1. Plan: Wijzigingsplan Nieuwe Vesting, deel Soete Veste
  2. Plantype: wijzigingsplan
  3. Status: vastgesteld
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.WP189k-0701
Gemeente Bergen op Zoom

Toelichting

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet uitwerkingsplan

 

1.1 Aanleiding en doel

Bij besluit van 21 november 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Nieuwe Vesting' vastgesteld. In dit bestemmingsplan, dat gedeeltelijk een zogeheten globaal uit te werken bestemmingsplan is, is een aantal uit te werken bestemmingen opgenomen. Hiermee kan de ontwikkeling van het gebied Nieuwe Vesting fasegewijs en flexibel qua programma en bouwregeling worden uitgewerkt.

 

Het beoogde programma voor Nieuwe Vesting bestaat uit een stedelijke herstructurering met circa 600 nieuwe woningen en daarbij behorende voorzieningen, aansluitend op het historische Havenkwartier en de Binnenstad.

 

Het bouwplan van het deel Soete Veste bestaat uit 65 duurzame koopwoningen geïnspireerd op de grachtenarchitectuur uit de 18de eeuw. Bij de uitwerking van de plannen is gebleken dat een strook openbare ruimte, zijnde kade en parkeerplaatsen niet geheel binnen de uit te werken woonbestemming vallen. Om medewerking te kunnen verlenen, wordt gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

 

Het benodigde juridisch planologisch kader voor Soete Veste is dan ook gelegen in het uitwerkingsplan en wijzigingsplan.

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de stadskern Bergen op Zoom en de wijk havenkwartier. Het deelgebied Soete Veste wordt gevormd door het westelijke deel van Nieuwe Vesting en wordt begrensd door het deelgebied De Nieuwe Kaai, fase 3 aan de oostzijde. De noord- en westzijde wordt begrensd door de Van Konijnenburgweg en de, in het verlengde, Van Gorkumweg samen met het parallel lopende fietspad. De Van Konijnenburgweg – Van Gorkumweg maken deel uit van de randweg van Bergen op Zoom en vormt hiermee een belangrijke doorgaande weg.

 

 [image]

Afbeelding 1: Luchtfoto ligging plangebied, blauw omkaderd.

 

 

HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving

 

De beschrijving van de stedenbouwkundige opzet van woonwijk Nieuwe Vesting heeft reeds plaatsgevonden in het moederplan 'Bestemmingsplan Nieuwe Vesting'.

De beschrijving van het deelgebied Soete Veste met daarin het bouwprogramma, de beeldregie, verkeer en parkeren en de onderbouwing inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in het 'Uitwerkingsplan Nieuwe Vesting, deel Soete Veste' met IMRO-code: NL.IMRO.0748.UP189J-0201. Volledigheidshalve wordt voor de beschrijving van het plan verwezen naar dit uitwerkingsplan.

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

 

De onderbouwing van de ontwikkeling van het woongebied Nieuwe Vesting, waar voorliggende ontwikkeling onder behoort, aan de hand van het Rijksbeleid, Provinciaal en Gemeentelijk beleid, heeft reeds plaatsgevonden in het moederplan 'Bestemmingsplan Nieuwe Vesting'. Volledigheidshalve wordt voor deze beleidsmatige onderbouwing verwezen naar de toelichting van dat betreffende bestemmingsplan.

 

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Water

Beleid gemeente

De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld.

De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

 

Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.

 

Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van uitwerkingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.

 

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

 

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.

 

In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

 

Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.

 

Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:

• Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;

• Afkoppeling van het schone regenwater mede als bijdrage in relatie tot gescheiden riolering.

 

Beschrijving huidige situatie

Het betreffende plangebied ligt ingesloten in het bestaande stedelijk gebied dat in ontwikkeling is voor wonen. Onderhavige voor wonen bestemde kavels zijn als onderdeel van Soete Veste in het project ScheldeVesting, op dit moment nog niet gerealiseerd en daarom nog steeds een braakliggend gedeelte van het voormalige bedrijventerrein, dat momenteel als woonwijk wordt ingevuld.

 

Door de verdergaande verstedelijking is van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie al lang geen sprake meer. De afvoer van het water in het gebied verloopt voor zover het overtollige regenwater niet oppervlakkig wordt afgevoerd, via aan te leggen gescheiden riolering. Verder is bij de inrichting voor de komst van de woonwijk voorzien in een aanzienlijk gedeelte aan oppervlaktewater onder meer voor de opvang en afvoer van het schone regenwater. Het oppervlaktewater stroomt af via de Theodorushaven naar het Zoommeer.

 

Het gebied ligt zodanig dat in hydrologisch opzicht vooral sprake is van infiltratie naar een overgang van intermediair. Het freatisch grondwater bevindt zich ter plaatse ruim onder het maaiveld. In onderhavige gebied treedt, voor zover bekend, geen grondwateroverlast op.

 

Beschrijving toekomstige situatie

Met onderhavig uitwerkingsplan/wijzigingsplan wordt passend gebruik voor woondoeleinden beoogd. Met het project ScheldeVesting is voorzien in de transitie van een voormalig bedrijventerrein tot een nieuwe woonwijk. Ten behoeve van het project ScheldeVesting is samen met het waterschap een waterplan opgesteld, met een ruime mate aan oppervlaktewater rondom de bebouwing en infrastructuur ten behoeve van het wonen. In fysiek opzicht is voor de mate van bebouwing met verharding voorzien in voldoende afvoer en berging van het regenwater voor betreffende woonwijk en een goede waterhuishouding in en voor deze omgeving.

 

Centrale doelstelling is dat het schone (regen)water ter plaatse van verharding eventueel via transport langs een hemelwaterafvoerstelsel (HWA-stelsel) wordt afgevoerd naar en geborgen in het oppervlaktewater in het gebied. Bovendien wordt alleen slechts het afvalwater dan wel vervuild (regen)water geloosd op de vuilwaterriolering (DWA-stelsel). Bij een eventuele blijvend benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWAstelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.

 

Gevolgen voor het water

De uitwerking/wijziging van het bestemmingsplan voor onderhavig terrein betreft de realisatie van de bebouwing en invulling van het terrein voor de benodigde woondoeleinden. Voor het project ScheldeVesting is al voorzien in een uitgewerkt waterplan, waarvan definitieve uitwerking met dit uitwerkingsplan/wijzigingsplan gerealiseerd en geborgd wordt. Voor de waterhuishouding is als zodanig al sprake van een afgestemde situatie met het waterschap. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. In samenspraak met het waterschap is voor dit gebied op de meest doelmatige wijze invulling gegeven aan de voor dit gebied benodigde retentie/berging. Om te voorkomen dat schoon (regen)water wordt verontreinigd, is de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater wordt, indien het niet in de bodem infiltreert of oppervlakkig wordt afgevoerd, via duikers afgevoerd richting Theodorushaven.

Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.

Er geldt voor het oppervlaktewater in het gebied één streefpeil van 1,50 m +NAP. De nieuwe woningen worden gerealiseerd met een peilhoogte van circa 5,00 m +NAP. Ter verduidelijking van het watersysteem in het plangebied is deze hieronder op tekening weergegeven.

 

 [image]

Afbeelding 2: Uitsnede tekening Watersysteem Nieuwe Vesting

 

 

Juridische vertaling

In het plangebied zijn geen voorzieningen in relatie tot het water opgenomen. Deze zijn reeds bestemd in het bestemmingsplan Nieuwe Vesting. Met betrekking tot de voorzieningen als het gescheiden (riool)stelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.

 

Advies waterbeheerder

In het kader van het vooroverleg is het ontwerpuitwerkingsplan opgestuurd naar de waterbeheerder en is om advies gevraagd. Het waterschap Brabantse Delta heeft in een mail op 17 oktober 2019 een positief wateradvies gegeven.

 

4.2 Geluid

Ten behoeve van het plan Nieuwe Vesting te Bergen op Zoom is op 21 november 2013 door de raad van de gemeente Bergen op Zoom het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ vastgesteld. Voorliggend uitwerkingsplan/wijzigingsplan voor het deelgebied Soete Veste vormt een nadere uitwerking van een deel van de bestemming ‘Wonen – Uit te werken’ uit het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’.

 

Zowel het plangebied van het moederplan en het plangebied van Soete Veste zijn gelegen binnen de invloedssfeer van wegverkeerswegen en een industrieterrein, die krachtens de Wet geluidhinder gezoneerd zijn. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai wordt in het plangebied overschreden. Ten behoeve van het plan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom op 21 november 2013 zodoende een hogere waarde krachtens de Wet geluidhinder vastgesteld. Deze beschikking is opgenomen als bijlage bij de toelichting. Het college heeft het hogere waarde besluit gebaseerd op de rapportage ‘Akoestisch onderzoek industrie- en wegverkeerslawaai plan Nieuwe Vesting te Bergen op Zoom’, opgesteld door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant d.d. 15 maart 2013 met projectnummer 13020528. De uitwerking zoals vastgelegd in dit uitwerkingsplan/wijzigingsplan is in lijn met voornoemd onderzoek en voldoet daarmee aan de vastgestelde hogere waarden krachtens de Wet geluidhinder.

 

 

4.3 Energie en duurzaamheid

Op de regelgeving rondom energie en duurzaamheid is het bouwbesluit van toepassing. Op 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie (Wet VET) in werking getreden. Met deze wijzigingswet worden de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat netbeheerders niet langer wettelijk verplicht zijn om nieuwbouw voor kleinverbruikers (verbruikers met een doorlaatwaarde van ten hoogste 40 m3 per uur) aan te sluiten op het gasnet. Omdat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren, komt dit in de praktijk neer op een verbod: netbeheerders mogen nieuwbouw voor kleinverbruikers vanaf 1 juli 2018 niet meer van een gasaansluiting voorzien. Via een wijziging is ook het Bouwbesluit in overeenstemming gebracht met de wijziging van Gaswet. Voor woningen en kleine bedrijven betekent dit dat vanaf 1 juli 2018 moet worden gekozen voor een andere vorm van verwarming dan aardgas.

De woningen worden conform de wet VET zonder gasaansluiting gerealiseerd. De woningen zullen worden verwarmt met bodemwarmte.

 

 

4.4 Cultuurhistorie en Archeologie

 

4.4.1 Archeologie en cultuurgeschiedenis

 

Het plangebied maakt deel uit van de voormalige haven van Bergen op Zoom en heeft in de loop der eeuwen een aantal flinke veranderingen ondergaan. Van oorsprong maakt het gebied deel uit van de holocene gronden ten westen van de steilrand (ook Brabantse Wal genoemd). Diep in de ondergrond (meer dan 6 meter onder maaiveld) bevindt zich het pleistocene zand. Hierop liggen mariene afzettingen van klei, afgewisseld met veenpakketten, uit diverse perioden. Zij worden gerekend tot de Formatie van Waalre. Vanaf het late mesolithicum tot de volle middeleeuwen, 6000 v.Chr. tot 1250 na Chr., was dit lage landschap overwegend met veen bedekt. Hierdoor stroomde de Schelde. Ter hoogte van de latere haven van Bergen op Zoom stroomde een kreek westwaarts en mondde uit in de Schelde. Uit archeologisch onderzoek is bekend dat de Schelde en

de genoemde kreek in de Romeinse tijd intensief gebruikt werden als transportroutes.

 

Na de Romeinse tijd werd de invloed van de zee op het estuarium van de Schelde steeds groter. Er zijn talloze overstromingen geweest die veen hebben weggeslagen of hebben verzilt. Dit zilte veen was geliefd als grondstof voor zoutwinning. Delen van het veen die bedekt werden met een laag klei, waren uiterst geschikt als landbouwgrond. Vanaf de 12de eeuw werd het gebied tussen de Schelde en de steilrand bedijkt en ingepolderd. Het gebied van Soete Veste maakte deel uit van de polder Zuidland. In de 13de eeuw moet er volop veen afgegraven zijn in het plangebied. Dit blijkt uit de opgravingen naast het Groot Arsenaal. Er werden meters veen afgegraven voor turf- en zoutwinning. Het resterende lage landschap was extra kwetsbaar voor overstromingen. Het werd gedeeltelijk weer opgehoogd met zand en afval van zoutzieders en pottenbakkers. Dat gebeurde vooral aan de noordzijde van het havenkanaal. De zuidzijde werd minder opgehoogd. De polder Zuidland ging grotendeels verloren in de grote stormvloeden van de 16de eeuw. De Schelde veranderde van rivier in een zeearm en Bergen op Zoom kwam direct aan het zoute water te liggen. De oostelijke delen van de polders lagen bij eb droog en veranderden in een kwelderlandschap.

 

Aan het einde van de 16de eeuw brak voor Bergen op Zoom de periode van de vestingwerken aan, die de stad een geheel nieuw aanzien gaven. De aanleiding hiervoor was de Tachtigjarige Oorlog en de keuze van de stad voor de Staatse zijde waardoor zij in een strategisch zeer gevaarlijke positie kwam te liggen. Ten zuiden van de haven werd in 1583/1584 de Waterschans aangelegd. Ten zuiden van het havenkanaal werd een tweede havengeul gegraven en tussen beide geulen ontstond de ‘stadspolder’. Het plangebied Soete Veste lag rond 1600 in het uiterst oostelijke deel van deze stadspolder. Mede naar aanleiding van het beleg in 1588 werd het havenhoofd in de periode 1615-1618 voorzien van een groot hoornwerk, het zogenaamde hoornwerk Beckaff. Dit bestond uit een aardwerk: hoog opgeworpen puntige stukken grond met een brede gracht aan de westzijde. Om het hoornwerk te maken moest de oude poldergrond meters worden opgehoogd met klei en zand, dat voornamelijk uit de grachten kwam. Vanwege de eroderende werking van de haven aan de noordkant van het hoornwerk, werd dit deel voorzien van een hoge gemetselde keermuur.

 

 

4.4.2 Onderzoek

 

Archeologische waarden

Het plangebied beslaat vrijwel de hele noordelijke helft van het hoornwerk Beckaff en de voormalige voorliggende gracht. In dit gebied zijn archeologische waarden aanwezig. Zij zijn beperkt tot de periode van de vestingbouw en dus gerelateerd aan het hoornwerk Beckaff. Ter plaatse van de voormalige grachten bevinden zich geen archeologische sporen meer aangezien de ondergrond diep werd ontgraven. Onder het hoornwerk zelf (het aardwerk) kunnen in principe sporen aanwezig zijn uit de 16de eeuw, toen de ‘stadspolder’ daar lag. Uit de beschikbare tekeningen, met name de plattegrondtekening van de stad door Jacob van Deventer omstreeks 1545, blijkt echter dat er ter plekke geen bebouwing is geweest. Van Deventer tekende slechts een gebouw, mogelijk een boerderij, maar die lag iets zuidelijker tegen de Ham, net buiten het plangebied. De kans om sporen aan te treffen is derhalve klein.

 

Het belangrijkste archeologische relict is de kademuur van het hoornwerk. Hiervan werd in 2012 een groot gedeelte opgegraven. De bakstenen muur is tot een hoogte van 4,65 meter +NAP bewaard en is 1,60 meter dik. Aan de landzijde was hij voorzien van steunberen. De uiterst noordelijke punt is over een lengte van 30 meter bewaard en in de afgelopen jaren gerestaureerd. De bekleding dateert uit de 18de eeuw, op een oudere kern. Aansluitend hierop bevindt zich een L-vormig muurdeel dat minder hoog bewaard bleef maar wel de oorspronkelijke 17de-eeuwse afwerking bewaard heeft. De reden dat het minder hoog bewaard bleef, is de bouw van een melasse-silo in het begin van de 20ste eeuw. Het muurwerk is 24 meter lang en bewaard tot een hoogte van 3,60 meter +NAP (noord) tot 1,40 meter +NAP (zuid). Dat betekent dat dit gedeelte van

de muur, waarvan slechts een stukje werd gerestaureerd, nog diep in de ondergrond aanwezig is.

 

Een groot deel van de kademuur, over een lengte van 57 meter, bevindt zich zuidelijker en dateert uit de 19de of 20ste eeuw. Uit tekeningen blijkt, dat de oorspronkelijke kademuur verder naar het noordoosten lag. Om de vaargeul van de schepen te verbreden, is de kade in de 19de eeuw rechtgetrokken en iets naar het zuidwesten verschoven. Dit was de laad- en loskade van de alcoholfabriek. De kade sluit zuidwaarts aan op de houten kadewand van de Ham. Een ander relict dat nog in het plangebied valt, is de toegangspoort van het hoornwerk. Dit was een gemetselde overwelfde gang onder de wal, die met een valhek kon worden afgesloten. Tijdens de sloop van de gebouwen van Nedalco in 2011 werden op grote diepte (3 tot 4 meter onder maaiveld) resten van de poort aangetroffen. Deze waren zwaar beschadigd door de opeenvolgende Nedalco-gebouwen in de 20ste eeuw. Aangezien vooral hout werd gevonden, gaat het waarschijnlijk om funderingswerken van de poort, die nog in de grond zitten. De kans dat er in de bovenste meters nog stenen funderingen zijn blijven zitten, is uiterst klein.

 

Advies

Het gebied heeft grotendeels een lage archeologische verwachting voor cultuurperioden voorafgaande aan de 17de eeuw. Er is een hoge verwachting voor resten uit de 17de en 18de eeuw, in relatie tot het hoornwerk Beckaff. Het aardwerk zelf is deels afgegraven bij de ontmanteling en de diepere ondergrond is verstoord door de compacte bebouwing van de voormalige Nedalco. De verwachting geldt specifiek de muren van het hoornwerk. Deze zijn aan de waterzijde gerestaureerd. Aan de landzijde bevinden zich nog steunberen over een breedte van 3 meter. Aan de noordelijke zijde liggen de muurresten dieper, maar hebben daar wel de oorspronkelijke 17de - eeuwse opbouw bewaard. Het muurwerk inclusief de steunberen heeft in 2016 de status

gemeentelijk monument gekregen. Deze muur dient dan ook in zijn geheel bewaard te blijven en kan niet zonder meer verwijderd worden. Dit is vooral van belang bij de toekomstige ontsluitingswegen langs de kademuren die op de steunberen zijn geprojecteerd.

 

De resten van de toegangspoort bestaan waarschijnlijk alleen nog uit de funderingen en liggen meer dan 3 meter diep. Zij dienen bewaard te blijven en zullen naar verwachting ook probleemloos onder de toekomstige bebouwing gehandhaafd kunnen worden. Het schroeven van palen vormt geen onevenredige aantasting van deze resten.

 

In het plangebied zijn de volgende archeologische waarden aanwezig.

A. ingangspoort van het hoornwerk;

B. muren van hoornwerk, 17de – 18de eeuw;

C. muurwerk loskade, 19de-20ste eeuw.

 

In de onderstaande afbeelding zijn deze archeologische waarden opgenomen. De letters die hierboven worden genoemd, komen overeen met de opgenomen letters in de afbeelding.

 

 [image]

Afbeelding 3: Archeologische waarden in het gebied Soete Veste

 

 

4.4.3 Conclusie

De aanwezige archeologische- en cultuurhistorische waarden worden door middel van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie’ beschermd. Hiermee vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling Soete Veste.

 

 

4.5 Bedrijven en milieuzonering

 

4.5.1 Algemeen

Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:

 

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.

 

4.5.2 Onderzoek

In het kader van het moederplan ‘Nieuwe Vesting’ is het milieuaspect bedrijven en milieuzonering reeds beoordeeld en is onderzocht of vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering sprake is van belemmeringen. Uit de beoordeling blijkt dat:

 

4.5.3 Conclusie

Met de beoordeling in het moederplan kan geconcludeerd worden dat er vanuit bedrijven en milieuzonering er geen belemmering zijn voor het vaststellen van het uitwerkingsplan ‘Soete Veste’.

 

4.6 Bodem

 

4.6.1 Algemeen

Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik.

 

4.6.2 Onderzoek

In het kader van het moederplan (bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’) zijn er diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze bodemonderzoeken is gebleken dat op grond van de bodemkwaliteitgegevens wordt geconcludeerd dat de bodem (grond en grondwater) binnen het plangebied over het algemeen licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen en PAK. Daarnaast zijn er een aantal kernen met een sterke verontreiniging met minerale olie aanwezig. In het grondwater komen sterk verhoogde concentraties zware metalen en minerale olie voor.

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken kan opgemaakt worden dat de algemene bodemkwaliteit binnen het gebied Nieuwe Vesting een belemmering voor de voorgenomen vormt. Voorafgaand aan de woningbouwontwikkeling en aan de vaststelling van de uitwerkingsplannen dient de bodem gesaneerd te worden. Deze bodemsanering is reeds uitgevoerd en bestond uit het (deels) wegnemen van de mobiele verontreinigingen en het vervolgens isoleren van de restverontreinigingen door het aanbrengen van een leeflaag van 1 meter grond die voldoet aan de functie ‘wonen’.

 

4.6.3 Conclusie

Na het saneren van de bodemverontreinigingen voldoet de bodem aan de kwaliteitsfunctie ‘wonen’. Hiermee vormt het aspect bodem geen belemmering meer voor de beoogde woningbouwontwikkeling Soete Veste.

 

 

4.7 Externe veiligheid

 

4.7.1 Algemeen

 

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

 Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PR risicocontouren.

 Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

 

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpgtankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

 

4.7.2 Onderzoek

In het kader van het moederplan is de aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie onderzocht en is het plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan bepaald. In het moederplan worden de volgende conclusies getrokken:

 

4.7.3 Verantwoording groepsrisico

Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een ongeval met gevaarlijke stoffen. In de onderhavige situatie richt de verantwoording van het groepsrisico zich ten eerste op het toxische wolk bij de Bevi-inrichting Nuplex-Resins. Ten tweede is er aandacht voor lekkage of scheurvorming bij de aanwezige buisleidingen en LPG-tankstation. Het vrijgekomen gas kan hierbij in brand vliegen wat gepaard gaat met een druk en hevige hitteontwikkeling in de vorm van een fakkelbrand. Daarnaast kan bij een volledige breuk en opvolgende explosies drukeffecten een rol spelen. De gevolgen van het onderhavige uitwerkingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.

 

Bevi-inrichtingen

Het scenario dat zich kan voordoen bij de Bevi-inrichtingen is het ontstaan van een wolk met toxische verbrandingsproducten als gevolg van een brand in de opslagvoorziening met gevaarlijke stoffen. Deze toxische wolk zal zich in de omgeving en over het gehele plangebied verspreiden. Aanwezige personen kunnen als gevolg van de blootstelling aan deze wolk komen te overlijden. Daarnaast kunnen aanwezigen last krijgen van de luchtwegen en van brandende ogen. Het onderhavige plangebied zal in meer of mindere mate de gevolgen van dit scenario ondervinden.

 

Gasleiding

Door een lekkage in de in de buisleiding kan het aardgas vrijkomen en tot ontbranding worden gebracht door een ontstekingsbron in de nabijheid. Het vrijgekomen aardgas zal hierbij in brand vliegen wat gepaard gaat met een druk (fluittonen) en hevige hitteontwikkeling. Hierdoor kunnen er, afhankelijk van de grootte van de leiding tot op een afstand van 800 meter doden en gewonden vallen als gevolg van brandwonden. Inmiddels is de aardgasleiding verlegd en ligt deze leiding nu op een grotere afstand van het plangebied.

 

Ongeval met een tankwagen met LPG

In dit scenario scheurt de tankwagen waardoor het tot vloeistof verdichte gas expandeert en een overdruk ontstaat. In het slechtste geval wordt de tankwagen aangestraald door brand, waarna de tankwand het begeeft, de brandbare vloeistof ontsteekt en een grote vuurbal met hittestraling tot gevolg (dit wordt een Bleve genoemnd; boling liquid expanding vapour explosion). Tot een afstand van maximaal 230 meter zullen direct slachtoffers vallen door de intense hittestraling en tot op een afstand van 600 meter kunnen doden en gewonden vallen als gevolg van brandwonden.

 

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Bij een ongeval met een explosieve stof of een brandbare vloeistof komt het neer op het zo snel mogelijk op veilige afstand raken van de plaats van de dreigende explosie of plasbrand. Het is van belang onderscheid te maken tussen verschillende gebouwtypen. De zelfredzaamheid in het plangebied wordt door de brandweer als redelijk tot goed omschreven.

 

In de ingediende vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant wordt geadviseerd de zelfredzaamheid te verbeteren door extra bouwkundige en organisatorische maatregelen te treffen. Voor toxische scenario’s is nieuwbouw een uitstekende schuilplaats mits tijdig de ventilatiesystemen worden afgezet en de ramen en deuren worden gesloten. De luchtdichtheidseisen van het Bouwbesluit maken het mogelijk de schuilplaats circa 4 uur te gebruiken. Geadviseerd wordt om actief te communiceren over de risico’s en de te nemen maatregelen. Werknemers en bewoners moeten op de hoogte zijn van wat men moet doen in het geval van een ongeval.

 

Hulpverlening

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle effecten binnen een kot tijdsbestek te kunnen bestrijden.

 

4.7.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de

voorgenomen ontwikkeling van Soete Veste.

 

4.8 Flora en Fauna

 

4.8.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

 

 

4.8.2 Onderzoek

 

De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

 

Beschermde soorten

In het plangebied was voorheen het industriebedrijf Nedalco gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels geamoveerd. Sinds het amoveren bestaat het plangebied volledig uit een zandvlakte. Gezien de bestaande situatie kan redelijkerwijs uitgesloten worden dat beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn en dat het plangebied geen potentieel leefgebied vormt voor beschermde soorten. Hiermee is een nader onderzoek naar beschermde soorten niet noodzakelijk.

 

Beschermde gebieden

Rondom het bebouwde gebied van Bergen op Zoom bevinden zich gebieden behorende bij het Natuurnetwerk Brabant. Het plangebied ligt op circa 1,3 kilometer van dit Natuurnetwerk. Rondom het plangebied bevinden zich ook een aantal Natura 2000-gebieden. De dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied Zoommeer en ligt op een afstand van circa 1 kilometer tot het plangebied. Verder liggen de Natura 2000-gebieden Markiezaat, Brabantse Wal en Oosterschelde op respectievelijk circa 1,7, 3,1 en 3,8 kilometer.

 

Het amoveren van Nedalco is positief voor de milieubelasting op de Natura 2000-gebieden en het

Natuurnetwerk Brabant.

 

 [image]

Afbeelding 4: Ligging gebiede Natuur netwerk Brabant

 

 [image]

Afbeelding 5: Ligging Natura 2000-gebieden (https://monitor.aerius.nl/)

 

Stikstofdepositie

De ontwikkeling voorziet in een stikstofemissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. Met behulp van de CROW-kencijfers kan het aantal verkeersbewegingen per etmaal worden berekend. Per tussen/hoek koopwoningen geldt voor een sterk stedelijke gemeente, in de schil van het centrum een maximale verkeersgeneratie van 6,4 per etmaal per woning. Hiermee bedraagt de maximale verkeersgeneratie als gevolg van de woningbouwontwikkeling 416 motorvoeruigen per etmaal. De woningen zelf hebben echter geen stikstofemissie, omdat de woningen gasloos worden gerealiseerd.

 

Binnen het plangebied bevond zich voorheen het industriebedrijf Nedalco. Door het amoveren van het industriebedrijf is de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden afgenomen. Redelijkerwijs kan geconcludeerd worden dat de afname van de stikstofdepositie door het amoveren van het industriebedrijf Nedalco meer bedraagt dan de toename aan stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. Om significante gevolgen voor omliggende Natura 2000-gebieden uit te sluiten, zijn er door Antea Group AERIUS-berekeningen uitgevoerd naar de stikstofdepositie in zowel de realisatie- als de gebruiksfase. De resultaten van deze berekeningen zijn beschreven in de Memo AERIUS-berekening Soete Veste d.d. 28 november 2019. Deze memo is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Hieronder zijn de resultaten en conclusies opgenomen.

 

Realisatiefase

Voor de realisatiefase geeft AERIUS Calculator een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar voor de hoogst berekende bijdrage aan stikstofdepositie. Voorwaarde om op 0,00 mol/ha/ja uit te komen is dat uitsluitend on-road Euroklasse VI voertuigen worden ingezet en non-road stageklasse IV machines (bouwjaar 2014 of jonger) worden ingezet tijdens de bouw.

 

Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase geeft AERIUS Calculator een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar voor de hoogst berekende bijdrage aan stikstofdepositie. Op basis van dit resultaat kan de geplande woningbouwontwikkeling doorgang vinden voor wat betreft het aspect stikstof.

 

Houtopstanden

Binnen het plangebied zijn geen bomen of andere houtopstanden aanwezig. Het kappen van bomen is hiermee niet aan de orde.

 

 

4.8.3 Conclusie

 

Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de

voorgenomen ontwikkeling.

 

4.9 Lucht

 

4.9.1 Algemeen

 

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

 

Niet in betekenende mate

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.

 

Besluit gevoelige bestemmingen

In aanvulling op de Wet milieubeheer en het ‘Besluit niet in betekenende mate’ geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een ‘gevoelige bestemming’ (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt – een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de ‘gevoelige objecten’ worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.

 

Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma van de Rijksoverheid en lokale overheden. NSL heeft als doel de luchtkwaliteit te bevorderen ten behoeve van de volksgezondheid. Het NSL bevat maatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan Europese grenswaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen waarover binnen de looptijd van het NSL (sinds 2009) een besluit wordt genomen. Om overheden inzicht te geven in de actuele luchtkwaliteit is de NSLmonitoringstool ontwikkeld.

 

4.9.2 Onderzoek

 

Met het uitwerkingsplan worden in totaal 65 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen’. Hiermee kan de beoogde ontwikkeling als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt. Op grond van deze constatering kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het uitwerkingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Hierbij vormen fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste verontreinigende stoffen. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Van Konijnenburgweg – Van Gorkumweg. In de onderstaande afbeelding zijn de rekenpunten (zwart omcirkeld) weergegeven waarvan de berekende waarden zijn gebruikt. In tabel 1 zijn de maximaal berekende concentraties ter plaatse van de rekenpunten opgenomen. Tevens zijn de grenswaarden opgenomen.

 

 [image]

afbeelding 6: Rekenpunten (NSL - Monitoring)

 

 

 

Huidig

2020

Grenswaarden

NO2

23,0 μg/m3

19,5 μg/m3

40 μg/m3

PM10

17.2 μg/m3

18,7 μg/m3

40 μg/m3

PM10 overschrijdingsdagen

6,1 dagen

6,6 dagen

35 dagen

PM2.5

9,8 μg/m3

10,9 μg/m3

25 μg/m3

 

Tabel 1: berekende concentraties

 

Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 μg/m3 liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 μg/m3 ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 μg/m3 als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt ook niet overschreden.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geurhinder

 

4.10.1 Algemeen

Ondernemingen hebben te maken met milieuvoorschriften. Deze zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer en staan in algemene milieuregels zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) of in een omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting.

 

Bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied zullen moeten voldoen aan de genoemde milieuvoorschriften, zodat de geurhinder die een bestaand bedrijf veroorzaakt bij geurgevoelige objecten in de omgeving een acceptabel niveau heeft.

 

4.10.2 Onderzoek

In het kader van het moederplan ‘Nieuwe Vesting’ is het milieuaspect geurhinder reeds beoordeeld. Om te kunnen garanderen dat ter plaatse van het plangebied Nieuwe Vesting sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat en uit te sluiten dat bedrijven (onevenredig) in hun belangen worden geschaad is nagegaan welke bedrijven mogelijk invloed kunnen hebben op het plangebied Nieuwe Vesting. Op basis van deze beoordeling kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel geurniveau.

 

4.10.3 Conclusie

Het milieuaspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.11 Milieueffectrapportage

 

4.11.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.

 

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toets wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

 

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

 

4.11.2 Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1° een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2° een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 

4.11.3 Onderzoek

Het plan voorziet in 65 woningen. Het plangebied heeft een grootte van circa 1,6 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.- beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

In het kader van het moederplan (bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’) is echter reeds een milieueffectrapportage opgesteld. In deze rapportage zijn de effecten van de uit te werken bestemmingen eveneens meegenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Om die reden behoeft geen nieuw milieueffectrapportage of vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.

 

4.11.4 Conclusie

Uit de eerdere milieueffectrapportage die in het kader van het moederplan is uitgevoerd, blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Er is geen m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage noodzakelijk.

 

 

HOOFDSTUK 5 Bestemmingsregeling

 

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het wijzigingsplan (de verbeelding en de regels).

 

Uitgangspunt bij een uitwerkingsplan is dat dit juridisch bezien deel gaat uitmaken van het 'moederplan', in dit geval het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’. In het voorliggende uitwerkingsplan ‘Soete Veste’ wordt de globale bestemming 'Wonen - Uit te werken' in het 'moederplan', binnen het juridisch kader van het 'moederplan', vervangen door gedetailleerde bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Verkeer’.

 

Bij de uitwerking van de plannen is gebleken dat een deel van de parkeersplaatsen op de kade aan de westzijde van het plangebied, niet geheel binnen de bestemming ‘Wonen – Uit te werken’ valt.

Om medewerking te kunnen verlenen, hetgeen gewenst is, dient op basis van artikel 18, eerste lid onder b van de regels van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Dit is een algemene wijzigingsbepaling die een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen, dan wel bebouwingsvlakken mogelijk maakt indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwvlak niet meer dan 10% zal worden gewijzigd. Met het gelijktijdig doorlopen van de procedure van het 'Wijzigingsplan Nieuwe Vesting, deel Soete Veste’ wordt invulling gegeven aan bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid.

 

Uitgangspunt bij een wijzigingsplan is dat dit juridisch bezien deel gaat uitmaken van het 'moederplan', in dit geval het bestemmingsplan Nieuwe Vesting. In principe zijn de regels van het bestemmingsplan Nieuwe Vesting, direct van toepassing op dit wijzigingsplan. Met name Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen en de overgangsbepalingen in Hoofdstuk 4 van de regels van dat 'moederplan' gelden direct voor dit uitwerking- en wijzigingsplan. In dit plan zijn alleen die regels opgenomen, die nodig of nuttig zijn voor de toepassing van de in dit plan opgenomen bestemmingen. De regels van het onderhavige uitwerking- en wijzigingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de eisen van het SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012).

 

 

HOOFDSTUK 6 Uitvoeringsaspecten

 

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;

  2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;

  3. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

 

In casu is de gemeente eigenaar van de braakliggende gronden in de Nieuwe Vesting. Er is een exploitatieopzet opgesteld waarin de baten en de lasten van het gehele plangebied zijn uitgewerkt.

Ten behoeve van de verkoop van de gronden worden koopovereenkomsten gesloten.

 

Gelet op het bovenstaande, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

 

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

6.2.1 Resultaten vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het conceptwijzigingsplan toegezonden aan diverse instanties. De ontvangen reacties zijn betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpwijzigingsplan.

 

6.2.2 Zienswijzeprocedure

De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpwijzigingsplan zienswijzen in te

dienen bij het college van burgemeester en wethouders. Daartoe is het ontwerpwijzigingsplan met bijbehorende stukken van 19 december 2019 gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage gelegd. De terinzagelegging is op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden zijn per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan. Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ontvangen.