direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zomereik ongenummerd 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De familie de Bresser is voornemens om, in samenwerking met NBArchitecten en de gemeente Best, aan de achterzijde van de woonpercelen aan de Oranjestraat 67, 69 en 71, een nieuwe woning te realiseren. Dit betreft een inbreiding binnen het bestaand bebouwd gebied aan de noordzijde van Best en de woning zal bereikbaar zijn via de straat Zomereik.

De huidige woningen aan de Oranjestraat hebben diepe tuinen van wel zo'n 90 m. diep. In het verleden is er met betrekkeing tot het mogelijk realiseren van een mantelzorgwoning achter op het hoekperceel Oranjestraat 71 al eens een vooroveleg geweest met de stedenbouwkundige van de gemeente Best. Later is er een initiatief ontstaan om met de buren van Oranjestraat 67, 69 en 71 gezamenlijk te onderzoeken of het mogelijk is op deze locatie enerzijds toegang te creëren naar de percelen van 67 en 69 en het realiseren van een woonhuis aan de Zomereik naast huisnummer 1. Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Best, sectie H, perceelsnummers 7014, 7062 en 7064.

Deze percelen hebben volgens het geldende bestemmingsplan 'Salderes 2010' (onherroepelijk vastgesteld op 12 juli 2010) de bestemming 'Wonen'. Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien ter plaatse van het beoogde bouwproject geen bouwvlak is opgenomen. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied aan de Zomereik bevindt zich in de woonwijk Verrenbest, in het noorden van Best. De wijk wordt in het noorden begrensd door de Ringweg, de N-weg naar Sint-Oedenrode en in het oosten door de Rijksweg A2. Ten westen ligt de wijk Salderes. De directe omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door een woonfunctie. In het oosten van de wijk ligt een aantal bedrijven.

De ligging is weergegeven in de figuren 1.1 t/m 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied op luchtfoto, plangebied oranje omkaderd (Bron: OpenStreetMap)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied op topografische kaart, plangebied in rood (Bron: Rijksoverheid)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Ligging plangebied op kadastrale kaart, plangebied oranje omkaderd (Bron: Kadaster)

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Toets geldend plan en strijdigheid

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Salderes 2010' (onherroepelijk vastgesteld op 12 juli 2010) van toepassing. De verbeelding hiervan is weergegeven in figuur 1.4. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning en in samenhang daarmee aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0004.png"

Figuur 1.4 Bestemmingsplan 'Salderes 2010' met plangebied rood omkaderd (Bron: Ruimtelijkeplannen)

Naast de enkelbestemming 'Wonen' geldt tevens de aanduiding 'bijgebouwen' voor een groot gedeelte van het plangebied. De aanduiding is in figuur 1.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0005.png"

Figuur 1.5 Aanduiding 'bijgebouwen' (Bron: Ruimtelijkeplannen)

Het initiatief om op deze locatie een nieuwe woning te realiseren is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien ter plaatse geen bouwvlak is opgenomen. Daarnaast wordt in artikel 14.2.1 onder c beschreven dat per bouwperceel ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan.

1.3.2 Paraplubestemmingsplan Parkeernormen en archeologie

De gemeente Best heeft via het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen en archeologie' de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2015, zoals deze is vastgesteld op 3 november 2014 (en gewijzigd vastgesteld op 18 mei 2015 en 30 november 2015), een juridisch-planologische status gegeven. Hierdoor ontstaat een grotere rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en kan een eenduidige regeling voor haar grondgebied worden vastgelegd. In de loop van de tijd zal de Nota Parkeernormen 2015 bij de komende actualisaties, door middel van een verwijzing naar de Nota Parkeernormen 2015 van de onderliggende bestemmingsplannen worden meegenomen, waardoor de werking van dit plan uiteindelijk vervalt. Ten slotte ziet dit bestemmingsplan op de juridisch-planologische vertaling van de geactualiseerde archeologische beleidskaart.

Parkeren

Voldoende parkeervoorzieningen is een belangrijke voorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente Best wenst over de mogelijkheid tot het stellen van eisen aan het parkeren te beschikken. Dit betekent dat de parkeernormen in de planregels van bestemmingsplannen opgenomen moeten worden. Hierdoor is besloten om de parkeernormen door middel van het paraplubestemmingsplan vast te leggen. Daarnaast zijn sinds 29 november 2014 de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening komen te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten sindsdien worden opgenomen in bestemmingsplannen. Een van de consequenties van het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften is dat vanaf dat moment bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de bouwverordening kan worden getoetst aan gemeentelijke parkeernormen. Daarnaast ligt de reden om te kiezen voor het parapluplan in de hierin opgenomen uniforme toerekening van parkeerplaatsen. Voorheen werd in het kader van toepassing van artikel 2.5.30 VNG modelbouwverordening uitgegaan van op de CROW gebaseerde parkeernormen. De CROW geeft evenwel bandbreedtes aan, waar tot op heden op verschillende wijze toepassing aan werd gegeven. In het paraplubestemmingsplan wordt gekozen voor een eenduidige regeling, die strekt tot een grotere rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.

Archeologie

In 2011 is de gemeentelijke archeologiekaart met bijbehorend rapport en bijlagen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze kaart vormt samen met het archeologisch beleidsplan de grondslag voor het gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart uit 2011 is onlangs geactualiseerd, waarbij nieuwe archeologische vindplaatsen, uitgevoerde archeologische onderzoeken en bodemverstorende werkzaamheden (nieuwbouw, ontgrondingen e.d.) zijn geraadpleegd, geanalyseerd en verwerkt. Doel van de actualisatie is om zoveel mogelijk onnodig archeologisch onderzoek in de toekomst te voorkomen. De inventarisatie heeft geleid tot een nieuwe archeologische beleidskaart, die zijn vertaling krijgt in voorliggend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Best. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Zomereik ligt in de wijk Verrenbest te Best en kent een grote diversiteit aan woningtypologieën. De wijk kent een groen karakter en er zijn diverse speel- en recreatiemogelijkheden aanwezig. Het plangebied bestaat uit drie percelen die nu onderdeel uit maken van de diepe tuinen van de woningen 67, 69 en 71 aan de Oranjestraat. De Oranjestraat was de oorspronkelijke weg vanuit het centrum van Best naar de Boschdijk (Eindhoven – 's-Hertogenbosch). De Zomereik sluit aan op de Hokkelstraat die verderop over het spoor overgaat in de Mosselaarweg richting Oirschot.

In figuur 2.1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Het plangebied kent een oppervlakte van 639 m2 en bestaat momenteel uit drie groen opgezette tuinen met in twee daarvan tuinhuisjes. Het gebied is volledig onverhard.

Een aantal afbeeldingen van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in de figuren 2.2 t/m 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0006.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto met plangebied oranje omkaderd, pijlen geven foto richtingen aan (Bron: OpenStreetMap)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0007.png"

Figuur 2.2 Foto voorkant plangebied richting noordwesten Zomereik [foto 1.] (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0008.png"

Figuur 2.3 Foto voorkant plangebied richting noordwesten Zomereik, richting Oranjestraat [foto 2.] (Bron: Google Maps) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0009.png"

Figuur 2.4 Foto uitzicht vanaf plangebied in Zomereik [foto 3.] (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0010.png"

Figuur 2.5 Foto aanzicht plangebied in Zomereik [foto 4.] (Bron: Google Maps)

Zoals op voorgaande foto's te zien is, zijn de woningen in de Zomereik vrijstaande woningen, waar de standaard over het algemeen één bouwlaag met een kap is. Op de hoek van de Oranjestraat en de Zomerstaat staan 2 woningen met twee bouwlagen en een kap. Deze woningen zijn te zien in figuur 2.6. Met de gele pijl is aangegeven waar de nieuwe woning aan de Zomereik beoogd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0011.png"

Figuur 2.6 Foto huizen aan de Oranjestraat met 2 bouwlagen en een kap (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Er zal een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd worden ter plaatse van de huidige achtertuinen van Oranjestraat 67, 69 en 71, naast Zomereik 1.

Figuur 2.7 toont het gebied dat zal worden ontwikkeld tot een zelfstandig woonperceel. Deze is eveneens opgenomen in het principeverzoek in Bijlage 1 Principeverzoek Zomereik Best van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0012.png"

Figuur 2.7 Inrichtingstekening toekomstige situatie ingezoomd (Bron: NBArchitecten)

Op de schets is voor de vrijstaande woning een goothoogte van 6,1 meter getekend en een bouwhoogte van 10,1 meter. De breedte van het huis bedraagt 20 meter met aan de linkerkant een garage van 5,5 meter breed. De diepte van het huis bedraagt 10 meter met aan de achterkant een open tuinkamer van 5 meter diep. De getekende dakhelling bedraagt 45 graden.

In figuur 2.8 t/m 2.10 zijn de plattegronden van de nieuwe vrijstaande woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0013.png"Figuur 2.8 Plattegrond begane grond (Bron: NBArchitecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0014.png"

Figuur 2.9 Plattegrond verdieping en zolder (Bron: NBArchitecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0015.png"

Figuur 2.10 Plattegrond kelder (Bron: NBArchitecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0016.png"

Figuur 2.11 Doorsnede woning (Bron: NBArchitecten)

In de figuren 2.12 t/m 2.14 zijn de concept sfeerimpressie beelden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0017.png"

Figuur 2.12 Concept Impressie oprit (Bron: NBArchitecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0018.png"Figuur 2.13 Concept Impressie oprit (Bron: NBArchitecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0019.png"

Figuur 2.14 Concept Impressie achtergevel (Bron: NBArchitecten)

De bouwmassa sluit aan bij de andere vrijstaande woningen in de Zomereik. De typologie van twee bouwlagen met kap past bij de gemêleerde bebouwing aan de Oranjestraat. De realisatie van een vrijstaande woning op een ruime kavel van 639 m² is ruimtelijk-stedenbouwkundig aanvaardbaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied van Best past binnen de belangen van de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen. De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.

Toetsing

De toevoeging van één nieuwe woning binnen bestaand stedelijk gebied, is geen stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 1 januari 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.


Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Toetsing

Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'stedelijk concentratiegebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en weergegeven in figuur 3.1. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.

De ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het terrein wordt herontwikkeld tot een woongebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze, bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.

De openbare ruimte wordt zodanig ontworpen, dat deze levensloopbestendig wordt uitgevoerd en dat deze toegankelijk is voor verschillende doelgroepen, waaronder starters en senioren. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het mogelijk toepassen van halfverharding bij de parkeerplaatsen is daarbij voorzien. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0020.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met plangebied in stedelijk concentratiegebied (Bron: Provincie Noord-Brabant)

De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'.

3.3.3 Bevolkings- en woningbehoefteprognose 2017

De provincie Noord-Brabant heeft in 2017 de bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd. Vergeleken met de vorige prognoses ligt zowel de groei van de Brabantse bevolking als de groei van de woningvoorraad in de nieuwe prognose hoger. Hierbij spelen de naar boven toe bijgestelde levensverwachting en de sterke huishoudensgroei (onder invloed van de vergrijzing en de individualisering) een grote rol.

In lijn met het provinciale verstedelijkingsbeleid concentreert de groei van de woningvoorraad zich in de stedelijke gebieden. Voor de gemeenten in het landelijk gebied gaat de provinciale prognose uit van het principe dat die gemeenten bouwen voor de eigen natuurlijke bevolkingsaanwas (migratiesaldo-nul). In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is per gemeente een indicatie gegeven van de benodigde toename van de woningvoorraad. Deze programmeringsindicatie is richtinggevend voor de regionale woningbouwafspraken. Voor de gemeente Best wordt voor de periode 2017-2029 uitgegaan van een indicatieve gemiddelde toename van de woningvoorraad met 1.420 woningen. Met dit bestemmingsplan wordt één woning mogelijk gemaakt.

3.3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Afsprakenkader Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven

In 2017 is in de negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (hierna SGE) het Afsprakenkader Wonen vastgesteld en bekrachtigd. Dit is inmiddels geactualiseerd in 2022. Daarnaast is in 2018 de SGE Visie op Wonen in de 9 gemeenten vastgesteld. Ten slotte is in maart 2019 een Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

De belangrijkste uitgangspunten van het Afsprakenkader 2022 en de Visie op Wonen zijn de navolgende :

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Geen nieuwe uitleglocaties tenzij het portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt.
  • c. Voor grotere projecten geldt dat een instemming van het SGE portefeuillehoudersoverleg wonen nodig is voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Het portefeuillehoudersoverleg baseert zich op het advies van het onafhankelijke SGE coördinatieteam wonen. Voor Veldhoven is dit vanaf 75 woningen.
  • d. We monitoren de woningbouwontwikkelingen kwantitatief en kwalitatief.
  • e. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2021/22 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Dit onderdeel is deels achterhaald door het sluiten van de Woondeal.

Er zijn 7 Brainport Principes:

  • 1. Koesteren van identiteit;
  • 2. Ruimte voor innovatie;
  • 3. Vraaggericht ontwikkelen;
  • 4. Invloed voor bewoners;
  • 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • 6. Benutting regionaal schaalniveau;
  • 7. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: "we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen".

Toetsing

  • 1. Bij het opstellen van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de karakteristieken van de omgeving van het plangebied zodat de woning qua maat en schaal past in de omgeving.
  • 2. Er worden PV-panelen in het dak verwerkt om eigen duurzame energie op te wekken.
  • 3. Er is veel vraag naar woningen in Best. Het plangebied is een mooi voorbeeld van een inbreidingslocatie waarbij gedeeltes van 3 diepe achtertuinen worden gebruikt om een nieuwe woning op te realiseren.
  • 4. Er zijn met alle directe omwonenden gesprekken gevoerd. De getekenden omgevingsdialogen zijn te vinden in Bijlage 6 t/m Bijlage 12.
  • 5. Aan de Zomereik in Best staan vrijstaande huizen in gevarieerde stijlen. De beoogde woning past qua maat in deze straat.
  • 6. Best ligt erg centraal. Vanuit de nieuwe woning is de A2 snel te bereiken.
  • 7. Deze inbreidingslocatie past binnen een gezonde verstedelijking.
3.4.2 Conclusie

Deze ontwikkeling houdt rekening met de Brainport Principes.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Best 2040: dorp van formaat

De Omgevingsvisie Best 2040 is in januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. In de omgevingsvisie wordt een beeld van de gemeente Best in 2040 geschetst en worden de trends en ontwikkelingen die op de gemeente afkomen beschreven. Daaruit zijn drie integrale kernopgaven geformuleerd:

  • Ruimte voor comfortabel wonen;
  • Versterken van de groene leefomgeving;
  • Bouwen aan een vitale en schone economie.

De kernopgave 'Ruimte voor comfortabel wonen' is van toepassing op het planvoornemen van de woning aan de Zomereik. Op de verbeelding van de kernopgave (figuur 3.2) is te zien dat het plangebied in een zone ligt met de aanduiding 'gezonde, duurzame en inclusieve wijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0021.png"

Figuur 3.2 Het plangebied (blauw vierkant) ligt in de zone 'Gezonde, duurzame en inclusieve wijken', kernopgave 'Ruimte voor comfortabel wonen' (Bron: Omgevingsvisie Best 2040)

De ambities voor 2040 die van toepassing zijn op het planvoornemen zijn:

  • Best ontwikkelt zich verder als comfortabele woongemeente, met een diversiteit aan woningen en woningmilieus;
  • De woningvoorraad en fysieke leefomgeving zijn duurzaam, aangepast aan het veranderende klimaat en dragen positief bij aan de energietransitie en circulaire economie;
  • Best zet in op herontwikkeling en transformatie van bestaand stedelijk gebied en het buitengebied.

Toetsing

Er is een grote vraag naar woningen in Best. Het planvoornemen voorziet in de mogelijk tot het realiseren van één woning binnen bestaand woongebied. Het is een goed voorbeeld van inbreiding waarbij de achterste delen van drie grote achtertuinen worden beschikbaar gesteld voor de bouw van een nieuwe woning. De onbebouwde ruimte wordt hierdoor zorgvuldig gebruikt.

Bij het opstellen van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de karakteristieken van de omgeving van het plangebied zodat de woning qua maat en schaal past in de omgeving.

In paragraaf 4.14 staat beschreven op welke manieren de woningen bijdraagt aan de energietransitie, onder andere door de PV-panelen in het dak. Het extra verhard oppervlak zal bij het realiseren van deze woning niet boven de 500 m2 uitkomen (waterparagraaf 4.12).

Daarmee staat het planvoornemen de doelstellingen van de structuurvisie niet in de weg. In een eerder stadium is reeds beoordeeld dat er hier sprake is van een ruimtelijk aanvaardbare ontwikkeling. Onder de huidige omstandigheden zijn er geen redenen hiervan af te wijken.

3.5.2 Woonvisie gemeente Best 2017

De Woonvisie van de gemeente Best ‘Wonen met visie’ is op 6 maart 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. In de nieuwe Woonvisie worden nieuwe keuzes op het vlak van volkshuisvesting voor de komende jaren gemaakt. De Woonvisie gaat specifiek op een aantal aandachtspunten, namelijk:

  • regionaal bouwperspectief;
  • rol van woningcorporaties;
  • een evenwichtige verdeling tussen huur en koop;
  • uitbreiding van het woningbestand met gemiddeld 160 woningen per jaar;
  • starters;
  • stimuleren van CPO projecten;
  • maken van afspraken met woningcorporaties over betaalbare woningen voor sociaal zwakkere.

De gemeente Best zet tevens nadrukkelijk in op kwalitatieve toevoeging van woningen. De nieuwe ruimtelijke koers van Best biedt de mogelijkheid voor kwalitatieve toevoeging in bestaand gebied door herstructurering of transformatie, maar laat ook ruimte voor verdunning en toevoegen van groen of parkeren. Groeien in inwonersaantal is geen doel op zich. Beide kwaliteiten van Best (het stedelijk voorzieningenniveau en de dorpse woonwijken) kunnen nog versterkt worden. In de komende 10 jaar gaat de gemeente het woningbestand uitbreiden met 1.600 woningen. Deze uitbreiding vindt vooral plaats in Steegsche velden, Dijkstraten, Aarle en door particuliere initiatieven (vaak inbreidingslocaties).

Toetsing

Het initiatief valt binnen de woonvisie onder een kwalitatieve toevoeging binnen het bestaand stedelijk gebied. De grootste toekomstige opgave is niet het bouwen van nieuwe locaties maar het transformeren en intensiveren van bestaande locaties. Op deze wijze kan slim gebruik worden gemaakt van de bestaande ruimte.

Bij de ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied is het belangrijk dat er vraag bestaat naar de beoogde toekomstige bestemming. In de woonvisie staat omschreven dat in de gemeente Best 28% van de woningvoorraad in het duurdere segment valt, terwijl er een vraag van 30% bestaat. Er is dus ruimte voor uitbreiding in de woningvoorraad en er bestaat voldoende vraag naar dit type woningen. Een van de uitgangspunten uit de woonvisie is dat de 40% van de huidige sociale woningvoorraad minimaal gehandhaafd blijft. Middels onderhavig initiatief wordt niet aan dit vereiste voldaan. Gezien de stedenbouwkundige structuur van het gebied waarin het plan gelegen is en de opbouw/samenstelling van de wijk is het op deze plek meer voor de hand liggend om uit te gaan van nieuwbouw van een vrijstaande woning zonder sociale component. Geconcludeerd kan worden dat er bij deze ontwikkeling rekening gehouden wordt met de verschillende aspecten uit de woonvisie van de gemeente Best waardoor het project bij deze woonvisie aansluit.

3.5.3 Uitvoeringsprogramma Lucht 2015-2020

Het Uitvoeringsprogramma Lucht 2015-2020 is een vervolg op het Inventarisatierapport Luchtkwaliteit 2008 en het Luchtkwaliteitsplan 2009 en geeft invulling aan de daarin gestelde doelen. Tevens geeft het invulling aan het beleidsakkoord 2014-2018 en het Milieubeleidsplan dat de raad heeft vastgesteld. Het Uitvoeringsprogramma Lucht schetst het actuele beleid van regelgeving, beleid en getroffen maatregelen omtrent luchtkwaliteit. Daarnaast geeft het een overzicht van de SAB 16 maatregelen voor de komende vijf jaar met een positieve bijdrage op de luchtkwaliteit en een gunstig effect op de gezondheid.

Met het Uitvoeringsprogramma Lucht wil de gemeente bereiken dat:

  • de concentraties (ultra)fijnstof (PM10; PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) onder de wettelijke norm blijft;
  • luchtkwaliteit structureel wordt meegenomen in de besluitvorming omtrent ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen ten aanzien van wonen en werken;
  • kwetsbare groepen niet worden gehuisvest op nieuwe locaties waar sprake is van hogere concentraties luchtverontreinigende stoffen, in casu drukke (snel)wegen;
  • door communicatie, voorlichting, acties en maatregelen de bijdrage van inwoners, bedrijven en gemeente aan een verbetering van de luchtkwaliteit toeneemt.

Toetsing

Onderhavig plan wordt in paragraaf 4.9 getoetst aan het haalbaarheidsaspect luchtkwaliteit. Uit deze toetsing volgt dat het plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook blijkt er geen sprake te zijn van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Daarmee vormt het aspect lucht geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.5.4 Welstand met beleid 2003

Beeldkwaliteit gaat over planologische aspecten in combinatie met randvoorwaarden voor de architectuur. De planologische aspecten zijn verwerkt in de regels van het bestemmingsplan met bijbehorende verbeelding. Met deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de randvoorwaarden voor de architectuur. Op 29 september 2003 heeft de raad van Best de nota 'Welstand met beleid' vastgesteld waarin is bepaald dat voor nieuwe ontwikkelingen pas concrete criteria worden opgenomen wanneer een project actueel wordt.

Toetsing

Omdat het hier een bestemmingsplan voor een ontwikkeling betreft, is ervoor gekozen om de beschrijving als onderdeel van de beeldkwaliteit in paragraaf 2.2 van de toelichting van het bestemmingsplan op te nemen om deze vervolgens te laten vaststellen op grond van artikel 12a van de Woningwet.

De welstandscriteria zullen in de vorm van een beleidsregel op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden geformaliseerd. Bij de opstelling ervan is rekening gehouden met het vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenste beeld van de bebouwing. Hiermee ondersteunen de planologische regels de (welstands)criteria en omgekeerd. Bij de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan 'redelijke eisen van welstand' wordt eveneens acht geslagen op de architectonische kwaliteit van het ontwerp op zichzelf. Hierbij gelden de criteria zoals die 'objectief' uit de architectuur kunnen worden afgeleid.

3.5.5 Conclusie

Het gemeentelijk beleid staat de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één extra woning in het bestaand stedelijk gebied van Best. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Verkeer en parkeren

De ontwikkeling zal leiden tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. In deze verkeersparagraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige gevolgen van deze ontwikkeling.

4.3.1 Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

De toekomstige woning is gelegen aan de Zomereik, dit is een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. De Zomereik komt in het zuiden uit op de Oranjestraat, deze straat heeft een wijkontsluitende functie en vormt daarmee ook een belangrijke ontsluiting voor het plangebied. In oostelijke richting sluit de Oranjestraat aan op de Oude Rijksweg, een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u.

Openbaar vervoer

Op slechts 4 minuten fietsen is het station van Best te bereiken. Vanaf hier zijn Eindhoven, Tilburg en 's-Hertogenbosch per trein te bereiken.

Langzaam verkeer

Op de Zomereik, Oranjestraat en omliggende erftoegangswegen maken fietsers gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. De gebiedsontsluitingsweg de Oude Rijksweg heeft ten noorden van de Oranjestraat vrijliggende fietsvoorzienngen. De Oranjestraat is voorzien van ruime trottoirs aan beide zijden van de weg. De Zomereik heeft aan één kant een trottoir welke smal is en wordt onderbroken door bomen.

4.3.2 Parkeren

De gemeente Best heeft de thema’s archeologie en parkeren juridisch-planologisch vastgelegd in het paraplubestemmingsplan ‘Parkeernormen en archeologie’. In dit paraplubestemmingsplan is ten aanzien van parkeren vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning enkel wordt verleend indien vaststaat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Dit dient overeen te komen met de normen uit de ‘Nota Parkeernormen 2022’. De regeling uit het paraplubestemmingsplan ten aanzien van parkeren is ook in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. In deze parkeernota is vastgelegd dat voor een vrijstaande woning in ‘restant bebouwde kom’ een parkeernorm van 2,0 geldt. Om de parkeerbehoefte voor de ruimtelijke ontwikkeling vast te kunnen stellen dient ook rekening te worden gehouden met de correctiefactor die geldt bij de functie wonen. Indien hiermee rekening wordt gehouden, kan middels het realiseren van bijvoorbeeld een dubbele oprit zonder garage voorzien worden in de parkeerbehoefte.

Toetsing

Er is voldoende ruimte aanwezig voor parkeren op eigen terrein in het plangebied. Binnen het plangebied zullen minimaal 2 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Op figuur 2.8 en op de sfeer impressie beelden op figuur 2.11 en 2.12 is te zien dat er aan de ruime oprit 2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

4.3.3 Verkeersgeneratie & verkeersafwikkeling

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt.

Toetsing

Onderhavige ontwikkeling richt zich op het bouwen van één vrijstaande woning. Gelet op het feit dat het plangebied aan de rand van het centrum ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor ‘restant bebouwde kom’ aangehouden kunnen worden. De gemeente Best wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een ‘matig stedelijk’ gebied. Dit tezamen maakt dat als gevolg van de ontwikkeling van de woning gemiddeld 8,2 extra verkeersbewegingen (minimaal 7,8 en maximaal 8,6) per etmaal zullen ontstaan. Dit extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld.

4.3.4 Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en per openbaar vervoer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien binnen het plangebied. De toekomstige verkeersgeneratie kan goed worden afgewikkeld op de omliggende wegen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

4.4 Milieuhinder

4.4.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.4.2 Toetsing

In de beoogde situatie wordt één woning gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

In tabel 4.1 is een overzicht te vinden van bedrijfsbestemmingen in de omgeving van het plangebied. Uit de tabel blijkt dat aan alle richtafstanden wordt voldaan.

Tabel 4.1 Overzicht bedrijfsbestemmingen in de omgeving van het plangebied

Bedrijf/bestemming   Milieucategorie   Richtafstand   Afstand tot plangebied  
Dienstverlening (Oranjestraat 75 en 75A)   1   10   35  
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf (Oranjestraat 87 en 89)   3.1   100   110  
Garagebedrijf (Oranjestraat 95)   2   30   175  
Groothandel in bouwmaterialen (Oranjestraat 100)   3.1   100   135  
4.4.3 Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

De gemeente Best heeft archeologisch beleid opgesteld. Bij dit archeologische beleid behoort onder andere een archeologische beleidskaart en een archeologische verwachtingen en waardenkaart. Ter plaatse van het plangebied geldt volgens deze kaart geen archeologische verwachting, zoals te zien is in figuur 4.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0022.png"

Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart met plangebied aangeduid met gele punt, in categorie 7: gebied zonder archeologische verwachting(Bron: Gemeente Best)

4.5.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Na raadpleging van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (figuur 4.3) blijkt het plangebied niet aangewezen is als cultuurhistorisch waardevol gebied. Wel ligt het plangebied aan een historisch geografische straat met redelijke hoge waarde. Met de realisatie van de nieuwe woning aan de Zomereik zal er geen afbreuk worden gedaan aan het bestaande tracé van de Zomereik. De historisch geografische waarden worden niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0023.png"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant met plangebied in roze vierkant aangeduid (Bron: provincie Noord-Brabant)

4.5.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geluid

4.6.1 Normstelling en beleid (algemeen)

De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.

4.6.2 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.

Resultaten 30 km/uur

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van het plangebied langs de Hemelrijken en Kerkstraat. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Toetsing

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A2. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport is te vinden in Bijlage 2. Het plan is tevens gelegen aan de 30 km/uur weg Zomereik.

Rijksweg A2

Voor de gezoneerde weg Rijksweg A2 geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

30 km/uur wegen

De geluidbelasting van de 30 km/u wegen is zodanig laag dat ook met de invloed van deze wegen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Aangezien voor onderhavige woning geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woonen leefklimaat gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6.3 Inrichtingslawaai

Het plan ligt niet binnen de geluidzones van gezoneerde industrieterreinen.

Daarnaast heeft de nieuwe woning geen belemmerde invloed op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Tussen de nieuwe woning en de omliggende bedrijven liggen al verschillende burgerwoningen. Dit staat in paragraaf 4.4 onderbouwd middels de richtafstanden van de VNG.

Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6.4 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.

4.6.5 Conclusie

Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Geur

4.7.1 Normstelling en beleid

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

4.7.2 Toetsing

Er ligt geen intensieve veehouderij in de nabijheid van het plangebied, in ieder geval al niet binnen 2,5 kilometer van het plangebied. De nieuwe woning ondervindt geen geur belemmering door intensieve veehouderijen.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

4.8.2 Toetsing

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen te vinden, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0024.png"

Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart met het plangebied rood gemarkeerd (Bron: Professionele risicokaart)

Ten oosten bevindt zich de A2 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Met een afstand van circa 330 meter valt het plangebied in het invloedsgebied van de A2. Ten westen bevindt zich het spoortraject Boxtel – Eindhoven op een afstand van circa 690 meter. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie B2 en bedraagt 995 meter. Omdat de beoogde ontwikkeling voor het weg- en spoortraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Op circa 185 en 470 meter bevinden zich LPG-tankstations. Het plangebied ligt daarbij niet binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation.

Advies Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

De Veiligheidsregio heeft een standaard advisering opgesteld voor algemene situaties (januari 2019). De ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden, zodat het standaard advies kan worden toegepast. Dit standaard advies is gebruikt bij het opstellen van de beknopte verantwoording.

Het standaard advies van de Veiligheidsregio luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van de VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.
  • Nieuw op te richten gebouwen moeten aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. In dit besluit is geregeld dat gebouwen uitgevoerd moeten worden met een mechanische ventilatie die uitgezet kan worden. Aanvullend op deze regelgeving adviseren wij om de aanzuigopeningen van deze ventilatie bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron te realiseren.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Er zal worden voldaan aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied aan de Zomereik wordt ontsloten via de Oranjestraat en de Oude rijksweg. Ook bluswater zal voldoende voorhanden zijn. Door de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening op te volgen zijn een goede bluswatervoorziening en bereikbaarheid in voldoende mate geborgd.

Zelfredzaamheid 

In de toekomstige situatie zal één woning gerealiseerd worden. Aangenomen kan worden dat de woning betrokken wordt door zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

In geval van brand kan in twee richtingen worden gevlucht.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Een snelle alarmering is dan belangrijk. Ramen en deuren moeten worden gesloten, en de mechanische ventilatie moet worden uitgeschakeld. Schuilen in de woning is in dat geval de beste optie. Nieuwe gebouwen zijn gebouwd conform het Bouwbesluit en zijn daarmee voldoende ‘luchtdicht’ om daar enkele uren in te kunnen schuilen. Bovendien is mechanische ventilatie aanwezig die afgeschakeld kan worden.

Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.8.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A2 en spoortraject Boxtel – Eindhoven waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet wijzigen en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.9.2 Toetsing

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Één woning valt impliciet al onder de NIBM-regeling (niet in betekenende mate). Het is daarom niet nodig om de NIBM-tool in te vullen om te bepalen of deze ontwikkeling daaronder valt.

NSL-monitoringstool

Daarnaast heeft raadpleging van de NSL-monitoringstool aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oude Rijksweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 23,9 µg/m³ voor NO2, 19,5 µg/m³ voor PM10 en 12,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7,2. Deze waarden liggen onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0025.png"

Figuur 4.5 NSL-monitoringstool

De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Bovendien zijn woningen geen luchtgevoelige bestemmingen. De Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

4.9.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Kabels en leidingen

4.10.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.10.2 Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.11 Bodem

4.11.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.11.2 Onderzoek

Het plangebied kent in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Aangezien de bestemming in de toekomstige situatie niet veranderd, is in het kader van de ruimtelijke procedure een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Om er toch zeker van te zijn dat in de voormalige tuingronden geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn, is in april 2021 een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3 Bodemonderzoek april 2021.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in de zintuiglijk schone bovengrond licht verhoogde gehalten met zink, cadmium en lood zijn aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters verhoogd aangetoond. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in het grondwatermonster PB01, verkregen uit de gelijknamige peilbuis, een lichte verontreiniging (overschrijding streefwaarde) met barium is aangetoond.

De in het onderhavige bodemonderzoek aangetoonde achtergrond- en streefwaardeoverschrijdingen zijn dermate licht dat deze wat betreft de volksgezondheid en de functionaliteit van de bodem geen gevolgen zal hebben. Het instellen van vervolgmaatregelen wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Op basis van de resultaten van het onderhavige bodemonderzoek wordt de aangetroffen bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie aanvaardbaar geacht. Er zijn uit milieuhygiënisch oogpunt dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de voorgenomen nieuwbouw. Definitief oordeel hieromtrent is aan het bevoegd gezag.

4.11.3 Conclusie

Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Water

4.12.1 Normstelling en beleid

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen met een werkwijze volgens de Handreiking Watertoets.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. De ecologische ambities worden vooral op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Waterwet

In december 2009 is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. Hierin zijn de watertaken van de gemeente opgenomen. Een gemeente is verplicht zorg te dragen voor de kwaliteit van het grondwater en afstromende hemelwater. In december 2009 is tevens het Nationaal Waterplan (NWP) door het kabinet vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen dien in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden. Verder is hierin opgenomen hoe ook de kansen die water biedt te benutten.

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kader stellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen.

  • Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in dit nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021;
  • De afgelopen jaren zijn over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energie akkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in dit Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht;
  • Met de vaststelling van dit NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma's op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Provinciale Staten hebben op 18 december 2015 het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het PMWP staat niet op zichzelf. Er is een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Bijvoorbeeld met de Programmatische Aanpak Stikstof. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap De Dommel

Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft  de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

De Keur Waterschap De Dommel

De regels voor de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. De algemene regels en de hydrolische uitgangspunten zijn aangepast in de vierde partiële herziening (1 april 2021). Samen met de legger vormt de Keur het juridisch instrumentarium van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot compensatiemaatregelen in het geval van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen in de legger. Ook op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn een aantal waterhuishoudkundige waarden geborgd. De doelstelling van het gebied is primair het waterbergend vermogen te behouden. Op grond van de Verordening ruimte gelden in het belang hiervan een aantal randvoorwaarden voor de inrichting en het gebruik van het gebied. Het waterschap vormt de toetsingsinstantie voor ontwikkelingen en werkzaamheden binnen dit gebied.

Regels voor toename van verhard oppervlak

In het geval van een toename van het verhard oppervlak moet worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van het waterschap is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppeling van bestaand verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

In de ‘Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015, partiële herziening 1 april 2021' is in artikel 15 een vrijstelling van dit verbod opgenomen: er is geen vergunning nodig als de toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 bedraagt, als minder dan 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld of als de toename van het verhard oppervlak tussen de 500 en 10.000 m2 bedraagt en compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van een bergings-/infiltratievoorziening. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een vergunning benodigd en geldt de ‘Beleidsregel afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak’ (artikel 13 van de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015’).

Omdat in de Keur en de daarbij behorende beleidsregels is voorzien in een uitputtende regeling, is een aanvullende regeling in de regels van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Waterplan Best

In het ‘Waterplan Best, ‘op naar een veerkrachtig watersysteem’ (2005) wordt een visie gegeven op het watersysteem van Best tot 2020. Het Waterplan Best dient als input en toetsingskader voor de diverse lopende projecten en processen binnen het gemeentelijk grondgebied. De visie is onderverdeeld naar vier thema’s aan de hand waarvan de waterproblematiek beschreven en aangepakt kan worden. Deze waterthema’s zijn waterkwaliteit, verdrogingsbestrijding, wateroverlast en waterbeleving. Voor onderhavig plangebied zijn met name de thema’s waterkwaliteit en wateroverlast van belang.

Ten aanzien van waterkwaliteit staat het behouden en verkrijgen van schoon grondwater, schoon oppervlaktewater en schone waterbodems centraal. Dit kan worden bereikt met de trits ‘voorkomen - scheiden – zuiveren’. Met het thema wateroverlast wordt bedoeld dat er in 2020 een natuurlijk evenwicht bestaat tussen water en de gebruiksfunctie bebouwing. Door de grote oppervlakten verharding in de bebouwde omgeving, kan het regenwater niet meer op natuurlijke wijze in de grond infiltreren en/of afstromen naar beken. Piekafvoeren in inundaties buiten het stedelijk gebied zijn het gevolg. Binnen een veerkrachtig systeem dient water de ruimte te krijgen. Derhalve wordt ten aanzien van wateroverlast de trits ‘Infiltreren - vasthouden – afvoeren’ gehanteerd.

Water- en rioleringsplan 2016 -2020

In het 'Water- en rioleringsplan 2016-2020' wordt ingegaan op de gemeentelijke zorgplicht voor steelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Zo zijn voor deze aspecten, alsmede voor het aspect oppervlakte, een aantal opgaven en speerpunten geformuleerd:

Stedelijk afvalwater:

  • Inzameling van stedelijk afvalwater;
  • Transport van het stedelijk afvalwater;
  • Continueren huidige rioleringszorg.

Hemelwater:

  • Inzameling van hemelwater;
  • Verwerken van ingezameld hemelwater
  • Inspelen op klimaatverandering.

Grondwater:

  • Voorkomen van grondwateroverlast.

Oppervlaktewater:

  • Waterlopen en waterpartijen als drager voor recreatie en natuur;
  • Mede invulling geven aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Ten aanzien van de inzameling van stedelijk afvalwater is aangegeven dat alle percelen waar afvalwater vrij komt, aangesloten worden op (druk)riolering. Nieuwe lozers van afvalwater dienen te voldoen aan de regels uit het betreffende lozingsbesluit. Bij kleinschalige in-/uitbreidingen kan daarbij aansluiting op het bestaande (gemengde) systeem acceptabel zijn. De aanlegkosten van een aansluiting op een voorziening zijn voor rekening van de aanvrager/initiatiefnemer. Voor wat betreft het hemelwater wordt ingezet op de trits ‘schoon houden (voorkomen) – scheiden – zuiveren’. Vertrekpunt daarbij is het principe dat stedelijk afval- en hemelwater gescheiden worden ingezameld. Bij de zorgplicht voor grondwater is het met name van belang dat er geen wateroverlast zal optreden als gevolg van planologische wijzigingen. Vandaar dat onderhavige watertoets bij ruimtelijke procedures verplicht is gesteld. Hiermee worden de waterhuishoudkundige randvoorwaarden en effecten van nieuwe ontwikkelingen vastgesteld en beoordeeld. Zodoende wordt onder andere voorkomen dat ‘natte’ gebieden bebouwd worden en/of dat onvoldoende ontwateringsmaatregelen worden getroffen.

4.12.2 Toetsing

Huidige situatie

Het plangebied bestaat momenteel uit drie groen opgezette delen van tuinen en is voor het grootste gedeelte onverhard. Alleen op het perceel het dichtstbij de weg staat een oud schuurtje.

 

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. In de omgeving van het plangebied bestaat de grond uit enkeerdgronden; fijn zand. Met betrekking tot grondwater is ten zuiden van het plangebied sprake van grondwatertrap Vb. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 25 en 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt ligt op 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 15 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In figuur 4.6 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de legger oppervlaktelichamen van het waterschap De Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0026.png"

Figuur 4.6 Uitsnede legger oppervlaktewaterlichamen waterschap De Dommel met plangebied roze geblokt (Bron: Waterschap De Dommel)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Momenteel is de locatie niet aangesloten op het rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit het realiseren van één vrijstaande woning.

Waterkwantiteit

Op dit moment is het plangebied bijna volledig onverhard. Het Waterschap De Dommel stelt als eis dat de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. Het totale plangebied kent een oppervlakte van 640 m2, dit is inclusief de tuin van de woning. In tabel 4.3 zijn de verharding oppervlaktes weergegeven in de huidige en toekomstige situatie.

In de huidige situatie is het terrein volledig onverhard op een tuinhuisje na.

In de toekomstige situatie zouden de exacte maten nog kunnen wijzigen. Zoals te zien is op figuur 2.9, zal de tuin voldoende onverhard oppervlakte bevatte. Voor de tuin achter is uitgegaan van 50% verharding. Voor de voortuin is de verharding bepaald op basis van het huidige ontwerp. Dit aangezien hier een oprit komt. Op basis van het huidige ontwerp is uitgegaan van 80 m2 verharding, de totale voortuin is circa 150 m2. De totale verhardingstoename is 425 m2. Daarmee zal het totaal aan verharding de bovengrens van 500 m2 niet bereiken. Er hoeft daardoor niet gecompenseerd te worden.

Tabel 4.3: Verharding oppervlaktes

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Daken   20 m2   240 m2  
Terrein verharding     205 m2  
Onverhard terrein   620 m2   195 m2  
Totaal   640 m2   640 m2  

Binnen de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat het gebruik van de gronden alleen is toegestaan indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Ook zijn in de regels beperkingen opgelegd op de hoeveelheid bebouwing buiten het bouwvlak. Hiermee is geborgd dat voldoende ruimte behouden blijft voor een tuin.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Voor de ontwikkeling van de nieuwe woning wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke riool. Dit is een gescheiden rioolstelsel.

4.12.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Watercompensatie is niet noodzakelijk.

4.13 Ecologie

4.13.1 Normstelling en beleid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura-2000 gebieden;
  • b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  • c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.13.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen bevindt zicht op circa 8 kilometer ten westen van het plangebied. Door de afstand van dit gebied tot het plangebied is het niet te verwachten dat de ontwikkeling van één vrijstaande woning negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen of kernkwaliteiten in dit gebied zal hebben. Een voortoets Wet natuurbescherming of stikstofberekening wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0027.png"

Figuur 4.7 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen (Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Ook blijkt dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of een ganzenfoerageergebied ligt. Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland ligt op 1050 meter van het plangebied.

De ligging van deze gebieden vormt daarom geen beperking voor ontwikkelingen in het plangebied.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Op basis hiervan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 4 Quickscan ecologie.

Flora

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de flora.

Tijdens het veldbezoek zijn er binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Ze zijn er ook niet te verwachten doordat het plangebied in gebruik was als tuin en nu voornamelijk bestaat uit kale plekken en gras met resten van aangelegde tuinbeplanting.

Vogels

Algemene tuin- en stadsvogels kunnen het plangebied benutten als foerageergebied. Dit vormt echter geen belemmering voor het planvoornemen. Het plangebied zal geen essentieel foerageergebied zijn voor deze soorten en het gebied kan bovendien in de toekomst deels als foerageergebied in gebruik blijven. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Er kunnen geen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of verwijdering van beplanting plaatsvinden wanneer er broedende vogels aanwezig zijn in de nabije omgeving. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden tussen begin oktober en half februari worden er eveneens geen nadelige effecten verwacht voor vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd via de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er daarom geen negatieve effecten te verwachten voor grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn binnen het plangebied geen locaties aangetroffen die mogelijk geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor gebouw- of boombewonende vleermuizen. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Indien de geplande werkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten wanneer werkzaamheden overdag plaatsvinden en lampen in de nacht uitgeschakeld zijn.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd via de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Wel is er een mogelijkheid tot vestiging van de rugstreeppad door de aanwezigheid van bandensporen waar water in kan blijven staan. Tijdens het voortplantingsseizoen (aprilseptember) moet het ontstaan van poeltjes of plassen voorkomen worden om vestiging van de rugstreeppad uit te sluiten.

Ongewervelden

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten van dit planvoornemen met betrekking tot ongewervelde fauna.

Invasieve exoten

Binnen het planvoornemen zijn er geen verplichtingen aangaande invasieve exoten.

Aandachtspunten

  • De omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen.
  • Om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd.
  • Om vestiging van rugstreeppadden binnen het plangebied te voorkomen, dient het ontstaan van poeltjes of plassen binnen het plangebied in het voortplantingsseizoen (april - september) van de rugstreeppad te worden voorkomen.
  • Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.
4.13.3 Conclusie

Er is geen aanvullend onderzoek nodig in het kader van het planvoornemen. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Duurzaamheid

4.14.1 Normstelling en beleid

Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.

Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:

  • bij te dragen aan het welzijn van gebruikers (kwaliteitsbevordering);
  • uitputting van grondstoffen te verminderen;
  • vervuiling van bodem, water en lucht tegen te gaan.

Energieneutraal (BENG)

Vanaf 1 januari 2021 moeten de vergunningaanvragen voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van drie individueel te behalen eisen:

  • 1. de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr);
  • 2. het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr);
  • 3. het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%).

TOjuli

Als gevolg van de warmere zomers blijkt dat er ook bij nieuwe woningen steeds vaker sprake is van ongewenste oververhitting. Om die reden wordt vanaf 2021 het risico op oververhitting gedurende de zomer bij nieuwbouw woningen beperkt door een grenswaarde te stellen aan de indicator TOjuli. TOjuli is een nieuwe indicator die gelijktijdig met de BENG-eisen wordt ingevoerd. Deze grootheid geeft een indicatie van het risico op temperatuuroverschrijding en wordt bepaald aan de hand van de berekende koelbehoefte over de maand juli in de BENG-berekening volgens NTA 8800. Dit moet voorkomen dat nieuwe gebouwen te gemakkelijk oververhit raken in de zomer en er gegrepen moet worden naar verkoelingsmethodes die veel (fossiele) energie verbruiken.

Geluidseisen warmtepompen en airco's

In het Bouwbesluit 2012 worden nieuwe geluideisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco’s die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Eerder was aangekondigd dat deze eisen op 1 januari 2021 inwerking zouden treden tegelijk met bovengenoemde BENG-eisen. Om de bouw- en installatiesector tijd te geven te voldoen aan deze nieuwe geluideisen, is de inwerkingtreding hiervan nu vastgesteld op 1 april 2021.

Aardgasvrij (Wet VET)

In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.

Milieuprestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden of de MPG Calc. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.

4.14.2 Toetsing en conclusie

Aan duurzaamheid zal in het gebouw op verschillende manieren aandacht worden besteed. Het gebouw is voorzien van diverse duurzaamheidsmaatregelen, waarbij er een onderscheid is tussen enerzijds de keuze in toe te passen (natuurlijke) onderhoudsvrije materialen, de herbruikbaarheid, circulariteit van deze materialen en bouwonderdelen en de energie bezuinigende maatregelen. Daarnaast worden er maximaal PV-panelen gelegd om het gebouw gebonden gebruik zoveel mogelijk zelf op te wekken. Hierbij is een onderscheid te maken in aandacht voor de onderdelen:

  • Energiebesparing
  • Gasloos bouwen
  • Duurzaam Energie opwekken
  • Duurzaam circulair materiaalgebruik
  • Waterhuishouding.

Energiebesparing

Om energie te besparen worden de volgende isolatiewaarden minimaal gehaald:

Bouwkundig:

  • Gevels Rc > 4,7
  • Dak Rc > 6,3
  • Begane Grondvloer Rc > 3,7
  • Beglazing U < 1,2
  • Luchtdichtbouwen Qv10 <0,4

Installaties:

  • Balansventilatie met WTW, CO2 gestuurd .

Gasloos bouwen

Voor het verwarmen van de woning en het opwekken van warm tapwater wordt een warmtepompinstallatie toegepast. Voor de hand ligt dat dit een grondwarmtepompt wordt.

Duurzaam Energie opwekken (energieneutraal)

Omdat het gebouw all-electic wordt zal de benodigde energie voor de installaties in de woning en de overige gebouwgebonden installatie worden opgewekt met een PV installatie op het dak van de woningen. Een deel van het dak van de bebouwing zal geschikt gemaakt voor een PV indaksysteem met matzwarte panelen, gepotdekseld, afgestemd op de vlakke dakpannen op het dak.

Waterhuishouding

Het hemelwater en vuilwater wordt gescheiden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).

5.2 Wettelijke eisen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplan toelichting met bijlagen.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.3 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • Bouwaanduidingen, zoals 'bijgebouwen' en 'vrijstaand' worden aangegeven door een gebied met kartelrandjes;
  • De plangrens wordt aangegeven met een lijn met zwarte bollen.

De verbeelding van Zomereik ongenummerd is weergegeven in figuur 5.1 en bijgevoegd in Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpZomereikong-VG01_0028.png"

Figuur 5.1: Verbeelding Zomereik ongenummerd (Bron: Rho Adviseurs)

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geeft regels voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
  • Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.4 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

In dit bestemmingsplan komt één bestemming voor, namelijk 'Wonen'. Naast deze bestemming wordt in deze paragraaf ook ingegaan op de parkeerregeling.

Artikel 3 Wonen

De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen, speelvoorzieningen, water, tuinen en erven. Woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd en als gevolg van de aanduiding ‘vrijstaand’ zijn alleen vrijstaande woningen toegestaan in het plangebied.

Per bouwvlak geldt dat ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan. Daarnaast is de maximum goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven voor hoofdgebouwen, aan-, uitbouwen en bijgebouwen, kleine hobbyruimten en zwembaden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om aanduidingen te verwijderen.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 5 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels - Gronden en bouwwerken

In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen. In de regels is een flexibele regeling opgenomen. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. ‘Voldoende’ betekent in dit geval dat tenminste voldaan wordt aan het gemeentelijk parkeerbeleid zoals neergelegd in de Nota parkeernormen 2022. De regeling voorziet daarnaast in een afwijkingsbevoegdheid om enige flexibiliteit te bieden. Als een bepaalde ontwikkeling op grond van de parkeernormen niet mogelijk is, maar er zijn redenen om hiervan af te wijken, bijvoorbeeld omdat sprake is van onbillijkheid, dan kan gebruik worden gemaakt van deze bevoegdheid. Dit moet dan wel zijn vastgelegd in een collegebesluit. Tot slot geldt dat indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, er rekening gehouden wordt met deze wijziging.

5.6 Toelichting op de overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

In artikel 13 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel

In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemers zijn bij meerdere mensen in de straat langs gegaan om hun plannen te delen. Bij zeven woningen hebben ze kenbaar gemaakt dat ze er graag komen wonen en hebben ze de concept tekening van het huis laten zien. De bewoners gaven allen aan enthousiast te zijn over de plannen en hebben geen bezwaar. Ze vinden het een mooi plan en vinden het prima en prettig dat er meer mensen in de straat komen wonen.

De bewoners van Zomereik 10 hebben aangegeven liever niet te tekenen, zoals in het formulier te lezen, maar hebben geen bezwaar tegen het plan. De andere zes hebben wel getekend, zie Bijlage 6 t/m Bijlage 12.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan naar de vaste overlegpartners gestuurd. De reacties worden verwerkt in deze paragraaf.

6.2.3 Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. Hierbij wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.