Toelichting
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet uitwerkingsplan
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige opzet Nieuwe Vesting
2.2 Bouwprogramma en beeldregie
4.1 Bedrijven en milieuzonering
4.4.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen
4.4.5 Verantwoording groepsrisico
4.9 Cultuurhistorie en Archeologie
HOOFDSTUK 5 Bestemmingsregeling
HOOFDSTUK 6 Uitvoeringsaspecten
6.1 Economische uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet uitwerkingsplan
1.1 Aanleiding en doel
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Nieuwe Vesting' vastgesteld. In dit bestemmingsplan, dat gedeeltelijk een zogeheten globaal uit te werken bestemmingsplan is, is een aantal uit te werken bestemmingen opgenomen. Hiermee kan de ontwikkeling van het gebied Nieuwe Vesting fasegewijs en flexibel qua programma en bouwregeling worden uitgewerkt.
Het beoogde programma voor Nieuwe Vesting bestaat uit een stedelijke herstructurering met circa 600 nieuwe woningen en daarbij behorende voorzieningen, aansluitend op het historisch Havenkwartier en de Binnenstad. Fase 1 van Nieuwe Vesting, globaal het gebied tussen de (doorsteek naar de) Ham en de Smitsvest, is daarvoor verder opgedeeld in diverse kleinere plandelen/woonbuurten.
Het voorliggende uitwerkingsplan vormt de uitwerking ex. artikel 3.6 sub b Wro voor het deelgebied Paravicini. Het uitwerkingsplan bevat het juridisch planologisch kader voor de ontwikkeling van twee gebouwen met daarbij behorende parkeerplaatsen. Het eerste gebouw bevat circa 22 zorgwoningen voor dementerenden. Het andere gebouw bevat circa 28 appartementen waar zorg bij-in kan worden gekocht.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Woonwijk Nieuwe Vesting ligt ten noordoosten van het centrum van Bergen op Zoom. Het plangebied ligt ten noorden van het Havenkwartier en ten zuiden van de Theodorushaven en wordt globaal begrensd door de straten Maskeplaats, Boerevest en Van Gorkumweg. De globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 2.
Afbeelding 1: Luchtfoto ligging plangebied
Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Nieuwe Vesting met het plangebied rood omkaderd.
HOOFDSTUK 2 Projectbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige opzet Nieuwe Vesting
Het gebied Nieuwe Vesting ligt aan de noordwest kant tegen het stadscentrum aan. Om de twee gebieden, Nieuwe Vesting en de binnenstad, goed op elkaar aan te laten sluiten, wordt de stedenbouwkundige structuur van het havenkwartier doorgetrokken in Nieuwe Vesting. Door De Ham, die in verbinding staat met de Oude Binnenhaven, is die verbinding al aanwezig. De Ham is onderdeel van het Middeleeuws havenkwartier en komt centraal in Nieuwe Vesting te liggen.
Ook de 19e eeuwse singelstructuur rondom het historische centrum heeft invloed op de structuur van Nieuwe Vesting. Het Bolwerk en de Rijtuigweg krijgen een vervolg in Nieuwe Vesting. Deze structuren doorkruisen de
doorgetrokken structuur vanuit de binnenstad en worden doorgezet in het stedenbouwkundig plan. Aan de noordkant vormt een buitensingel de begrenzing van Nieuwe Vesting. De groenstructuur Rijtuigweg loopt aan de zuidkant van Nieuwe Vesting langs en wordt doorgezet in Nieuwe Vesting fase 2.
Het deelgebied Nieuwe Vesting wordt een binnenstedelijk woongebied dat binnen Schelde Veste de logische
schakel vormt naar het bestaande Havenkwartier en de bruisende binnenstad. De gesloten bouwblokken, in een
historische bouwstijl, zorgen te midden van het stadse leven voor een rustig woonmilieu.
Afbeelding 3: Fasering Nieuwe Vesting
Afbeelding 4: stedenbouwkundige opzet Nieuwe Vesting
2.2 Bouwprogramma en beeldregie
Binnen het plangebied zijn twee gebouwen voorzien. In het gebouw blok A is een programma voorzien van 22 woonzorgeenheden voor ouderen met dementie, een algemene ruimte (huiskamer) en enkele ondersteunende ruimtes voor bergingen en techniek. De maximale bouwhoogte van dit complex bedraagt 12 meter.
In het gebouw blok B zijn 28 levensloopbestendige appartementen voorzien (incl. berging) waar zorg kan worden ingekocht. De maximale bouwhoogte van dit gebouw (vanaf maaiveld bij de entree aan de zijde van de Maskeplaats) bedraagt 14 meter.
Afbeelding 5: Planopzet Paravicini
Afbeelding 6: Bouwhoogtes Paravicini ten opzichte van de omgeving
Bij de beeldregie is gestuurd op een goede samenhang met de omgeving, qua grootte van de gebouwvolumes, qua opbouw van de volumes met plint-gevel-kap en qua de architectonische uitstraling en de toegepaste materialen. Zie onderstaande schema’s en gebouwimpressies.
Afbeelding 7: Beeldregie Paravicini in samenhang met de omgeving
Afbeelding 8 en 9: Impressies van beide bouwblokken
2.3 Verkeer en parkeren
Wegenstructuur en ontsluiting
Paravicini is gelegen aan de Maskeplaats en via de Blauwe Schuit ontsloten op de Rijtuig. Zowel Maskeplaats als Blauwe Schuit zijn aangewezen en ingericht als 30 km/h gebied en zijn bestemd tot verblijfsgebied (erftoegangswegen). Deze wegen maken de erven toegankelijk. Op wegen met een erftoegangsfunctie, ofwel de verblijfsgebieden, staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle verkeersdeelnemers elkaar. De snelheid van het verkeer dient hier laag te zijn (30km/h). Binnen de erftoegangswegen kan wel verschil in verkeersintensiteit zijn.
Parkeren
De parkeerbehoefte en het voorziene aantal parkeerplaatsen bij Paravicini zijn op verantwoorde wijze in balans gebracht. De parkeerbehoefte is bepaald met de parkeernormen in de (actuele) Nota Parkeernormering.
De parkeerbehoefte van bouwblok A bedraagt met 22 intramurale zorgwoningen totaal 11 parkeerplaatsen (0,5 parkeerplaats per woning). De parkeerbehoefte van bouwblok B met 28 studio's met thuiszorg bedraagt totaal 30,8 parkeerplaatsen (1,1 parkeerplaats per woning).
De totale parkeerbehoefte van de ontwikkelingen binnen het plangebied bedraagt hiermee 41,8 parkeerplaatsen.
Bij Paravicini zijn op het eigen voorterrein 36 parkeerplaatsen voorzien, met name voor de vaste bewoners en medewerkers in het woonzorggebouw. Langs de Maskeplaats zijn aanvullend 6 openbare parkeerplaatsen voorzien (betaald), met name voor bezoekers. In totaal zijn hiermee voor de ontwikkeling van Paravicini 42 parkeerplaatsen voorzien en wordt geheel voldaan aan de berekende parkeerbehoefte.
HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten
De onderbouwing van de ontwikkeling van het woongebied Nieuwe Vesting, waar voorliggende ontwikkeling onder behoort, aan de hand van het Rijksbeleid, Provinciaal en Gemeentelijk beleid, heeft reeds plaatsgevonden in het moederplan 'Bestemmingsplan Nieuwe Vesting'. Volledigheidshalve wordt voor deze beleidsmatige onderbouwing verwezen naar de toelichting van dat betreffende bestemmingsplan.
Aanvullend hierop volgt enkel nog de onderbouwing van de Ladder van duurzame verstedelijking.
Ladder van duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de veplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.
Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.
Behoefte
Bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.
Op regionaal niveau hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen en Woensdrecht + Tholen) in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant de Regionale Agenda Wonen op gesteld. Deze jaarlijks geactualiseerde woonagenda formuleert vanuit de actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt de gezamenlijke regionale opgaven die de regio met de provincie jaarlijks wil oppakken. De actuele thema’s betreffen regionale woningbouwafspraken voor een periode van circa 10 jaar, waarin gemeenten toewerken naar een programma conform de prognose. Het betreft vooral procesafspraken. Tweejaarlijks informeren gemeenten elkaar over de ontwikkeling van de harde plancapaciteit, vooral in relatie tot de afspraken over harde plancapaciteit. Aan het eind van ieder jaar wordt afspraken geactualiseerd.
Als resultaat van de regionale woningbouwafspraken zijn de woningen in Nieuwe Vesting opgenomen in de harde plancapaciteit en opgenomen in het Beleidsplan Wonen.
De in dit uitwerkingsplan-wijzigingsplan beoogde stedelijke ontwikkeling is een uitwerking van het moederplan "Nieuwe Vesting" waarin de ontwikkelingsmogelijkheid reeds, zij het indirect mogelijk is. Met de ontwikkeling van Nieuwe Vesting wordt voorzien in een regionale behoefte aan woonruimte. Waarbij de flexibiliteit bestaat om qua woningtype aan te sluiten bij de actuele vraag uit de regio.
Voor de 19 gemeenten in de regio West-Brabant is een bevolkings- en woningbehoefteprognose uitgevoerd. Uit de update (9 oktober 2014) blijkt dat tussen 2014 en 2019 een groei van de woningvoorraad van 17.600 woningen is voorzien. Tussen 2020 en 2029 is een groei voorzien van 18.200 woningen. Er ligt voor de regio nog een behoorlijke bouwopgave. Ook in het kader van het Beleidsplan Wonen is de jaarlijkse effectieve vraag tot 2020 in beeld gebracht. Deze is tot 2020 gemiddeld 200 woningen per jaar.
In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is een capaciteitsindicatie opgenomen gebaseerd op de opgave vanuit de bevolkingsgroei afgezet tegen de totale plancapaciteit in de regio en de harde plancapaciteit in de regio. Het plan voor de Nieuwe Vesting is onderdeel van de harde plancapaciteit nu het bestemmingsplan voor dit gebied is vastgesteld. Harde plannen blijven op de rol staan voor ontwikkeling in de komende jaren. Zachte plannen lenen zich beter voor herprogrammering of herfasering.
In de regio West-Brabant is de harde capaciteit voor de periode 2011-2020 in totaal 22.070 woningen en de benodigde capaciteit 29.690 woningen. Dit betekent dat er voldoende ruimte is om regionaal de harde capaciteit, waaronder het plan voor de onderhavige locatie behoort, te realiseren binnen de regionale woningbehoefte.
Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
De actuele behoefte dient binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio opgelost te worden.
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dit ook is vastgelegd in de Verordening Ruimte.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige uitwerkingsplan. De milieuparagraaf is opgesteld voor de aspecten bedrijven en milieuzonering, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, stikstof en milieueffectrapporage.
4.1 Bedrijven en milieuzonering
4.1.1 Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In de onderstaande tabel zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Tabel Milieucategorieën en richtafstanden
Milieucategorie |
Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters |
1 |
10 |
2 |
30 |
3.1 |
50 |
3.2 |
100 |
4.1 |
200 |
4.2 |
300 |
5.1 |
500 |
5.2 |
700 |
5.3 |
1000 |
6 |
1500 |
* Indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden voor de aspecten geur, stof en geluid kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3).
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuur-gebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
4.1.2 Situatie ter plaatse
Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.
Het plangebied is gelegen nabij hoofdinfrastructuur (Van Gorkumweg). Om die reden wordt het plangebied beschouwd als een gemengd gebied.
Op de volgende dichtstbijzijnde percelen komen gronden voor waar de bestemming “Bedrijf” vigeert:
Boerenverdriet 20;
Kade 2:
Kade 10;
Vierlinghweg 1;
Van Konijnenburgweg 40;
Van Konijnenburgweg 93 – 99.
Daarnaast zijn ten zuiden van het plangebied nog enkele overige functies gesitueerd.
Boerenverdriet 20
Het bedrijfsperceel Boerenverdriet is gelegen ten noordoosten van het plangebied op een afstand van circa 120 meter. Omdat ter plaatse maximaal milieucategorie 3.2 wordt mogelijk gemaakt, geldt een gereduceerde richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Kade 2
Op deze gronden wordt bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt. In gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 50 meter. Gemeten vanaf de perceelsgrens van Kade 2 tot aan de gevels van de woningen wordt voldaan aan deze richtafstand.
Kade 10
Op het terrein Kade 10 vigeert de bestemming ‘Bedrijf’ en wordt maximaal milieucategorie 4.2 mogelijk. In gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 200 meter. Het plangebied is gelegen op circa 130 meter. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. Op het terrein van Kade 10 is Lamb-Weston Meijer gevestigd. Dit bedrijf is producent van aardappelproducten en is continu in bedrijf.
Op basis van de VNG-brochure heeft een dergelijk bedrijf een richtafstand van 300 meter voor geur (200 meter in gemengd gebied), 30 meter voor stof (10 meter in gemengd gebied), 200 meter voor geluid (100 meter in gemengd gebied) en 50 meter voor gevaar. Aan de richtafstand voor het aspect geur wordt derhalve niet voldaan. Dit aspect dient derhalve nader beschouwd te worden.
In mei 2013 is, naar aanleiding van een toenmalige uitbreiding van de productie, een geuronderzoek uitgevoerd. Het bedrijf heeft ten behoeve van de uitbreiding aanvullende geurreducerende maatregelen genomen. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de nieuwe situatie (blauw).
Afbeelding 10: Geurcontour in ouE als 98-percentiel voor nieuwe situatie (blauw).
Bij de toepassing van de Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant (april 2016) worden drie omgevingscategorieën gehanteerd: hoog, beperkt en laag. Woningen behoren tot de categorie ‘hoog’. Voor woningen geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 0,5 ouE/m3 en grenswaarde van 1 ouE/m3. Op basis van afbeelding 10 blijkt dat de waarde van 1 ouE/m3 als 98-percentiel ruimschoots buiten het plangebied is gelegen. Derhalve is sprake van een aanvaardbaar geurniveau ter plaatse van het plangebied.
Voor wat betreft het aspect geluid wordt voldaan aan de huidige richtafstanden. Het woon- en leefklimaat kan derhalve worden gegarandeerd vanuit de feitelijke bedrijfsvoering op dit perceel. Omdat het perceel onderdeel uitmaakt van het gezoneerde industrieterrein IT Theodorushaven, zal bij een eventuele nieuwe bedrijfsvestiging altijd getoetst moeten worden in hoeverre voldoende geluidsruimte beschikbaar is en in hoeverre de verleende hogere waarden voldoen.
Vierlinghweg 1
Op dit perceel, gelegen op circa 220 meter afstand, wordt maximaal milieucategorie 3.2 juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De richtafstand tot gemengd gebied bedraagt 50 meter. Derhalve wordt voldaan aan deze afstand.
Van Konijnenburgweg 40-44
De milieucategorie die op deze percelen maximaal wordt mogelijk gemaakt, bedraagt milieucategorie 4.2. In gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 200 meter. Omdat de werkelijke afstand tot de gevels van woningen ten minste 230 meter bedraagt, gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.
Van Konijnenburgweg 93 – 99
De afstand van het plangebied tot aan deze bedrijfspercelen bedraagt 370 meter. Op de bedrijfspercelen wordt maximaal milieucategorie 4.2 mogelijk gemaakt. Aan de richtafstand van 200 meter tot gemengd gebied wordt voldaan.
Overige functies
Ten zuiden van het plangebied zijn gronden gelegen waaraan in het vigerende bestemmingsplan de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd 1’ toegekend is (na uitwerking). Binnen deze gronden zijn maatschappelijke functies, dienstverlening, detailhandel en horeca mogelijk. Het gaat om functies tot en met milieucategorie 2 met een gereduceerde richtafstand van 10 meter. De gevels van woningen in het plangebied zijn op circa 50 meter afstand gelegen. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstanden.
4.1.3 Conclusie
Het plangebied is te karakteriseren als een gemengd gebied. Aan de gereduceerde richtafstanden wordt voldaan, met uitzondering van de gronden aan de Kade 10. Op dit perceel bevindt zich een bedrijf, waarvan de richtafstand van het aspect geur het plangebied overlapt. Uit een geuronder-zoek blijkt dat de grenswaarde van 1 ouE/m3 voor nieuwe situaties (beleidsregel Industriële geur Noord-Brabant) niet over het plangebied is gelegen. Derhalve is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het industrieterrein Theodorushaven is een gezoneerd industrieterrein. In hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan.
Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.
4.2 Lucht
4.2.1 Toetsingskader
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;
de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;
de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;
de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;
het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;
voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;
voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.
In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
4.2.2 Situatie ter plaatse
Met het uitwerkingsplan worden in totaal 50 woningen gerealiseerd. Woningen vallen rechtstreeks onder de regeling NIBM, wanneer sprake is van maximaal 500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg). Dit betekent dat het ontwikkelen van 50 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit.
In het kader van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ (moederplan) heeft een luchtkwaliteitonderzoek plaatsgevonden voor de gehele ontwikkeling in het gebied.
Op basis van de modelberekeningen, is geconstateerd dat in het gehele plangebied van Nieuwe Vesting te Bergen op Zoom in de doorgerekende jaren (2015 en 2023) nergens de van toepassing zijnde grenswaarden worden overschreden. De luchtkwaliteit blijkt ook voor het overgrote deel bepaald te worden door de achtergrondconcentraties van NO2 en PM10.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monito-ringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 micro-gram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots on-der de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.
4.2.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan en wijzigingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
4.3.2 Situatie ter plaatse
Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Wegverkeer
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de Van Gorkumweg en het Boerenverdriet. In het kader van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden.
Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied buiten de 48 dB contour is gelegen voor wat betreft het Boerenverdriet (figuur 12B uit de Beschikking hogere waarde van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’). Derhalve wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Als gevolg van de Van Gorkumweg treedt een geluidsbelasting op, die gelegen is tussen de 58 en 63dB. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Derhalve zijn hogere waarden benodigd. Doeltreffende maatregelen gericht op het verminderen van de geluidbelasting binnen het plangebied tot de voorkeursgrenswaarde worden, overwegende de bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige en financiële aard, niet noodzakelijk geacht. De hogere waarden zijn in het kader van het moederplan reeds verleend.
Railverkeer
Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.
Gezoneerde industrieterreinen
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein ‘Theodorushaven’. Een akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden om de geluidsbelasting op de gevels te bepalen. Dit onderzoek, dat is opgenomen in de bijlage, geeft daarmee een beeld van de situering van dove gevels en de cumulatie.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt ook dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in het plangebied ter plaatse van het plan wordt overschreden. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt overschreden ter plaatse van de noordwestgevel op de 4e verdieping (5e bouwlaag) en ter plaatse van de noordoostgevel op de 3e en 4e verdieping (4e en 5e bouwlaag) van gebouw B (oostelijk gebouw).
In het kader van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ zijn reeds hogere waarden verleend. Deze hogere waarden zijn passend voor dit uitwerkingsplan.
Cumulatie
De gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle bronnen samen varieert van 51 dB op de zuidgevel van gebouw A (westelijk gelegen gebouw) tot ten hoogste 66 dB op de noordgevel van Gebouw A. Het geluidklimaat op Paravicini kan derhalve worden gekwalificeerd als “redelijk” op de zuidgevel gevel tot “onvoldoende” op de noordgevel. Voor de overige gevels op zowel gebouw A als gebouw B (oostelijk gebouw) ligt de kwaliteit tussen deze 2 extremen.
4.3.3 Conclusie
De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt overschreden ter plaatse van gebouw B (oostelijk gebouw) op de noordwestgevel op de 4e verdieping (5e bouwlaag) en ter plaatse van de noordoostgevel op de 3e en 4e verdieping (4e en 5e bouwlaag). Deze gevels zullen doof worden uitgevoerd.
In het kader van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’ zijn reeds hogere waarden verleend. Deze hogere waarden zijn passend voor dit uitwerkingsplan.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waar-door gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
4.4.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruim-telijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:
Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant2;
Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS3);
Regeling Basisnet.
In afbeelding 4 is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is hierin groen weergegeven. Gelet op de doelgroep, dementerenden en ouderen, dient rekening te worden gehouden met beperkt of niet-zelfredzame personen.
Afbeelding 11: Risicobronnen en plangebied (bron: risicokaart)
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Inno-vative Plastics BV.
Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 1.100 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt.
Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
Voor Mepavex Logistics BV is de provincie Noord-Brabant eveneens het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van circa 1.700 van de inrichtingsgrens van Mepavex Logistics BV ligt. Het invloedsgebied van Mepavex Logistics BV bedraagt ca. 3.260 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Voor Mepavex Logistics BV wordt een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend welke niet is gelegen over het plangebied. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.02 van de oriëntatiewaarde. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
In 2012 is door de RMD een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor een aantal Bevi-inrichtingen, met een invloedgebied van meer dan 1.000 meter, gelegen op het Industrieterrein Theodorushaven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze ruimtelijke ontwikkelingen geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.
Ondanks de lichte toename van de bevolking, binnen het invloedsgebied, is geen sprake van toename van het groepsrisico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een Bevi-inrichting, is op grond van artikel 13 van het Bevi een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. De Veiligheidsregio wordt om advies gevraagd inzake de hoogte van het groepsrisico en de aspecten met betrekking tot de ram-penbestrijding, zelfredzaamheid en hulpverlening.
Het plangebied is gelegen buiten de invloedsgebieden van andere Bevi-inrichtingen, waaronder de LPG-tankstations aan de Halsterseweg 318 en van Konijnenburgweg 81. Derhalve gelden vanuit deze Bevi-inrichtingen geen belemmeringen voor de planvorming.
4.4.3 Transportassen
Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hier-oor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstan-den mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedra-gen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen reke-ning worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te wor-den verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het ge-bied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:
De Rijksweg A4;
Het spoortraject Bergen op Zoom – Roosendaal;
Het transport van gevaarlijke stoffen over de van Gorkumweg.
De A4 en het spoortraject zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er voor deze transportroutes geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van toxische scenario’s.
De Van Gorkumweg is een gemeentelijke transportroute voor gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat het ter hoogte van het plangebied circa 138 transporten aan brandbare gassen op jaarbasis te verwachten zijn. Het invloedsgebied van deze stofgroep bedraagt 335 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Het invloedsgebied overlapt het plangebied. Omdat het plangebied gelegen is binnen 200 meter van de Van Gorkumweg dient getoetst te worden aan artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Met behulp van de Handleiding risicoanalyse transport (HART) is aan de hand van vuistregels een ordegrootte af te leiden van het groepsrisico. Conform de HART heeft een weg binnen de bebouwde kom geen PR 10-6 contour.
Uitgaande van tweezijdige bebouwing, een afstand van minimaal 40 meter tot de as van de weg en een jaarintensiteit GF3 van 138, mag de bebouwingsdichtheid ruim 300 personen per hectare bedragen, wil sprake zijn van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 x OW. Een dergelijke dichtheid komt overeen met hoog stedelijk gebied. De directe omgeving van de Van Gorkumweg wordt gekenmerkt door bedrijventerrein (gemiddelde aanwezigheid 40 personen per hectare) en (geprojec-teerde) woningbouw. Een gemiddelde dichtheid van ruim 300 personen per hectare is niet te verwachten. Derhalve is sprake van een groepsrisico, hetgeen lager is dan 0,1 x OW. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording.
Gelet op de beperkte zelfredzaamheid van de aanwezigen is de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Het advies is opgenomen in de bijlage van dit uitwerkingsplan.
4.4.4 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er één hogedruk aardgasleiding is gelegen die van invloed is op het plangebied. Deze wordt hieronder verder toegelicht.
Aardgasleiding
In de onderstaande tabel is de leiding, waardoor aardgas wordt getransporteerd, met de eigenschappen ervan opgenomen.
Tabel : gegevens hogedruk aardgasleiding
Het invloedsgebied bedraagt 100 meter. Omdat dit invloedsgebied het plangebied overlapt, dient getoetst te worden aan artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Plaatsgebonden risico
De leiding die van invloed is op het plangebied heeft geen plaatsgebonden risico groter dan 10-6 per jaar. Aan de normen voor het plaatsgebonden risico wordt zodoende voldaan.
Groepsrisico
In maart 2013 is een QRA uitgevoerd in het kader van het moederplan. Hieruit is gebleken dat het groepsrisico voor deze leiding kleiner is dan 0,1 x OW. Derhalve kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.
Voor een uitgebreide toelichting op de berekeningen wordt verwezen naar de QRA.
4.4.5 Verantwoording groepsrisico
Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van twee Bevi-inrichtingen, drie transportroutes en een buisleiding dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. De Veiligheidsregio is om advies gevraagd. Het advies is in de bijlage van dit uitwerkingsplan opgenomen.
4.5 Bodem
4.5.1 Toetsingskader
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
4.5.2 Situatie ter plaatse
Het plangebied is sterk beïnvloed door zijn industriële verleden. Het plangebied is sinds de Middeleeuwen opgehoogd met allerlei materiaal, waaronder mogelijk ook restproducten van de potten-bakindustrie.
Sinds 1899 is het gebied, waar het plangebied deel van uit maakt, in gebruik door de Zuid-Nederlandse Spiritusfabriek, daarna Nedalco genaamd. Voordien was op het terrein een maltosefabriek gevestigd. Voor het productieproces en de energievoorziening werd op het noordoostelijke deel van het bedrijfsterrein van 1905 tot 1970 vinasse verbrand in verbrandingsketels. De vrijkomende as werd gezuiverd in de Centrale Potas Raffinaderij (N.V. CPR). Vanaf 1970 tot op heden hebben op dit deel van het gebied geen activiteiten plaatsgevonden, met uitzondering van de op-slag van melasse. ln het verleden werd tevens gebruik gemaakt van kolen voor de energieopwek-king. Wellicht is het terrein deels opgehoogd met gieterijzand en -slakken, afkomstig van ijzergieterijen in de omgeving. Ook is het terrein mogelijk opgehoogd met kolenassen en met restproduc-ten uit de potasraffinaderij van Nedalco.
Achter de Havendijk was een vaargeul naar de Oosterschelde aanwezig, welke via een insteekhaven achterlangs het bedrijfsterrein van Nedalco in verbinding stond met de Vissershaven en de Oude Binnenhaven (via het Hamplein). Bij de aanleg van de Theodorushaven en het industriegebied Noordland vanaf de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw, is deze oude insteekhaven gedempt. Als ontsluiting van het nieuwe industriegebied Noordland zijn omstreeks deze periode ook de Van Konijnenburgweg en de Van Gorkumweg aangelegd. Voor deze dempingswerkzaamheden is waarschijnlijk ook gebruik gemaakt van grote hoeveelheden diverse afvalstoffen (puin, huis-vuil e.d.) en grond van onbekende herkomst.
De activiteiten zijn omstreeks 2010 beëindigd, waarna alle bovengrondse infrastructuur (kantoor-panden, bedrijfsruimten en opslagsilo’s) is gesloopt.
Bodemopbouw
De bodem in het plangebied is tot circa 10 m-mv opgebouwd uit zandige klei en zand. Het niveau van het freatisch grondwater bevindt zich op polderpeil, circa 1,5 m-mv. Naar verwachting is de regionale grondwaterstroming noordwestelijk gericht.
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
Verontreinigingssituatie
Op het voormalige terrein van Nedalco zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de resultaten van de bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat in de bovenlaagrond (gemiddeld tot circa 2 m-mv) van het terrein lichte tot sterke verontreinigingen met zware metalen aanwezig zijn, als gevolg van aanwezige bijmengingen met bodemvreemd materiaal (puin, kolengruis, slakken, sintels, gieterijzand, e.d.). Plaatselijk zijn sterk verhoogde waarden met polycyclische koolwaterstoffen (PAK) aangetoond, waarschijnlijk ten gevolge van de aanwezigheid van kolengruis. Binnen het plangebied blijkt verder dat er in de bodem sprake is van een overschrijding van de interventiewaarde voor asbest. Uit de analyseresultaten van de bodemonderzoeken kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waar een saneringsnoodzaak voor geldt. Om de locatie geschikt te maken voor woningbouw is een saneringsplan opgesteld, die door het bevoegd gezag Wet bodembescherming is beschikt op 5-4-2013, waar wordt ingestemd met de saneringsdoelstelling en de werkwijze.
Bodemsanering
Van juli 2014 tot oktober 2015 zijn de bodemsaneringwerkzaamheden binnen het gebied uitgevoerd, waar ook het plangebied deel van uit maakt. Van de werkzaamheden is een deelevaluatieverslag van de bodemsanering opgesteld. Hiermee heeft het bevoegd gezag Wet bodembescherming mee ingestemd. Ter plaatse van het plangebied is de bodem geschikt gemaakt voor de functie “Wonen met tuin”. De bodemverontreiniging is voor een deel van het plangebied helemaal gesaneerd. Ter plaatse van het ander deel van het plangebied heeft een functionele bodemsanering plaats gevonden, waar een leeflaag van 1 meter dikte op de nog aanwezige bodemverontreiniging is aangebracht. De kwaliteit van de grond van de leeflaag is Wonen of beter. Als signaleringslaag is een waterdoorlatende folie tussen de restverontreiniging en de leeflaag aangebracht. In de onderstaande overzichtstekening van het plangebied is het groen ingekleurde gebied het deel waar de bodemverontreiniging helemaal is gesaneerd. Ter plaatse van het rood ingekleurde gebied is een leeflaag van 1 meter toegepast.
Afbeelding 12: Overzichtstekening bodemkwaliteit met gesaneerde gronden (groen) en leeflaag (rood)
Gebruiksbeperkingen
Ter plaatse van het groen ingekleurde gebied zijn er geen gebruiksbeperkingen ten aanzien van de bodemkwaliteit. Ter plaatse van het rood ingekleurde gebied zijn wel gebruiksbeperkingen van toepassing. De dikte en de kwaliteit van de leeflaag mag niet worden aangetast. Er moeten maatregelen worden getroffen gericht op het in stand houden en onderhouden en waar nodig herstellen, verbeteren of vervangen van de leeflaag en de signaleringslaag. Indien werkzaamheden onder de leeflaag moet worden uitgevoerd dient een (deel)saneringsplan te worden opgesteld dat van te voren moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag Wet bodembescherming.
4.5.3 Conclusie
Voor de bestemmingsplanprocedure gelden op basis van de uitgevoerde bodemsanering geen belemmeringen voor de planvorming. Ook voor het afgeven van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zijn er geen belemmeringen, mits rekening wordt gehouden met de gebruiksbeperkingen.
4.6 Stikstof
4.6.1 Toetsingskader
Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:
emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen), en
(herstel)maatregelen in de Natura 2000-gebieden.
AERIUS is ontwikkeld om de te verwachten depositie van stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is. Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning- of meldingsplicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect van het plan op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan dat het PAS niet als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten. De passende beoordeling van het PAS bevat niet de vereiste motivering om depositieruimte uit te geven voor toestemmingsbesluiten en om activiteiten toe te staan zonder toestemmingsbesluit. Om die reden is het vanaf 29 mei 2019 niet meer mogelijk om meldingen in te dienen.
Voor ruimtelijke procedures is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van het aspect stikstofdepositie in beeld wordt gebracht.
Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.
4.6.2 Situatie ter plaatse
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 2,9 kilometer. Het gaat om het Natura-2000 gebied Brabantse Wal.
Om te bepalen of het plan een bijdrage levert aan stikstofdepositie, is het rekenprogramma Aerius gebruikt. Er is onderscheid gemaakt in de aanlegfase (bouwfase) en de gebruiksfase. In de bijlage zijn de Aerius-berekeningen opgenomen.
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase wordt gebruik gemaakt van bouwkranen, graafmachines, shovels en eventuele andere (mobiele) werktuigen. Op dit moment is het lastig om in te schatten welk materieel wordt gebruikt, voor welke tijdsduur en welke emissie daarbij vrijkomt. Om een grof beeld te verkrijgen, is een inschatting gemaakt van de emissie, waarbij is uitgegaan van:
werktuigen 130-560 kW, klasse IV (bouwjaar 2014 en later) met een totaal brandstofverbruik van 10.000 liter. Uitgaande van een gemiddeld brandstofverbruik van 20 liter per uur kunnen de werktuigen voor 500 uur worden ingezet.
werktuigen 75-130 kW, klasse IV (bouwjaar 2014 en later) met een totaal brandstofverbruik van 20.000 liter. Uitgaande van een gemiddeld brandstofverbruik van 15 liter per uur kunnen de werktuigen voor 1.333 uur worden ingezet.
6 vrachtwagenbewegingen per weekdag.
De totale emissie komt daarmee op circa 45 kg/jaar NOx. Deze emissie is in het rekenprogramma Aerius als vlakbron (werktuigen) en lijnbron (vrachtwagenbewegingen) ingevoerd over het plangebied. De Aerius-berekening is opgenomen als bijlage bij dit plan.
Het worst-case uitgangspunt is dat alle emissie in één jaar (rekenjaar 2020) wordt geproduceerd. Uit de berekening volgt een bijdrage aan stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. Daarmee zijn significante effecten op Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Voor de uitwerkingsplanprocedure worden geen belemmeringen voor de haalbaarheid verwacht. Ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt een nadere Aerius-berekening uitgevoerd naar de bijdrage aan stikstofdepositie, omdat dan beter bepaald kan worden welke mobiele werktuigen worden gebruikt en welke inzet daarbij hoort.
Gebruiksfase
De 50 woningen worden gasloos uitgevoerd. Derhalve is er geen stikstofemissie als gevolg van CV- of kookinstallaties. De enige relevante stikstofemissie doet zich voor als gevolg van de verkeersaantrekkende werking die het plan genereert.
In Aerius is de bijdrage aan stikstofdepositie bepaald aan de hand van 350 verkeersbewegingen (50 * 7 voertuigbewegingen) per etmaal. Dit aantal is een worst-case benadering. Op basis van de Aerius-berekening blijkt dat deze verkeersaantrekkende werking 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan stikstofdepositie. Derhalve zijn er geen significante effecten op de instandhoudingsdoeleinden van Natura 2000- te verwachten.
Het plan levert in de gebruiksfase geen bedreiging voor de instandhoudingsdoeleinden van de omliggende Natura-2000 gebieden.
4.6.3 Conclusie
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan en wijzigingsplan.
4.7 Milieueffectrapportage
4.7.1 Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toets wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodzakelijk;
Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De kenmerken van het project;
De plaats van het project;
De kenmerken van de potentiële effecten.
4.7.2 Situatie ter plaatse
In het kader van het moederplan (bestemmingsplan ‘Nieuwe Vesting’) is reeds een milieueffectrapportage opgesteld. In deze rapportage zijn de effecten van de uit te werken bestemmingen eveneens meegenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Om die reden behoeft geen nieuw milieueffectrapportage of vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
4.7.3 Conclusie
Uit de eerdere milieueffectrapportage die in het kader van het moederplan is uitgevoerd, blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Er is geen m.e.r-beoordeling of milieueffectrapportage noodzakelijk.
4.8 Flora en Fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen.
De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die hierop van invloed kunnen zijn, dient onderzocht te worden of de ruimtelijke ingrepen leiden tot significant negatieve gevolgen.
De betreffende locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied en ligt op dit moment braak. Er zijn, gezien de huidige situatie en staat van het terrein, geen (bijzondere soorten) flora en of fauna te verwachten. Op grond hiervan wordt het niet nodig geacht een nader onderzoek te doen als hierboven bedoeld. Aangezien er geen aantasting van de aanwezige flora en fauna wordt verwacht is ook geen ontheffing noodzakelijk als bedoeld in Natuurbeschermingswet.
Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht.
4.9 Cultuurhistorie en Archeologie
In het moederplan 'bestemmingsplan Nieuwe Vesting' is reeds de historie van het plangebied beschreven en zijn de archeologische structuren aan de hand van onderzoeken in kaart gebracht (zie afbeelding 13).
Afbeelding 13: archeologische structuren in Nieuwe Vesting
In deze paragraaf wordt sec ingegaan op de specifieke aspecten ter plaatse van het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan-/wijzigingsplan.
Archeologische resten
Het terrein heeft een ontwikkeling doorlopen van strandvlakte tot vestinggronden en daarna tot industrieterrein.
In 2012 vond een archeologisch onderzoek plaats in de vorm van proefsleuven. Doel was om eventuele resten van het lunet, met name de stenen keermuren, op te sporen.
Tot 2014 had de westelijke oeverkant van het Smitsvestwater over een aanzienlijke lengte nog de originele profilering van de vestingwerken, in feite een bovengronds archeologisch relict. Deze profilering is in 2014 geheel verwijderd.
Tijdens het onderzoek werden geen resten van de lunetmuren meer aangetroffen. De ondergrond bleek diep verstoord te zijn door graafwerken die gerelateerd zijn aan de industriële periode (suikerfabriek) zoals de aanleg van spoorlijnen en de bouw van loodsen. Een klein stukje metselwerk werd gevonden, maar bevond zich aan de uiterste zuidwestelijke zijde, buiten het onderhavige plangebied van Paravicini.
De conclusie van het onderzoek was, dat het muurwerk van het lunet oorspronkelijk vrij hoog aan het maaiveld was opgericht en dat het metselwerk na 1867 tot ver onder de funderingen was verwijderd.
In 2014 vonden nog aanvullende waarnemingen plaats tijdens de sanering van het gebied. Ook daarbij kwamen geen resten van het lunet meer aan het licht.
Afbeelding 14: De onderzoekssleuven van 2012 in het plangebied Paravicini
Conclusie
Binnen het plangebied zijn archeologisch waardevolle gebieden aanwezig (zie afbeelding). In het kader van de eerdere afgravingen en proefsleufonderzoek zijn de waarden voor het plangebied komen te vervallen.
Er zijn geen archeologische resten in het volume van bouwblokken A en B te verwachten. De bouw kan zonder archeologisch onderzoek plaatsvinden. Eventuele toevalsvondsten dienen uiteraard wel, conform de Erfgoedwet, direct gemeld te worden aan het bevoegd gezag.
Beschermd stadsgezicht
Gebied Nieuwe Vesting maakt onderdeel uit van het 19de eeuwse beschermde stadsgezicht. Dit betekent dat dit gebied gezien wordt als een cultuurhistorisch waardevol geheel. Het geniet daarom extra bescherming die gericht is op consolidatie van de historische context.
De welstand-monumentencommisssie heeft daarbij een belangrijke toetsende rol om toe te zien dat historische
structuren worden behouden voor de toekomst. Het beeldkwaliteitsplan voor de binnenstad van Bergen op Zoom en opgenomen in de welstandnota dient als toetsingskader voor de welstandsmonumentencommissie.
4.10 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van uitwerkingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.
In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
• Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
• Afkoppeling van het schone regenwater mede als bijdrage in relatie tot gescheiden riolering.
Beschrijving huidige situatie
Het betreffende plangebied ligt ingesloten in het bestaande stedelijk gebied dat in ontwikkeling is voor wonen. Onderhavige voor wonen bestemde kavels zijn als onderdeel van Nieuwe Vesting in het project ScheldeVesting, op dit moment nog niet gerealiseerd en daarom nog steeds een braakliggend gedeelte van het voormalige bedrijventerrein, dat momenteel als woonwijk wordt ingevuld..
Door de vergaande verstedelijking is van een oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie al lang geen sprake meer. De afvoer van het water in het gebied verloopt voor zover het overtollige regenwater niet oppervlakkig wordt afgevoerd, via aan te leggen gescheiden riolering. Verder is bij de voor de woonwijk voorzien in een aanzienlijk gedeelte aan oppervlaktewater onder meer voor de opvang en afvoer van het schone regenwater. Het oppervlaktewater stroomt af via de Theodorushaven naar het Zoommeer.
Het gebied ligt zodanig dat in hydrologisch opzicht vooral sprake is van infiltratie naar een overgang van intermediair. Het freatisch grondwater bevindt zich ter plaatse ruim onder het maaiveld. In onderhavige gebied treedt, voor zover bekend, geen grondwateroverlast op
Beschrijving toekomstige situatie
Met de onderhavige aanpassing van het bestemmingsplan wordt passend gebruik voor woondoeleinden beoogd. In fysiek opzicht verandert de mate van bebouwing met verharding niet en is met betrekking tot de waterhuishouding dus van een neutrale situatie sprake.
Centrale doelstelling blijft dat het schone (regen)water ter plaatse van verharding eventueel via transport langs een hemelwaterafvoerstelsel (HWA-stelsel) wordt afgevoed. Bovendien wordt alleen slechts het afvalwater dan wel vervuild (regen)water geloosd op de vuilwaterriolering (DWA-stelsel).
Bij een eventuele blijvend benodigde aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel, zal in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.
Gevolgen voor het water
De uitwerking van het bestemmingsplan voor onderhavig terrein betreft de realisatie van de bebouwing en invulling van het terrein voor de benodigde woondoeleinden. Voor het project ScheldeVesting is voorzien in een uitgewerkt waterplan, waarvan dit uitwerkingsplan een gedeelte van de realisatie vormt. Met bettrekking tot de waterhuishouding is als zodanig sprake van een neutrale situatie. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. In samenspraak met het waterschap is voor dit gebied op de meest doelmatige wijze invulling gegeven aan de voor dit gebied benodigde retentie/berging.
Om te voorkomen dat schoon (regen)water wordt verontreinigd, is de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater dient, indien het niet in de bodem infiltreert of oppervlakkig wordt afgevoerd, te worden afgevoerd door passende aansluiting op het aanwezige systeem van hemelwaterafvoer (HWA).
Gelet op een mogelijke bijdrage aan meer duurzame waterstromen, zal bij toepassing van een plat dak onder andere worden gevraagd te bezien in hoeverre en in welke mate toepassing van een groen dak of waterbergende infiltratie bij de bebouwing mede tot stand is te brengen.
Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.
Juridische vertaling
Ruimtelijk zijn de in het betreffende plangebied aanwezige en aanwijsbare voorzieningen in relatie tot het water als zodanig bestemd dan wel aangeduid. Met betrekking tot de voorzieningen als het gescheiden (riool)stelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.
Advies waterbeheerder
Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 21 juni 2019 onder voorbehoud van verstrekking van detailgegevens een positief wateradvies gegeven.
De gevraagde gegevens betreffen het volgende:
het hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen en afgevoerd via het omliggende HWA stelsel naar het oppervlaktewater binnen de wijk Nieuwe Vesting;
het water(beheer)peil van het oppervlakte (waaronder de uitstroom bij de Zoom aan de Smitsvest) ligt conform afspraken op 1.50m +NAP;
Binnen Nieuwe Vesting wordt een peilfluctuatie aangehouden van maximaal + 0,8 meter. Dit om mogelijke wateroverlast bij (extreem) hoog water te voorkomen;
de al gerealiseerde openbare kade rond het plangebied ligt op minimaal 2.0 m +NAP. Dze kade loopt via een hellingbaan op naar het openbare straatpeil van de Prinsekaai en Maskeplaats/Blauwe Schuit (respectievelijk 4.50 m +NAP en 5.50 m +NAP);
de private tuin langs de openbare kade loopt op naar circa 2.50 m +NAP;
het bouwpeil (het souterainlaag) aan de zijde van deze tuin ligt op minimaal circa 2.60 m +NAP;
het bouwpeil aan de zijde van de openbare weg (Maskeplaats) ligt op minimaal circa 5.60 m +NAP;
er zijn in het plangebied geen kelders voorzien.
HOOFDSTUK 5 Bestemmingsregeling
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het uitwerkingsplan (de verbeelding en de regels).
Uitgangspunt bij een uitwerkingsplan is dat dit juridisch bezien deel gaat uitmaken van het 'moederplan', in dit geval het bestemmingsplan Nieuwe Vesting. Ter plaatse van het uitwerkingsplan wordt de globale bestemming 'Wonen - Uit te werken' in het 'moederplan' vervangen door gedetailleerde bestemmingen; dit alles binnen het juridisch kader van het 'moederplan'.
In principe zijn de regels van het bestemmingsplan Nieuwe Vesting direct van toepassing op dit uitweringsplan. met name hoofdstuk 3 Algemene bepalingen en de overgangsbepalingen in Hoofdstuk 4 van de regels van dat 'moederplan' gelden direct voor dit uitwerkingsplan. In dit plan zijn alleen die regels opgenomen, die nodig of nuttig zijn voor de toepassing van de in dit plan opgenomen bestemmingen. De regels van voorliggend uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoodfstukken, conform de eisen van het SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012).
5.2 Regels
De in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Bedrijf (B)
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluiten nutsvoorzieningen toegestaan.
Tuin (T)
De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor (voor)tuinen, waarvoor het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het hoofdzakelijk open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze bestemming is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.
Verkeer (V)
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen en verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat binnen het plangebied. In onderhavig plan betreft zijn het parkeerterrein en de ontsluiting naar dit terrein als zodanig bestemd. Binnen de bestemming zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Verder is een vrijstaand gebouw toegestaan voor de stalling van fietsen.
Wonen (W)
De twee bouwblokken zijn binnen deze bestemming opgenomen. In aanvulling op de reguliere woonfunctie is de aanduiding 'bijzondere woonvorm' opgenomen op één bouwblok. Dit in verband met het programma zijnde, woonzorgeenheden.
Voor de situering van de twee hoofdgebouwen wordt uitgegaan van een situering binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte.
Waarde-Cultuurhistorie
Het beschermd stadsgezicht is geregeld in de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie. Behalve de daar
voorkomende bestemmingen, zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorische waarde in verband met de ligging binnen het aangewezen Beschermd Stadsgezicht. Dit geldt voor het hele plangebied.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied binnen de geluidszone - industrie. Dit is relevant in het kader van geluidsgevoelige bestemmingen.
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het uitwerkingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald "Uitwerkingsplan Nieuwe Vesting, deelplan Paravicini".
HOOFDSTUK 6 Uitvoeringsaspecten
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.
In casu is de gemeente eigenaar van de braakliggende gronden in de Nieuwe Vesting. Er is een exploitatieopzet opgesteld waarin de baten en de lasten van het gehele plangebied zijn uitgewerkt.
Ten behoeve van de verkoop van de gronden worden koopovereenkomsten gesloten.
Gelet op het bovenstaande, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Resultaten vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het conceptuitwerkingsplan toegezonden aan diverse instanties. De ontvangen reacties worden betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpuitwerkingsplan.
6.2.2 Zienswijzeprocedure
De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpuitwerkingsplan zienswijzen in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders. Daartoe heeft het ontwerpuitwerkingsplan met bijbehorende stukken vanaf 11 juli 2019 gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage gelegen. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden zijn per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.
In de periode van terinzagelegging zijn zeven zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de in de bijlage opgenomen 'Nota van commentaar'.
6.2.3 Vervolgprocedure
Na beoordeling van de ingediende zienswijzen is door het college van burgemeester en wethouders beoordeeld
of het plan bijgesteld moet worden. De zienswijzen hebben echter geen aanleiding gegeven tot wijziging van de verbeelding en regels van het uitwerkingsplan. Wel is sprake van wijzigingen in de toelichting ter plaatse van paragraaf 4.6 en 4.10. Het uitwerkingsplan is daarmee gewijzigd vastgesteld.
Na de vaststelling van het plan is het (gewijzigde) uitwerkingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd.
Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de
Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.