Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Verbindingsweg Tongeren
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0757.BP01wegTongeren-vst1
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
    
1.1 plan
Het bestemmingsplan Verbindingsweg Tongeren met identificatienummer NL.IMRO.0757.BP01wegTongeren-vst1 van de gemeente Boxtel.
  
1.2 archeoligische (verwachtings)waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
  
1.3 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
  
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
  
1.7 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
  
1.8 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
  
1.9 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
  
1.10 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
  
1.11 cultuurhistorische waarden en kenmerken
Waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
 
1.12 extensief recreatief medegebruik
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
 
1.13 gebiedswaarden
De landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van het gebied, zoals deze tot uiting komen in de omschrijvingen van de bestemmingen en dubbelbestemmingen.
 
1.14 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  
1.15 kunstwerk
een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere bruggen.
 
1.16 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
  
1.17 peil
  • Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogte van de aan het water grenzende gronden.
 
1.18 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Water en voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  
2.1 Gebouwen en bouwwerken
   
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  
2.1.2 De breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
  
2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  
2.1.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  
2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
2.2 Maatvoering
 
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.3 Meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. doeleinden van openbaar nut;
  5. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden
  6. mitigerende en compenserende maatregelen ten behoeve van de wegaanleg ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – mitigatie/compensatie’;
  7. een tijdelijke ontsluiting ten behoeve van het perceel Tongeren 48;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden, fietspaden, groenvoorzieningen en sloten.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienst van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a schuilstallen zijn toegestaan, uitsluitend zover deze reeds legaal bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, op de plaats en tot de afmetingen zoals die bestonden op genoemd tijdstip.
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter zijn niet toegestaan;
  2. voeropslagvoorzieningen zijn niet toegestaan;
  3. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder erf- en terreinafscheidingen) bedraagt niet meer dan 1 m;
  5. poorten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 m;
3.3 Nadere eisen
   
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte en de bouwhoogte van bebouwing;
  2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
3.3.2 Afwegingskader
De in artikel 3 lid 3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van omliggende waarden;
  3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  4. ten behoeve van de milieusituatie
  5. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  6. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken gronden voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
  
Artikel 4 Groen
  
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  2. infrastructurele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
een en ander met daarbij behorende voorzieningen.
  
4.2 Bouwregels
   
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, tenzij het betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m.   
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 en toestaan dat voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie worden gebouwd met een bouwhoogte die niet meer bedraagt dan 40 meter.
 
4.3.1 Afwegingskader
Een in artikel 4 lid 3 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de landschappelijke inpasbaarheid;
  7. externe veiligheid;
  8. de ontsluiting van percelen;
  9. de stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  10. de belangen van derden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
   
4.4.1 Verbod
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden alsmede het indrijven van voorwerpen in de grond;
  2. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
4.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 4 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
4.4.3 Afwegingskader
De in artikel 4 lid 4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
 
Artikel 5 Verkeer
  
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen alsmede de daarbij behorende bermen, sloten en taluds;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. waterlopen, waterpartijen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
met de daarbij behorende:
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • nutsvoorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen van openbaar nut zoals gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en dergelijke en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.   
 
5.2.1 Gebouwen
Voor een gebouw gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m²; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een oppervlakte van maximaal 3,5 m²;
  2. de bouwhoogte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag niet meer bedragen dan 3,5 meter; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bouwhoogte van maximaal 3 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de (bouw)hoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting en telecommunicatie mag maximaal 10 m bedragen;
  2. de (bouw)hoogte van bouwwerken ten behoeve van flora- en faunavoorzieningen mag maximaal 10 m bedragen;
  3. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en kunstwerken mag maximaal 4 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub a en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van telecommunicatie wordt verhoogd tot niet meer dan 20 meter.
  
5.3.1 Afwegingskader
Een in artikel 5 lid 3 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
 
5.3.2 Specifieke gebruiksregels
Het is niet toegestaan de gronden en bouwwerken in gebruik te nemen of in gebruik te laten namen als bedoeld in artikel 5 lid 1 voordat de realisatie van de mitigerende en compenserende maatregelen volgens de in de bijlage van de regels opgenomen inrichtingsschets of een naar aard hiermee vergelijkbaar plan, is verzekerd en de duurzame instandhouding hiervan is geborgd.
  
Artikel 6 Leiding - gas
  
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aardgastransportleidingen met de bijbehorende belemmerde strook, waarbij het hart van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' dient te worden gesitueerd.  
 
6.2 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de tot 'Leiding - gas' aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.  
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 en worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de overige op deze gronden voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schríftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
  
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
   
6.4.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  7. het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse leidingen of drainage;
  8. het permanent opslaan van goederen.
6.4.2 Uitzondering verbod
Het in artikel 6 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. betrekking hebben op de werkzaamheden in het kader van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg Tongeren;
  3. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  4. betrekking hebben op aanleg van de betreffende gasleiding.
6.4.3 Afwegingskader
De in artikel 6 lid 4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen blijvend gevaar en/of nadeel voor de leiding ontstaat tenzij hieraan door het stellen van randvoorwaarden voldoende aan kan worden tegemoet gekomen.
 
6.4.4 Advies
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6 lid 4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
 
Artikel 7 Waarde - Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap
   
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Leefgebied soorten van half-cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het leefgebied van soorten van half-open cultuurlandschap, waaronder begrepen agrarische gronden met een half-open karakter en de daarbij behorende natuurkwaliteiten, extensief gebruikte perceelsranden en overhoekjes.   
 
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
   
7.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, zonder een omgevingsvergunning uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
  2. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het aanbrengen van onderbemaling, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  6. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  7. verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  8. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter.
7.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 7 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. het normale agrarisch gebruik betreffen;
  3. plaatsvinden in het kader van nautuurontwikkeling of- beheer inclusief de compenserende en mitigerende maatregelen;
  4. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
7.2.3 Afwegingskader
De in artikel 7 lid 2.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
 
Onder de waarde van deze gronden wordt onder meer verstaan de waarde als leefgebied voor soorten van halfopen cultuurlandschap, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van weide- en akkervogels, akkerland, natte of vochtige, matig voedselrijke kruidenrijke graslanden, slootranden en wegbermen en opgaande beplanting.
  
Artikel 8 Waarde - Archeologie - waarde 4
   
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie-waarde 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
  
8.2 Bouwregels
   
8.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie-waarde 4' aangewezen gronden, overlegt een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de akkerdekdiepte;
  • Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat
  • er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de akkerdekdiepte;
  • schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
 
8.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in artikel 8 lid 2.1 onder d kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, pas te starten nadat het nader archeologisch onderzoek afgerond is en de eventueel te treffen maatregelen ter bescherming van de archeologische resten bepaald en getroffen zijn dan wel veiliggesteld zijn.
 
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
 
8.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 8 lid 2.1 en artikel 8 lid 2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  • een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
  • en bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
 
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
   
8.3.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie-waarde 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  • grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  • het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 m bedragen;
  • het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • het afplaggen van heide- of natuurgebieden.
 
8.3.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in artikel 8 lid 3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 8.3.1 sub h of l;
  • een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 50 m²
  • minder breed zijn dan 5 m;
  • ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  • het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie betreffen waarbij de verstoringsoppervlakte van het perceel per saldo gering is;
  • plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 1,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.  
 
Het verbod als bedoeld in 8.3.1 is ook niet van toepassing indien:
  1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de akkerdekdiepte, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 8.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
8.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8 lid 3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie-waarde 4' aangewezen gronden, overlegt een rapport over de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
8.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in artikel 8 lid 3.3 sub c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, pas te starten nadat het nader archeologisch onderzoek afgerond is en de eventueel te treffen maatregelen ter bescherming van de archeologische resten bepaald en getroffen zijn dan wel veiliggesteld zijn.
 
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
 
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
   
8.4.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie-waarde 4' te wijzigen door de voor aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, onder de voorwaarden dat:
  • uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
   
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
   
10.1.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages tot niet meer dan 10% van die maatvoeringen, afmetingen, inhoudsmaten en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van waterlopen of wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien waterhuishoudkundige aspecten en/of de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, onder de voorwaarden dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de technisch betere realisering van de bestemmingen of bouwwerken;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een bouwhoogte van niet meer dan 10 m, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor terrein- en erfafscheidingen.
10.1.2 Afwegingskader
De in artikel 10 lid 1.1 sub a tot en met d bedoelde vergunning wordt slechts verleend, onder de voorwaarden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid, waaronder begrepen leidingbelangen en de belangen van de leiding volgens artikel 6 'Leiding - gas' niet worden geschaad;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische of aardkundige waarden.
Artikel 11 Algemene procedureregels
   
11.1 Nadere eisen
 
Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevolgd:
  1. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op electronische wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of electronisch hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. degenen die tijdig hun zienswijzen;
  5. schriftelijk of electronisch hebben ingediend worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen mondeling nader toe te lichten;
  6. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige regels
   
12.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
  
12.2 Prioriteit van (dubbel)bestemmingen
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Leiding - Gas';
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
   
13.1 Bouwwerken
  
13.1.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 13 lid 1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld artikel 13 lid 1.1 met maximaal 10%.
 
13.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 13 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van een vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  
13.2 Gebruik
   
13.2.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  
13.2.2 Wijziging gebruik
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  
13.2.3 Onderbreken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. In het geval van meerjarige teelt is geen sprake van onderbroken gebruik, mits het gebruik is hervat aan het eind van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de teelt is gestaakt.
  
13.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 13 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan ‘Verbindingsweg Tongeren’.