direct naar inhoud van 4.2 Provinciaal en regionaal beleid
Plan: Landgoed Strikland - Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0756.BP10BgnStriklandO-VG01

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

Op 27 juni 2008 is de interimstructuurvisie Ruimtelijke ordening door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld, waarmee geanticipeerd wordt op het in werking treden van de nieuwe Wro. De structuurvisie bestaat uit drie delen. Deel A is de visie, waarvoor het Streekplan uit 2002 de basis vormt. Deel B is nieuw en beschrijft de sturingsfilosofie van de provincie. Daarnaast geeft het in een uitvoeringsagenda de inzet van instrumenten aan, zoals het provinciale inpassingsplan, de provinciale verordening, het indienen van zienswijzen tegen een ontwerpbestemmingsplan en de aanwijzingsbevoegdheid. In deel C wordt ingegaan op een tweetal specifieke ontwikkelingstrajecten: Logistiek Park Moerdijk en Agro-Foodcluster (AFC) West-Brabant.

Noord-Brabant wordt gekenmerkt door een enorme dynamiek. Brabant dient zich verder te ontwikkelen tot een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied. Daarbij heeft de provincie gekozen voor een visie waarin respect voor de natuurlijke leefomgeving en de landschappelijke en cultuurhistorische rijkdom centraal staat en waarin het eigen karakter, de specifieke kwaliteiten en de contrasten van Brabant duidelijk herkenbaar zijn. Om dit toekomstbeeld te realiseren moet ook het ruimtelijk beleid bijdragen aan de balans tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele kapitaal van Brabant. Het hoofddoel van het provinciaal ruimtelijk beleid is het zorgvuldiger omgaan met ruimte. Vijf leidende principes worden gehanteerd om tot het hoofddoel te komen, te weten meer aandacht voor de onderste lagen, zuiniger ruimtegebruik, concentratie van verstedelijking, zonering van het buitengebied, grensoverschrijdend denken en handelen.

Bij de beoordeling, initiëring en ondersteuning van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Noord-Brabant hanteert de provincie de 'lagenbenadering'. De lagenbenadering kent drie lagen. De onderste laag wordt gevormd door de bodemtypologie, de geomorfologie en het watersysteem. Infrastructurele elementen zijn de tweede laag. De derde en bovenste laag bestaat uit het ruimtegebruik voor wonen, werken, landbouw en recreatie. De lagenbenadering is een werkwijze om een ruimtelijke keuze binnen de verschillende mogelijkheden te onderbouwen. Afhankelijk van de lokale kwaliteiten en omstandigheden leidt de benaderingswijze tot (verschillende) ruimtelijke uitkomsten.

Landgoederenregeling

Voor dit bestemmingsplan is de landgoederenregeling van de provincie Noord-Brabant van belang. Ter bevordering van ruimtelijke kwaliteit is de toepassing van het ‘rood-voor-groen-principe’ mogelijk. Dit houdt in dat stedelijke functies (rode functies) worden toegestaan in het buitengebied in ruil voor een aanmerkelijke verbetering van de kwaliteiten van het buitengebied (groene kwaliteiten). Gedeputeerde Staten hebben voor diverse onderwerpen een rood-voor-groen-beleid uitgewerkt, zoals de regeling Ruimte voor ruimte, de regeling Ruimte voor ruimte verbreed, de ontwikkelingsmogelijkheden voor bebouwingsconcentraties en de regeling voor nieuwe landgoederen.

In de evaluatie van de beleidsnotitie "Rood voor groen; nieuwe landgoederen in Brabant" van de Provincie Noord-Brabant (2004) worden de eisen gegeven waaraan voldaan moet worden. Belangrijkste eisen aan nieuwe landgoederen volgens deze notitie zijn dat ze buiten specifieke gebieden moeten zijn gelegen zoals o.a. de EHS, maar ook buiten locaties waar de landbouw nadrukkelijk een ontwikkelingsfunctie heeft. Het plangebied voldoet daar aan (het voorontwerp van het bestemminsplan niet geheel, zie daartoe hoofdstuk 7). Verder moet het nieuwe landgoed groot genoeg zijn. Dit project is twee landhuizen groot en moet daarom groter zijn dan 10 hectare. Met 10,04 ha voldoet het daar aan. Omtrent dit oppervlak geeft het provinciale bestuur de volgende overweging mee: "Wij zijn van mening dat in sommige situaties een landgoed dat nèt niet voldoet aan de minimale ondergrens (10 of 15 ha) toch beschouwd kan worden als een landgoed met het gewenste oppervlak. De afweging die hierbij gemaakt dient te worden wordt gebaseerd op de locatiespecifieke waarden of potenties (o.a. de aanwezigheid van hoge natuur-of cultuurhistorische waarden of aanwezigheid kansen voor waterdoelen) en de mate waarin deze waarden of potenties worden veiliggesteld c.q. versterkt door de realisatie van het landgoed". Doordat via dit bestemmingsplan de waterkwalliteitsproblemen in De Vilt opgelost worden is hier sprake van een project dat zonder meer voldoet aan de provinciale criteria.

Conclusie

Het bestemmingsplan zoals dat voorligt past in het provinciale beleid.