DOCUMENT
Regels
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan 'Oploseweg 9a, Overloon' van de gemeente Boxmeer.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.BP11OvlOploseweg9a-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
aanbouw:
een (toevoeging van een) ruimte aan een woning die door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk opzicht (zoals constructie, ligging, maatvoering, dakvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en een geheel vormt met de (hoofd)bouwmassa van de woning en daarmee in directe verbinding staat.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aan huis gebonden of aan huis verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend (zoals schoonheidsspecialist, manicure en pedicure), kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, maar uitgezonderd zelfstandige detailhandel en prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning of bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie daarvan, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
aan huis gebonden of aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, het uitoefenen van een publiek verzorgend ambacht of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, uitgezonderd zelfstandige detailhandel en prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning of bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie daarvan, kunnen worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met verschijnselen en processen van de niet-levende natuur (geologie, reliëf, bodem, water) –al dan niet teweeggebracht door menselijk handelen– die een bijzondere betekenis hebben voor de mens omdat zij inzicht geven in de natuurlijke en cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis van een gebied en/of (mede)bepalend zijn voor de identiteit en belevingswaarde van het landschap;
abiotische waarden:
geheel van waarden van het abiotische milieu (= niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging en in functioneel opzicht een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar.
archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan of zoals die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van een nog voor dat tijdstip ingediende ontvankelijke aanvraag.
bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijgebouw:
een afzonderlijke ruimte aangebouwd aan (de eigenlijke woonruimten van) een woning of een bij een woning (op hetzelfde bouwperceel) behorend afzonderlijk gebouw waarvan de verschijningsvorm in bouwkundig, architectonisch en/of ruimtelijk opzicht (zoals constructie, ligging, maatvoering, dakvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan de (hoofd)bouwmassa c.q. het hoofdgebouw van de woning.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
cultuurhistorische waarde:
waarden of verwachtingswaarden die samenhangen met de nalatenschap die de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, heeft achtergelaten in het huidige landschap;
Hieronder worden in ieder geval verstaan: archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen of verwachtingswaarde dienaangaande, bodemprofiel en reliëf (m.n. van oude akkers, beek- en rivierdalen), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing;
dagrecreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die een kortstondig karakter hebben, in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, en routegebonden zijn, zoals wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; in het geval van een woonbestemming is dat altijd het gebouw c.q. de bouwmassa waarin zich de woning(en) bevindt (of bevinden).
horeca(bedrijf):
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, logies en/of etenswaren en dranken voor consumptie ter plaatse, uitgezonderd een discotheek, bar, nachtclub, dancing en partycentrum.
landschapswaarden of landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit abiotische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
landschapselementen:
de verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen.
mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
natuurelement:
een begroeiingselement en/of abiotisch element gelegen in het buitengebied maar die geen productiefunctie heeft, in agrarisch, bosbouwkundig of agrarisch-houtteeltkundig opzicht, en die niet overwegend bestaat uit (opgaande) landschappelijke beplanting.
Hieronder worden in ieder geval verstaan: moerasjes; poelen; overhoeken; steilranden.
natuur- of natuurlijke waarden:
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
ondergeschikte functie:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
ondergronds:
beneden het peil.
perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
ruimtelijke kwaliteit:
het behoud en de versterking van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten alsmede verbetering van de gebruiks-, ruimtelijke en milieukwaliteiten van de bebouwde omgeving;
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische-massagesalon, als dan niet in combinatie met elkaar.
teeltondersteunende voorziening:
een ondersteunende voorziening, geen kas zijnde, die onderdeel is van de totale agrarische bedrijfsvoering van een grondgebonden tuinbouwbedrijf of –bedrijfstak en die gebruikt wordt om de bedrijfsvoering te optimaliseren, m.n. wat betreft verbetering van productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging- of verlating, terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik.
tijdelijke teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die op dezelfde locatie gebruikt wordt zolang de teelt dat vereist, met een maximum van 6 maanden, en die een directe relatie met het grondgebruik c.q. het telen in de volle grond heeft;
Hieronder worden in ieder geval verstaan:
plastic of ander kunststof folies, acryldoek, gaasdoek, (anti vraat- of hagel)netten e.d. die, direct over de teeltbodem of teeltgewassen worden aangebracht, of
ondersteund worden door lagere (< 1,5 m) en lichte constructies (die veelal niet als een bouwwerk zijn aan te merken), zoals lage folietunnels, of
ondersteund worden door hogere (> 1,5 m) en zwaardere constructies of stellages (die veelal als een bouwwerk zijn aan te merken), zoals menstoegankelijke folietunnels of wandelkappen en schaduwhallen.
uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in c.q. aan een woning.
voorgevelrooilijn:
de (denkbeeldige) lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het hoofdgebouw, op het betreffende bouwperceel, tot de as van de weg of de naar de weg gekeerde begrenzing van bestemming/perceelsgrens;
woning:
een complex van ruimten c.q. (een gedeelte van) een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen, tenzij anders in de regels is vermeld;
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot de onderzijde van de vloer van de onderbouw/kelder.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, voor zover geen sprake is van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor, vanwege hun cultuurhistorisch en/ of visueel-ruimtelijk belang cultuurhistorisch waardevolle akkers, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevolle akker´;
(onverharde) paden, wegen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
dagrecreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor de bouw van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen, mits:
de aaneengesloten oppervlakte per agrarisch perceel niet meer bedraagt dan 2 ha;
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
er geen sprake is van onevenredig nadelige effecten op de aanwezige landschaps- en natuurwaarden ingevolge de gebiedsbestemming, bij de afweging waarvan al het bestaande relevante provinciale beleid en regelgeving alsmede het (toekomstige) gemeentelijke beleid dienaangaande betrokken wordt;
voor teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m verdient het de voorkeur de teeltondersteunende voorzieningen zo (veel) mogelijk te situeren in directe aansluiting op het bouwvlak;
de bouwhoogte van boomteelthekken niet meer bedraagt dan 1,5 m en dient verzekerd te zijn dat daarin voldoende dassenpoorten worden aangebracht.
3.4 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de tot ‘ Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ bestemde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, ongeacht het bepaalde in de planregels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevolle akker’:
het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepwoelen, diepploegen of het anderszins verzetten van grond voor zover dat, uitgezonderd bij steilranden, meer bedraagt dan 100 m³ of 0,6 m ten opzichte van het maaiveld.
het aanleggen van ondergrondse leidingen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem voor zover die werken dieper dan 0,6 m onder maaiveld plaatsvinden.
het verwijderen van landschapselementen (waaronder hagen).
het aanleggen van landschapselementen.
het beplanten van gronden met hoger dan 1,5 m opgaand houtgewas in verband met boom- of vaste plantenteelt of andere tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
het verwijderen van onverharde wegen of paden.
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
3.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:
het normale onderhoud, beheer, gebruik en/of exploitatie betreffen;
van zodanig geringe omvang zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van de te beschermen natuur- en landschapswaarden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunningreeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
vallen onder de vergunningplicht op grond van de Ontgrondingenwet;
vallen onder de vergunningplicht of plicht tot het aanvragen van een ontheffing op grond van de Keur, waarbij de betreffende natuur- of landschapswaarden integraal worden meegewogen;
zien op het vervangen of voortzetten van dergelijke ter plaatse al bestaande leidingen, drainage, teelten of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
welke betrekking hebben op erfbeplantingen of nieuw vrij groen.
3.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde natuur- en/ of landschapswaarden en gebruikswaarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van de genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden voorkomen of verminderen (zogenaamde mitigatie) of voorwaarden de welke compensatie bieden van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren gaan.
Alvorens te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 3.4.1 kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij:
het Waterschap Aa en Maas en/of het provinciale Bureau Grondwater inzake waterhuishoudkundige aspecten met betrekking tot oppervlaktewater en/of grondwater;
een onafhankelijke adviseur dan wel een gemeentelijke adviescommissie die deskundig is op het (betreffende) vlak van: landbouw, bosbouw, landschap, ecologie en/of ruimtelijke ordening.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
behoud, herstel en/of ontwikkeling van bestaand bos en natuurgebied;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder van de volgende landschappelijke waarden, vanwege hun abiotisch, cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk belang:
aardkundig waardevol;
cultuurhistorisch: maasheggengebied;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder van de volgende natuurwaarden, als biotoop voor de betreffende soort(groepen):
dassen;
struweelvogels;
planten en plantengemeenschappen;
instandhouding van bestaande paden, wegen en dijken;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
dagrecreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
4.3 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de tot ‘Natuur’ bestemde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, ongeacht het bepaalde in de planregels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten:
het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepwoelen, diepploegen of het anderszins verzetten van grond voor zover dat, uitgezonderd bij steilranden, meer bedraagt dan 100 m³ of 0,6 m ten opzichte van het maaiveld;
het aanleggen van ondergrondse leidingen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem voor zover die werken dieper dan 0,6 m onder maaiveld plaatsvinden;
het dempen, graven, verdiepen, vergroten of herprofileren van waterlopen, sloten en greppels of het (anderszins) verlagen van de grondwaterstand, uitgezonderd legale grondwateronttrekkingen;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
het vellen of rooien van bos;
het verwijderen van landschapselementen (waaronder hagen);
het aanleggen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
4.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:
het normale onderhoud, beheer, gebruik en/of exploitatie betreffen;
van zodanig geringe omvang zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van de te beschermen natuur- en landschapswaarden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
vallen onder de vergunningplicht op grond van de Ontgrondingenwet;
vallen onder de vergunningplicht of plicht tot het aanvragen van een ontheffing op grond van de Keur, waarbij de betreffende natuur- of landschapswaarden integraal worden meegewogen;
zien op het vervangen of voortzetten van dergelijke ter plaatse al bestaande leidingen, drainage, teelten of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
welke betrekking hebben op erfbeplantingen of nieuw vrij groen.
4.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde natuur- en/ of landschapswaarden en gebruikswaarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van de genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden voorkomen of verminderen (zogenaamde mitigatie) of voorwaarden de welke compensatie bieden van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren gaan.
Alvorens te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 4.3.1 kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij:
het Waterschap Aa en Maas en/of het provinciale Bureau Grondwater inzake waterhuishoudkundige aspecten met betrekking tot oppervlaktewater en/of grondwater;
een onafhankelijke adviseur dan wel een gemeentelijke adviescommissie die deskundig is op het (betreffende) vlak van: landbouw, bosbouw, landschap, ecologie en/of ruimtelijke ordening.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
aan huis verbonden beroep;
erfbeplanting en landschappelijke beplanting ten behoeve van een goede inpassing en/of visueel afschermende functie naar het omliggende gebied;
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Woningen inclusief uitbouwen en aanbouwen
Voor het bouwen van woningen, inclusief uitbouwen en aanbouwen, gelden de volgende bepalingen:
Woningen, inclusief uitbouwen en aanbouwen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
Per bouwvlak is niet meer dan één woning, inclusief uitbouwen en aanbouwen, toegestaan.
De inhoud van een woning, inclusief uitbouwen en aanbouwen, mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m³)' is aangegeven.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan 55º en niet minder bedragen dan 35º, uitgezonderd uitbouwen en aanbouwen.
5.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn geen bijgebouwen toegestaan.
De gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 95 m², tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak bijgebouwen (m²)' een andere oppervlakte is aangegeven.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
De afstand ten opzichte van de voorgevel van de woning c.q. de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 5 m daar achter.
De afstand tot de woning met uitbouwen en aanbouwen mag niet meer bedragen dan 35 m.
De afstand tot de perceelsgrens mag bij vrijstaande woningen niet minder bedragen dan 3 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Voor een carport gelden de volgende bepalingen:
Per bouwperceel is niet meer dan één carport toegestaan.
Een carport is uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn.
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag voor het overige niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
Voor een schotelantenne gelden de volgende bepalingen:
Per bouwperceel is niet meer dan één schotelantenne toegestaan.
Een schotelantenne is uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn.
De diameter mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
de situering en/of afmetingen van bouwwerken;
de kapvorm van gebouwen;
de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein.
De toepassing van nadere eisen door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit woongenot van de directe omgeving);
de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
de milieusituatie;
de verkeersveiligheid;
de parkeerruimte op eigen terrein;
landschappelijke inpassing;
het doelmatige onderhoud en de bereikbaarheid van waterwegen;
de sociale veiligheid;
de brandveiligheid.
Artikel 6 Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied A
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologisch onderzoeksgebied A’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen binnen deze bestemming gelden de volgende regels:
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm.
Indien uit het in sub a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in sub a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in sub b. genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de tot ‘Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied A’ bestemde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, en ongeacht het bepaalde in de planregels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten:
het ophogen van de bodem, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd als dat de bodem verstoort op een grotere diepte dan 50 cm, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd als dat de bodem verstoort op een grotere diepte dan 50 cm, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het aanleggen van bos of boomgaard als dat de bodem verstoort op een grotere diepte dan 50 cm, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het scheuren van grasland als dat de bodem verstoort op een grotere diepte dan 50 cm, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m²;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, indien de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m².
6.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt verleend:
indien is gebleken dat de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voor zover de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden, of
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op of in de gronden bestemd tot 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied A'.
Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat sloopwerken worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, voor sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm vanaf 30 cm boven het maaiveld en minder.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door:
de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied A’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied A' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 7 Waterstaat - Grondwaterbeschermingsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Grondwaterbeschermingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve de grondwaterwinning voor drinkwater.
7.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in de in deze bestemming begrepen gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden. Hiervoor gelden de volgende regels:
De bouw en situering van de betreffende bebouwing mag geen onevenredige schade toebrengen aan de grondwaterwinning.
Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij de beherende waterleidingmaatschappij.
Artikel 8 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater van de Maas.
8.2 Bouwregels
In of op de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de onder b genoemde riviergebonden activiteiten en de onder c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.
De riviergebonden activiteiten zijn (ja, mits):
de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
de aanleg of wijziging van scheepswerven;
de realisatie van natuur;
de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
de winning van oppervlaktedelfstoffen.
De niet-riviergebonden activiteiten betreffen (nee, tenzij):
een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet bui-ten het rivierbed worden gerealiseerd;
een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grond-gebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
De activiteiten genoemd onder b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
Er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft.
Er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.
Er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
De resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam worden gecompenseerd te worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
Specifiek voor het bepaalde onder c.4 geldt dat de gevraagde rivierverruimings- maatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
In afwijking van het bepaalde onder a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
activiteiten als bedoeld in artikel 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
activiteiten als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of –verruiming;
tijdelijke activiteiten;
een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde onder c 1 t/m 3.
In alle onder b t/m d genoemde gevallen dient voor de afgifte van de omgevingsvergunning voor het bouwen advies ingewonnen te worden van de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat.
8.3 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de tot ‘Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed’ bestemde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, ongeacht het bepaalde in de planregels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, of het anderszins verzetten van grond;
het dempen, graven, verdiepen, vergroten of herprofileren van waterlopen, sloten en greppels of het (anderszins) verlagen van de grondwaterstand, uitgezonderd legale grondwateronttrekkingen;
het aanleggen van landschapselementen;
het beplanten van gronden met opgaand houtgewas in verband met boom- of vaste plantenteelt of andere tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
het aanbrengen van tijdelijke, permanente of overige teeltondersteunende voorzieningen, voor zover geen bouwwerken zijnde.
8.3.2 Uitzonderingen
Het onder 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
die van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen belemmering plaats vindt van de afvoer, doorstroming en berging van het rivierwater van de Maas volgens deze dubbelbestemming;
die behoren tot ter plaatse normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de tevens geldende overige bestemmingen.
8.3.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in 8.3.1, kan uitsluitend worden verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de afvoer, doorstroming en berging van het rivierwater van de Maas gewaarborgd is.
Zo nodig kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten in voornoemd verband van de voorgenomen werken of werkzaamheden.
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen van de hoofdingenieur-directeur van Rijkswater- staat.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water van de rivier de Maas en diverse andere regionale beken of waterlopen, in de vorm van:
de eigenlijke waterkeringen (met name dijklichamen of kaden met bijbehorende voorzieningen);
de daarbij behorende (buiten)beschermingszones zoals eveneens opgenomen binnen deze dubbelbestemming (en die gelden tot in principe 50 m uit de teen van de eigenlijke waterkering, tenzij anders weergegeven).
9.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen binnen deze bestemming de navolgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen geldt, dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterkering.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van een veilige waterkering en daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van het waterschap (Aa en Maas).
9.4 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de tot ‘Waterstaat - Waterkering’ bestemde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, ongeacht het bepaalde in de planregels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepwoelen, diepploegen of het anderszins verzetten van grond;
het aanleggen van nieuwe of vervangen van ondergrondse leidingen of drainage, of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem;
het dempen, graven, verdiepen, vergroten of herprofileren van waterlopen, sloten en greppels of het (anderszins) verlagen van de grondwaterstand, uitgezonderd legale grondwateronttrekkingen;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
het vellen of rooien van diep(er) wortelende opgaande beplanting;
het verwijderen van landschapselementen;
het aanleggen van landschapselementen;
het beplanten van gronden met opgaand houtgewas in verband met boom- of vaste plantenteelt of andere tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
het omzetten van grasland in bouwland;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
het aanbrengen van tijdelijke, permanente of overige teeltondersteunende voorzieningen, voor zover geen bouwwerken zijnde.
9.4.2 Uitzonderingen
Het onder 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
die van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen belemmering plaats vindt van waterkerende functie en de daarvoor vereiste bescherming volgens deze dubbelbestemming;
die behoren tot ter plaatse normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de tevens geldende overige bestemmingen;
indien daarvoor op grond van de Keur van het waterschap een vergunning of ontheffing vereist is.
9.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in onder 9.4.1, kan uitsluitend worden verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterkerende functie en de daarvoor vereiste bescherming niet wordt aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake op die plaatsen waar de breedte van de waterkeringen met (buiten)beschermingszone volgens de geldende keur van het waterschap (Aa en Maas) vooralsnog minder bedraagt dan de breedte van de onderhavige dubbelbestemming, voor welke situaties dan ook geen advies van het waterschap (Aa en Maas) ingewonnen behoefd te worden.
Zo nodig kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten in voornoemd verband van de voorgenomen werken of werkzaamheden.
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder 9.4.1 wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen van het waterschap (Aa en Maas).
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
Op plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden op basis van de bouwregels van de bestemmingen in dit bestemmingsplan mag ook ondergronds gebouwd worden.
De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen maximaal 3,5 m bedragen.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in dit plan in ieder geval ook verstaan:
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning voor bewoning, als zelfstandige woning of bedrijfswoning, als afhankelijke woonruimte of voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers;
het gebruik van gronden voor kamperen of andere vormen van verblijfsrecreatie
het gebruik van bebouwing en gronden voor bedrijfsmatige uitoefening van detailhandel, horeca, dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, industriële bedrijvigheid, escortbedrijven en/of seksinrichtingen, behoudens voor zover dat rechtstreeks verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik;
een uitzondering op het bepaalde onder c vormt de uitoefening van aan huis gebonden/verbonden beroep in/bij een woning, mits:
de hoofdfunctie als zodanig aanwezig blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen op het bouwperceel en dat tot een maximum van 60 m²;
er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep;
eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
12.2 Afwijken afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.1 onder a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
bewoning van een (vrijstaand) bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven en rekening wordt gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
de afhankelijke woonruimte binnen de maatvoeringen voor bijgebouwen bij de betreffende bestemming wordt ingepast, met een maximale oppervlakte van 80 m²;
de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw; afwijking is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg; in het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 meter;
het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
12.3 Afwijken aan huis gebonden beroep en bedrijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.1 d voor het uitoefenen van een aan huis gebonden/verbonden beroep, in een bijgebouw bij de woning, of een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
de hoofdfunctie als zodanig aanwezig blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen op het bouwperceel en dat tot een maximum van 60 m², in het geval va neen aan huis gebonden/verbonden beroep;
de omvang van het bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 60 m² in het geval van een aan huis gebonden bedrijf;
in het geval va neen aan huis gebonden bedrijf de bedrijvigheid valt onder categorie 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) of naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de categorieën 1 of 2;
er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;
eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven, waarbij wat betreft mogelijke hinder of overlast voor gevoelige functies en/of belemmeringen voor ontwikkelings- mogelijkheden van de (agrarische) bedrijven rekening dient te worden gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, luchtkwaliteit, veiligheid).
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;
het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, glas- en/of afvalcontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 m bedraagt;
geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, dan wel de situering van ontsluitingen of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
Artikel 14 Overige regels
14.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
de ruimte tussen bouwwerken.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Oploseweg 9a, Overloon'.
Rosmalen, 6 juni 2011