.
27.1.2 Uitzonderingen

Het in 27.1.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
27.1.3 Toelaatbaarheid

De in 27.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. het realiseren en toekomstig functioneren van de geprojecteerde ecologische verbindingszone niet wordt geschaad;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem en hiertoe vooraf het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.
27.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen' de bestemming geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Natuur' ter realisatie van een ecologische verbindingszone, mits:

  • a. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren;
  • b. de inrichting zodanig is dat de nabijgelegen agrarische bedrijven geen onevenredige overlast ondervinden in de bedrijfsontwikkeling;
  • c. de bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • e. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit blijkt dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • f. vooraf advies wordt ingewonnen bij het betrokken waterschap.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bouwen van nutsvoorzieningen en voor religieuze doeleinden zoals kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
    • 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 5,5 meter;
    • 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,2 meter;
  • c. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, van de vorm van een bouwperceel, voor zover zulks noodzakelijk of wenselijk is om het plan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor GSM- en UMTS-installaties en -masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht genomen dienen te worden:
    • 1. inpassing in het landschap: bij de plaatsing van GSM- en UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk de beginsels van site-sharing en roaming worden gehanteerd, tenzij dit blijkens een voldoende onderbouwde motivering technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd;
    • 2. inpassing in stedenbouwkundig opzicht: GSM- en UMTS-installaties en -masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast;
    • 3. de hoogte van GSM- / UMTS-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van GSM-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken
29.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
29.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 29.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 29.1.1 met niet meer dan 10%.

29.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 29.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik
29.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

29.2.2 Verbod
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 29.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld onder 29.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
29.2.3 Uitzondering

Het in 29.2.1 bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

29.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor de noodwoning Soemeersingel 51 geldt een overgangsrecht. Het gebruik van deze woning mag worden voortgezet door degene die sinds jaar en dag ter plaatse woont. Zodra het gebruik door de bestaande gebruiker wordt beëindigd vervalt het recht op het gebruik.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels bestemmingsplan Kom Helenaveen, 2e herziening.

Vastgesteld: 30 mei 2017