Rithmeester Park
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
1.2 Ligging en plangrenzen
1.3 Vigerende bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Positionering plangebied
2.3 Ruimtelijke en functionele structuur
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal beleid
3.4 Gemeentelijk beleid
HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige opzet
4.3 Beschrijving op onderdelen
HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Ecologie
5.6 Bedrijven
5.7 Geluid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe veiligheid
5.10 Duurzaamheid
5.11 Energie
HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Hoofdopzet
6.3 Bestemmingen
HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Toepassing grondexploitatiewet
7.3 Financiële haalbaarheid
HOOFDSTUK 8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Procedure
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Voor het plangebied Rithmeester Park is op 23 mei 2001 het bestemmingsplan HSL/A16 vastgesteld, met een zogenaamde 'Uit te werken bestemming bedrijven'. Vervolgens is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt en een conceptontwerp bestemmingsplan opgesteld om verdere invulling te geven aan dit gebied.
De discussie over de marktmogelijkheden en het gewenste ambitieniveau van het bedrijventerrein bleef echter door lopen. Dit leidde in 2009 tot het voornemen van de gemeente om zich in te zetten voor de ontwikkeling van de Dinalog campus in het plangebied.
Het ruimtelijk Masterplan Dinalog Campus is vastgesteld in de gemeenteraad van 30 juni 2011, als basis voor het conceptontwerp bestemmingsplan ‘Rithmeester Park Noord’.
In de zomer van 2012 is besloten om de Dinalog Campus niet meer op de locatie Rithmeester Park te situeren. Het terrein kwam daardoor weer beschikbaar voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein.
De ontwikkeling van het gebied heeft stedelijke prioriteit, hetgeen in de Structuurvisie Breda 2030 tot uitdrukking is gebracht: realisatie van het bedrijventerrein Rithmeester Park voor 2020 als onderdeel van “Werklandschap Rithmeester Park – ’t Hout”. Tevens is een motie aangenomen, waarin het college om terughoudendheid wordt verzocht bij de acquisitie voor en de ontwikkeling van het gebied ’t Hout. Met de vaststelling van de Structuurvisie Breda 2030 is tevens besloten om oud gedateerd beleid in te trekken, waaronder het Ruimtelijk Masterplan Dinalog Campus (zie bijlage bij de SV 2030).
In 2001 is de beleidslijn ingezet om een bedrijventerrein te ontwikkelen. Via de Structuurvisie bedrijventerreinen, een doelgroepenanalyse en de Structuurvisie Breda 2030 is de lijn doorgezet richting een hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein
Het voorliggende bestemmingsplan Rithmeester Park vormt de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van een hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein.
1.2 Ligging en plangrenzen
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402000.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402000.png)
Figuur 1.1 Plangrens plangebied
Het plangebied ligt aan de westzijde van de stad. Gelegen aan de A16 / HSL vormt het letterlijk de grens van het stedelijk gebied met het buitengebied. Het plangebied ligt tussen de A16 / HSL, de Graaf Engelbertlaan en de Princenhagelaan. Door de taps toelopende vorm van het gebied 'tipt' het gebied net de Liesboslaan aan (figuur 1.1).
Tot het plangebied behoren niet Rithmeester Park Zuid en 't Hout, gelegen ten zuiden van de Graaf Engelbertlaan. Rithmeester Park Zuid ligt ten westen en 't Hout ten oosten van de Rijsbergseweg. In de Structuurvisie Breda 2030 is aangegeven dat voor dit gebied eerst een visie moet worden ontwikkeld afhankelijk van het programma.
1.3 Vigerende bestemmingsplan
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402001.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402001.png)
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan A16 / HSL. Dit plan is vastgesteld op 23 mei 2001 en onherroepelijk geworden op 11 september 2002. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan een bestemming gericht op de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Dit is juridisch vormgegeven middels een uitwerkingsbevoegdheid voor het College van burgemeester en wethouders.
1.4 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan is aan te merken als een globaal eindplan. Hiervoor is gekozen vanwege de voorziene lange termijn waarbinnen het plan gerealiseerd wordt. Verder verhouden de eisen die bedrijven aan hun perceel stellen zich moeizaam tot een hoge mate van detaillering in de planregels.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 'Gebiedsanalyse' is allereerst een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen. In hoofdstuk 3 'Beleid' wordt het (relevante) ruimtelijke rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Vervolgens is in hoofdstuk 4 het stedenbouwkundig concept van het bedrijventerrein uitgewerkt. In hoofdstuk 5 'Milieu en landschap' zijn vervolgens de sectorale milieu- en landschapsaspecten opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot is hoofdstuk 8 'Communicatie' gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de inspraak, evenals een beschrijving van de verdere procedure.
HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van de stedenbouwkundige context rond het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van archeologie en cultuurhistorie, groen, verkeer en de bebouwingstructuur. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in en rond het plangebied voorkomende functies.
2.2 Positionering plangebied
Het plangebied heeft een zeer directe aansluiting op zowel de snelwegen A16 (richting de wereldhavens Rotterdam en Antwerpen) en A58 (richting Roosendaal en Vlissingen) en is daarbij zowel regionaal, nationaal als internationaal uitstekend ontsloten. Via de zuidelijke rondweg/Graaf Engelbertlaan bestaat er een directe verbinding naar de A27 en de A58 in oostelijke richting.
De infrastructuurbundel is zo een belangrijke internationale verbinding tussen de Randstad en de Vlaamse Ruit.
De locatie is bijna letterlijk het eerste dat de reiziger van Breda ziet. De infrabundel vormt de overgang tussen het stedelijk gebied van Breda en het buitengebied. De bebouwing op Rithmeester Park vormt daarmee de grens tussen stad en land.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402002.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402002.png)
Figuur 2.1 Ligging van Rithmeester Park in de stad en aan de internationale corridor A16.
bestemmingen "buiten het kader" plaatsen voor de zichtbaarheid en RMP in rood voor de zichtbaarheid
Aan de oostzijde ligt de woonwijk Princenhage, aan de zuidzijde het landschap van 't Hout.
De planlocatie grenst aan de wijk Princenhage, maar is daarvan ruimtelijk afgescheiden door de Princenhagelaan en de parkzone tussen de woonbuurten en de Princenhagelaan. De locatie wordt doorsneden door de Bijloop, een beekje met ecologische en cultuurhistorische waarde.
In de omgeving liggen al meerdere kantoren, bedrijven en voorzieningen, zoals de woonboulevard, kantorenpark Princenville en voorzieningen als hotel, horeca en een business center.
2.3 Ruimtelijke en functionele structuur
In deze paragraaf wordt inzicht gegeven in de ontstaansgeschiedenis van het plangebied. Vervolgens wordt de huidige toestand van het terrein en de omgeving beschreven.
2.3.1 Cultureel erfgoed
In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed
mede de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk.
In deze paragraaf wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische
geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden
beschermd worden.
Buiten het plangebied ligt aan de Liesboslaan een 38 meter hoge rijksmonumentale molenromp. Wanneer opnieuw het gevlucht wordt aangebracht zal de molen maar liefst 54 meter hoog zijn en daarmee de hoogste (historische) molen ter wereld. Om deze molen te kunnen laten functioneren is het noodzakelijk om de molenbiotoop in het bestemmingsplan op te nemen.Op de verbeelding is de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' weergegegen en in de planregels zijn hier regels over opgenomen.
Archeologie
Landschappelijk gezien wordt het plangebied van oost naar west doorsneden door het beekdal van de Bijloop terwijl het zuidelijk en noordelijk gedeelte van het plangebied zijn gelegen op de lage dekzandruggen van ‘Lies en Bagven’ en ‘’t Hout en Rith-noord’ en de daarin gelegen hoge dekzandkopjes op de Princenhaagse Aard (figuur 2.2 en 2.3). Archeologisch onderzoek binnen het plangebied en in de omgeving ervan heeft uitgewezen dat vooral in het dal van de Bijloop sporen van prehistorische activiteiten zijn aangetroffen.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402003.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402003.png)
Figuur 2.2 Geomorfologie in het plangebied
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402004.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402004.png)
Figuur 2.3 Fysische landschap (oranje is hoge rug, licht oranje is lage rug en groen is beekdal)
Het gemeentelijk beleid en de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de
Archeologische Monumentenzorg 2007, zijn erop gericht de archeologische waarden te beschermen.
Door de geplande herinrichting wordt de ondergrond geroerd. Het was dan ook van belang de archeologische verwachting nader te onderzoeken en de eventueel aan te treffen archeologische sporen en vondsten in kaart te brengen.
Resultaten archeologisch onderzoek
Door Bureau Cultureel Erfgoed is in het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid en aard van eventuele archeologische relicten. Op basis van dit onderzoek wordt door het bevoegd gezag, de gemeente Breda, besloten of verder (voor)onderzoek op de onderzoekslocatie noodzakelijk en verantwoord is. Dit zogenaamde selectiebesluit wordt hier nader beschreven.
Doel van het archeologisch onderzoek is om op een snelle en betrouwbare wijze inzicht te krijgen in de aanwezigheid van archeologische relicten in het plangebied. Het archeologisch onderzoek bestond uit een waarderend onderzoek van het onderzoeksgebied, waarbij onder andere de aard, de omvang en de datering van de aanwezige sporen wordt vastgesteld.
Tijdens dit onderzoek is in ieder geval één spoor (de waterkuil) gevonden dat aan het Mesolithicum kan worden toegeschreven, en mogelijk is er meer van deze Mesolithische vindplaats nog in situ aanwezig. Er is zeker nog meer vuursteen te vinden op de oostelijke flank van het beekdal. Deze vindplaats is absoluut behoudenswaardig. De vuursteenvindplaats is begrensd, duidelijk is dat deze alleen aan de oostkant van het beekdal aanwezig was en dan vooral in het noordoostelijke gedeelte van de kruising tussen beide beekdalen. De concentratie vuursteen is in werkput 5 zo laag dat hier de vindplaats niet meer aanwezig was.
In het plangebied zijn sporen van bijgebouwen uit de IJzertijd aanwezig. Of er ook gewoond is op het terrein is vooralsnog onduidelijk. Waarschijnlijk is hier een zone van opslagplaatsen aanwezig. Ook de sporen uit de IJzertijd zijn behoudenswaardig. Zowel ten oosten als ten westen van het beekdal de ‘Bochtloop-Zuid’ zijn prehistorische sporen aangetroffen. Hoewel de structuren in dit onderzoek niet volledig konden worden opgegraven, behoren ze waarschijnlijk wel tot spiekers of schuren. Omdat er in de veendepressie veel vondstmateriaal uit de Prehistorie aanwezig is, is het aan te raden deze venige depressie verder te onderzoeken als in de toekomst de ondergrond verder verstoord gaat worden. Mogelijk zijn er nog veel meer constructiehout en andere materialen uit de IJzertijd in te vinden. Voor meer informatie omtrent het selectiebesluit wordt verwezen naar bijlage 1.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402005.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402005.png)
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402006.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402006.png)
Figuur 2.4 Uitsnede beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie (plangebied rood omlijnd)
Historische geografie
Leenders (2006) heeft een cultuurhistorische inventarisatie gemaakt van Breda. Een deel gedeelte van het plangebied is gelegen op de bolle akker ‘eilandje in Bijloopdal’ en de bolle akker ‘Princenhage-centraal’. Het plangebied ligt op de rand van het Kamp Hage en wordt deels doorkruist door de buitenwal uit 1637. Het zuidelijk gedeelte van het plangebied is gelegen in de 'gemeynte van Princenhage'. Deze gemeynte was vroeger heide en is ontgonnen vanaf 1650. De Rithsestraat en de Kerkweg doorkruisen ook de zuidelijke helft van het plangebied. Overige cultuurhistorische elementen zijn door Leenders niet binnen de grenzen van het plangebied gekarteerd.
In het uiterste zuiden van het plangebied lag het oorspronkelijke tracé van de Turfvaart. Deze vaart is gegraven ten behoeve van de turfwinning in het gebied ten zuid-westen van Breda. Door de vele ingrepen in de verkeersstructuur in het gebied, is de Turfvaart diverse malen vergraven en nauwelijks meer herkenbaar als historische infrastructuur.
Op de kadastrale minuut uit 1824 zijn binnen het plangebied alleen perceelsgrenzen aanwezig.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402007.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402007.png)
Figuur 2.5 Historische kaart (jaar 1870), plangebied aangeduid in blauw
Gebouwd erfgoed
Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten of andere panden die van cultuurhistorische waarde zijn en in aanmerking komen voor een gemeentelijke monumentstatus. Derhalve is het toekennen van een dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ niet van toepassing.
2.3.2 Landschap
Het landschap is te typeren als een 'Brabants beekdallandschap'. Het bestaat uit een afwisseling van laaggelegen beekdalen tussen hogere zandruggen. Het plangebied hoort bij het invloedsgebied van de Bijloop. Zoals hierboven al gedeeltelijk beschreven, werden de zandruggen gebruikt voor de akkerbouw, terwijl de nattere beekdalen vooral als weide in gebruik waren. Hierdoor ontstond een kleinschalig landschap.
De Rijksweg van Rotterdam naar Antwerpen heeft altijd een sturende invloed op het plangebied gehad. Bij de aanleg tussen 1953 en 1955 werd de relatie van het agrarisch gebied met het dorp Princenhage afgesneden. De aanleg van de A16/HSL heeft de relatie wederom doorsneden, maar heeft door de verschuiving van het tracé tegelijkertijd een restant van dit agrarisch gebied binnen de stedelijke invloedssfeer gebracht.
Het terrein is momenteel vrij van bebouwing. De voormalige agrarische bebouwing is kort na de realisatie van de A16/HSL geamoveerd (figuur 2.6).
De Bijloop doorsnijdt het plangebied in de oost-west richting. Hoewel de beek een belangrijke ecologsiche functie heeft, is de huidige vormgeving nog geheel gericht op de efficiënte afvoer van het water: steile oevers in een smal profiel. Aan de westzijde van de A16 heeft het functionele profiel recentelijk plaats gemaakt voor een ecologisch beekprofiel. Dit gedeelte van de beek is door een ecologische tunnel verbonden met de beek in het plangebied.
Wat resteert, is enige erfbeplanting en de laanbeplanting langs het restant van de Procureursdreef.
Verder is er in de loop der tijd sprake van spontane opschot van struwelen.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402008.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402008.png)
Figuur 2.6 Luchtfoto van plangebied
Opmerkelijk is het verschil in (visuele) beleving. Vanaf de A16/HSL ligt het plangebied verscholen achter de geluidwerende voorzieningen en wordt het oog getrokken naar de bebouwing van Princenhage. Vanaf de Princenhagelaan is het plangebied het kale voorterrein van de infrastructuurbundel. Vanwege de wigvorm begint/eindigt het plangebied aan de noordzijde enigzins onbestemd en is eigenlijk niet meer dan een verbrede berm langs de Princenhagelaan.
Aan deze noordzijde en aan de oostzijde van de Princenhagelaan is kantorenpark Princenville gelegen. De bebouwing met kantoren, congresfaciliteiten, parkeervoorzieningen en het hotel zijn geörienteerd op de Princenhagelaan.
Een historische verbinding is nog zichtbaar in het plangebied. Een laantje van oude bomen staat in een hoek van circa 45 graden ten opzichte van de Rithsestraat. Deze verbinding wordt door de Princenhagelaan doorbroken, maar loopt visueel door ten oosten van de geluidswal. De bomen die in het plangebied staan, worden als waardevol beoordeeld en worden derhalve zoveel als mogelijk behouden.
De Rithsestraat is een belangrijke historische verbinding tussen de wijk Princenhage en het buitengebied van De Rith. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote ruimtelijke gevarieerdheid en is agrarisch en recreatief waardevol.
2.3.3 Verkeer
Om Nederland aan te sluiten op het Europese netwerk van hoge snelheidstreinverbindingen is ten westen van Breda de Hoge Snelheidslijn (HSL) aangelegd. Deze aanleg is destijds samengegaan met een verbreding van de reeds bestaande A16. Om beide infrastructuurlijnen te kunnen bundelen, diende de A16 te worden verlegd. Het bestaande tracé van de A16 kwam daardoor te vervallen; het tracé werd vervolgens benut voor de aanleg van de Princenhagelaan.
Het nieuwe trace van de A16/HSL ligt naar het westen, zodat een wigvormige strook voormalig buitengebied binnen de grenzen van het stedelijk gebied terecht kwam; het huidige Rithmeester Park.
Autoverkeer
Rithmeester Park is gelegen direct ten oosten van de stroomweg/rijksweg A16 en heeft daarmee zeer goede en snelle verbindingen vanuit Breda naar de omliggende steden in de regio en zelfs op bovenregionaal niveau richting Rotterdam en Antwerpen.
De route Graaf Engelbertlaan – Princenhagelaan – Ettensebaan richting de Westerparklaan vormt als geheel de westelijke stadsontsluitingsstructuur in de gemeente Breda. Deze stadsontsluitingswegen vormen als zodanig een paar van de belangrijkste wegen in Breda voor de afwikkeling van het verkeer over langere afstand binnen Breda en als verbindingsas met de A16 en A27 (figuur 2.7).
Naast een ontsluiting direct op de Princenhagelaan, is ook de Rithsestraat een belangrijke toegangsweg voor Rithmeester Park. Deze route heeft aan de ene kant een ontsluitende functie naar het buitengebied ten westen van Breda/A27, aan de andere kant vormt de Rithsestraat de directe ontsluiting in oostelijke richting op de Princenhagelaan, derhalve aansluitend op de stadsontsluitingsstructuur.
Alle overige straten in het bestemmingsplangebied vervullen een functie voor het bestemmingsverkeer in deze straten. Deze wegen zijn/worden als 30 km/uur gebied ingericht en vormgegeven.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402009.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402009.png)
Figuur 2.7 Rithmeester Park in relatie met de hoofdverkeersstructuur van Breda.
Parkeren
Voor wat betreft het parkeerbeleid geldt de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda (september 2004
en herijking op 20 juni 2013). In deze nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's
parkeerregulering, parkeernormering en transferpunten benoemd. Bij nieuwbouw, verbouw,
functieverandering en -uitbreiding geldt de gemeentelijke parkeernorm. De parkeerplaatsen dienen in
principe op eigen terrein te worden gerealiseerd. In de planregels van onderhavig bestemmingsplan (artikel 19) zijn de parkeernormen uit het parkeerbeleid van toepassing verklaard.
De nadere uitwerking van wegen, straten en bedrijventerrein vraagt om een integrale en zorgvuldige aanpak van het verkeer en buitenruimte, zodanig dat parkeervoorzieningen geen afbreuk doen aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit.
Openbaar vervoer
De openbaar vervoersverbindingen van en naar Rithmeester Park kunnen worden onderverdeeld in de volgende routes:
-
Lijn 115 van/naar Zundert: de exacte route van deze lijn wordt aangepast. De huidige route voert via de Graaf Engelbertlaan richting Mastbosstraat. Deze route wordt aangepast, zodanig dat de route eerst de Princenhagelaan een stuk volgt en vervolgens rechtsaf via de Rithsestraat naar de Mastbosstraat gaat. Op het kruispunt Princenhagelaan/Rithsestraat kan een extra halte toegevoegd worden. Door deze aanpassing is sprake van een verbeterde openbaar vervoersverbinding en een grote kans op een hogere bezetting van de betreffende lijn.
-
De HOV-bundel, bestaande uit de lijnen 311, 312 en 316 rijdt via de Ettensebaan van en naar Etten-Leur. Twee van de drie lijnen gaan vervolgens na Etten-Leur verder richting het West-Brabantse achterland. Deze lijnen halteren allen zowel aan de Ettensebaan ter hoogte van de Woonboulevard, alsmede aan de westkant van de A16 bij de carpoolplaats/transferium.
Fietsverkeer
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het hoofdfietsnetwerk en een aanvullend secundair net van routes. Het hoofdfietsnetwerk met belangrijke verbindingen van en naar Rithmeester Park bestaat uit de route via de Rijsbergseweg naar de Princenhagelaan. Daarnaast is ook het westelijke deel van de Liesboslaan richting het buitengebied een hoofdfietsroute.
Het aanvullende secundaire netwerk bestaat uit het oostelijke deel van de Liesboslaan (richting Princenhage) en vervolgens de Ambachtenlaan, welke aansluit op de Rithsestraat. De Rithsestraat als geheel vormt tevens een aanvullende recreatieve route in westelijke richting naar het buitengebied van de gemeente Breda.
HOOFDSTUK 3 Beleid
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door (Europese,) landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante (Europees-,) rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die niet in dit hoofdstuk worden behandeld.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
In de Structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
-
Concurrerend:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
efficiënt gebruik van de ondergrond.
-
Bereikbaar:
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
-
Leefbaar & veilig:
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Voor dit laatste belang is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Een groot deel van bovengenoemde belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) (paragraaf 3.2.2), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de SVIR en draagt bij aan de nationale belangen. In paragraaf 3.2.2 is de uitwerking hiervan opgenomen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (1 oktober 2012, hierna Barro) geborgd. In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt, zijn:
-
de mainportontwikkeling van Rotterdam;
-
de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;
-
de bescherming en behoud van de Waddenzee;
-
de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;
-
de uitoefening van defensietaken;
-
veiligheid rond rijksvaarwegen;
-
toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;
-
de elektriciteitsvoorziening;
-
de ecologische hoofdstructuur (EHS);
-
de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
-
toekomstige rivierverruiming langs de Maas;
-
verstedelijking in het IJsselmeer;
-
duurzame verstedelijking.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.2.1). Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan kunnen Gedeputeerde Staten of de Minister een reactieve aanwijzing geven. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.
Plangebied
Uitoefening van defensietaken
In het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het noordelijk deel van het plangebied ligt namelijk in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen (figuur 3.1).
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402010.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402010.png)
Figuur 3.1 Uitsnede militair luchtvaartterrein - vliegbasis Gilze-Rijen met globale aanduiding plangebied (rood omlijnd) [uit: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), bijlage 3.6]
Een obstakelbeheergebied kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is ter voorkoming van gevaar voor het vliegverkeer rond de luchthaven ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De obstakelvrije zone rondom het vliegveld Gilze-Rijen is opgebouwd uit drie componenten:
Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels. Voor het plangebied betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een hoogte voor objecten van maximaal 162,5 meter mag gelden. Echter, de maximale direct toegestane bouwhoogte voor bouwwerken bedraagt volgens onderhavig bestemmingsplan 50 meter (na wijziging). Het is daarom niet nodig in onderhavig bestemmingsplan beschermende regels op te nemen ten behoeve van het obstakelbeheergebied.
Het IHCS heeft tot doel vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Dit is uitgewerkt in een zogenaamde 'pannenkoek', een ovaalvormige zone rondom de gehele luchthaven met een straal van circa 4 km rond de landingsbaan, waarin de maximale bouwhoogte maximaal 56 meter (vanaf NAP) bedraagt en dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% over een afstand van 2 km. Dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. Het plangebied ligt niet in het IHCS.
Vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een 'Instrument Landing System' (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Objecten, vast (gebouwen, windmolens, bomen, etc) en mobiel (bouwkranen, heistellingen, etc) vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur, omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Het verstoringsgebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Onderhavig plangebied is gelegen in het oplopende gebied met een maximaal toelaatbare bouwhoogte van 162,5 meter boven NAP.
Aangezien in het plangebied geen bouwwerken hoger dan 50 meter (na wijziging) voorkomen of mogelijk worden gemaakt, heeft het ILS geen consequenties voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Voor de bescherming van het obstakelbeheergebied is het daarom niet nodig een regeling op te nemen in onderhavig bestemmingsplan.
De maximale toegestane hoogte in het plangebied is dus beduidend lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.
Over het plangebied ligt het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht. In dergelijke gebieden gelden beperkingen ten aanzien van bestemmingsplannen ten behoeve van een goede werking van de radar op het radarstation. Deze beperkingen hebben betrekking op de maximale bouwhoogte van bouwwerken.
Het plangebied is gelegen op ruim 30 kilometer van de radarantenne. In de regels vanuit het Barro/Rarro is bepaald dat in het gebied vanaf 15 tot 75 kilometer van de radarantenne de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan de hoogte van de antenne ten opzichte van NAP vermeerderd met 65 meter. De hoogte van de antenne van vliegbasis Woensdrecht bedraagt 45,2 meter + NAP. De maximale bouwhoogte in het voornoemde gebied mag dus niet meer bedragen dan 110,2 meter + NAP. Het bestemmingsplan Rithmeester Park staat geen bouwhoogtes toe die hoger zijn dan deze maat. De hoogst toegelaten bouwhoogte binnen de planregels bedraagt 50 meter voor zendmasten en dergelijke, nadat burgemeester en wethouders gebruik maken van een wijzigingsbevoegdheid.
Bescherming van de ecologische hoofdstructuur
Daarnaast geldt ook dat de in Breda gelegen ecologische hoofdstructuur beschermd moet worden. In onderhavig bestemmingsplan zijn de Bijloop en aangrenzende gronden onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS). In het stedenbouwkundig ontwerp is ruimte ingebed voor behoud en versterking van deze unieke natuurlijke kwaliteiten en het beschermen en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De EHS krijgt een prominente positie en voldoende ruimte om te worden versterkt. In voorliggend bestemmingsplan is de EHS als zodanig bestemd met bijbehorende regels ter bescherming van de ecologische waarde.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. In de SVIR wordt zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd.
In het Barro is het nationaal belang, door middel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking', verder uitgewerkt. Doel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Allereerst dient bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de vraag beantwoord te worden of er een regionale behoefte is (trede 1). Zo ja, dan dient bekeken te worden of deze behoefte op te vangen is binnen het bestaand stedelijk gebied (trede 2). Zo ja, dan is de beantwoording klaar. Zo nee, dan dient een locatie gezocht te worden die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte (trede 3).
Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering dus de voorkeur boven uitbreiding. Nieuwe ontwikkelingen vinden eerst plaats in het bestaande stedelijk gebied of binnen bestaande bebouwing. Wanneer uitbreiding buiten het stedelijk gebied noodzakelijk is dan is een optimale inpassing en bereikbaarheid van de ontwikkeling van belang.
Onderhavig plangebied ligt geheel in het stedelijk gebied. Het betreft de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein. In de Structuurvisie Breda 2030 (zie paragraaf 3.4) is de (regionale) behoefte aan bedrijventerreinen verantwoord conform deze 'ladder'. Aangegeven is welke gebieden kansrijk zijn, maar ook voor welke gebieden een ander toekomstperspectief nodig is. Breda werkt aan het terugdringen van de overprogrammering. Daarom is vraaggericht, op basis van de 'ladder van duurzame verstedelijking' geprogrammeerd.
In de Structuurvisie Breda 2030 zijn de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven voor bedrijven en kantoren in de stad beschreven. Specifiek voor Rithmeester Park is de keuze gemaakt voor ontwikkeling tot een gemengd werklandschap voor bedrijven, kantoren en/of andere voorzieningen. Het programma voor Rithmeester Park betreft primair bedrijven, met een klein aandeel kantoren en voorzieningen. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de kwalitatieve vraag aan bedrijfstypen is een doelgroepenanalyse uitgevoerd die als input heeft gediend voor de Structuurvisie Breda 2030. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van het plangebied tot een bedrijventerrein voor bedrijven in het hoge en middelhoge segment, in relatie tot de ligging aan de internationale corridor A16, aansluit bij de huidige en toekomstige marktvraag. In paragraaf 3.4 en in hoofdstuk 4 is dit verder uitgewerkt. De (regionale) kwantitatieve als kwalitatieve behoefte is dus voldoende onderzocht en de voorgenomen ontwikkeling volgt derhalve de lijn van de ladder van duurzame verstedelijking.
Conclusie
Gezien de maximale toegestane hoogtematen in het plangebied is voorliggend bestemmingsplan niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.
Daarnaast geldt dat de ontwikkeling in het plangebied zorgvuldig regionaal is afgewogen. Aangetoond is dat er een regionale behoefte is aan de ontwikkeling van een dergelijk bedrijventerrein.
Ook is de in het plangebied gelegen ecologische hoofdstructuur voldoende beschermd.
Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Structuurvisie Noord-Brabant
In de 'Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014' (1 januari 2011 in werking getreden en op 7 februari 2014 partiël herzien) is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.
De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De Verordening ruimte (paragraaf 3.3.2) heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.
De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
-
veranderend klimaat;
-
achteruitgang biodiversiteit;
-
veranderend landelijk gebied;
-
toenemende behoefte aan duurzame energie;
-
toenemende concurrentie tussen economische regio’s;
-
afnemende bevolkingsgroei;
-
toename mobiliteit.
Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Dit zijn;
Op basis van de hierboven genoemde trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:
Plangebied
Het plangebied is als onderdeel van de bestaande stad op de bijbehorende kaarten aangegeven als 'stedelijk concentratiegebied' (zie figuur 3.2). In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:
-
concentratie van verstedelijking;
-
zorgvuldig ruimtegebruik;
-
meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
-
betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
-
versterking van de economische kennisclusters.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402011.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402011.png)
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402012.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402012.png)
Figuur 3.2 Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (plangebied is globaal met rood omcirkeld) [bron: www.brabant.nl]
Binnen het stedelijk gebied is functiemenging, inbreiding, herstructurering en transformatie belangrijk, zodat er minder ruimte nodig is voor stedelijke uitbreidingen. Door de verstedelijking te concentreren, zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.
Onderhavig plangebied ligt in het stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale overleggen. Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de ladder voor duurzame ontwikkeling zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein in het bestaand stedelijk gebied. De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is onderbouwd in de Structuurvisie Breda 2030 en de Ontwikkelingsvisie Rithmeester Park (zie paragraaf 3.4).
Daarmee voldoet dit plan aan het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.3.2 Verordening ruimte
De 'Verordening ruimte 2014' (vastgesteld op 7 februari 2014 en per 19 maart 2014 in werking) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale Structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit;
-
stedelijke ontwikkelingen;
-
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
-
agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
-
overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. De regels van de Verordening ruimte zijn, in lijn met het beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied.
Plangebied
Stedelijke ontwikkeling
Het plangebied is geheel gelegen in bestaand stedelijk gebied (figuur 3.3).
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402013.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402013.png)
Figuur 3.3 Uitsnede Verordening ruimte, kaart 'stedelijke ontwikkeling' [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
De Verordening zegt dat 'bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen moeten zijn in het bestaand stedelijk gebied'. Ook moet gemotiveerd worden dat een ontwikkeling, gericht op wonen en werken, past binnen de regionale afspraken hierover. Zoals hierboven vermeld past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten voor zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.4 is dit verder uitgewerkt.
Water
Een klein deel van het plangebied, langs de Bijloop, is aangeduid als 'reserveringsgebied waterberging' (figuur 3.4). Voor een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'reserveringsgebied voor waterberging' geldt dat deze mede moet strekken tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. De aanwezige categorie A-waterlopen zullen als 'Water' bestemd worden. Om het waterbergend vermogen van het plangebied veilig te stellen, is tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterbergingsgebied' opgenomen. Dit betekent dat niet zondermeer gebouwd of aangelegd mag worden, zonder dat het belang van de waterberging geborgd is.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402014.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402014.png)
Figuur 3.4 Uitsnede Verordening ruimte, kaart 'water' [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
Natuur en landschap
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402015.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402015.png)
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402016.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402016.png)
Figuur 3.5 Uitsnede Verordening ruimte, kaart 'natuur en landschap' [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
Een deel van het plangebied, langs de Bijloop, is gelegen in het 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' (figuur 3.5).
Dit is een gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen. Onderhavig bestemmingsplan stelt daartoe:
-
regels ter verwezenljking, behoud en herstel van watersystemen;
-
regels in de betreffende bestemming ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk;
-
regels in de betreffende bestemming ten aanzien van het ophogen van gronden.
Tevens is een zone direct rondom de Bijloop gelegen in een 'zoekgebied voor ecologische verbindingszone'. Dit is een gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor ecologische verbindingszone strekt tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
Onderhavig bestemmingsplan stelt hiervoor beperkingen aan ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing en geeft regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.
Ook is een deel van het plangebied gelegen in de ecologische hoofdstructuur. Voor dit gebied zijn regels opgenomen ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden middels de bestemming 'Natuur'.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden, complexen of objecten aanwezig.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan past binnen de regels van de Verordening ruimte en is dus niet in strijd met de provinciale belangen.
3.4 Gemeentelijk beleid
Voor de ontwikkeling van Rithmeester Park zijn drie gemeentelijke beleidsdocumenten van primair belang. In deze paragraaf worden deze toegelicht.
3.4.1 Structuurvisie bedrijventerreinen Breda 2020
Kwantitatieve vraag bedrijventerreinen 2020
In de Structuurvisie Bedrijventerreinen Breda 2020 (jan. 2009) is de Bredase behoefte aan bedrijventerreinen tot 2020 geraamd op circa 180 ha (netto). Deze raming was gebaseerd op het hoogste economische groeiscenario “Global Economy” (GE), en was op dat moment in lijn met regionale afspraken (stedelijke regio Breda-Tilburg).
Op basis van de conjuncturele en structurele economische ontwikkelingen wordt nu (voor Nederland) ingestoken op het lagere groeiscenario “Transatlantic Market” (TM). Hoewel dit al een forse bijstelling van de vraag naar beneden betekent, moet dit scenario nog als een maximum worden gezien.
In de Regionale Agenda Werklocaties (1 januari 2013) is het TM-scenario toegepast. De subregio Oost (Breda, Etten-Leur, Oosterhout, Geertruidenberg en Drimmelen) heeft binnen de totale West-Brabantse regio een aandeel gekregen van 55%, hetgeen een vraag betekent van 263 ha netto tot 2020. In de Structuurvisie Breda 2030 is voor de Bredase situatie een inschatting gemaakt op basis van het TM-scenario. Dit leidt tot een totale vraag van circa 96 ha (12 ha netto gemiddeld per jaar) voor de periode tot en met 2020. Aangezien dit substantieel afwijkt van de opgave die in de Regionale Agenda Werklocaties is geformuleerd, dienen ook de regionale prognoses te worden herzien en nieuwe afspraken te worden gemaakt. De partners in de regio en de provincie onderkennen deze noodzaak en hebben dit opgepakt.
Kwalitatieve vraag bedrijventerreinen
De mate waarin de kwaliteit van de bedrijventerreinen, bedrijvenmilieu, locatietype, kavelgrootte en beeldkwaliteitseisen, aansluiten op de vraag speelt een belangrijke rol in de afzet van kavels voor bedrijventerreinen.
Een belangrijk criterium voor het segmenteren van de vraag en het ontwikkelen van bedrijventerreinen is de omvang van de kavels. Binnen elke categorie (hoogwaardig, gemiddeld en laagwaardig) komen zowel kleine als grootschalige bedrijven voor in Breda.
Kleinschalige bedrijfsruimtegebruikers hebben een bovengemiddelde vestigingsvoorkeur voor gemengde woonwerkmilieus in of nabij de binnenstad, dus in het stedelijke weefsel, waarbij het ook kan gaan om bedrijventerreinen direct aan de rand van de stad. Het gaat dan om bedrijven die zoeken naar grond met een omvang van enkele honderden tot enkele duizenden m² bvo (met een gemiddelde omvang van ca 1.500 à 2.000 m²).
Daarnaast zijn er de grootschalige bedrijfsruimtegebruikers, vanaf circa een halve hectare en meer, die vooral een voorkeur hebben voor locaties met een goede snelwegverbinding. De Stec groep heeft op basis van provinciale prognoses de kwalitatieve behoefte aan bedrijventerreinen in West-Brabant in kaart gebracht. Zij stelt dat de gemiddelde omvang van de bedrijfsruimtevragers in Breda rond het landelijke gemiddelde van zo’n 2.000 m² bvo ligt. Hoewel er - afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten - sprake is van forse uitschieters naar onder en naar boven. Vooral in de logistiek en industrie is sprake van grote spelers (tot wel meer dan 100.000 m² bvo) in Breda (Stec groep, 2009).
Bedrijven actief in productie, (groot)handel, logistiek en distributie, reparatie en onderhoud hebben het grootste aandeel in de vraag naar bedrijfsruimte in Breda. (Stec groep, 2009) Niet al deze bedrijven hebben dezelfde eisen ten aanzien van hun bedrijfsruimte en kavel. Vooral waar het gaat om beeldkwaliteit en uitstraling kan onderscheid worden gemaakt in verschillende typen ruimtevraag. Zo zit het ene bedrijf graag op een mooie zichtlocatie en heeft het extra geld over voor uitstraling en presentatie, terwijl het andere bedrijf al tevreden is met een gewoon functioneel bedrijfskavel zonder al te veel poespas. De verschillende verschijningsvormen gaan dwars door alle sectoren heen.
Rithmeester Park kan ruimte bieden aan kleinschalige en grootschalige bedrijfsruimtegebruikers en daarbij zowel zichtlocaties als achtergrondlocaties aanbieden. Zo kan de gemeente flexibel inspelen op de vraag vanuit de markt.
3.4.2 Structuurvisie Breda 2030
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402017.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402017.png)
Figuur 3.6 Werken uit Structuurvisie Breda 2030
Het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie 2030 en is op
26 september 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het beschrijft de grootschalige en lange termijn ontwikkelingen in de planologische achtergronden welke van betekenis zijn voor Breda.
De structuurvisie 2030 is een fundamentele herziening van de vorige structuurvisie "Breda 2020, Stad in evenwicht". Deze herziening was noodzakelijk omdat de economische omstandigheden en de demografische inzichten, sinds de vaststelling van die visie fundamenteel waren veranderd en de bestaande visie niet langer een adequaat kader bood voor het planologische beleid.
In de Structuurvisie Breda 2020 was uitgegaan van een groei van de stad tot een omvang van 185.000 inwoners in 2020. Om dit doel te verwezenlijken was een woningbouwprogrammering opgesteld waarin is aangegeven waar, wanneer en hoeveel woningen gebouwd kunnen worden. Dit gold ook voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen en kantoorparken. Recente inzichten in de demografische ontwikkelingen geven echter aan dat de gemeente minder snel zal groeien dat gedacht; er hoeven tot 2020 minder woningen gebouwd te worden dan gedacht. In regionale afspraken is het maximale aantal te bouwen woningen (en kantoren) per gemeente vastgelegd. Op basis hiervan is in Breda sprake van een overprogrammering aan woningen en kantoren tot 2020.
De gemeenteraad heeft daarom op 16 december 2010 de notitie 'Koers gezet' vastgesteld. Hierin is aangegeven op welke projecten en gebieden de gemeente zich de komende jaren wil richten. Aangegeven is op welke projecten en gebieden programmatisch wordt ingezet. Ook is het Regie- en Actieplan vastgesteld dat ingaat op de wijze waarop de stedelijke programmering wordt verankerd en welke acties zijn uitgezet om de vraagstukken zoals benoemd in 'Koers gezet' aan te pakken.
De teneur van de nieuwe visie is dat groei van de stad niet meer tot in de spreekwoordelijke hemel reikt. De fysieke groei van de stad, zoals die de afgelopen 150 jaar heeft plaats gevonden, heeft zijn hoogtepunt bereikt en verdere ontwikkeling van de stad moet vooral gezocht worden in een hersturering van bestaand stedelijk gebied. Deze stedenbouwkundige visie wordt aangeduid met de term "de compacte stad". Dit is niet een ongebreideld dichtbouwen van de stedelijke ruimte of het gedachtenloos huisvesten van de bevolking in anonieme woontorens. De compacte stad is juist gebaseerd op het creeeren van kwaliteit. Het gaat daarbij vooral om het bereiken van een duurzame balans tussen de drie eenheid 'people - planet - profit'. De rol van de overheid bij ruimtelijke ontwikkelingen verschuift daarbij van sturend naar faciliterend, van confectie naar maatwerk, van aanbod naar vraag, van groot naar klein.
Voor de ruimtelijke ontwikkelingen worden 4 hoofdlijnen onderscheiden: Knooppunt Breda, Breda Markstad, Bredaas Mozaiek en Spontaan Breda.
Breda Markstad
De oorsprong, identiteit en het karakter van Breda zijn onlosmakelijk verbonden met water. Op de overgang van beken naar rivier, van klei naar zand is Breda ruim 750 jaar geleden ontstaan. Het ontstaan en de ontwikkeling van Breda is verbonden met water. Droge zandgronden en schoon water waren vóór onze jaartelling al reden voor mensen om zich hier te vestigen. Later vervulde water een prominente rol in de verdediging van Breda. Voor de industrialisatie van de stad waren de beneden-Mark en het spoor een motor. En nu speelt water een prominente rol in duurzame ontwikkeling en klimaatadaptatie. Kortom, water was en is belangrijk voor de identiteit van Breda. Dat een groot deel van het gebouwde en groene erfgoed langs de waterlopen ligt versterkt dit belang alleen maar. Water heeft een positieve invloed op het gebied van economie, toerisme, milieu, duurzaamheid en ecologie. De economische kansen voor bereikbaarheid van bedrijven over water worden benut.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402018.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402018.png)
Figuur 3.7 Breda Markstad
De bereikbaarheid van de stad voor plezierjachten, de verbindingen langs waterlopen tussen stad, dorpen en buitengebied en de watergebonden dagrecreatie zijn de haarvaten voor de toeristische aantrekkingskracht van Breda. Daarom speelt water in plannen een prominente rol.
In de compacte stad speelt water een rol in de identiteiten, karakteristieken en leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. Grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Koude-warmte opslag maakt gebruik van water in de bodem om de stad te verduurzamen. Wateroverlast en hittestress worden mede door ingrepen in het watersysteem aangepakt. Infiltratie, buffering en opvang van regenwater dragen hieraan bij. In landelijk gebied wordt landbouwgrond en natuur beschermd tegen verdroging. In stedelijk gebied zal water vaker ingezet worden als identiteit en kwaliteitdrager van de openbare ruimte. De singels zijn hiervan een voorbeeld. Vanuit cultuurhistorie, toerisme en recreatie, ecologie, leefbaarheid, veiligheid en mobiliteit wordt de identiteit en kwaliteit van de singels versterkt.
De belangrijkste opgaven in Breda Markstad zijn Amphia Langendijk, het Seelig-terrein (met de derde fase Nieuwe Mark), het voormalige belatingkantoor en de voormalige rechtbank aan de Gasthuisvelden, de Markoevers (tussen singel en noordelijke rondweg), de singels en de doorgaande ecologische en recreatieve verbinding langs de beneden Mark en langs de Aa of Weerijs.
Bredaas Mozaïek
Stelt de diversiteit aan karakteristieken als kwaliteit en basis voor gebiedsopgaven. De historische binnenstad, de identiteiten van de afzonderlijke dorpen, het gevarieerde buitengebied, de groene en gebouwde monumenten en de verschillen tussen de stadswijken maken Breda tot Breda. Deze diversiteit aan stadsdelen noemen we het Bredaas Mozaïek.
In het benoemen van het mozaïek is een belangrijke rol voor cultuurhistorie weggelegd. Het karakter van de delen in het Bredaas mozaïek wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de plek, de tijd waarin een gebied is ontgonnen, aangeplant of bebouwd en de functie die het nu vervult. De historische linten zijn essentieel voor het mozaïek. Ze zijn karakteristiek voor de mozaïekdelen en verbinden deze met elkaar. Gebiedskarakteristieken zijn van belang om bestaande kwaliteiten te benoemen en nieuwe opgaven te formuleren. Ruimtelijke en sociaal-maatschappelijke kenmerken van een gebied vormen samen de basis voor het agenderen van opgaven en inpassen van ontwikkelingen. De kracht van het mozaïek is dat het benoemen van de gebiedsopgave (kwalitatief en programmatisch)samen gaat met het koesteren van het mozaïek op stadsniveau.
In het mozaïek ligt een groot aantal opgaven. Deze zijn het gevolg van een aantal trends en ambities: bevolkingsontwikkeling, veranderende maatschappelijke rolverdeling en duurzaamheid zijn hiervan de belangrijkste. De bevolkingssamenstelling wijzigt. Dit gaat gepaard met een vergrijzing van de bevolking, een toename van de eenpersoonshuishoudens met 30% en een kleine toename van het aantal samenwonenden met kinderen. Kleinere huishoudens, stijgende energiekosten en een grotere bewustwording van milieuaspecten stellen kwalitatieve en kwantitatieve eisen aan de woningvoorraad. De grootste opgave is de aanpassing van de woningvoorraad en de bestaande stadsdelen.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402019.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402019.png)
Figuur 3.8 Breda Mozaiek
De levensloopbestendigheid en duurzaamheid van de woningvoorraaden de woonomgeving en de bereikbaarheid van voorzieningen vormen een uitdaging. Daarom wordt ruimte geboden aan initiatieven. Zo stemmen mensen zelf hun woonvormen af op de zorgvraag, organiseren collectieve energievoorziening en worden individuele woonvormen omgebouwd naar gezamenlijk woon- en werkplekken. Maatschappelijke collectieven van zelfredzame Bredanaars zijn een nieuwe partner van de overheid.
De wijk, het dorp is het niveau waarop de ondersteuning van mensen met een beperking gerealiseerd wordt, mensen met een zorgvraag maken deel uit van de dorps- en wijkgemeenschap. Waar die ondersteuning vraagt om ruimte wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het aanwezige maatschappelijke vastgoed. Deze delen ze met het verenigingsleven. De voorzieningen zijn goed bereikbaar en flexibel. In de wijken ligt de focus op kwalitatief hoogwaardige, goed bereikbare, multifunctionele en flexibele gebouwen of knooppunten. De exploitatie is een expertise op zich waarvoor maatschappelijk ondernemerschap nodig is.
De openbare ruimte is een belangrijke drager van de karakteristieken van Breda. Deze karakteristiek vormt het uitgangspunt voor beheer en transformatie opgaven en is beschreven in het openbare ruimte palet van Breda. In 2030 vormen openbare ruimte en vitaal groen een vanzelfsprekend begrippenpaar. De maatschappelijke baten van een groene (gezonde) woonomgeving zijn zo groot dat hier uitgebreid aandacht voor is. Dit heeft positieve gevolgen op het vlak van zorgpreventie, klimaatadaptatie en arbeidsproductiviteit. Breda is daarom een aantrekkelijke stad, zowel vanuit het oogpunt van bewoners als bedrijven. Ook in het landelijk mozaïek spelen grote opgaven. Biodiversiteit in stand houden, cultuurhistorie respecteren en ruimte bieden voor innovatie in de voedsel- en energieproductie. Opvangen van de klimaatverandering en in stand houden van grondwater en bodembescherming. Een waaier aan opgaven op sociaal, ecologisch en economisch vlak. Een duidelijke ontwikkeling is de toename van de omvang van agrarische bedrijven en de afname van het aantal. Hierdoor krijgt de agrarische sector een andere sociale en economische betekenis. Dit wordt in een aantal sectoren versterkt door de seizoensgebonden omvang van de werkgelegenheid en de vraag naar (tijdelijke) woningen.
Knooppunt Breda
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk zijn in Brabant twee stedelijke regio’s onderscheiden, met een concentratie van topsectoren. Brainport Eindhoven, de regio Zuidoost-Nederland (Eindhoven-Helmond) is de belangrijkste toptechnologie-regio van ons land. Maintenance Valley (Bergen op Zoom, Breda, Tilburg) richt zich op versterking en innovatie van de onderhoudsindustrie in Zuidwest-Nederland. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord Brabant is West-Brabant een van de vier kansrijke economische kennisclusters met de nadruk op logistiek, maintenance, bio-energie en toerisme. Internationaal ligt West-Brabant centraal binnen de economisch belangrijke Vlaams-Nederlandse Delta van Rijn, Schelde en Maas. In deze delta liggen de twee grootste havens van Europa. De Vlaams-Nederlandse Delta is een samenwerkingsnetwerk van de provincies Antwerpen, Noord-Brabant, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Zeeland en Zuid-Holland. Samen met de steden, zeehavens, bedrijfsleven en kennisinstellingen worden projecten, noodzakelijk voor de economisch-logistieke ontwikkeling van de regio gefaciliteerd. West-Brabant levert een flinke bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de delta, onder andere vanuit logistiek, maintenance en bio-based economy. In de regionale samenwerkingsverbanden (BrabantStad, West-Brabant) wordt het Bredaas economische profiel versterkt door in te zetten op kennisindustrie. Instituten zoals Dinalog, Dutch Institute World Class Maintenance en de Nederlandse Defensie Academie zijn voorbeelden hiervan die gevestigd zijn in Breda.
Het ruimtelijk ontwikkelperspectief van de Structuurvisie Breda 2030 bevat de hoofdkeuzes voor de te ontwikkelen locaties in de structuurvisie periode tot 2030. Gemaakte hoofdkeuzen “economie”:
- Rithmeester Park ontwikkelen voor 2020;
- Rithmeester Park-zuid / 't Hout: afwegen ontwikkeling, afhankelijk van het programma.
Rithmeester Park vormt op termijn, samen met de aanwezige hotel- en vergaderfaciliteiten in het gebied een modern, bovenregionaal georiënteerd werklandschap langs de A16. Het is in de structuurvisie aangegeven als gemengd terrein voor bedrijven, kantoren en/of voorzieningen.
Het kantorenpark Princeville is reeds aanwezig met diverse voorzieningen. Bij het accommoderen van de kantorenvraag heeft het Stationskwartier prioriteit. In het werklandschap Rithmeester Park / 't Hout kunnen kantoren met een duidelijk autoprofiel ook een plaats krijgen.
De gemeenteraad heeft bij vaststelling van de Structuurvisie Breda 2030 een motie aangenomen, die betrekking heeft op het handelingsperspectief op korte termijn.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402020.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402020.png)
Figuur 3.9 Knooppunt Breda
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402021.jpg [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402021.jpg)
Figuur 3.10 Ruimtelijke verkenning Rithmeester Park
Kwantitatief programma: Rithmeester Park grootste grondexploitatie
-
In de Structuurvisie Bedrijventerreinen Breda 2020 is voor de periode tot 2020 ruim 116 ha aan nieuwe bedrijventerrein in de planning opgenomen. Als gevolg van de economische omstandigheden heeft de gemeente het programma voor nieuwe bedrijventerreinen in de Structuurvisie Breda 2030 naar beneden toe bijgesteld en is de doorlooptijd uitgefaseerd naar 2030.
-
In totaal heeft de gemeente Breda tot 2023 46 ha. harde plancapaciteit. De gemiddeld geprognosticeerde uitgifte per jaar bedraagt 4,2 ha per jaar.
-
In 2014 tot 2016 is een relatief hoge uitgifte geraamd. Vanaf 2014 wordt de uitgifteplanning voor bedrijfsterrein in gemeentelijke grondexploitaties gedomineerd door het plan Rithmeester Park, met een tempo van 1,5 hectare netto uit te geven per jaar tot en met 2023.
Rithmeester Park is het enige nieuwe gemeentelijke bedrijventerrein van enige omvang dat op afzienbare termijn door de gemeente op de markt kan worden gebracht voor bedrijven in het hoge en middelhoge segment. Dit terrein is complementair aan de overige terreinen in de stad en leidt dus tot weinig of geen concurrentie. Het is strategisch gunstig gelegen aan de belangrijke economische as A16. Met het ontwikkelen van Rithmeester Park kan de economische positie van Breda en de regio worden versterkt.
Doelgroepenanalyse
Het identificeren van de belangrijkste doelgroepen voor Rithmeester Park komt voort uit een aantal verschillende analyses. De huidige bedrijfsvestigingen in Breda zijn geanalyseerd naar branche, grootte en groei en de referentie locaties (andere snelwegmilieus) zijn onderzocht, o.a. door middel van interviews.
Uit de data-analyse, literatuurstudie (trends en ontwikkelingen), aangevuld met bevindingen van het veldwerk en interviews, is een doelgroepenschema gemaakt van potentieel kansrijke doelgroepen voor de nieuwe werklocatie. Hieronder worden de belangrijkste conclusies ten aanzien van de doelgroepen weergegeven.
Kansrijkheid sectoren
Aan de hand van de SBI-indeling is de onderstaande indeling naar sectoren gemaakt. Deze lopen uiteen van “zeer kansrijk” tot “ongewenst”:
Zeer kansrijk
Business to business, showrooms, regionaal en (inter) nationaal georiënteerd, hoog aandeel kantoren mogelijk.
Nadruk op bedrijven die waarde toevoegen in de keten (Value added logistics), post, koeriers en afhaalpunten (van webwinkels). Regionaal en (inter) nationaal georiënteerd, veel werknemers, link met Dinalog en havenbedrijven
N.B. De pure transporteurs horen meer thuis op Hazeldonk.
Kansrijk
Industriële bedrijvigheid die past binnen de maximaal toegestane milieucategorie. Maintenance bedrijven waarbij link kan liggen met DIWCM. Regionaal en (inter) nationaal georiënteerd.
Bedrijven die opereren in een kantoor of kantoorachtige omgeving. Werknemers die autoafhankelijk zijn, Regionaal en (inter) nationaal georiënteerd. Link met Dinalog, DIWCM en Bredase hoger onderwijsinstellingen.
Bedrijven varierend in verschijningsvorm van kantoor tot hal, al dan niet met showroom, Regionaal en (inter) nationaal georiënteerd.
Minder kansrijk
(Delen van) onderstaande sectoren zijn in principe welkom op Rithmeester Park, maar zijn om uiteenlopende redenen weinig kansrijk om op te acquireren. Bijvoorbeeld omdat het “krimpsectoren” zijn, zoals de sector “financiele instellingen”.
-
Bouwnijverheid;
-
Informatie en communicatie;
-
Financiële instellingen;
-
Verhuur van en handel in onroerend goed;
-
Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen;
-
Gezondheid- en welzijnszorg;
-
Overige dienstverlening
Ongewenst
Onderstaande sectoren zijn niet gewenst op Rithmeester park. Veeal zijn ze al aanwezig in de directe omgeving van Rithmeester Park, of kunnen daar een plek vinden. Als ondergeschikte activiteit kunnen ze wel voorkomen. Ook kunnen sommige voorzieningen gewenst zijn in delen van Rithmeester park, zoals bv sportvoorzieningen.
-
Landbouw;
-
Winning van delfstoffen;
-
Productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht;
-
Winning en distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering;
-
Detailhandel;
-
Logies-, maaltijd- en drankverstrekkers;
-
Onderwijs;
-
Cultuur, sport en recreatie
Vestigingsfactoren
Voor bedrijven die zich op Rithmeester Park willen vestigen zullen meerdere van de volgende vestigingsfactoren van belang zijn:
-
Centrale ligging tussen (de wereldhavens) Rotterdam en Antwerpen en het Duitse achterland; regionaal, (inter) nationaal georiënteerd;
-
Uitstekende autobereikbaarheid (werknemers en klanten/bezoekers);
-
Hoge mate van autoafhankelijkheid van de werknemers (bv salesfuncties);
-
Hoge parkeernorm;
-
Voldoende en geschikt arbeidspotentieel in de directe omgeving;
-
Mogelijkheid tot duurzaamheid (warmte/koude opslag, zonne-energie e.d.);
-
Mogelijkheid tot profilering en flexibiliteit;
-
Relatie met voorzieningen in de directe omgeving (diversiteit woonmilieu’s, woonboulevard, Dinalog/DIWCM, Internationale school, hotels, agrarische bedrijvigheid, e.d.).
3.4.3 Ontwikkelingsvisie Rithmeester Park
Op 30 januari 2014 heeft de raad kennis genomen van de Ontwikkelingsvisie Rithmeester Park en ingestemd met de gekozen koers in de vorm van het hoogwaardig modern gemengd scenario.
Hiermee wordt het in de Structuurvisie Breda 2030 bevestigde stellig voornemen om het plangebied te ontwikkelen tot bedrijventerrein tot uitvoering gebracht.
Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van bedrijventerrein Rithmeester Park is flexibiliteit, dat wil zeggen de mogelijkheid om in de komende jaren zoveel mogelijk in te kunnen spelen op de vraag vanuit de bedrijvensector.
Voor de aanpak van de ontwikkeling en realisatie van Rithmeester Park, wordt aangesloten op de aanpak van Via Breda. Deze kan vooral worden getypeerd als marktgericht. Via Breda betreft echter een gebiedsontwikkeling die een veel grotere omvang en complexiteit kent, met een veel gedifferentieerder programma. Het programma voor Rithmeester Park betreft primair bedrijven, met kantoren en voorzieningen. Om een zo goed mogelijke afstemming te krijgen tussen de markt voor bedrijven en het bestemmingsplan Rithmeester Park, is een doelgroepenanalyse uitgevoerd, tegelijkertijd met en mede als input voor de Structuurvisie Breda 2030. Deze doelgroepenanalyse vormt de basis voor het verdere planproces naar bestemmingsplan en marketingstrategie.
De grootste kwaliteit van het plangebied Rithmeester Park is de hoogwaardige ontsluiting via Princenhagelaan en Graaf Engelbertlaan naar de A16, de internationale transportas van Rotterdam naar Antwerpen, Brussel ev. Tevens vindt de A58 richting Tilburg en Eindhoven op korte afstand van het plangebied zijn aansluiting.
Dit bedrijventerrein is een grote stimulans voor de ontwikkeling van Breda als aantrekkelijke stad voor hoofdkantoorfuncties (Benelux), zakelijke dienstverlening, kennisindustrie, internationale handel en bovenregionale hoogwaardige logistieke bedrijvigheid (met vnl. interne opslag). De ontwikkeling van het bedrijvendeel leidt tot een versterking van de economische structuur van stad en regio en voegt hoogwaardige bedrijven en banen toe.
Samengevat kan de volgende drieledige doelstelling worden geformuleerd:
-
Ontwikkelen voor de actuele vraag naar bedrijventerreinen, naar verwachting deels in het hoogwaardige- en deels in het modern gemengde segment.
-
Ontwikkelen van een flexibel in te vullen bedrijventerrein dat z.s.m. beschikbaar is voor bedrijfsvestiging en binnen nu en 10 jaar gerealiseerd is.
-
Ontwikkelen met sterk oog voor het belang van de grondexploitatie voor dit gebied.
Verdere motivering van de ontwikkeling tot bedrijventerrein wordt gegeven in: de Structuurvisie Bedrijventerreinen, de Regionale Agenda Werklocaties en de Structuurvisie Breda 2030.
Rithmeester Park is het enige nieuwe gemeentelijke bedrijventerrein van enige omvang dat op afzienbare termijn door de gemeente op de markt kan worden gebracht voor bedrijven in het hoge en middelhoge segment. Dit terrein is complementair aan de overige terreinen in de stad. In regionaal verband worden periodiek afspraken gemaakt om onderlinge concurrentie in de regio zoveel mogelijk te voorkomen.
Het is strategisch gunstig gelegen aan de belangrijke economische as A16. Met het ontwikkelen van Rithmeester Park kan de economische positie van Breda en de regio worden versterkt.
Drie deelgebieden Rithmeester Park:
1. de relatief smalle noordpunt
Hier ligt tevens een waardevolle archeologische vindplaats, die wel uitgegeven mag worden (bijvoorbeeld als parkeerterrein), maar waar niet gebouwd mag worden. Hier kunnen meer kleinschalige werklocaties, als kantoren, kleine bedrijven en voorzieningen worden ingepast. Er ontstaat zo een overgang (tevens uitbreidingsmogelijkheid) tussen het kantorenpark Princeville en het verdere bedrijventerrein.
2. middengebied tussen Bijloop en Rithsestraat.
Hier is vestiging van (kleine en grotere) lokale en regionale bedrijven een goede mogelijkheid;
3. zuidelijk gebied aan de Graaf Engelbertlaan.
Hier is de vestiging van internationaal georiënteerde bedrijven een mogelijkheid (toplocatie nabij A16).
HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van Rithmeester Park behandeld. Allereerst wordt de stedenbouwkundige hoofdopzet beschreven waarna een meer gedetailleerde beschrijving volgt zowel algemeen als per thema (o.a. infrastructuur, water en groen). Daarna wordt verder ingegaan op de gewenste bedrijven per zone.
4.2 Stedenbouwkundige opzet
Werklandschap: hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein
Voor het Rithmeester Park is in de Structuurvisie Breda 2030 opgenomen dat dit gebied ontwikkeld kan worden tot een modern gemengd, deels hoogwaardig bedrijventerrein, passend bij de hoogwaardige ligging van het plangebied. Het stedenbouwkundig concept dient integraal, met een goede ruimtelijke uitstraling, flexibel en marktgericht te zijn.
Zo bestaat er een grote diversiteit aan huisvestingswensen in de huidige markt; er zijn bedrijven die grote kavels wensen en er zijn bedrijven die juist kleine kavels wensen, bedrijven die zich op zichtlocaties willen vestigen, maar ook bedrijven die met een locatie op de achtergrond tevreden zijn. Door dit concept ontstaan veel verschillende kavels. Meer kavels vraagt om meer weglengte om een en ander te kunnen ontsluiten.
Stedenbouwkundig concept
Vanwege de langdurige realisatietermijn is het noodzakelijk dat het onderliggende stedenbouwkundig concept in staat is om langdurig richting te geven aan de fasegewijze realisatie. Het moet tegelijkertijd flexibel genoeg zijn om kleine, onverwachte variaties in de ontwikkeling te kunnen accommoderen.
Het stedenbouwkundig concept is daarom gericht op het ontwikkelen van een sterke ruimtelijke hoofdstructuur, waarbij de details later kunnen worden uitgewerkt. Het stedenbouwkundig concept (figuur 4.1) is sterk gericht op een interactie met haar omgeving.
Aan de zuidzijde vormt de Zuidelijke Rondweg en de aansluiting op de A16 een poort naar de stad. De terreinen van gebied 't Hout maken dit tot een parkachtige geheel, met een hoge potentie voor vestiging van bedrijven.
Aan de westzijde van het plangebied ligt de infrastructuurbundel van A16 en HSL. Dit is een lineair ruimtelijk element met een dynamisch karakter vanwege de intensieve mobiliteitsstromen. Tegelijkertijd heeft deze bundel ook iets ongenaakbaars. Vanwege de hoge ligging en de geluidwering is de visuele en functionele interactie beperkt.
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Princenhagelaan. Eveneens een lineair verkeerskundig element, maar hier is wel een functionele relatie te onderkennen. Het is ook de "voordeur" tot het plangebied. Naast de verkeersfunctie is er sprake van een sterke, groene ambiance. Deze groene ervaring wordt versterkt door de groene geluidswal als overgang naar de ten oosten gelegen wijk Princenhage.
De omringende gebieden hebben allen een sterk eigen karakter en een kenmerkende inrichting. Rithmeester Park wordt scherp afgebakend door omringende infrastructuren. Dit betekent dat de invulling van het plangebied Rithmeester Park met bebouwing opgevat kan worden als een ruimtelijk autonoom geheel. Daarmee ontstaat een grote mate van vrijheid voor de aard van de bedrijfsbebouwing op Rithmeester Park.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402022.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402022.png)
Figuur 4.1 Stedenbouwkundige hoofdstructuur
Drie deelgebieden
Door de ligging van de Rithsestraat en de Bijloop kan het plangebied in verschillende delen worden verdeeld. Aan ieder van die delen kan, gelet op de karakteristiek van de omgeving en van het planologisch doel, een eigen thema worden gegeven wat betreft de bedrijfstypologie. De hoofdstructuur en de drie deelgebieden vormen de hoofdindeling voor het bedrijventerrein, die als uitgangspunt voor verdere planvorming en invulling dient. In deze hoofdindeling zijn de grootste belangen op het gebied van economie, archeologie, water, flora en fauna en verkeer geïntegreerd.
Zuidelijk deel
In het deel zuidelijk van de Rithsestraat ligt, gezien de strategische ligging aan de Graaf Engelbertlaan en de aansluiting op de A16, de nadruk op de vestiging van hoogwaardige bedrijven. Hier is de vestiging van grotere, internationaal georiënteerde bedrijven met een hoger volume een mogelijkheid (toplocatie nabij A16). De gebouwen presenteren zich naar de Graaf Engelbertlaan (zuidelijke rondweg) en de Princenhagelaan. Deze presentatiefunctie wordt versterkt door de aanleg van een brede waterpartij. Op de hoek van de zuidelijke rondweg en de Princenhagelaan is het mogelijk om een stedenbouwkundige landmark te plaatsen. Dit kan een hoger gebouw zijn of een gebouw dat opvalt door zijn bijzondere en mooie architectuur.
Middendeel
Het centrale deel ligt tussen de Rithsestraat en de Bijloop en wordt aan de zijde van de Princenhagelaan eveneens begeleid door een brede waterpartij. Deze ligt in het verlengde van de waterpartij in het zuidelijk deelgebied en versterkt daarmee de ruimtelijke samenhang van het gehele bedrijventerrein. In dit deel is ook een historisch bomenlaantje te vinden. Dit groene waardevolle element is geïntegreerd in het plan.
In dit deel is de vestiging van lokale en regionale bedrijven een gewenste invulling. Net als in het zuidelijke deel dienen de bedrijven langs de Princenhagelaan zich ruimtelijk te presenteren naar deze openbare weg toe.
Noordelijk deel
Het noordelijk deel is een spievormig gebied met parallel aan de Princenhagelaan een smallere waterpartij. Hier kunnen meer kleinschalige werklocaties, als kantoren, kleine bedrijven en voorzieningen worden ingepast. Er ontstaat zo een overgang (tevens eventuele uitbreidingsmogelijkheid) tussen het bestaande kantorenpark Princeville en het nieuwe bedrijventerrein. In de noordpunt is waterretentie gepland, tevens een mogelijk presentatiemiddel voor het meest noordelijk gelegen gebouw. Stedenbouwkundig is dit een markante, opvallende plek waar een in het oogspringend gebouw gepast zou zijn. De gebouwen in het noordelijk deel dienen zich wederom te presenteren naar de Princenhagelaan.
Aan de zuidzijde ligt het archeologisch waardevol terrein. Hier kan niet worden gebouwd of worden gegraven. Een gemeenschappelijk parkeerplaats of tuin is wel mogelijk, zolang de archeologische relicten niet worden aangetast.
Bijloop
De Bijloop is onderdeel van een ecologische verbindingszone. Er is een zone gereserveerd van gemiddeld 60 meter breed waarin deze ecologische betekenis verder wordt uitgebouwd. Een tweetal poelen en een mogelijke meandering van de Bijloop zorgen voor een waardevolle habitat voor flora en fauna.
Rithsestraat
De Rithsestraat is de ontsluitingsroute en geledende groene zone tussen het zuidelijk deel en middendeel. Het is tevens de route vanuit Princenhage naar het buitengebied. Er wordt gestreefd naar een duurzame groenstructuur met nieuwe en waar mogelijk behoud van bestaande bomen.
Ontsluiting
De ontsluiting van het zuidelijke deel en middendeel gebeurt via een tweetal (nieuwe) wegen die op de Rithsestraat uit komen. De exacte ontsluiting van de bedrijfskavels in deze beide plandelen is nog flexibel en kan later in de planontwikkeling nader worden bepaald. De ontsluiting van het noordelijk deel gebeurt via de reeds bestaande inrit op de Princenhagelaan. Het is wenselijk om de verbinding tussen het noordelijk en het middendeel zo strak mogelijk tegen de sloot van de HSL met begeleidende groenzone te leggen.
Hoogteopbouw
In de zichtzone gelegen aan de Graaf Engelbertlaan met grotere (internationale) bedrijven mogen hogere bouwvolumes worden gerealiseerd tot 40 meter. Deze gebouwen zijn dan zelfs zichtbaar vanaf de A16. In de gehele zone tegen de HSL\A16 tot en met de noordpunt mag tot maximaal 30 meter hoog worden gebouwd. In het overige plangebied geldt een bouwhoogte van maximaal 16 meter. Ten behoeve van de gewenste wandvorming langs de Princenhagelaan geldt daar ook een minimum bouwhoogte van 7 meter.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402023.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402023.png)
Figuur 4.2 Hoogteopbouw plangebied
Verkaveling
Ten behoeve van de gewenste ruimtelijke flexibiliteit van het plan wordt de verkaveling nog niet vast gelegd. Twee voorbeelden van verkaveling zijn uitgetekend en hieronder afgebeeld.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402024.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402024.png)
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402025.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402025.png)
Figuur 4.3 Voorbeelden van een stedenbouwkundige verkaveling
Aanvullende kwalitatieve wensen
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat het plangebied flexibel kan worden ingevuld. Dit biedt een grote mate van ontwikkelvrijheid aan toekomstige bedrijven. Aanvullende kwalitatieve wensen en voorwaarden kunnen worden meegenomen in het verkooptraject van het bedrijventerrein (in bijvoorbeeld uit te werken kavelpaspoorten of een kwaliteitsplan). Deze voorwaarden worden dus niet vertaald in de regels van het bestemmingsplan.
Deze wensen en voorwaarden dragen bij aan de duurzame kwaliteit van het bedrijventerrein en betreffen beeldkwaliteit van gebouwen en beeldkwaliteit of het gebruik van de openbare ruimte.
Het plangebied is ingedeeld in een tweetal zones waarvoor verschillende additionele voorwaarden gelden.
De zogenaamde "exposure zone" is de zone gelegen aan de randen van het plangebied, gericht op de openbare wegen Princenhagelaan, Rithsestraat en Graaf Engelbertlaan. Hier zijn meer aanvullende voorwaarden gewenst dan in het middengebied, waarin een grote mate van ontwikkelvrijheid voor toekomstige bedrijven geldt.
Figuur 4.4 Indeling plangebied: exposure zone, middengebied en zone A16-HSL
Additionele wensen voor de "exposure zone".
-
parkeren en opslag liggen zoveel mogelijk uit het zicht en kunnen worden opgelost in, op of achter de bebouwing.
-
hekken zijn er bij voorkeur niet: aan de voorzijde is immers een brede waterpartij gesitueerd. Mogelijke collectieve afsluiting moet nader worden onderzocht. Mocht een hek wel noodzakelijk zijn dan bij voorkeur gesitueerd 5 meter achter de voorgevelrooilijn.
-
bouwhoogte: gebouwen gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone zijn minimaal 7 meter hoog.
-
breedte van gebouw: een gebouw gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone is minimaal 60% van de kavelbreedte om wandvorming te kunnen maken.
-
groene uitstraling en geleding: deze wordt versterkt als alle bedrijven minimaal 1 boom op eigen terrein aanplanten (zichtbaar vanaf Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan of ecologische zone).
-
zichtbaarheid en logo: gebouwen presenteren hun naam of logo in de gevel van de bebouwing gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone.
-
uitstraling gevel: gebouwen gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone hebben een nette uitstraling.( Materialen bijvoorbeeld: steen, beton, hout, staal en glas.).
-
opvang van water: bedrijven leveren een bijdrage aan de benodigde waterretentie op het gebouw of in de buitenruimte.
Additionele wensen middengebied
4.3 Beschrijving op onderdelen
4.3.1 Bedrijven
Het plangebied kan, voor wat betreft de bedrijfstypologie, in drie delen worden ingedeeld. Ze worden van zuid naar noord beschreven.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402027.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402027.png)
Figuur 4.5Verdeling in zones
Het zuidelijk deel
Vanwege de directe ligging aan de aansluiting op de A16 is deze locatie bij uitstek geschikt voor de vestiging van bedrijven die op Europees of mondiaal niveau opereren. Ook hoofdkantoren van zogenoemde Beneluxeerders kunnen hier uitstekend gesitueerd worden.
Het terrein kent een grote omvang. De gewenste bedrijven kennen veelal een grote maat en schaal. Juist omdat deze bedrijven een groot kantooraandeel in het bedrijfsvolume hebben, kan hier een stedenbouwkundig accent worden ontwikkeld. Het is daarom logisch en passend om het terrein in grote kavels te verdelen.
Het midden deel
Dit deel van het plangebied is uitstekend geschikt voor de vestiging van bedrijvigheid die op regionale schaal opereert. Dit type bedrijvigheid heeft veelal een wat kleinere omvang (in maat en schaal) dan internationaal opererende bedrijven. Bij een 'gemiddeld' bedrijf uit deze categorie ligt de nadruk meer op de bedrijfsruimte dan op het kantoorvolume. Hierdoor ontstaat meer uniformiteit in de bouwvolumes dan op het zuidelijk deel; er is voor dit terreindeel geen aanleiding tot het vormen van een stedenbouwkundig accent. Aan de zijde van de Princenhagelaan is de vorming van een 'wand' gewenst.
Het noordelijk deel
Dit deel van het plangebied kenmerkt zich door een veelheid aan zaken en een complexiteit van aandachtspunten voor een rationele verkaveling. Het terrein is zeer smal en langerekt. De aanwezige archeologische vindplaats, in combinatie met de aansluiting op de Princenhagelaan, leidt tot een verkaveling die minder geschikt is voor de vestiging van reguliere bedrijven. Toch is het terrein door haar ligging uitstekend geschikt voor de vestiging van andere, meer specifieke vormen van werkgelegenheid. Het terrein is ook geschikt voor werkgelegenheid die niet direct als bedrijvigheid kan worden aangemerkt. Hierdoor heeft dit deel van het plangebied een sterke diversiteit aan bouwvormen.
In het kader van de waterhuishouding heeft de noordelijke punt van dit plandeel een functie als retentievoorziening voor hevige buien. Omdat dit slechts in uitzonderlijke situaties plaatsvindt, zijn zowel terreinen als bebouwing ingericht op het accomoderen van deze tijdelijke "overstromingsituatie".
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402028.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402028.png)
figuur 4.6 Uitgeefbaarheid plangebied
4.3.2 Infrastructuur
Ieder deel van het plangebied heeft een aansluiting op de omliggende wegen. Het zuidelijk deel ontsluit op de Rithsestraat en ook het middendeel heeft hier een aansluiting. Het noordelijk deel heeft een aansluiting op de Princenhagelaan. Het noordelijke deel en het middendeel zijn met een weg met elkaar verbonden, zodat beide plandelen vanuit twee zijden bereikbaar zijn. Het zuidelijk deel kent geen tweede toegang.
De aansluitingen op de Rithsestraat en Princenhagelaan liggen vast. De loop van de weg over het bedrijventerrein zelf wordt niet vastgelegd in het bestemmingsplan. Hierdoor ontstaat flexibiliteit in de verkaveling. Een streven is om een groot deel van de interne ontsluiting langs de waterloop aan de Princenhagelaan te situeren, zodat voorkanten van bedrijven en dus een hogere beeldkwaliteit, meer gegarandeerd zijn.
Langs de Princenhagelaan en de Rithsestraat ligt een fietspad. In het plangebied zijn verder geen specifieke fietsvoorzieningen opgenomen.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402029.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402029.png)
Figuur 4.7 Globale opzet infrastructuur
4.3.3 Groen en water
Langs de Bijloop wordt een ecologische zone van ongeveer 60 meter breed aangelegd. Deze lager gelegen zone bestaat uit meerdere poelen en kan overstromen als er veel neerslag valt. De beplanting zal in hoeveelheid beperkt zijn en zal watergebonden van karakter zijn. Vooral aan de hogere zijden van de ecologische zone zal meer beplanting worden aangebracht. Door in het profiel van de Princenhagelaan ook bomen te planten, wordt een groene verbinding tussen de twee zijden van de weg gelegd.
Doordat de ecologische zone langs de Bijloop onder water kan lopen, wordt voldaan aan het beleid van het waterschap en de provincie om watersystemen te herstellen, ruimte te maken voor regionale waterberging en een bijdrage te leveren aan een ecologische verbindingszone. De uitwerking en berekening van het nieuwe watersysteem is opgenomen in paragraaf 5.4.
Langs de Rithsestraat wordt gestreefd naar een duurzame groenstructuur met nieuwe bomen en waar mogelijk behoud van bestaande bomen (behoud van de bomen langs het historisch laantje is van groot belang). Ook hier wordt met de aanplant van bomen het beeld nagestreefd van een groene verbinding tussen de twee zijden van de Princenhagelaan (zo goed als mogelijk met de aanwezigheid van een kruispunt).
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402030.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402030.png)
figuur 4.8 Groen- en waterstructuur plangebied
HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap
5.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
5.2 Milieueffectrapportage
Algemeen
De bedoeling van de mer-regelgeving is om milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen te geven van een groot aantal wetten, waaronder de Wro. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging tussen vele, soms tegenstrijdige belangen. Maar een zorgvuldige afweging tussen al of niet tegenstrijdige belangen is vaak niet voldoende. Juist het zoeken naar oplossingen, waarbij de verschillende belangen naast elkaar in plaats van ten koste van elkaar tot hun recht komen, is de uitdaging. In deze benadering, met aandacht voor het proces, kan de mer-regelgeving, natuurlijk vanuit het milieuperspectief, een positieve rol spelen.
Regelgeving
In 2010 en 2011 is de mer-regelgeving gewijzigd. Zowel de procedurele kant (vastgelegd in de Wet milieubeheer) als de inhoudelijke kant (vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage) zijn gewijzigd. De ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de beoordelingscriteria uit bijlage III van de Europese mer-richtlijn, aangezien sprake is van een verplichting tot het voeren van een informele m.e.r.-beoordeling. Zie in de volgende paragraaf de nadere toelichting hierover.
Plangebied
De voorgenomen ontwikkeling tot bedrijventerrein is vergeleken met de (indicatieve) plandrempels uit het Besluit MER. Hieruit blijkt dat de stedelijke ontwikkeling enkel betrekking kan hebben op artikel 11.2 uit bijlage D: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."
Als minimale eis wordt hier een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of 2000 woningen of 100 ha aangegeven als drempelwaarden. Met inachtneming van de overige potentiële ontwikkelingen in de directe omgeving van het plangebied worden die drempelwaarden ruimschoots niet behaald.
De mer-beoordeling vraagt verder onderzoek naar cumulatie-effecten en effecten op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden (of andere gevoelige gebieden). Deze invloeden zijn onderzocht in het kader van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse bos” (zie bijlage 2 ‘Effectenbeoordeling plannen Rithmeester Park en Het Hout in de gemeente Breda, juni 2013, NWC). Hieruit blijkt dat de ontwikkeling een gunstig effect heeft op depositie. De bestaande agrarische bestemming maakt immers het uitrijden van meststoffen mogelijk, terwijl dat in de toekomstige situatie (bedrijfsbestemming) niet meer aan de orde is. Enkel de verkeersaantrekkende werking van het gebied genereert stikstof. In de nieuwe situatie (bedrijventerrein) blijft de hoeveelheid echter ten allen tijde lager dan de bestaande functie (berekend met het 'worst-case-scenario'). In paragraaf 5.5 is dit verder uitgewerkt, evenals in bijlage 2.
Naast bovenstaand onderzoek, geeft onderstaande scoretabel de effecten voor de afzonderlijke milieuaspecten weer. De bestaande situatie wordt hierbij vergeleken met de situatie na realisatie van het bestemmingsplan Rithmeester Park. Hieronder de resultaten van deze kwalitatieve beoordeling.
Milieucomponent
Scores (-- tot ++) Argumenten
Geluid 0/- De ontwikkeling genereert extra verkeer, maar altijd wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder.
Luchtkwaliteit 0/+ De ontwikkeling genereert extra verkeer, maar voorkomt vrijkomen van stikstof doordat het uitrijden van mest niet langer mogelijk is.
Water 0 De ontwikkeling houdt rekening met de waterretentie en de –bergingsopgave.
Ecologie/flora en fauna 0/+ De bijloop, een ecologische waterloop, is momenteel niet ingericht om de kwaliteit optimaal te kunnen benutten. De ontwikkeling maakt realisatie ervan mogelijk. De aanwezige vleermuizen in het plangebied worden daarnaast zo min mogelijk verstoord. Maatregelen hiervoor worden uitgewerkt in de planfase.
Duurzaamheid 0 Niet als ambitie uitgesproken
Bodem 0 De bodem in het plangebied kent geen urgente saneringsverplichtingen. Het plangebied is wel laaggelegen. Wellicht zijn er mogelijkheden tot het ophogen van de bodem met grond uit andere plangebieden. Dat wordt uitgewerkt in de planfase.
Externe veiligheid 0 Het plangebied kent geen invloedszones van externe veiligheidsbronnen. Netto effect is dan ook nul.
De toets aan de beoordelingscriteria uit bijlage III van de mer-richtlijn leidt tot de conclusie dat deze criteria geen aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.
Conclusie
Op basis van bovenstaande informele m.e.r.-beoordeling en bijbehorend onderzoek is gebleken dat er geen noodzaak is tot het doorlopen van een verdere m.e.r.-procedure.
5.3 Bodem
Algemeen
Door het industriële verleden van Breda, kan er plaatselijk bodemverontreiniging aanwezig zijn. De gemeente Breda inventariseert zelf (mogelijk) verontreinigde locaties en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die worden uitgevoerd bij bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze informatie is beschikbaar in bodeminformatiesystemen en wordt gebruikt bij beoordeling en advisering. Op de site van Breda is deze informatie op te vragen.
Regelgeving
De tijd dat bodemverontreiniging geheel moet worden weggenomen, is voorbij. Begin 2009 heeft de gemeente Breda haar eigen bodembeleid vastgesteld met de nota ‘De Bredase grondslag’. Hierin wordt de landelijke beleidslijn van functioneel saneren verder ingevuld. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van saneringsmaatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
Vroeg in het traject
Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. Ten tijde van het bestemmingsplan kan het aan te bevelen zijn bodemonderzoek uit te voeren, zodat in het inrichtingsplan al rekening gehouden wordt met de bodemkwaliteit en er eventueel grond herschikt kan worden op locatie. Eventuele bodemverontreinigingen die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling zijn zo tijdig bekend zodat er rekening mee gehouden kan worden.
Een bodemonderzoek wordt uitgevoerd conform de NEN5740 en dient gebaseerd te zijn op een historisch onderzoek conform de NEN5725. De gemeente Breda toetst de uitkomsten van een bodemonderzoek aan de Wet bodembescherming, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid. Zo wordt bepaald of de kwaliteit van de bodem voldoet en of er maatregelen als beheer of sanering nodig zijn. De uiteindelijke bodemkwaliteit moet steeds voldoen aan de functie.
Toepassing van grond
De natuurlijke kwaliteit van de bodem kan per gebied variëren. De gemeente Breda heeft een bodemkwaliteits- en functiekaart vastgesteld, die bepaalt welke kwaliteit grond in welk gebied mag worden toegepast. De kaarten en regels zijn te vinden op de site van gemeente Breda. Bij de uitvoering van werkzaamheden dient een gesloten grondbalans nagestreefd te worden. De inzet van hergebruiksgrond wordt zoveel mogelijk bevorderd. Ook hierbij is kennis van de lokale bodemkwaliteit in een vroegtijdige fase essentieel.
Plangebied
Binnen het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het bestemmingsplangebied in het algemeen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.
Bij de diverse onderzoeken zijn verhoogde waarden gemeten van de navolgende stoffen: de bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, lood, nikkel, zink, olie, EOX en PAK. Een aangetroffen halfverharding is sterk verontreinigd met arseen. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met naftaleen en chloroform en sterk verontreinigd met nikkel. Vermoedelijk betreft het gehalte nikkel een verhoogd natuurlijk achtergrondgehalte, er is geen saneringsnoodzaak.
In het gebied is de bodem op diverse plaatsen licht tot sterk verontreinigd. Er zijn echter geen directe onderzoeks- of saneringsopgaven. In het plangebied is het beheren van de verontreiniging de aangewezen methodiek vanwege de gemeten concentraties.
Conclusie
Voor het plangebied zijn bestaande onderzoeken geïnventariseerd, waaruit blijkt dat geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Op grond van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Voorafgaand aan bouwwerkzaamheden moet wel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden, conform de (eerder genoemde) NEN5740. De grond kan niet zonder meer worden ontgraven en elders worden toegepast. Afhankelijk van de bestemming en toepassing van de grond dient onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit uit te worden gevoerd.
5.4 Water
Algemeen
Het overheidsbeleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Provincies en gemeenten dragen zorg voor een integrale afweging van de ruimtebehoefte en leggen deze vast in beleidsplannen, structuur- en/of bestemmingsplannen.
Regelgeving
De Europese en nationale richtlijnen op het gebied van water zijn door de provincie Noord-Brabant doorvertaald in een regionaal waterplan “Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2010-2015”. Hierin staan op hoofdlijnen de doelen die de provincie wil bereiken op het gebied van water en op welke wijze zij deze wil realiseren. Op punten waar de provincie meer in detail wil regelen hoe met water om te gaan, is dit vastgelegd in de provinciale verordeningen: de Verordening water, Verordening ruimte en de Provinciale Milieuverordening.
Het Provinciaal Waterhuishoudingsplan is door het Waterschap Brabantse Delta geconcretiseerd in een Waterbeheerplan, de Beleidsregel toepassing Waterwet en de waterschapsverordening (Keur en de legger). Binnen het Waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voor de reductie van wateroverlast in de stad.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009’.
Het Waterschap stelt op basis van de Beleidsregel toepassing Waterwet en de Keur onder andere hydraulische randvoorwaarden aan het lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water van en naar het oppervlaktewater.
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
De Structuurvisie Breda 2030, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda in een notendop:
-
Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én op oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing.
-
Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe.
-
Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe.
-
Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik.
-
(Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in mogelijkheden en beperkingen.
-
De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.
Plangebied
Het plangebied wordt aan de westzijde ingeklemd door de A16/HSL en de Princenhagelaan aan de oostzijde. Beide infrastructurele voorzieningen zijn hoger gelegen dan Rithmeester Park Noord. Daarnaast ligt Rithmeester Park Noord laag ten opzichte van zijn omgeving. Tengevolge hiervan is Rithmeester Park Noord een relatief nat gebied. Om het gebied droog te houden liggen aan de oostzijde van het gebied sloten die overtollig water afvoeren.
Dwars door het gebied loopt van west naar oost de Bijloop. De Bijloop maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast ligt rondom de Bijloop een inundatiegebied. De Bijloop moet dus bij hoge afvoeren uit zijn oevers kunnen treden. Hier moet bij de planvorming rekening mee gehouden worden. In overleg met het waterschap is besloten welke delen van het bovenstaand kaartje met inundatiegebieden (gearceerd) gecompenseerd dienen te worden.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een beschermd gebied waterhuishouding.
De waterloop langs de Princenhagelaan is vooral bedoeld om hemelwater van de wegen op te vangen. Het is een strakke, continue waterloop die tevens van belang is voor de veiligheid en de ruimtelijke uitstraling van het terrein.
Om voldoende drooglegging te verkrijgen, is het nodig het plangebied op te hogen. Deze drooglegging bepaalt ook de maximaal toegestane peilstijging bij de retentieberekening. Om de kans op wateroverlast te beperken wordt retentieruimte voor het regenwater gecreëerd door nieuw open water aan te leggen.
In het zuidelijk deel wordt nieuw oppervlaktewater aangelegd om de bergingopgave in te vullen. De bestaande watergang parallel aan de Princenhagelaan wordt hiervoor verlengd en verbreed, bij voorkeur tot maximaal 14 meter van insteek tot insteek. Bij een breedte van 14 meter is tweezijdig onderhoud vanaf de kant mogelijk. Indien 14 meter niet voldoende is om te voldoen aan de wateropgave, zal de watergang verder verbreed worden en zal in overleg met het waterschap het onderhoud in beeld gebracht worden.
In totaal vindt in het noordelijke deel verbreding plaats over ongeveer 500 meter van de waterloop langs de Princenhagelaan. Op dit deel kan de watergang maximaal 2 meter worden verbreed (om tot een profiel te komen van 7 meter op insteek die eenzijdig onderhouden kan worden). Om te voldoen aan de bergingsopgave zal naast de watergang een vijver in de meest noordelijke punt gerealiseerd worden. Deze vijver staat in directe verbinding met de watergang. De exacte vormgeving van de vijver wordt nog nader bepaald.
In het plan is rekening gehouden met het toekomstige beheer en onderhoud van het water.
De waterloop langs de HSL mag niet gebruikt voor de wateropgave voor het plan Rithmeester Park. Deze sloten hebben een retentiefunctie en zijn nauw gedimensioneerd. Daarnaast hebben ze ook een specifieke functie in verband met de waterkwaliteit, het afstromend hemelwater wat in deze sloten komt, kan allerlei verontreinigingen bevatten (bijv. ivm strooien e.d.) en daarvoor is ook dit hele slotensysteem aangelegd.
De exacte maatvoering en vormgeving van de sloten en vijver wordt nog nader bepaald. In een waterhuishoudingsplan (bijlage 3) is het watersysteem verder uitgewerkt.
Conclusie
Door de aanleg van nieuw water vindt de aanleg van het bedrijventerrein waterneutraal plaats.
5.5 Ecologie
Algemeen
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Veel mensen vertoeven in hun vrije tijd graag in de bossen en parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Natuur is een vast onderdeel van de kwaliteit van de stad. Natuur heeft verschillende functies: van voetbalveldje in de straat tot leefgebied van de das. Ook in de woonwijken is natuur dichtbij huis te vinden. Op loopafstand (zo’n 200 meter) zijn er groen-rustplaatsen.
Huidige ecologische kwaliteit
De ecologische waarden zijn het grootst langs de huidige beek de Bijloop, de houtwal tussen de Rithsestraat en de zuidelijke rondweg, het restant van de laan langs de Rithsestraat en het opgaande struweel ten noorden van de Rithsestraat. Het overgrote deel van het gebied betreft echter agrarische percelen waar vooral mais op wordt geteeld.
Ruimtelijke beleid
De Brabantse natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de natuur sterk afnam en werd versnipperd.
Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is in 1990 de ecologische hoofdstructuur (EHS) door het rijk vastgesteld in het “Natuurbeleidsplan”. Aansluitend heeft de provincie de EHS vastgelegd in de Verordening Ruimte (2014). De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. Dit dient onder andere te worden gewaarborgd door middel van de ruimtelijke veiligstelling in bestemmingsplannen.
Een onderdeel van de EHS is de ecologische verbindingszones (EVZ’s). Dit zijn stroken natuur die natuurgebieden met elkaar moeten gaan verbinden om zo de versnippering tegen te gaan. Dit hoeven geen aaneengesloten natuurstroken te zijn, het mogen ook kleine vlakvormige landschapselementen. De afstand tussen de stapstenen is afhankelijk van de soort(en) waarvoor de ecologische verbindingszone is bedoeld. De Provincie hanteert als uitgangspunt dat een ecologische verbindingszone een gemiddelde breedte heeft van circa 25 meter. Voor verbindingszones in de stad wordt een breedte van 50 meter aangehouden. In de praktijk moet worden gestreefd naar een flexibele invulling van 2 à 2½ hectare per strekkende kilometer.![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402031.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402031.png)
Figuur: 5.1 Zoekgebied voor Ecologische Verbindingszones uit de Verordening Ruimte 2014
Op de bovenstaande kaart is te zien dat de beek de Bijloop is aangewezen als ecologische verbindingszone (EVZ). De provincie Noord-Brabant heeft voor de ecologische verbindingszones enkele inrichtingsprincipes beschreven (‘Groene Schakels’). Voor de Bijloop is daarbij gekozen voor het model ‘Nat kralensnoer’ wat inhoudt dat gebieden die een leefgebied vormen voor soorten die gebonden zijn aan natte en vochtige omstandigheden met elkaar verbonden worden.
Per ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de mogelijke effecten op EHS en EVZ’s. Hiervoor dient per ontwikkeling een natuurwaardenonderzoek te worden uitgevoerd.
Aansluitend op de EHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur opgesteld. Het beleid is er op gericht om de bestaande ecologische groenstructuur te handhaven en waar mogelijk te versterken. Waar handhaving van de bestaande structuur niet mogelijk is, dient dit gecompenseerd te worden. Hierbij is het van vitaal belang voor het systeem dat de ecologische verbindingen in stand blijven.
Ook voor de GEHS geldt dat er per ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de mogelijke effecten op gemeentelijke groenstructuur. Deze groenstructuren worden door de ontwikkeling niet aangetast en door het plan zelfs versterkt.
Natura 2000
Het plangebied ligt tevens binnen de invloedssfeer van het Natura 2000 gebied ‘Ulvenhoutse bos’. Dat houdt in dat, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, een beoordeling plaats moet vinden van de mogelijke nadelige effecten op aangewezen habitats en/of soorten. Dit geldt in dit geval in het bijzonder voor stikstof en de stikstofdepositie.
In het kader van het bestemmingsplan heeft er in 2013 door het Natuur- Wetenschappelijk Centrum een beoordeling plaatsgevonden of er door het plan mogelijke effecten optreden op beschermde gebieden en soorten (Effectenbeoordeling plannen Rithmeesterpark en Het Hout in de gemeente Breda, zie bijlage 2).
Uit deze beoordeling blijkt dat er geen nadelige effecten zijn op het Natura-2000 gebied Ulvenhoutsebos. Als gevolg van het verdwijnen van de landbouw uit het gebied (9,54 ha), zal de stikstofdepositie in het Ulvenhoutse bos met 0,4 mol N/jaar afnemen (zie ook bijlage 2, figuur 2). Door de planontwikkeling zal de stikstofdepositie in het Ulvenhoutse bos met 0,04 mol/ha/jaar toenemen (zie ook bijlage 2, figuur 3 en 4). Dat betekent dat de planontwikkeling, na het planinclusieve stoppen van de bemesting in het Rithmeester Park, tot gevolg zal hebben dat er minder stikstofdepositie op zal treden dan in de huidige situatie het geval is.
Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet 1998
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Een van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe plannen een negatieve invloed hebben op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt, is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.
In het kader van het bestemmingsplan heeft er in 2013 door het Natuur- Wetenschappelijk Centrum een beoordeling plaatsgevonden of er door het plan mogelijke effecten optreden op beschermde soorten (Effectenbeoordeling plannen Rithmeesterpark en Het Hout in de gemeente Breda, zie bijlage 2). Voor deze beoordeling is een quickscan uitgevoerd en daaruit bleek dat er nader onderzoek moest plaatsvinden naar vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen om in te kunnen schatten of deze streng beschermde soorten ook daadwerkelijk voorkomen binnen het plangebied en of er dan ook negatieve effecten te verwachten zijn. Het nader onderzoek is vervolgens uitgevoerd door het Natuur- Wetenschappelijk Centrum in 2013. Uit dit onderzoek blijkt:
-
dat een groot deel van het plangebied belangrijk foerageergebied is voor een groep gewone dwergvleermuizen, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis;
-
dat de Rithsestraat, het restant van de oude laan, en de noord-zuid oriënterende houtwal tussen de Rithsestraat en de zuidelijke rondweg belangrijk zijn als vliegroute;
-
dat het plangebied geen wezenlijk onderdeel uit maakt van het leefgebied van de bosuil
-
dat er een mitigatieplan moet worden opgesteld met betrekking tot de hierboven genoemde vleermuizen.
Er is vervolgens een mitigatiplan opgesteld door Ecoresult in 2014 (zie bijlage 4). Hierin staan de maatregelen die schadelijke effecten voorkomen of tot het minimum beperken. De maatregelen zijn benoemd voor:
-
Het waarborgen van de functionaliteit en/of,
-
Het waarborgen van de gunstige staat van instandhouding en/of,
-
Invulling te geven aan de zorgplicht.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt invulling gegeven aan de realisatie van de EVZ langs de Bijloop; dit is conform de Verordening Ruimte. Er zijn geen nadelige effecten van het Natura-2000 gebied Ulvenhoutsebos. De planontwikkeling heeft tot gevolg dat er minder stikstofdepositie op zal treden dan in de huidige situatie het geval is.
Voor de aanwezige vleermuizen is een mitigatieplan opgesteld om te voorkomen dat de vleermuizen significante effecten ondervinden. Uitvoering overeenkomstig het mitigatieplan betekent dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
5.6 Bedrijven
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Onderzoek
Het plangebied voorziet zeer beperkt in het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen. Enkel een onderwijsfunctie is geluidgevoelig in het kader van de Wet milieubeheer. In de omgeving is geen enkele inrichting aanwezig die een invloedsgebied heeft die reikt tot in het plangebied. Op basis hiervan zijn geen belemmeringen aanwezig. De intern te faciliteren bedrijvigheid wordt zodanig afgestemd dat de functies elkaar niet zullen belemmeren.
In het plangebied zelf wordt voorzien in het realiseren van bedrijven die geënt zijn op bedrijfsmatige functie, met een maximale categorie 3.2. Het invloedsgebied van de inrichtingen zal op basis hiervan ten hoogste 100 meter bedragen. De afstand tot woningen van ieder willekeurig punt in het plangebied is groter dan deze afstand. Op basis hiervan wordt de aanwezigheid van bedrijven in relatie tot bestaande woningen als geen belemmering gezien. Nader onderzoek hiervoor is niet noodzakelijk. In de bedrijvenlijst, die als bijlage bij de planregels is opgenomen, zijn de bedrijfstypen opgenomen die niet worden toegelaten op Rithmeester Park.
Eventuele onderwijsfuncties die worden gerealiseerd in het plangebied zullen met inachtneming van de aanwezige invloedszones worden gevestigd.
Conclusie
Door de (algemene) wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige bedrijven, zoals hierboven uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de woonomgeving. De maximaal toegestane milieucategorie is 3.2; in de bijlage bij de regels is bovendien opgesomd welke bedrijfstypen verder niet zijn toegstaan.
5.7 Geluid
Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten, In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
Regelgeving
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Deze normen ondervangen slechts echter voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidsituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden getoetst aan de geluidnormen. Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Het plangebied ligt niet binnen de zone voor vliegtuiglawaai en industrielawaai waardoor dit aspect niet nader wordt beschouwd.
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich binnen de zone van zowel wegverkeerslawaai (Rijksweg A16, Princenhagelaan, Rithsestraat, Graaf Engelbertlaan) alsmede railverkeerlawaai (HSL). De Rijksweg A16 en de HSL zijn zo goed afgeschermd, dat hiervan geen relevante geluidbelastingen te verwachten zijn. Daarnaast zal de ontwikkeling geen effect hebben op de bestaande omgeving vanwege deze rijksinfrabundel. De gehele rijksinfrabundel wordt op basis hiervan niet nader beschouwd.
Binnen het plangebied wordt mogelijk een onderwijsfunctie gerealiseerd die geluidgevoelig is. De overige functies zijn geen geluidgevoelige functies en kennen dus geen toetsingsplicht in het kader van de Wet geluidhinder. In een deel van het plangebied worden maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt, waaronder ook medische voorzieningen en kinderdagverblijven. Dit zijn gevoelige bestemmingen.
Er wordt vanuit gegaan dat een onderwijsgebouw zodanig is te realiseren, dat altijd wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zolang de bebouwing zich beperkt tot een hoogte van 15 meter (invloedszone van rijksinfrabundel). Voorwaarden voor realisatie is de afstand tot de doorgaande wegen, eventueel in combinatie met de op dat moment aanwezige gebouwen die zorgen voor afscherming.
Naast de geluidkwaliteit in het plangebied is onderzoek verricht naar het effect van de ontwikkeling op de omgeving. Deze ‘externe werking’ mag niet leiden tot onacceptabele toename van geluid op de omliggende geluidgevoelige objecten (veelal woningen). Als maximale grens voor acceptabele toename wordt de reconstructie-eis uit de Wet geluidhinder als referentie gebruikt. Deze vermeldt dat het geluidniveau van een nieuwe weg met niet meer dan 1,4 dB mag toenemen. De externe werking van het plan is bepaald op basis van de te verwachte groei. Hiervoor zijn verkeersprognoses bepaald (zie bijlage 5), die uitgaan van de nulsituatie en de eindsituatie. De nulsituatie is het moment precies voor er een fysieke wijziging aan de weg is, de eindsituatie is de situatie na volledige ontwikkeling van het plangebied. Autonome groei is hierin ook verdisconteerd. Op dit moment is onduidelijk in welk jaartal het plangebied de eindsituatie benadert, voor de reconstructie-eis geldt hetzelfde. De uitgangspunten zijn enkel kritisch voor de Princenhagelaan, enkel deze weg is beoordeeld op effect. In de tabel hieronder staan de gegevens opgenomen voor de vergelijking.
Situatie
|
Weekdaggemiddelde
|
Toename in %
|
Intensiteit 2013
|
12.473
|
0
|
Moment juist voor reconstructie
|
12.893
|
10
|
Eindsituatie
|
19.112
|
65
|
tabel ontwikkeling verkeer op Princenhagelaan als gevolg van plan
De eindsituatie zal leiden tot een toename in verkeer van 55% (moment juist voor reconstructie, vergeleken met de eindsituatie). Deze toename leidt in de praktijk tot een evenredige toename in geluid, wat overeenkomt met ongeveer 1,8 dB. Deze toename voldoet niet aan de eisen die zouden gelden bij een reconstructie-eis uit de Wet geluidhinder.
Om deze reconstructie Wet geluidhinder te voorkomen, worden bij voorkeur bronmaatregelen genomen. Omdat de kruispunten de afwikkeling van het verkeer niet aankunnen in de eindsituatie, zal er een fysieke aanpassing moeten worden genomen. Deze fysieke aanpassing betreft het toevoegen van opstelvakken, afslagen en VRI’s. Tegelijkertijd zal het asfalt worden vervangen. Het huidige asfalt is een dicht asfalt beton, oftewel het referentiewegdek. Indien dit vervangen wordt door SMA 0/6 (kostprijs identiek aan dicht asfalt beton), zal de geluidbelasting met 1,5 dB afnemen. Hiermee blijft de netto-toename beperkt tot minder dan een halve dB. Dit effect naar de omliggende woningen is acceptabel, zeker gezien het feit dat de situatie voor nagenoeg alle woningen blijft voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Zie voor een weergave van de niveaus in de uiteindelijke situatie, met inachtneming van een aangepast wegdek, onderstaande figuur. De exacte verkaveling van het terrein is nog niet bekend, maar aangenomen wordt dat de objecten een vergelijkbaar reflectieprofiel hebben als in figuur 5.2.
![i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402032.png [image]](i_NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401_402032.png)
Figuur 5.2 Akoestische effecten voor Rithmeester Park
Conclusie
In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd, met uitzondering van een schoolfunctie (HBO of academisch). Het plan biedt afdoende ruimte om deze functie in een gebouw te realiseren dat geluidluw is. Verblijfplaatsen in de openbare ruimte zullen worden gerealiseerd in de gebieden waar de geluidbelasting zo laag mogelijk is.
De toename van geluid kan met behulp van een bronmaatregel volledig worden gecompenseerd. De wegdekverharding van de Princenhagelaan wordt hiertoe uitgevoerd met een steen mastiek asfalt type (0/8.). Het toepassen hiervan sluit aan bij de fasering van het plan; het uitgangspunt is dat er bij een verkeersreconstructie in wordt voorzien. Dit natuurlijke moment is voor zowel de verkeersafwikkeling alsmede de geluidbelasting op hetzelfde moment noodzakelijk. Verder past een dergelijke vorm van “werk met werk maken” in het duurzaamheidsprincipe dat Rithmeester Park hoog in het vaandel heeft staan.
Met inbegrip van bovenstaande criteria staat het aspect ‘geluid’ de totstandkoming van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8 Luchtkwaliteit
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging houden ruimtelijke ontwikkelingen rekening met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 ‘Luchtkwaliteiteisen’ opgenomen. Dit onderdeel is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer.
Vanaf 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking. Nederland hoeft op die manier later aan de Europese regelgeving te voldoen. Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een ontwikkeling dat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan de ontwikkeling zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden.
Het ministerie van IenM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een 'of-benadering'. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
-
woningbouw 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
-
kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit ‘gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’, zoals een school, in de nabijheid van (snel)wegen beperkt.
Onderzoek
Het gebied heeft een grote omvang, waardoor het niet valt onder de criteria van “Niet In Betekenende Mate”. Daarom is met behulp van de online rekentool CAR versie 12.0, de luchtkwaliteit in kaart gebracht. Er is een vergelijking gemaakt tussen huidig (2012), de autonome situatie in 2020 en de situatie met inachtneming van totale ontwikkeling, ook in 2020. De verkeersprognoses van de gemeente Breda hebben als basis gefungeerd voor de invoer van parameters in de online tool. De resultaten van de rekensessie zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Jaargemiddelde [microgram per kubieke meter]
Omschrijving
|
Huidig
|
Autonoom 2020
|
Ontwikkeling 2020
|
|
NOx - PM10
|
NOx - PM10
|
NOx - PM10
|
Princenhagelaan
|
34 - 22
|
24 - 21
|
25 - 22
|
Rithsestraat
|
29 - 21
|
21 - 21
|
21 - 21
|
Graaf Engelbertlaan
|
37 - 23
|
27 - 22
|
27 - 22
|
Aantal overschrijdingen [aantal overschrijdingen van plandrempel]
Omschrijving
|
Huidig
|
Autonoom 2020
|
Ontwikkeling 2020
|
|
NOx - PM10
|
NOx - PM10
|
NOx - PM10
|
Princenhagelaan
|
0 - 11
|
0 - 10
|
0 - 11
|
Rithsestraat
|
0 - 10
|
0 - 9
|
0 - 9
|
Graaf Engelbertlaan
|
0 - 13
|
0 - 12
|
0 - 12
|
Uit de rekenresultaten blijkt dat de situatie geen beperkingen kent voor de luchtkwaliteit. De concentraties aan luchtverontreinigende stoffen bevindt zich ten allen tijden binnen de wettelijke marges. Daarnaast is de invloed van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit op de omgeving zodanig beperkt, dat het nemen van maatregelen niet noodzakelijk is.
De realisatie van de onderwijsfunctie betreft enkel de categorie Hoger Beroeps Onderwijs of Academisch onderwijs. Hiermee wordt impliciet bedoeld dat de leeftijd van de studenten minimaal 18 jaar is. De onderwijsfunctie zoals bedoeld is hiermee dan ook niet te kwantificeren als een ‘gevoelige bestemming’. Ook al voldoet de situatie aan de Wet luchtkwaliteit, de gezondheidssituatie is niet optimaal te noemen.
Conclusie
In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege de luchtkwaliteit aanwezig. Het aspect ‘luchtkwaliteit’ staat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
5.9 Externe veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de Bredase milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties’.
Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686;
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 /
ontwerp-Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per
dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.
De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het
groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Invloedsgebied
Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
|
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan deze normen. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Onderzoek
Risicobedrijven:
In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Er zijn derhalve geen relevante veiligheidscontouren waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen:
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Er zijn derhalve geen relevante veiligheidscontouren waarmee rekening moet worden gehouden.
Transportroutes:
Naar verwachting zal in 2014 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking en zal daarmee de circulaire ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ vervangen. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Bevt zijn de hiertoe uitgevoerde onderzoeken (Basisnetten Spoor, Weg en Water) reeds als bijlage bij de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen.
Spoor
Op een afstand van ruim 2 km is, ten noorden van het plangebied, het spoortraject Breda - Roosendaal gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gelet op de afstand ten opzichte van het spoortraject is er geen bijdrage van het plangebied aan het groepsrisico tengevolge van dit spoortraject.
Rijksweg
Langs het plangebied is de Rijksweg A16 gelegen. Over deze Rijksweg vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg levert externe veiligheidsrisico’s op voor de nabije omgeving.
Nabij het plangebied is het HSL-spoortraject gelegen. Hierover worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd en wordt dus voor wat betreft externe veiligheid buiten beschouwing gelaten.
Ten westen van het plangebied loop de Rijksweg A16. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Langs het plangebied liggen de volgende wegvakken:
Wegvak B40, A16/A58: knp Princeville – afrit 15 (Rijsbergen), veiligheidszone 26 m.
Wegvak B116 A16/A58: afrit 15 (Rijsbergen) – knp Galder, veiligheidszone 30 m.
Binnen de veiligheidszones zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd.
Veiligheidszones
In het algemene risicobeleid dat binnen Nederland wordt gehanteerd is bepaald dat de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op de miljoen per jaar mag zijn (= 10-6, plaatsgebonden risico). Dat betekent dat binnen een bepaalde zone langs de weg (dit is de zogenaamde veiligheidszone) geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden.
De grootte van de veiligheidszone is langs elke weg anders, afhankelijk van de hoeveelheid
en samenstelling van het vervoer.
De veiligheidsafstand bedraagt 26 m voor wegvak B40 en 30 m voor wegvak B116.
Dit betekent dat er binnen deze afstand geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Binnen deze afstand zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze veiligheidsafstand worden niet mogelijk gemaakt.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
In het Basisnet Weg is, net als in het Basisnet Spoor, het begrip plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Gemeenten moeten langs bepaalde wegen rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen,gemeten vanaf de rand van de weg, waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als plasbrandaandachtsgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Voor deze zone gelden bovendien aanvullende bouwvoorschriften.
Langs de genoemde wegvak B40 en B116 zijn dergelijke aandachtgebieden aanwezig. In het PAG zijn echter geen objecten aanwezig en worden ook niet toegestaan.
Groepsrisico (GR)
Bij het groepsrisico is er sprake van een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkpunt en geen norm. Er is sprake van een verantwoordingsplicht. Het doel van de verantwoordingsplicht is juist om naast de omvang van het groepsrisico (en de verhouding tot die oriëntatiewaarde) discussie te laten plaats vinden over de veiligheid van de bron, de interactie met de omgeving, de capaciteiten van de hulpverlening en de mogelijkheid tot zelfredzaamheid. Een afweging op basis van deze aspecten biedt de basis voor de invulling van de verantwoordingsplicht.
In het kader van het Basisnet Weg is het GR voor zowel de huidige situatie als de situatie in 2020 bepaald. In het bijlagenrapport van de definitieve eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen dat ter hoogte van de wegvakken B40 en B116 het groepsrisico (nu en in 2020) kleiner is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde.
Ruimtelijke ontwikkelingen die binnen 200 meter van een rijksweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden zijn van invloed op de hoogte van het GR. Zoals ook in de eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen moeten gemeenten voor de bebouwing binnen 200 meter rekening houden met het groepsrisico. Bij bouwplannen binnen deze afstand moet het GR worden verantwoord.
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Rijksweg A16.
Door Arcadis Nederland BV is in juni 2011 een risico-berekening uitgevoerd teneinde het GR te berekenen in de huidige en de toekomstige situatie. Door Arcadis is uitgegaan van het toenmalige programma ten behoeve van ontwikkeling van een Dinalog Campus. In de berekening is uitgegaan van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak ten behoeve van kantoor, onderzoek en faciliteiten. Nu is het een beoogd bedrijventerrein met een vergelijkbaar programma wat betreft gebruik en bruto vloeroppervlakte.
Voor dit bestemmingsplan wordt derhalve gebruik gemaakt van de berekening die destijds door Arcadis is uitgevoerd. De berekening is bijgevoegd (bijlage 6).
Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico tengevolge van de ontwikkeling van het plangebied weliswaar toeneemt maar ruimschoots blijft onder de oriëntatiewaarde.
Verantwoording van het groepsrisico tengevolge van de Rijksweg A16 overeenkomstig de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico.
Het groepsrisico bedraagt in de nieuwe situatie 0,306 (oriëntatiewaarde = 1). Zie de berekening van Arcadis Nederland BV. Hierbij is uitgegaan van ontwikkeling Dinalog Campus waarbij sprake van een vergelijkbaar programma.
Het eerder vastgestelde groepsrisico.
Het groepsrisico bedraagt zonder de ontwikkeling, 0,077. Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.
Een aanduiding van het invloedsgebied.
Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.
De aanwezige en de te verwachten personendichtheid.
Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.
Een aanduiding van de vervoersstromen
Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.
Een aanduiding van de redelijkerwijs te verwachten vervoersstromen in de toekomst (periode van 10 jaar)
Het Basisnet Weg zal worden geïmplementeerd in Besluit externe veiligheid transportroutes. In dit Besluit dat naar verwachting in 2014 in werking zal treden is opgenomen dat, gebaseerd op de te verwachten vervoerstromen, in 2020 de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet zal worden overschreden.
De bijdrage in hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (periode van 10 jaar) [beperkt] kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico.
Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, nu en in de toekomst (periode van 10 jaar).
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bedrijventerrein mogelijk. Er zijn geen groepen minder zelfredzame personen voorzien.
De mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
Bij de inrichting van het plangebied zal rekening worden gehouden met de bluswatervoorziening, bereikbaarheid voor hulpdiensten, alarmering en vluchtwegen..
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet
Er zijn geen groepen van minder zelfredzame personen aanwezig. Bij de ontwikkeling van het gebied zal rekening worden gehouden met de bluswatervoorziening, bereikbaar voor hulpdiensten en vluchtwegen.
|
De regionale brandweer is, als zijnde wettelijk adviseur, in de gelegenheid gesteld om over het bestemmingsplan te adviseren.
Op 28 mei 2014 is het brandweeradvies ontvangen. In hoofdlijnen houdt het advies het volgende in:
-
Advies om afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen welke centraal kan worden uitgeschakeld.
-
Advies om te communiceren met de toekomstige gebruikers over de risico’s en om de toekomstige gebruikers te stimuleren om in hun ontruimingsplannen rekening te houden met externe incidenten.
-
Advies om op het bedrijventerrein geen risicobedrijven (Bevi-bedrijven) te bestemmen.
Voor wat betreft punt 1 is het bestemmingsplan niet het instrument om bouwkundige maatregelen gerealiseerd te krijgen. Bij de aanvraag om de omgevingsvergunning – bouw zal de brandweer opnieuw om advies worden gevraagd.
Voor wat betreft punt 2 geldt dat het een nog te ontwikkelen bedrijventerrein is en er nog geen (toekomstige) gebruikers bekend zijn en direct communiceren dus niet mogelijk is. Dit bestemmingsplan wordt uiteraard ter inzage gelegd en blijft ook daarna raadpleegbaar zodat toekomstige gebruikers kennis kunnen nemen van de risico’s.
Met betrekking tot punt 3 wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan vestiging van risicobedrijven niet mogelijk maakt.
Conclusie
Door de Regionale Brandweer is een aanvullende risico-analyse uitgevoerd. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico blijkt hieruit niet tot problemen te leiden. Verder worden in de analyse ontwerpvoorwaarden neergelegd, die worden getoetst bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.
De uitkomsten van het onderzoek staat uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het advies van de brandweer is bijgevoegd als bijlage 6.
5.10 Duurzaamheid
Algemeen
Breda wil een duurzame stad zijn en vooral ook blijven. Duurzame ontwikkeling betekent dat de gemeente ervoor zorgt dat Breda nu en in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Voorwaarde daarvoor is dat de gevolgen voor het milieu (onze leefomgeving, Planet), voor de economie (onze portemonnee, Profit) en voor de maatschappij (voor de mensen, People) in samenhang worden bezien. Deze samenhang resulteert in een gemeente waarin het prettig wonen, verblijven en recreëren is. Duurzaamheid is dan ook steeds meer een belangrijk afwegingscriterium in ruimtelijke ontwikkelingen. De definitie van duurzaamheid volgens de VN-commissie Brundtland, 1987 luidt: "Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen."
Om verschillende behoeften van groepen, individuen en elementen duurzaam op elkaar af te stemmen wordt de graad van duurzaamheid verder afgemeten aan de hoeveelheid wederzijdse relaties hiertussen aanwezig zijn. Duurzaamheid is op basis hiervan veel breder dan de traditionele definitie.
Regelgeving/visie
In de visie van de gemeente Breda zijn er twee duurzaamheidspijlers voor Rithmeester Park. Beide pijlers zijn versterkend voor elkaar. Het gaat om wederzijdse afhankelijkheid alsmede het toepassen van de criteria van ecotouch en ecotech.
Wederzijdse afhankelijkheid
Het Rithmeester Park wordt voorgesteld als een zelfstandig systeem welke kan functioneren op voorwaarde van een opening naar de wereld toe (HSL/A16-bundel en geruggensteund door de stad). De aanwezige of te creëren afhankelijkheden tussen de ontwikkeling en de bestaande omgeving bepalen in hoeverre er sprake is van een duurzame ontwikkeling. De wederzijdse afhankelijkheid hierin bestaat uit mobiliteit, woon/leefomgeving en imago.
Aanvullend worden er twee extra afhankelijkheden onderzocht die extra relaties leggen tussen de Rithmeester Park en de gemeente. Het gaat hier om het retentievraagstuk en het energievraagstuk. Indien deze twee afhankelijkheden in de praktijk optimaal worden gerealiseerd, zal dat bijdragen aan een groter duurzaamheidsniveau.
Het plangebied is opgebouwd uit enkele belangrijke fundamenten. De mate waarin de bijbehorende identiteit wordt gebruikt als blauwdruk voor de wederzijdse afhankelijkheid bepaalt (mede) de duurzaamheid. Er is een grote mate van flexibiliteit; het plan bestaat uit een groeiproces met onduidelijk einde, onduidelijke bevolking maar met enkele vereiste startelementen.
Ecotouch en Ecotech
Bij ecotouch is de aanwezigheid van bestaande waarden, zoals waterhuishouding, culturele identiteit, landschap,en sociale cohesie, het belangrijkste. Het accent ligt niet op technische oplossingen, wel op het leggen van relaties tussen stedelijke elementen met respect voor wat er is of ooit was. Lukt dit niet, dan zijn technische oplossingen nodig, oftewel ecotech. De vervuilingsbron wordt als het ware ingepakt; bijvoorbeeld met geluidluwe gevels, of groen op daken om wateropvang mogelijk te maken. Deze oplossing kan leiden tot verdichting van stedelijke functies, maar wel op een evenwichtige manier. Ecotouch als het kan, en ecotech als het moet.
Onderzoek
Voor de locatie zijn onder andere van toepassing de aanwezigheid van de beekloop door het gebied, een hoge archeologische verwachtingswaarde aan de noordzijde van de bijloop, de ecologische structuur (bijloop) en de forse invloeden vanwege de infrastructuur. De ontwikkeling houdt rekening met deze eigenschappen. Daarnaast wordt dit concept verder verbeterd door middel van het nemen van technische maatregelen op de traditionele milieuthema’s (bijvoorbeeld geluid, luchtkwaliteit).
Binnen ecotouch en ecotech zijn er afwegingen nodig om te bepalen welke variant geschikt is voor de ontwikkeling. Stedenbouwkundige maar ook milieutechnische argumenten worden hierbij afgewogen.
Functies met een duurzaam karakter
Het plangebied heeft veel mogelijkheden voor duurzame bedrijvigheid. De ontwikkelstrategie van het plangebied laat een organische groei toe, en voorziet hiermee in bedrijven die een functionele binding met elkaar hebben. Een voorbeeld hiervan is de mogelijkheid tot kleinschalige energie-opwekking, en dit vervolgens direct koppelen aan gebruikers of bedrijven die zich specialiseren in omzetting van die energie in een ander medium. De planregels geven kansen voor bedrijven om breed te voorzien in deze duurzame ontwikkeling. Het gaat hier om:
-
ruime bebouwingspercentages;
-
de mogelijkheid tot het realiseren van gebouwgebonden objecten (bv bepaald type mast)
-
ruime mogelijkheden binnen de milieu-categorieën 1 t/m 3.
Conclusie
De planregels, de verbeelding en bijlagen van het bestemmingsplan plan houden integraal rekening met duurzaamheidsdoelstellingen.
5.11 Energie
Algemeen
Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. De volgende maatregelen kunnen genomen worden om de energiehuishouding zo duurzaam mogelijk te maken. De voorkeursvolgorde voor maatregelen is:
-
beperken energieverbruik;
-
toepassen duurzame energiebronnen;
-
efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.
Getracht moet worden om bij nieuwe ontwikkelingen het streefbeeld zo dicht mogelijk te benaderen.
Regelgeving
Naast de milieuvisie is in het Uitvoeringsprogramma Klimaat afgesproken dat Breda in 2044 CO2-neutraal moet zijn. Nieuwe ontwikkelingen vormen hierbij bij uitstek de mogelijkheid om deze doelstelling te kunnen behalen. Deze zullen energieneutraal en CO2-neutraal worden uitgevoerd of een eenvoudige omschakeling naar energieneutraliteit moet mogelijk zijn.
Onderzoek
Door IF Technology is in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd naar de kansen voor een koude-warmteopslagsysteem (KWO) in het plangebied. Belangrijke factoren voor het energieverbruik zijn het percentage van het perceel dat gebruikt wordt voor kantoorfuncties, en de grootte van het bedrijf dat zich vestigt.
In bijlage 7 is het onderzoek opgenomen. Hieruit blijkt dat KWO kansrijk is voor een groot aantal type bedrijven. Bovendien blijkt dat KWO uitstekend is in te passen in de ontwikkelstrategie van het plangebied, waarbij toch vooral individuele bedrijven een energievoorziening nodig hebben.
Conclusie
Een nieuw plangebied kent uitstekende mogelijkheden om te voorzien in een duurzame energievoorziening. In eerste instantie wordt een inspanning verlangt omtrent een energiezuinige ontwikkeling. De exacte behoefte en mogelijke koppeling met andere bedrijven vormt vervolgens de basis voor de (duurzame) energievraag.
Het onderzoek toont aan dat een KWO-voorziening een financieel aantrekkelijk alternatief kan zijn voor traditioneel verwarmen of koelen.
HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Hoofdopzet
Het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In Nederland zijn verplichte regels afgesproken over de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.
Centraal in de planopzet staat de ontwikkeling van het plangebied als bedrijventerrein. Het gehele plangebied kan in juridisch-planologisch opzicht worden opgevat als een ontwikkelingsgebied.
Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
-
Inleidende regels;
-
Bestemmingsregels;
-
Algemene regels;
-
Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het volgende hoofdstuk ('hoofdstuk 2 Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie ook paragraaf 6.3). Daarna volgt hoofdstuk 3 ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
6.3 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op elke bestemming.
Bedrijventerrein (artikel 3)
Het zuidelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend gekregen. In dit deel van het plangebied zijn uitsluitend bedrijven toegestaan in de milieucategoriën 2 tot en met 3.2. De bedrijvenlijst is specifiek afgestemd op het plangebied van Rithmeester Park; bepaalde bedrijven, die wel als categorie 3.2 zijn aangemerkt zijn niet toegestaan, met name omdat ze niet passen in het beoogde karakter en uitstraling van het gebied. Deze categorien bedrijven zijn uitgesloten op de bedrijvenlijst die is toegevoegd als bijlage bij de regels.
In principe zijn zelfstandige kantoren of andere functies niet toegestaan; alleen kantoren die horen bij een bedrijf dat is gevestigd op Rithmeester Park en dus ook ten dienste staat van dat bedrijf. In het zuidoosten van het plangebied is echter een uitzondering hierop gemaakt. Gelet op onder meer de aantrekkelijke ligging van deze (zicht)locatie is hier wel maximaal één zelfstandig kantoorgebouw mogelijk gemaakt. Er kan dus 1 groter kantoorgebouw worden gerealiseerd met daarin meerdere kantoorvestigingen; dit is in de regels ook zo benoemd. De omvang en ligging van dit kantoor is echter wel begrensd door de aanduiding 'kantoor' en daarbij gekoppelde specifieke bouwregels. De bedrijfsvloeroppervlakte mag in totaal maximaal 6.000 m2 bedragen.
De bouwregels zijn binnen deze bestemming zo flexibel mogelijk gemaakt: een ruim bouwvlak, waarbinnen ruime bouwmogelijkheden zijn opgenomen. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangeduid. In de regels is verder een minimum bebouwingspercentage opgenomen van 30%.
Gemengd (artikel 4)
Het noordelijke deel van het plangebied heeft een gemengde bestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn verschillende gebruiksfuncties mogelijk gemaakt, zoals bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, afhaalpunten, horeca in de categorie 2 of 3 (maximaal 1), kantoren en maximaal 1 facilitypoint. In de begripsbepalingen is nader toegelicht wat onder deze verschillende functies wordt verstaan.
De bouwregels zijn zo flexibel mogelijk gemaakt: een ruim bouwvlak, waarbinnen ruime bouwmogelijkheden zijn opgenomen.
Groen (artikel 5)
Binnen deze bestemming is het bestaande en nieuw aan te leggen openbare groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor het gebied. Het verschil met het groen uit bijvoorbeeld de bestemming ‘Verkeer’ is dat in de bestemming 'Groen' de structurele en waardevolle groenvoorzieningen zijn opgenomen. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming bijvoorbeeld ook ondergeschikte verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden toegestaan.
Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd.
Natuur (artikel 6)
Het beekdal van de Bijloop is bestemd als ‘Natuur’. De bestemming biedt een kader voor behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden. Vanwege de aanwezige ecologische waarden mogen niet zonder meer bepaalde werken of werkzaamheden, zoals het verwijderen van bomen of het verharden van paden, uitgevoerd worden zonder een omgevingsvergunning. Medegebruik voor (extensieve) recreatie is binnen deze bestemming mogelijk. Gebouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.
Verkeer (artikel 7)
Alle wegen, die aansluiten op de bestaande infrastructuur binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer’. De wegen die nog aangelegd moeten worden in het plangebied zelf, zijn binnen de gemengde of bedrijventerreinbestemming mogelijk gemaakt.
Water (artikel 8)
De bepaalde randen van het plangebied is de bestemming 'Water' toegekend om de waterretentie te garanderen. De waterloop Bijloop heeft gezien het daaraan toegekende ecologisch belang de bestemming 'Natuur' gekregen, waarbinnen, naast de ecologische, ook waterstaatkundige doeleinden mogelijk zijn gemaakt.
Leiding (artikel 9)
Er lopen twee leidingen door het plangebied: een waterleiding en een rioolleiding. In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van deze twee leidingen. Het betreft hier een dubbelbestemming, dat wil zeggen dat zowel de regels van 'Leiding' als bijvoorbeeld 'Bedrijventerrein' van toepassing zijn.
Waarde - Archeologie (artikel 10)
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; als een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een omgevingsvergunning verplicht. Het college van burgemeester en wethouders stelt de bepalingen in de omgevingsvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing. Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen. De resultaten van het onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Waterstaat - Waterbergings (artikel 11)
Een klein deel van het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterberging. Om de belangen van het waterbergingsgebied veilig te stellen is de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterbergingsgebied' aan deze gronden toegekend. Hierin is geregeld dat voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden, zoals het ophogen van gronden en dempen van watergangen, een omgevingsvergunning is vereist.
Algemene gebruiksregels (artikel 14)
In dit artikel zijn enkele bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op alle bestemmingen. In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Algemene aanduidingsregels (artikel 15)
Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen weg-gr contour
Binnen deze aanduiding dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan het groepsrisico of plaatsgebonden risico.
Vrijwaringszone molenbiotoop
In Princenhage staat aan de Liesboslaan een molen, weliswaar op dit moment zonder wieken, maar het is in theorie mogelijk dat die wieken nog wel worden geplaatst. In de aanduidingsregels zijn regels opgenomen ter bescherming van deze (fictieve) molenbiotoop.
Parkeren (artikel 19)
De raad heeft in de Nota parkeer- en Stallingsbeleid Breda, vastgesteld op 10 september 2004 en herijkt op 20 juni 2013, parkeernormen vastgesteld. Hierin is verder bepaald dat parkeerplaatsen in principe op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Indien de raad de parkeernomen wijzigt, zijn deze automatisch ook van toepassing. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de parkeernormen, vastgelegd in beleidsregels. Dat kan in geval bijvoorbeeld ingeval buiten het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is en deze parkeergelegenheid gehuurd kan worden. Er zijn ook bijzondere omstandigheden denkbaar dat de parkeerbehoefte lager is dan in de parkeernorm wordt uitgegaan. Het is tot slot ook mogelijk om in een bepaald gebied (centrum Breda) geld te storten in het gemeentelijk parkeerfonds.
HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing grondexploitatiewet
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie ('Grexwet') opgenomen. Centrale doelstelling hiervan is om in een situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
7.3 Financiële haalbaarheid
De raad heeft op 30 januari 2014 kennis genomen van de 'Ontwikkelingsvisie - 1e aanzet Realisatiestrategie Rithmeester Park' en ingestemd met de gekozen koers. Tevens heeft de raad de grondexploitatie, met negatief planresultaat waarvoor een voorziening is getroffen, vastgesteld.
HOOFDSTUK 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de te volgen wettelijke procedure voor het bestemmingsplan vastgelegd. Als eerste wordt een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1 en 8.2.2). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.3).
De resultaten van zowel het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals indien van toepassing de inspraakresultaten, zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
8.2 Procedure
8.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
-
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch;
-
Waterschap Brabantse Delta, Breda;
-
Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
-
Prorail;
-
Brabant Water, Breda;
-
Brabantse Milieufederatie, Tilburg;
-
Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie, Tilburg;
-
Kamer van Koophandel West-Brabant, Breda;
-
Tennet, Arnhem;
-
KPN Operations Vaste Net, Apeldoorn;
-
Enexis, ‘s-Hertogenbosch;
-
Ziggo, Den Haag;
-
Brabantse Milieufederatie;
-
Nederlandse Gasunie;
-
ZLTO, afdeling Breda, Teteringen;
-
Rijksdienst voor het cultureel erfgoed;
-
Rijkswaterstaat dienst Noord-Brabant;
-
Dorpsraad Princenhage;
-
gemeente Zundert.
De instanties genoemd onder 1, 2, 7, 9, 14,18 en 19 hebben een reactie gegeven op onderhavig bestemmingsplan. De provincie Noord-Brabant, Tennet en de Nederlandse Gasunie en de gemeente Zundert hebben aangegeven geen inhoudelijke reacties te hebben op het bestemmingsplan. Het Waterschap Brabantse Delta, Brandweer Midden en West Brabant en de Dorpsraad Princenhage hebben wel inhoudelijk gereageerd. Deze reacties zijn in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het vooroverleg zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Provincie Noord-Brabant
De provincie heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie niet aangepast.
Waterschap Brabantse Delta
Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)
Het Waterschap verzoekt om een nadere onderbouwing van de inschatting van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Op dit moment is onduidelijk of de GHG zoals vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan realistisch is en of dus voldoende ruimte voor retentie is gereserveerd.
Antwoord
Door Wematech zijn in de periode november 2013 – februari 2014 de grondwaterstanden gemeten. Deze meetgegevens zijn hieronder weergegeven. Hierbij ontvangt u de meetgegevens van de
P1
De hoogst gemeten grondwaterstand was op 15 februari 2014: 3,038 + NAP
De laagst gemeten grondwaterstand was op 17 december 2013: 2,634 +NAP
P2
De hoogst gemeten grondwaterstand was op 15 februari 2014: 2,815 + NAP
De laagst gemeten grondwaterstand was op 17 december 2013: 2,413 +NAP
P3
De hoogst gemeten grondwaterstand was op 9 november 2013: 2,543 + NAP
De laagst gemeten grondwaterstand was op 20 december 2013: 2,145 +NAP
P4
De hoogst gemeten grondwaterstand was op 26 januari 2014: 2,704 + NAP
De laagst gemeten grondwaterstand was op 20 december 2013: 2,368 +NAP
Uit deze gegevens blijkt dat de grondwaterstanden vanaf een bepaald peil worden afgetopt. Waarschijnlijk komt dat door de drainerende werking van de verschillende sloten in het gebied. Daarom wordt de GHG enkele centimeters hoger ingeschat dan de hoogst gemeten grondwaterstand. Deze informatie wordt tevens in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.
Afwatering Achter de Molen
Het Waterschap verzoekt om een nadere motivatie voor de afwatering van de wijk “Achter de Molen”. In de toelichting ontbreekt een onderbouwing of het opzetten van het peil ten behoeve van retentie mogelijk is.
Antwoord
De afwatering van de wijk zal plaatsvinden via de bestaande sloot aan de oostzijde van de Princenhagelaan en vervolgens op de Blijloop. Hiervoor wordt de oostelijke watergang op orde gebracht en wordt een verbinding onder de Princenhagelaan door gerealiseerd. Deze aansluiting komt achter de nieuwe stuw zodat de wijk geen last heeft van de nieuwe waterpeilen.
Retentievoorziening
In verband met het maaiveldverloop is onduidelijk of het afstromend hemelwater in de noordelijke vijver kan komen en de retentievoorziening functioneel zal zijn.
Antwoord
Zowel het maaiveld als het waterpeil wordt omhoog gebracht, zodat alle verhard oppervlak af kan voeren naar de sloot en vijver. De vorm en het beheer van de vijver [droogvallend of watervoerend] wordt in overleg met het Waterschap in een later stadium opgepakt.
Retentieomvang
Tot slot wil zij duidelijk zien van welke percentage verhard oppervlak is uitgegaan bij het bepalen van de omvang van de retentie.
Antwoord
In onderstaande tabel ‘Berekening voor watersysteem Rithmeesterpark, Breda’ van 23 mei 2014 is de berekening overzichtelijk weergegeven. Er wordt uitgegaan van 100% verharding. De perceelseigenaren worden wel actief gestimuleerd om op een duurzame wijze om te gaan met het water op hun perceel.
Bij deze berekening is de volledige berging in de te verbreden watergang benut voor alle afstromend regenwater. Bij het verhard oppervlak is dus ook de Princenhagelaan meegenomen.
Deze informatie zal verwerkt worden in het waterhuishoudingsplan wat als bijlage in het bestemmingsplan wordt bijgevoegd.
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie aangepast.
Gasunie
De Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie niet aangepast.
Dorpsraad Princenhage
Ontwikkelvisie realisatiestrategie
De Dorpsraad geeft aan niet bekend te zijn met Ontwikkelvisie realisatiestrategie. In de toelichting staat dat de Raad de grondexploitatie met een negatief planresultaat (waarvoor een voorziening is getroffen) heeft vastgesteld. Het is ons niet duidelijk wat voor gevolgen dit gaat hebben. Wat voor voorziening is hier getroffen?
Antwoord
Er is een financiële voorziening getroffen, waardoor de grondexploitatie neutraal kan sluiten. Hierdoor is er sprake van een bestemmingsplan dat financieel haalbaar is.
De realisatiestrategie die de toelichting vormt op de grondexploitatie is een vertrouwelijk stuk, dat niet openbaar kan worden gemaakt, vanwege de financiële en marktgevoelige informatie. De inhoudelijke informatie is wel openbaar en als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat dan om de beleidsmatige en programmatische onderbouwing en de stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein.
Zonnepanelen Breda DuurSaam- ZonneWIJde
Het is de Dorpsraad onduidelijk waar in het gebied de zonnecellen geplaatst worden.
Antwoord
De zonnepanelen vallen in de milieucategorie 1 bedrijfstypologie en passen op grond van de planregels direct in het noordelijke deel van het plangebied met de gemengde bestemming. In het zuidelijke deel is de milieucategorie 1 niet toegestaan. De zonnepanelen worden geplaatst ten noorden van de ecologische zone rond de beek Bijloop. Dit is tevens de locatie waar een archeologische waardevolle vindplaats is gevonden. De zonnepanelen staan op een standaard wat verplaatsbaar is en waar geen zware verankering in de grond voor is benodigd. Derhalve wordt deze archeologische waardevolle plek / bodem niet aangetast. Het moment dat er kopers komen voor deze gronden, dan zullen de zonnepanelen worden verplaatst. Het maximale oppervlak van deze zonneWIJde is 1,5 hectare = 15.000m2.
Planregels
In de planregels is volgens de Dorpsraad de "molenbiotoop" niet goed geregeld. Bij het bebouwingspercentage wordt verder een minimaal bebouwingspercentage aangegeven van 30%, dit vindt de dorpsraad aan de lage kant gelet op een zuinig en goed ruimtegebruik.
Antwoord
De regels met betrekking tot de molenbiotoop komen overeen met die van het bestemmingsplan "Princenhage-Haagpoort". Tevens is de molenbiotoop op de verbeelding aangeduid.
Het minimale bebouwingspercentage is verhoogd van 30% naar 35% zoals bij andere bedrijventerreinen. Een gebouw dient altijd een minimale afstand moet houden tot de zijdelingse perceelgrens vanwege brandweer voorschriften. Tevens dient de voorgevel van het gebouw een minimale afstand tot op de erfgrens te nemen. Het parkeren voor de bedrijfsfunctie dient conform de gemeentelijke norm te worden geregeld op eigen terrein. Deze randvoorwaarden zorgen ervoor dat een kavel een niet al te hoog bebouwingspercentage kan hebben; 35% is een realistisch minimaal bebouwingspercentage om (ten eerste) te voldoen aan de hiervoor genoemde randvoorwaarden en (ten tweede) aan te sluiten bij een redelijke zuinig ruimtegebruik.
De gemeente deelt de mening dat we zuinig om dienen te gaan met de beschikbare ruimte.
In het bestemmingsplan is tevens een max. bebouwingspercentage opgenomen om te voorkomen dat gebieden totaal ruimtelijk dichtslibben.
Koppeling uitgifte nieuwe kavels en leegstande bedrijfspanden
De Dorpsraad Princenhage ziet graag een koppeling tussen de uitgifte van nieuwe kavels in Breda en de vele leegstaande bestaande bedrijfspanden. De Ettensebaan is hier een ‘mooi’ voorbeeld van. Naar hun mening dient - ook op basis van de ladder van duurzame verstedelijking - allereerst bekeken te worden of de vraag van een bedrijf ingevuld kan worden op een bestaande kavel/ terrein alvorens deze de ruimte krijgt op dit nieuwe bedrijventerrein. De dorpsraad wil graag dat de uitgifteregels onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan. Dit om uiteindelijk ‘t Hout definitief te kunnen sparen voor het bedrijventerrein, zodat dit gebied groen kan blijven.
Antwoord
Zuinig ruimtegebruik op het gebied van bedrijfsterreinen in Breda in het algemeen, inclusief Rithmeester Park is onderdeel van het gemeentelijk beleid. In de Structuurvisie Breda 2030 is gekozen voor een compacte stad. Het programma voor ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen is sterk teruggebracht. ’t Hout is aangewezen als reservelocatie voor bedrijfsterreinen, net als Bavel zuid. Ontwikkeling mag slechts worden opgepakt als marktomstandigheden daartoe aanleiding geven en andere werklocaties in Breda geen marktconform alternatief kunnen bieden.
De duurzaamheidladder wordt standaard toegepast bij het toekennen van locaties aan nieuwe bedrijven in de stad. Eerst wordt gekeken of een bestaande locatie benut kan worden. Voor Rithmeester Park wordt een hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein nagestreefd. Grootschalige, meer laagwaardige bedrijven zullen niet worden ingepast. Deze selectie zal de gemeente verrichten vanuit het lopende beleid en vanuit haar positie als grondeigenaar. Vanuit die laatste positie worden uitgifteregels opgesteld. Een en ander zullen we niet juridisch verankeren in het bestemmingsplan, door ons streven naar een globaler en flexibel bestemmingsplan en onze overtuiging dat we reeds voldoende middelen hebben om hierop te sturen.
Gemengde bestemming: afhaalpunten, dienstverlening, facility point, horeca, kantoren en maatschappelijke voorzieningen schrappen
Binnen de gemengde bestemming worden afhaalpunten, dienstverlening, facility point, horeca, kantoren en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. Verzicht wordt deze functies te schrappen, omdat in Princenhage vastgoed leeg staat waar deze functies zich kunnen vestigen. De afstand tussen Princenhage en het plangebied is dusdanig klein dat de bestaande functies ten dienste kunnen staan voor het bedrijventerrein.
Antwoord
De wisselwerking tussen Rithmeester Park en haar omgeving wordt wel degelijk onderkend, in de Structuurvisie Breda 2030 en in het bestemmingsplan. De gemeente stelt zich ten doel om op termijn een werklandschap Rithmeester Park en ’t Hout te ontwikkelen. Hierin zullen bestaande en nieuwe functies, bedrijven en omgevingskwaliteiten te samen een aantrekkelijk vestigingsmilieu gaan vormen.
Een klein deel (de noordelijke punt) van het plangebied heeft de bestemming gemengde doeleinden. Hier is vestiging van (ondersteunende) voorzieningen en kantoren een mogelijkheid, naast kleinschalige bedrijvigheid. Door de beperkte omvang van dit deel van het plangebied en de aansluiting op Kantorenpark Princenhage, passen die functies hier goed. Ze kunnen het bedrijventerrein als totaal een meerwaarde geven en daarmee de verdere omgeving. Voor de ontwikkeling richting werklandschap moeten altijd nieuwe vestigingsmogelijkheden aan ondernemers kunnen worden geboden. Als eigenaar kan de gemeente desgewenst selectief beleid toepassen, indien noodzakelijk.
Bedrijvenlijst
Verzocht wordt de bijgevoegde bedrijvenlijst specifieker te maken, waardoor bedrijven die zich kunnen vestigen in de woonomgeving en in leegstaande bedrijven uitgesloten worden. Tevens zou het bestemmingsplan zo ingericht moeten worden dat het vestigen van sociale ondernemingen mogelijk wordt gemaakt. Tot slot is het wenselijk dat er alleen bedrijven en instanties gevestigd kunnen worden die qua bedrijfsvoering een positieve bijdrage leveren aan de duurzaamheid van de stad.
Antwoord
De bedrijvenlijst is aangepast. De aanpassing ziet echter niet op het uitsluiten van bedrijven die zich kunnen vestigen in de woonomgeving of leegstaande bedrijven.In dit bestemmingsplan is gekozen voor flexibiliteit. Dat betekent dat in beginsel ieder bedrijf zich kan vestigen binnen het plangebied, mits het bedrijf qua milieuzonering maar past binnen de toegestane milieucategorie. Als eigenaar kan de gemeente desgewenst selectief beleid toepassen, indien noodzakelijk.
Parkeren
Parkeren is volgens de Dorpsraad in de huidige situatie een groot probleem. Verzocht wordt verder herstellende werkzaamheden, mee te nemen in het bestemmingsplan. Het fietspad langs de Princenhagelaan wordt gebruikt als sluiproute (verbod voor autoverkeer) en ten behoeve van parkeren voor de kantoren aan deze laan. Fietsvoorzieningen langs deze wegen moeten worden hersteld.
Antwoord
Zoals de Dorspraad zelf al aangeeft, is de huidige parkeerdruk aan de oostzijde van de Princenhagelaan geen onderdeel van dit plan. Derhalve kunnen we in dit bestemmingsplan en deze gebiedsontwikkeling geen problemen in de omgeving oplossen. Binnen het plangebied wordt wel gewerkt aan een “zorgvuldige” en “integrale” oplossing voor het parkeren. Nieuw te vestigen bedrijven moeten op eigen terrein voldoen aan de parkeernormen uit het gemeentelijk Parkeerbeleid. In de volgende planfase van bouwrijp maken en opstelling inrichtingsprincipes, wordt nader onderzocht of plaatselijk langs de openbare weg nog extra parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd. De gemeente heeft verder al een bijdrage aan de oplossing voor het parkeerprobleem geleverd door in het bestemmingsplan Princenhage-Haagpoort de verkeersbestemming van de Princenhagelaan te verruimen, zodat langsparkeren mogelijk wordt. Momenteel wordt nog overleg gevoerd over de aan- en verkoop van deze gronden met Domeinen.
Het traject vanaf de Princenhagelaan naar de kruising Ambachtenlaan/Rithsestraat valt buiten het bestemmingsplan. Ook het probleem van foutief gebruik van het fietspad Princenhagelaan wordt niet in het bestemmingsplan opgenomen; dit valt immers buiten het plangebied.
Wat betreft de situatie voor de fietsers tussen de Ambachtenlaan en de Princenhagelaan, wordt de huidige situatie gehandhaafd. Op dit moment staat er bij de weg parallel aan de Princenhagelaan een verbodsbord voor autoverkeer. Dit blijft gehandhaafd in de toekomstige situatie. Het blijft dus een weg waar hoofdzakelijk langzaam verkeer gebruik van maakt. Hoe deze weg precies aansluit op het kruispunt met de Rithsestraat blijkt uit het VO verkeersontwerp waaraan op dit moment gewerkt wordt. De inschatting is dat de toekomstige situatie dus een verkeersveilige situatie oplevert voor zowel langzaam- als gemotoriseerd verkeer.
Ontwikkeling kennisindustrie
De Dorpsraad wil graag dat het bestemmingsplan veel ruimte biedt voor de ontwikkeling van kennisindustrie waarbij onderzoek, ontwikkeling, onderwijs en productie van duurzame en innovatieve duurzame producten een prominente plaats in kan nemen.
Antwoord
Dit sluit naadloos aan bij de wens van de gemeente om Rithmeester Park te ontwikkelen als hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein. Voor de specifieke doelgroepen waar de gemeente zich op wil richten wordt een actieplan opgesteld met promotie- en acquisitie- activiteiten.
8.2.2 Zienswijzen
Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de tervisielegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan of onderdelen daarvan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. Gelet op dit voorstel stelt de raad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
8.2.3 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maalzes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.