1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘EIndhovenseweg-Zuid 77’ met identificatienummer NL.IMRO.0753.bpeindhwegzuid77-VG01 van de gemeente Best;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij bijbehorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw:
Een aan een hoofdgebouw gebouwd bijgebouw.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.7 aan huis verbonden beroep:
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, vastgesteld-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een
woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.8 achtergevel:
Gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.
1.9 achtergevelrooilijn:
- de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
- indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan.
1.10 afhankelijke woonruimte (met betrekking tot mantelzorg):
Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de
huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.11 archeologische waarde:
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied
voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.12 bebouwing:
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
Een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een
bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.14 bedrijf:
Een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden
beroepen daaronder niet begrepen.
1.15 bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het vastgesteld van dit plan:
- bestaat of in uitvoering is;
- mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.
1.16 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag:
Bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.19 bijgebouw:
Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren
of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.23 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing
is toegelaten.
1.24 (bouw)perceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect
met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 carport:
Een overkapping voor de overdekte stalling van motorvoertuigen.
1.28 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, en/of leveren van
goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Een webwinkel zonder toonbankfunctie wordt niet als
detailhandel aangemerkt.
1.29 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.30 erfafscheidingen:
Afscheidingen die al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst ten behoeve van het aanbrengen van een scheiding
tussen percelen.
1.31 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
1.32 gebouwen van algemeen nut:
Gebouw ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
1.33 groenvoorzieningen:
Het geheel van aanplant in een gebied, dan wel het aanbrengen of voorzien van groen, waaronder mede
begrepen tuinen, gazons, laanbeplanting, wegbermen, bomen, struiken, parken, bosschages.
1.34 hoofdgebouw:
Een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen gezien de bestemming als belangrijkste
bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.
1.35 hoofdverblijf:
Plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke
activiteiten van betrokkene.
1.36 huishouden:
Een alleenstaande, of twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of
willen gaan voeren.
1.37 kantoor:
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het
verlenen van diensten zonder baliefunctie, en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een
administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking
behoeven, waarbij het publiek niet rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.38 kleinschalige bedrijvigheid:
Het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk,
waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en
visuele zin in overwegende mate blijft behouden. Hieronder mede begrepen consumentenverzorging.
1.39 kunstwerken:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers,
keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.
1.40 maatvoeringsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in
het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel
ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.41 mantelzorg:
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op
vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.42 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve
van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen ten behoeve van het
openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.43 omgevingsvergunning:
Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.44 openbaar gebied:
De gronden die voor eenieder toegankelijk zijn en die in eigendom, beheer en onderhoud zijn bij een
overheidsinstelling.
1.45 overkapping:
Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één
wand.
1.46 parkeervoorzieningen:
Elk al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van al dan niet gemotoriseerd
verkeer, te onderscheiden in:
- openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein.
1.47 peil:
- voor een gebouw, gelegen op een afstand van maximaal 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
- voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- indien in, op of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil.
1.48 perceelsgrens:
Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
1.49 permanente bewoning:
Bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte
daarvan als hoofdverblijf.
1.50 seksinrichting:
De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon al dan niet in combinatie
met elkaar.
1.51 sociale veiligheid:
Een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.
1.63 speelvoorzieningen:
Speelgelegenheid, speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongere en sport- en speelplaatsen.
1.52 vloeroppervlakte:
Totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en
aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
1.53 voorgevel:
Gevel aan de voorzijde van een gebouw.
1.54 voorgevellijn:
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw
wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.55 voorzieningen van algemeen nut:
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.56 vrijstaande woning:
Een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw
is gebouwd.
1.57 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook
als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een
goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht
worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.58 woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, danwel
voor de huisvesting van maximaal 4 personen, die geen gezamenlijk huishouden vormen maar wel gezamenlijk
gebruik maken van de voorzieningen als ware het één huishouden. In het laatste geval dient sprake te zijn van
een gebruiksoppervlakte van minimaal 12 m2 per persoon. Binnen een woning is sprake van één zelfstandige
wooneenheid, dat wil zeggen één eenheid waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat die
eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke) en een
eigen huisnummer.
1.59 zijgevel:
Gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel