1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend (zoals schoonheidsspecialist, manicure en pedicure), kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, maar uitgezonderd zelfstandige detailhandel en prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning of bedrijfswoning en de daarbij bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie daarvan, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, het uitoefenen van een publiek verzorgend ambacht of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, uitgezonderd zelfstandige detailhandel en prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning of bedrijfswoning en de daarbij bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie daarvan, kunnen worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging en in functioneel opzicht een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder agrarische houtteelt, en/of het fokken of anderszins houden van vee of andere dieren, waarbij in geval van paarden dat uitsluitend het voortbrengen van (producten van) paarden betreft, zoals bij fokken, hengstenhouderij of paardenmelkerij;
niet-zelfstandige (aan het agrarisch bedrijf gekoppelde) biomassa(co)-vergisting wordt in dit verband aangemerkt als onderdeel van een agrarisch (veehouderij)bedrijf;
1.10 agrarische verbreding of verbrede landbouw:
het ontplooien van nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de aanwezige en te behouden agrarische bedrijfsvoering, die de hoofdfunctie is en blijft;
Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- agrarische verkoop in het klein, van in hoofdzaak (> 70%) eigen agrarische producten (hoofdproduct) en/of streekgebonden agrarische producten alsmede ondergeschikt (< 30%) daaraan direct gerelateerde of van afgeleide producten;
- bewerking en/of verwerking in het klein, van eigen en/of streekgebonden agrarische producten;
- paardenhouderijen, anders dan uitsluitend productiegericht, en voor zover geen manegebedrijf zijnde;
- agrarische zorgverlening;
- agrarisch beheer, medebeheer, informatieverzorging, educatie en/of andere zogenaamde groenblauwe dienstverlening in relatie tot het bedrijf en ter plaatse of in de omgeving aanwezig(e) landbouw, landschap, cultuurhistorie, natuur, water en dagrecreatief medegebruik;
- kleinschalig kamperen en/of andere kleinschalige verblijfsrecreatie;
- aan het agrarische bedrijf, de landbouw, het omringende landschap en/of recreatieve routes gerelateerde extensieve of kleinschalige dagrecreatie;
- ondersteunende daghoreca in verband met voornoemde dagrecreatie of ondersteunende horeca in verband met op het bedrijf aanwezige voornoemde verblijfsrecreatie;
- ondersteunende diensten of voorzieningen (zoals verhuur of verzorging van materialen, stallingsgelegenheid, e.d.) in het klein ten behoeve van voornoemde activiteiten;
- statische binnenopslag.
1.11 ander bouwwerk:
een bouwwerk geen gebouw zijnde;
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;
1.13 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
1.14 archeologisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.16 bed & breakfast:
(gasten)kamers of (gasten)verblijven in of bij een (bedrijfs)woning die worden verhuurd voor recreatief nachtverblijf op basis van logies en ontbijt;
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde de bedrijfswoning of daarbij bijbehorende bouwwerken;
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op bij een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsruimte(n) die wordt gebruikt voor de bedrijfsuitoefening of voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
1.20 bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan of zoals die mag worden gebouwd krachtens een verleende bouwvergunning op basis van een nog voor dat tijdstip ingediende ontvankelijke bouwaanvraag;
1.21 bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.22 bestemmingsgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak:
een op de verbeelding als zodanig aangegeven gebied met eenzelfde bestemming; indien op/binnen een bestemmingsvlak van een detailbestemming geen nadere aanduiding van een (be)bouw(ings)vlak of bouwvlak voorkomt, is het bestemmingsvlak tevens het (be)bouw(ings)vlak of bouwvlak van de betreffende detailbestemming;
1.24 bijbehorend bouwwerk:
een afzonderlijke ruimte aangebouwd aan (de eigenlijke woonruimten van) een woning of een bij een woning (op hetzelfde bouwperceel) behorend afzonderlijk gebouw waarvan de verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk opzicht (zoals constructie, ligging, maatvoering, dakvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan de (hoofd)bouwmassa c.q. het hoofdgebouw van de woning;
1.25 boerderij of boerderijgebouw:
één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede bouwmassa (van het zogenaamde waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
(streekeigen) boerderijen van het zogenaamde langgevel-, kortgevel- of T-vormige-type.
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorden bebouwing is toegestaan;
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 cultuurhistorische waarde:
waarden of verwachtingswaarden die samenhangen met de nalatenschap die de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, heeft achtergelaten in het huidige landschap;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen of verwachtingswaarde dienaangaande, bodemprofiel en reliëf (m.n. van oude akkers, beek- en rivierdalen), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders van in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse;
1.33 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande randbeplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
1.34 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, een overkapping daaronder niet begrepen;
1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het rijden met en/of verzorgen van paarden primair gericht is op ruiter/amazone en/of de paarden daarvan;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; in het geval van een woonbestemming is dat altijd het gebouw c.q. de bouwmassa waarin zich de woning(en) bevindt (of bevinden);
1.38 horeca:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, logies en/of etenswaren en dranken voor consumptie ter plaatse, uitgezonderd een discotheek, bar, nachtclub dancing en partycentrum.
1.39 kampeermiddel:
- een tent, een tent- of vouwwagen, een camper of kampeerauto, een (toer)caravan, een huifkar, zijnde mobiele toeristische kampeermiddelen;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en dat geheel of ten dele blijvend is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
1.40 kleinschalig kamperen:
recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking van mobiele toeristische kampeermiddelen;
1.41 landschappelijke beplanting:
begroeiingselement in het buitengebied, overwegend bestaand uit opgaande beplanting, zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt; Hieronder worden in ieder geval verstaan bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen;
1.42 neven(geschikte) functie of neventak:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.43 omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dan invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo);
1.44 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;
1.45 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijdt met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a van de Wabo
1.46 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;
1.47 ondergronds:
beneden het peil;
1.48 ondersteunende functie:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.49 opslag ten behoeve van paardenevenementen
opslag ten behoeve van materialen welke gebruikt worden bij paardenevenementen.
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
tenten, terreinafzettingen, stroomaggregaten, stoelen/tafels, spring- en dressuurmaterialen en dergelijke.
1.50 overdekt bouwwerk/overkapping:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet kan worden aangemerkt als een gebouw;
Hieronder wordt in ieder geval verstaan: carports.
1.51 peil
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.52 perceelsgrens:
een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;
1.53 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.54 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die, naast het (eventueel) voortbrengen van (producten van) paarden (zoals bij fokken, hengstenhouderij of paardenmelkerij), verder primair gericht zijn op het africhten, trainen en/of verhandelen van paarden ;
1.55 ruimtelijke kwaliteit:
het behoud en de versterking van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten alsmede verbetering van de gebruiks-, ruimtelijke en milieukwaliteiten van de bebouwde omgeving;
1.56 sexinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was sexuele handeling worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een sexinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische massagesalon, als dan niet in combinatie met elkaar;
1.57 statische binnenopslag:
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
(seizoens)stalling van (antieke) auto’s, motoren, caravans, campers e.d.
1.58 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in c.q. aan een woning;
1.59 visueel-ruimtelijke waarden:
waarden van een gebied die samenhangen met het waarneembare deel van het aardoppervlak en de vorm van verschillen in schaal van het landschap en met name schaaluitersten zoals enerzijds beslotenheid of een bosrandzone met kleinschaligheid en anderzijds openheid of een ontginningspatroon met grootschaligheid;
1.60 voorgevelrooilijn:
de (denkbeeldige) lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven minimum afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens c.q. de grens van de bestemming ‘wegen’ ter plaatse van de weg waaraan wordt gebouwd;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen, op het betreffende bouwperceel, tot de as van de weg of de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens, indien die afstand kleiner is dan de onder 1 genoemde afstand;
1.61 woning:
een complex van ruimten c.q. (een gedeelte van) een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.62 woonboerderij:
een boerderij(gebouw) welke bestemd is voor woondoeleinden;