Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Princehage-Haagpoort, Haagweg 357.

Toelichting


 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Beschrijving bestaande situatie

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Stedenbouwkundige beschrijving

4.1 Aanleiding ontwikkeling

4.2 Stedenbouwkundig plan

HOOFDSTUK 5 Milieu en landschap

5.1 Cultureel erfgoed

5.2 Bodem

5.3 Water

5.4 Geluid

5.5 Luchtkwaliteit

5.6 Flora en fauna

5.7 Externe veiligheid

5.8 Verkeer en parkeren

5.9 M.e.r. - beoordeling

5.10 Duurzaamheid

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.2 Bestemming

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

7.2 Toepassing afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie)

7.3 Financiële uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Communicatie

8.1 Inleiding

8.2 Procedure

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doel

Hilva Haagweg Breda c.v. is voornemens om aan de Haagweg 357 te Breda een viertal bouwkavels te creëren. Het betreft het perceel dat behoort bij het adres Haagweg 357 te Breda. Het vigerende bestemmingsplan staat op het betreffende perceel geen extra woningen toe, zodat een planherziening dient te worden opgesteld. Hilva Haagweg Breda heeft haar plannen aan omwonenden gepresenteerd en ook de mening van omwonenden meegewogen in het uiteindelijke verkavelingsvoorstel.

 

 

1.2 Ligging

Het plangebied ligt aan de Haagweg en grenst aan de achtertuinen van enkele percelen aan de Laan van Mertersem.

Op onderstaande luchtfoto is de planlocatie rood omlijnd.

 

 [image]

Figuur 1: Luchtfoto ligging plangebied, bron: Cyclomedia

 

 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan Princenhage-Haagpoort, dat sinds 19 november 2014 de onherroepelijke status heeft. In dat bestemmingsplan is aan het plangebied de bestemming Wonen toegekend, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven. Binnen deze bestemming zijn geen nieuwe woningen toegestaan. Gelet hierop is een planherziening nodig om het voorgenomen bouwinitiatief mogelijk te maken.

 [image]

figuur 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan ((rood omlijnd, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

 

 

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het stedenbouwkundige plan beschreven. In hoofdstuk 4 is het relevante ruimtelijke beleid weergegeven. In hoofdstuk 5 zijn de onderzoeken opgenomen. De toelichting op de regels is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is de financiële uitvoerbaarheid beschreven. Hoofdstuk 8 gaat tenslotte in op het overleg en de procedure.

 

HOOFDSTUK 2 Beschrijving bestaande situatie

De Haagweg en de Oranjeboomstraat zijn de twee oude routes, die bepalend zijn voor de hoofdopzet van de ruimtelijke structuur van het gebied Haagpoort. De Haagweg is van oudsher de route van Breda richting Bergen op Zoom. De Haagweg verandert gedurende haar lange traject van karakter. Nabij de Haagsemarkt is het een smalle dorpsstraat met lintbebouwing en zonder voortuinen. Verder naar het oosten wordt het karakter groener door de bomen in de voortuinen. Richting het centrum van Breda wordt het aantal voortuinen aan de Haagweg weer minder en staat de lintbebouwing steeds vaker direct aan de straat.

De wijk bestaat uit enkele oudere arbeidersbuurten, met een eigen specifieke sociale en ruimtelijke structuur.

De karakteristiek van de Haagweg wordt gekenmerkt door de diversiteit aan functies, van detailhandel, horeca, bedrijvigheid, dienstverlening en wonen. Door individuele ontwikkeling van bebouwing langs deze historische route, is daarbij sprake van veel verschillende bebouwingstypen. Zo kunnen kleinschalige en grootschalige panden onderscheiden worden van zeer uiteenlopende architectuur.

 

De locatie Haagweg 357 Breda is een voormalige boerderij met het bijbehorende perceel dat in het verleden werd gebruikt als landbouwgrond. De bebouwing bestaat uit een voormalige langgevelboerderij met bijbehorende voormalige agrarische opstallen. Alle aanwezige opstallen zijn al geruime tijd niet meer in gebruik en leegstaand.

De locatie is gelegen tussen de Haagweg en de Laan van Mertersem, in het gebied Haagpoort, dat weer onderdeel uitmaakt van het grotere Princenhage-Haagpoort. Het terrein is in de huidige situatie niet openbaar toegankelijk en maakt als zodanig geen direct onderdeel uit van de belevingswereld voor de omringende wijk.

 

 [image]

figuur 3: luchtfoto omgeving plangebied ((rood omlijnd, bron: cyclomedia)

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid samengevat.

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

 

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

 

Het Rijk onderscheidt dertien nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen. Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

 

De Nota Ruimte gaat in haar sturingsfilosofie uit van een vergaande mate van beleidsdecentralisatie. Dat betekent dat het provinciaal beleidskader steeds meer richtinggevend zal zijn.

 

Realisatieparagraaf SVIR
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen uit de SVIR is een integrale, regionaalspecifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

 

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving)

  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden)

  • financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds)

  • kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”)

 

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.

  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.

 

Ladder van duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd, zoals is vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro.

Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Toets van initiatief aan SVIR
De ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet, heeft betrekking op een woningbouwlocatie binnen het bestaand stedelijk gebied van Breda. Uit de hierna volgende toets aan het rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid, zal blijken dat het plangebied in alle relevante beleidsdocumenten is aangewezen als stedelijk concentratiegebied. Ook zal blijken dat het plan voorziet in een lokale en regionale behoefte aan woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen het beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

 

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen, over rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en beperkingen van radarverstoringen rond militaire vliegbases.

Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk deels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaartterrein kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaart terrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel en het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventueel andere aanwezige navigatiemiddelen (op de bijbehorende kaarten, zie ook figuur 4, zijn ter indicatie van het obstakelbeheergebied alleen de contouren van de buitenste beperkingen opgenomen).

 

Concreet betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een hoogte voor objecten van maximaal 162,5 meter mag gelden.

 

Toetsing
De toegestane bouwhoogte van de bouwwerken bedraagt volgens de regels ten hoogste 7 meter. De maximale toegestane hoogte in het plangebied is dus lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

 

 [image]

figuur 4: uitsnede militair luchtvaartterrein – vliegbasis Gilze-Rijen bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

 

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra, als aan de randen van de steden).

Op de Structurenkaart van de SVRO is Breda aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. Onderhavig plangebied valt in zijn geheel binnen deze aanduiding.

Toets van dit initiatief aan provinciale structuurvisie
Het onderhavige initiatief is op de Structurenkaart bij de provinciale structuurvisie aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. Het initiatief voorziet in een nieuwe woningbouwlocatie, zodat dit past binnen het beleid uit de provinciale structuurvisie.

 

3.2.2 Verordening ruimte 2014

In de Verordening ruimte van de provincie staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit

  • stedelijke ontwikkelingen

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij

  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied

 
Op kaartlaag 1 uit de Verordening ruimte 2014 is het plangebied aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Binnen de stedelijke concentratiegebieden is de gemeente
vrij –binnen de grenzen van andere wetgeving– om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Dit initiatief vindt plaats in een stedelijk concentratiegebied. Gelet hierop wordt voldaan aan de verantwoordingsplicht uit de Verordening ruimte 2014.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie Breda 2030

De Structuurvisie vormt het algemene beleids- en toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen op de lange termijn (2030). De visie is vastgesteld op 26 september 2013. De gemeente zet in deze visie in op compacte en duurzame ontwikkelingen, met daarnaast nog ruimte voor initiatief. Breda Mozaïek is een van de hoofdlijnen vastgelegd in de Structuurvisie Breda 2030, hiermee geeft de gemeente aan dat er de komende jaren nadruk ligt op de diversiteit aan karakteristieken van Breda. In de structuurvisie zijn kernthema's voor het woonbeleid opgesteld, o.a.:

  • realistisch programmeren

  • schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen

  • faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties

  • huisvesten van jonge huishoudens

  • bevorderen doorstroming

  • sloop/ vervanging

  • verdunnen in compact stedelijke woonmilieus en verdichten in centrum stedelijk en dorpse woonmilieu

 

In de Structuurvisie is ook het afwegingskader voor de stedelijke programmering opgenomen. De Structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Voor wat betreft woningbouw is het streven een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Verdichten in centrum stedelijke en dorpse woonmilieus is een van de uitgangspunten.

 

Uitgangspunt voor wat betreft de stedelijke programmering is een realistisch kwantitatief programma. Voor de komende vijf jaar (2014-2018) is er voldoende capaciteit in vastgestelde bestemmingsplannen, voor de vijf jaar daarop (2019 – 2024) zijn in principe reeds voldoende locaties in beeld waaraan de gemeenteraad zich heeft verbonden. Het is van belang dat een goede aansluiting van initiatieven op de reeds bestaande plannen en projecten bereikt wordt. Dit vraagt om bijstelling en herontwikkeling van reeds bestaande plannen.

 

In het Meerjarenperspectief Grondbeleid en Programmering 2014, vastgesteld in oktober 2014, zijn afspraken van het woonprogramma voor de periode 2014 en de periode 2023 opgenomen. Een kwalitatieve en kwantitatieve afstemming met lopende woningbouwprojecten, in aantallen woningen en de fasering van bouw, is noodzakelijk. Doordat twee projecten niet meer in oorspronkelijke vorm zullen worden uitgevoerd, is er op de korte termijn ruimte, in de eerste vijfjaarsperiode, voor ongeveer 60 woningen. De ontwikkeling van woningen binnen voorliggend plangebied springt hierop in. Het type woning binnen het plangebied betreft vrijstaande woningen. Hiermee verwacht de ontwikkelaar te voldoen aan de woningvraag.

 

3.3.2 Toets ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals in paragraaf 3.1.1 is aangegeven, dient bij nieuwe ruimtelijke besluiten in het bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing te worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd, zoals is vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  1. Beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.

  2. Indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

  3. Indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

 

Uit de hierboven weergegeven beleidstoets blijkt dat voldaan is aan stap 1 (het aantonen van de regionale en lokale behoefte) en stap 2 (het benutten van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied) van de ladder voor duurzame verstedelijking. Stap 3 van de ladder is niet aan de orde aangezien sprake is van transformatie van een bestaand stedelijk gebied.

HOOFDSTUK 4 Stedenbouwkundige beschrijving

 

4.1 Aanleiding ontwikkeling

Op het perceel aan de Haagweg 357 is in de huidige situatie een voormalige boerderij gesitueerd. Het achterliggende perceel is in gebruik geweest als landbouwgrond. De voormalige boerderij met nog aanwezige schuren/bijgebouwen zullen gesloopt worden.

 

Hilva Haagweg Breda c.v. is voornemens om op deze locatie vier nieuwe bouwkavels te ontwikkelen. De initiatiefnemer heeft zijn voornemen aan de gemeente en aan omwonenden toegelicht. Hierop is besloten in principe medewerking te verlenen aan het uitwerken van dit initiatief.

 

4.2 Stedenbouwkundig plan

Langs de Haagweg zijn bebouwingslinten zichtbaar. Aan de Haagweg wordt gestreefd naar behoud van de ruimtelijke karakteristiek van het lint, bestaande uit diversiteit in bebouwing en kavelbreedtes. Dit onderscheidt historische linten van intensief, vaak projectmatig bebouwde gebieden. Aan de Haagweg zijn op diverse locaties reeds insteekstraatjes en cul-de-sac situaties gerealiseerd, zonder afbreuk te doen aan het historische karakter van het bebouwingslint.

 

De bestaande boerderij maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Haagweg. Het slopen van de bestaande boerderij en vervangen door een nieuwe woning is mogelijk, mits passend in de karakteristiek van het bebouwingslint. De nieuwe woning dient zodanig te worden gesitueerd, dat het gat dat zal ontstaan na de sloop van de langgevelboerderij, zo goed mogelijk wordt gevuld en ruimtelijk een dichte wand zal ontstaan. Behalve de situering is ook de hoogte van de bouwmassa hiervoor bepalend. De nieuwe woning dient daarom te bestaan uit twee bouwlagen met een kap.

 

Het achterterrein betreft een rustig en groen binnengebied, gesitueerd tussen de lintbebouwing aan de Haagweg en aan de Laan van Mertersem. In dit binnengebied zijn openheid, luwte en het groenbeeld van de bomen op omliggende percelen, bepalend voor de kwaliteit van de woonomgeving. Gezien de diepte van het perceel is een klein aantal extra woningen in dit binnengebied mogelijk. Het groene karakter dient behouden en zo mogelijk versterkt te worden.

 

Gelet hierop is er in het binnengebied ruimte voor maximaal drie woningen, gesitueerd aan een doodlopende weg. Deze doodlopende weg dient ruimtelijk gezien van voldoende kwaliteit te zijn en een semi-openbare uitstraling te hebben.

 

Op basis van deze uitgangspunten is het gebied stedenbouwkundig verkaveld.

Langs de Haagweg is een vrijstaande woning voorzien, die voldoet aan de genoemde uitgangspunten qua situering en maatvoering. Het achterterrein is verkaveld in drie bouwkavels voor drie vrijstaande woningen. Deze woningen worden gesitueerd aan een doodlopende weg, waarop de drie vrijstaande woningen zich zullen oriënteren. Door deze oriëntatie zal sprake zijn van wandwerking naar de openbare ruimte toe.

De woningen op het binnenterrein mogen maximaal twee bouwlagen met een kap bevatten, en dienen op minimaal 3 meter van de erfafscheidingen te worden gesitueerd.

 [image]

figuur 5: verkavelingsplan (bron: Verkavelingsplan Haagweg)

 

 

HOOFDSTUK 5 Milieu en landschap

 

5.1 Cultureel erfgoed

 

Nota Erfgoed
In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda.

 

Archeologie
In het kader van de Erfgoedvisie is een inventarisatie uitgevoerd en is het grondgebied van Breda ingedeeld in gebieden met diverse archeologische verwachtingswaarden. Het plangebied is gelegen in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals nader aangegeven op de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed deel 1. Op grond hiervan dient nader archeologisch onderzoek plaats te vinden in het kader van voorgenomen ontwikkeling. De gemeente Breda heeft hierbij als standaard aanpak, dat een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd.
Dit om de archeologische verwachting nader te toetsen en de eventueel aan te treffen archeologische sporen en vondsten in kaart te brengen.
In opdracht van Hilva Haagweg c.v. heeft het team erfgoed van de afdeling ruimte van de gemeente Breda een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een selectiebesluit, dat is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

 

Historische geografie
De locatie Haagweg 357 is gelegen in de wijk Princenhage – Haagpoort. Het gebied maakte vroeger deel uit van de Baronie van Breda en werd in de twaalfde eeuw vermeld als de Heerlijkheid Hage. Lange tijd zal er sprake geweest zijn van een open kerkakker met in de omgeving verspreide, agrarische bebouwing. Deze situatie veranderde zeer geleidelijk met de bouw van huizen in de omgeving van de kerk en de aanleg van de markt daarop volgend. In de loop van de negentiende eeuw is er sprake van een behoorlijke expansie, zoals vrijwel overal in Nederland.

De groei van Princenhage in deze periode is onder meer te relateren aan de nabijheid van de vestingstad Breda en het gegeven dat het verkeer van Breda richting Antwerpen en Bergen op Zoom vanaf 1810 over de Haagesemarkt werd geleid. De nieuwe bebouwing verrees vooral aan de historische landroutes (Haagweg en Liesboslaan). De Haagweg is van oudsher de landroute van Breda naar de Hage, Mertersem, nu bekend als Princenhage. De weg is mogelijk zo oud als de bewoning van het gebied.

 

Gebouwd erfgoed
De wijk Princenhage beschikt ook over gebouwd erfgoed. Het beschermde en onbeschermde gebouwde erfgoed van Princenhage bevindt zich met name langs de historische linten, zoals de Haagweg. Ook in de omgeving van de planlocatie is beschermd en onbeschermd erfgoed gelegen. De bestaande bebouwing op de locatie Haagweg 357 is niet als Rijksmonument of gemeentelijk monument aangemerkt, en heeft dan ook geen beschermde status. Angezien de bestaande bebouwing op het perceel gesloopt wordt en uitsluitend nieuwbouw wordt gerealiseerd op de locatie, wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' die in het geldende bestemmingsplan Princenhage-Haagpoort voor de locatie is opgenomen niet overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.

 

Conclusie
Op basis van de uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek en het selectiebesluit, is het gehele plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Echter wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de Monumentenwet 1988 binnen drie dagen te worden gemeld bij de afdeling Ruimte van de gemeente Breda.

 

5.2 Bodem

Voor de planlocatie is een bodemonderzoek en een vooronderzoek uitgevoerd, conform respectievelijk NEN 5740 en NEN 5725. Na uitvoering van het vooronderzoek kon de hypothese 'onverdachte locatie' worden gesteld. Vervolgens zijn nog 12 boringen op de locatie uitgevoerd. Op verzoek van de gemeente Breda is nog een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.
Het bodemonderzoek toont aan dat uit een oogpunt van chemische bodemgesteldheid er geen belemmeringen gelden voor de bouw van woningen op deze locatie. Het grondwater is sterk verontreinigd met barium, koper en lood. Vanwege de aangetoonde sterke verontreiniging van het grondwater is het onttrekken van grondwater op het perceel niet toegestaan.
Indien bronnering nodig is in verband met de voorgenomen bouw is ook dat niet zonder meer toegestaan. Daarvoor dient voorafgaand instemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming (i.c. de Omgevingsdienst Midden en West-Brabant) te zijn verkregen met een bemalingsplan. De inhoud van het bemalingsplan dient te worden overlegd met de Omgevingsdienst.
Het gehele bodemonderzoek is als bijlage 2 en 2a bij dit plan opgenomen.

 

Conclusie
De bodem is geschikt voor bebouwing en gebruik ten behoeve van de woonfunctie, met daarbij de toevoeging dat indien bronnering nodig is in verband met de voorgenomen bouw dat niet zonder meer is toegestaan. Daarvoor dient voorafgaand instemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming (i.c. de Omgevingsdienst Midden en West-Brabant) te zijn verkregen met een bemalingsplan. De inhoud van het bemalingsplan dient te worden overlegd met de Omgevingsdienst.

 

5.3 Water

 

5.3.1 Waterbeleid

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Als onderdeel hiervan dienen eventuele mitigerende en compenserende maatregelen te worden uitgewerkt. Bovendien wordt een ruimteclaim bepaald van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater) in de huidige en toekomstige situatie en gaat in op de wijzigingen en op hoe hiermee wordt omgegaan. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, Nationaal Waterplan 2009-2015, Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel, Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015 “Waar water werkt en leeft”, het ontwerp Waterbeheerplan 2016-2021, de keur van het waterschap Brabantse Delta en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De belangrijkste gezamenlijke punten uit deze beleidsstukken zijn dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening en dat de verdroging en wateroverlast bestreden dienen te worden.

 

Provinciaal Waterplan
Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

 

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen
omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

 
Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

 

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

 

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren en waterschapsbeleid geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.

 

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.

 

De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Deze rekenregel is onderdeel van de algemene regel en wordt in onderliggend document toegelicht. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.

 

Gemeentelijk niveau
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.

 

Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

 

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet (2009) is duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater en grondwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente in de toekomst meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde "Hemelwater- en grondwaterbeleid". Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van retentievoorziening op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken.

 

De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze "waterneutraal" dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak.

 

De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit nieuwe beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen.

 

Voor dit plangebied betekent dit dat de huidige kwaliteit van het watersysteem niet mag verslechteren en dat waar mogelijk verbeteringen worden aangebracht. Bij de verdere uitwerking en detaillering van het plan zal met deze retentienorm rekening worden gehouden.

 

5.3.2 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

In de huidige situatie is in het plangebied een oude boerderij met bijbehorende opstallen aanwezig. De boerderij alsmede de bijbehorende opstallen zullen worden geamoveerd. Het overige terrein is onverhard.

In het kader van de voorgenomen woningbouw is een infiltratieonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Het infiltratieonderzoek toont aan dat de in het veld gemeten infiltratie-snelheid voldoende is om het hemelwater, onder de bestaande omstandigheden, succesvol af te voeren naar de bodem.

Uitgangspunt is geweest een maximale berging van 84 mm hemelwater, de infiltratiesnelheid van 1,1 m per dag en een minimaal infiltratieoppervlak (verticaal) van 15,3 m2 per woning. Op basis hiervan kan een geschikte infiltratievoorziening gekwantificeerd worden, conform het gemeentelijk beleid.

 

5.3.3 Watervergunning

Op grond van de Keur van waterschap Brabantse Delta is de toename van verhard oppervlak niet vergunningplichtig aangezien de totale toename minder bedraagt dan 2000 m².

 

5.3.4 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Brabantse Delta maakt onderdeel uit van de watertoetsprocedure. Dit overleg heeft geresulteerd in een positief advies van het Waterschap.

 

5.4 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied, waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

 

In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximum snelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

 

Wegverkeerslawaai
De locatie is conform de Wet geluidhinder niet geprojecteerd in het invloedsgebied van wegen, zodat toetsing aan het Besluit geluidhinder niet van toepassing is. De woningen zijn gesitueerd in het binnenstedelijk gebied. De overige omringende wegen zijn 30 km/u wegen.

In bijlage 4 bij deze toelichting is het akoestisch onderzoek opgenomen dat voor deze locatie is opgesteld. Uit dat onderzoek blijkt, dat ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende wegen de hoogste geluidbelasting plaatsvindt op de voorgevel van de nieuwe woning aan de Haagweg. Deze geluidbelasting bedraagt 58 dB. Om te kunnen voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB conform Bouwbesluit, dient de gevelwering voor deze woning minimaal 25 dB te bedragen. Voor de overige woningen kan worden volstaan met de minimale gevelwering van 20 dB conform het Bouwbesluit. Voor alle woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Voor de enige geluidsbelaste woning aan de Haagweg geldt dat de achtergevel geluidsluw is.

 

Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen nieuwbouw van woningen op deze locatie niet wordt belemmerd uit akoestisch oogpunt, met dien verstande dat voor de woning aan de Haagweg zorg gedragen dient te worden voor een gevelwering van 25 dB.

 

5.5 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit

  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven

  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht

  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

 
Een nadere uitwerking van het begrip 'niet in betekenende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

 

Conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de toevoeging van 4 woningen. Met dit aantal wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven, zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'. De beoogde ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er worden daarom vanwege het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen verwacht voor dit plan.

 

5.6 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

In dit kader is voor de planlocatie een quickscan Flora en fauna uitgevoerd, om een beeld te krijgen van de aanwezige flora en fauna, waarbij de nadruk is gelegd op beschermde, bedreigde en schaarse soorten die specifieke milieuomstandigheden indiceren. De quickscan Flora en fauna is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Het literatuuronderzoek toonde aan dat het mogelijk is dat in het gebied beschermde flora of fauna voor kunnen komen. Gelet daarop is in september 2015 een veldonderzoek uitgevoerd. Omdat het veldonderzoek buiten het broedvogelseizoen is uitgevoerd, is er speciale aandacht besteed aan andere kenmerken van broedende vogelsoorten. Onder andere uitwerpselen van broedvogelsoorten en hun kuikens, braakballen en de achtergebleven nestmaterialen zijn kenmerken waarop speciaal is gelet. Het veldonderzoek kan daarom als zeer uitvoerig worden beschouwd.

Bij de inventarisatie is ook aandacht besteed aan foeragerende vleermuizen en nestkasten –mogelijkheden voor uilen in het gebied. Ook zijn de bomen aan de oostzijde van het perceel en langs de Haagweg onderzocht op o.a. mogelijke verblijfplaatsen voor vleermuizen. Ook het bestaande pand op de locatie is onderzocht op de mogelijkheid voor verblijfplaatsen voor vleermuizen. Deze zijn echter niet aangetroffen. Het gebouw bestaat uit een steense muur zonder spouw en een dakconstructie zonder dakbeschot, wat als ongeschikte verblijfplaats voor genoemde soorten verondersteld mag worden.

Het onderzoek toont aan dat er geen beschermde soorten zijn geconstateerd op het perceel of in de directe omgeving. Hierdoor zal de nieuwbouw van woningen op deze locatie geen wijziging in de verstoring van de natuurwaarden in het gebied opleveren.

 

Conclusie
De conclusie van de quickscan flora en fauna is dat de plannen geen belemmeringen opleveren op grond van de natuurwaarden.

 

5.7 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Bedrijven
Zowel binnen als nabij het projectgebied liggen geen inrichtingen die vanwege de aanwezigheid of het werken met gevaarlijke stoffen beperkingen opleveren voor de omgeving.

Transport: wegverkeer, railverkeer, waterwegen, buisleidingen en luchtverkeer

Zowel binnen als nabij het projectgebied liggen geen transportassen die vanwege het transport met gevaarlijke stoffen beperkingen opleveren voor de omgeving.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van de beschouwde aspecten het thema externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

 

5.8 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen in de wijk Princenhage-Haagpoort en gesitueerd aan de bestaande infrastructuur van de Haagweg. De toevoeging van 4 woningen zal op het verkeersaanbod van de totale wijk geen onevenredig zware invloed hebben. Voor het parkeren geldt de gemeentelijke parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per kavel op eigen terrein. In de verkaveling is hiermee rekening gehouden. De kavels bieden voldoende ruimte om aan deze eis te kunnen voldoen.

 

5.9 M.e.r. - beoordeling

 

Algemeen
Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D- lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r. –beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is onder meer de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Onderzoek
De activiteit die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is het creëren van de bouwmogelijkheid voor vier vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Deze activiteit behoort niet tot de C-lijst dus is er geen directe m.e.r.-plicht. De activiteit valt eveneens buiten de D-lijst. Gezien de aard van de ontwikkeling is een m.e.r.-beoordelingsplicht niet aan de orde.

 

Stikstofdepositie
Het Ulvenhoutse Bos behoort tot het Natura 2000-landschap 'beekdalen' en ligt op circa 3,5 kilometer van het plangebied. Zoals in paragraaf 5.8 uiteen is gezet, is er ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van toename van het aantal verkeersbewegingen op de Haagweg. Significante negatieve effecten als gevolg van verkeersaantrekking vanwege de nieuwe woningen zijn daarmee uit te sluiten.
Met de herontwikkeling van de locatie zullen op het gebied van energievoorziening de best beschikbare technieken worden toegepast (voor onder meer de verwarming van de woningen).

 

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zijn geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Ulvenhoutse Bos te verwachten. Hiermee is ook uit te sluiten dat negatieve effecten optreden op andere Natura 2000-gebieden, die op grotere afstand van het plangebied liggen.

 

Conclusie
Op grond van de in dit kader beschreven aspecten en het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen onevenredig nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Omdat uit te sluiten is dat het plan effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Ulvenhoutse Bos, is een 'passende beoordeling'(conform artikel 19, j van de Natuurbeschermingswet) niet aan de orde. Hierdoor is tevens geen Natuurbeschermingswetvergunning noodzakelijk.

 

5.10 Duurzaamheid

Gemeente Breda heeft de ambitie in 2044 klimaatneutraal te zijn. Deze ambitie geldt voor de gehele gemeente. Marktpartijen in Breda worden uitgedaagd en gestimuleerd om vooral zelf het initiatief te nemen. Geen keurslijf, maar flexibiliteit, zodat het voldoende ruimte biedt om in te spelen op eigen beleid en plaatselijke omstandigheden.
Om de ambitie klimaatneutraal waar te kunnen maken moet voor de gebouwen en hun omgeving het aantal nadelige effecten voor de gezondheid worden beperkt. Ook dient het comfort en het milieu in alle bouwfasen zoveel mogelijk te worden verhoogd. Dit kan door onder andere energiezuinigheid, verantwoord materiaalgebruik, gezond binnenmilieu, hittebestendigheid en afvalpreventie toe te passen. De gemeente kan echter geen eisen stellen strenger dan het Bouwbesluit.
Bij het ontwerp van de woningen zal hiermee zoveel mogelijk rekening worden gehouden.

 

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

 

6.1 Inleiding

Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling om de voorgenomen woningbouwlocatie mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de ruimtelijke standaarden 2012 en voldoet aan alle betreffende bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.

 

6.2 Bestemming

De hoofdbestemming in dit plan is de enkelbestemming Wonen. Deze bestemming bevat de regels voor de bouw van de woningen.
De regels zijn opgesteld op basis van de basisregels van de gemeente Breda.

 

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

 

7.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6, sub F van het Besluit ruimtelijke ordening moet inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Het aantonen van de economische uitvoerbaarheid behoort ook hiertoe.

 

7.2 Toepassing afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie)

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen een exploitatieplan worden vastgesteld. Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld als het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Dit is het geval wanneer de gemeente de grond in eigendom heeft of met grondeigenaren een overeenkomst heeft gesloten.

 

7.3 Financiële uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkeling van onderhavige locatie heeft de gemeente een anterieure overeenkomst, inclusief een planschadeverhaalsovereenkomst, gesloten met Hilva Haagweg Breda c.v., zodat voldaan is aan de verantwoording van de financiële uitvoerbaarheid.

 

HOOFDSTUK 8 Communicatie

 

8.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

 

8.2 Procedure

  

8.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het onderhavige ontwerpbestemmingsplan vooroverleg gevoerd. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met:

  1. Provincie van Noord-Brabant

  2. Waterschap Brabantse Delta

  3. Brandweer Midden- en West-Brabant

  4. Wijkraad Princenhage

 

De instanties onder a, b en c hebben schriftelijk gereageerd. De overige instanties hebben niet gereageerd in het kader van het vooroverleg. De reacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

 

De Provincie Noord-Brabant heeft schriftelijk aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor het maken van op- en aanmerkingen.

 

Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap geeft aan dat aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het concept bestemmingsplan zij een positief wateradvies geven.

Zij wijzen er verder op dat er voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen of waterkeringen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater, gebods- of verbodsbepalingen kunne gelden op basis van de Keur.

 

Reactie:

De vooroverlegreactie is doorgestuurd naar de initiatiefnemer, zodat zij bij uitwerking/realisatie van de bouwplanen gewezen zijn op de regels van de Keur.

 

Vooroverlegreactie Brandweer Midden- en West-Brabant

Bij de ontwikkeling van de plannen dient rekening te worden gehouden met de NVBR Handleiding ‘Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid’, uitgave september 2003. Indien de bluswatervoorziening op eigen terrein is gelegen is ook het artikel 6.30 uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing. In vervolg daarop kan hier maatwerk worden geleverd m.b.t. de bluswatervoorziening. Dit houdt in dat bij een woonfunctie van na 1940, in woonwijken, van maximaal 4 bouwlagen op maximaal 100 meter bluswater moet zijn gelegen met een minimale capaciteit van 60m3/h.

 

Reactie:

Voor de uitwerking van het bestemmingsplan naar de bouwplannen voor de woningen is het advies van de brandweer doorgezonden naar de initiatiefnemer.

 

8.2.2 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen

 

8.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.