layout blokjes
  1. Plan: Carnavalbouwplaatsen Geertruidapolder
  2. Plantype: bestemmingsplan
  3. Status: vastgesteld
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.BP0244-0701
Gemeente Bergen op Zoom

DEEL Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Artikel 6 Algemene bouwregels

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Artikel 11 Slotregel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

ARTIKEL 1 BEGRIPPEN

 

plan:

het bestemmingsplan 'Carnavalbouwplaatsen Geertruidapolder’ met identificatienummer NL.IMRO.0748.BP0244-0301 van de gemeente gemeente Bergen op Zoom.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

afvalinzamelsysteem

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken / voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.

 

ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende

overblijfselen uit oude tijden.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voorbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, en/of herstellen van goedere, danwel het bedrijfsmatig verlenen van diensten., beroepsmatige activiteitenin of bij een woning daaronder niet begrepen.

 

bedrijfsmatige activiteiten in of bij een (bedrijfs-)woning:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen dienstverlenend bedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten als bedoeld onder het begrip "beroepsmatige activiteiten in of bij een woning", geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten in een woningen en/of de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

 

bedrijfs - of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, bestemd voor één huishouden, waarvan is aangetoond dat huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

 

bedrijfsperceel:

een bouwperceel met een minimale breedte van 13 meter.

 

bedrijfsverandering of - beeindiging:

verandering van de bedrijfsactiviteiten, een eigenaarwisseling daarop niet begrepen, danwel het staken van bedrijfsactiviteiten gedurende ten minste 1 jaar.

 

bedrijfsvloeroppervlakte:

de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

 

beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

 

bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig en legaal tot stand gekomen op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

 

bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende

vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw, zolder of vliering.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceel grens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

brutovloeroppervlakte (b.v.o.):

de totale horizontale vloeroppervlakte van bedrijfsruimten, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met en dienstbaar is aan een woning of een ander hoofdgebouw, en dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

 

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouw gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

cultuurhistorische waarde:

  1. het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;

  2. de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en /of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde horecabedrijf. Afhaalzaken en broodjeszaken hier niet

onder begrepen.

 

erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een andere gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en wat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk

met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

milieudeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

 

onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,50 m boven peil is gelegen.

 

ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

 

opslag:

opslaan van goederen al dan niet in een gebouw met daarbij behorende kantoorruimte van ondergeschikte afmeting.

 

peil:

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in alle andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

speelvoorzieningen:

al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van het spelen door kinderen, zoals: huisjes, klimrekken, schommels, speelhutten, ballenvangers.

 

standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of gemeenten kunnen worden aangesloten.

 

straatmeubilair:

al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, zoals:

  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, alsmede

  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede

  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 2,7 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen alsmede

  4. afvalinzamelsystemen.

 

 

 

 

ARTIKEL 2 WIJZE VAN METEN

 

LID 2.1 Algemeen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

  1. lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

 

  1. de oppervlakte van een gebouw:

tussen ( de buitenstede verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren).

 

  1. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

  1. goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

  1. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

  1. afstand tot zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

 

  1. oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

  1. bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

 

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

  1. hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

LID 2.2 Specifieke regels

De regels als bedoeld in lid 2.1 worden als volgt toegepast:

  1. bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een (al dan niet gezamenlijke) breedte van meer dan 70% van de breedte van het dakvlak waarin de dakkapel of dakopbouw is gelegen, dan wordt de snijlijn van het dakvlak van de dakkapel of dakopbouw met het gevelvlak van de betreffende dakkapel of dakopbouw als goothoogte aangemerkt;

  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, hekwerken, zonnecollectoren, schotelantennes en daarmee gelijk te stellen constructies en ondergeschikte dakopbouwen zoals ruimten ten behoeve van centrale verwarmings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties, tot een oppervlakte van ten hoogste 25% van het grondoppervlak van de bouwlaag, waarop de dakopbouwen zich bevinden, niet meegerekend.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 3 Bedrijf

 

LID 3.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING

Voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf behorend tot en met categorie 2" een bedrijf behorende tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en voorzover niet is opgenomen onder de lijst met niet toegestane bedrijven;

  2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1” tevens per bedrijfsperceel maximaal één bedrijfswoning;

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bouwclub" tevens voor bouwclubs

  4. de bij de bedrijven behorende gebouwen, andere bouwwerken en overige bij bedrijven behorende voorzieningen zoals ontsluiting, onder- en bovengrondse parkeer voorzieningen, groen voorzieningen en water.

 

LID 3.2 BOUWREGELS

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;

  2. een bedrijfsperceel met een bedrijfswoning minimaal 10 meter breed dient te zijn;

  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  4. per bedrijf mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning 1" een bedrijfswoning worden opgericht met een inhoud van ten hoogste 500 m3; de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 7 m;

  5. de bedrijfswoning op een afstand van minimaal 3 meter van de openbare weg dient te worden gebouwd;

  6. de goothoogte en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan is aangegeven met de aanduiding “maximum goothoogte” respectievelijk “maximum bouwhoogte”;

  7. in de eigen parkeerbehoefte op het perceel dient te worden voorzien;

  8. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 3 meter;

  9. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is aangegeven met de aanduiding “maximum goothoogte” respectievelijk “maximum bouwhoogte”;

  10. de hoogte van opgeslagen goederen en materialen op onbebouwde gronden maximaal 6 meter mag bedragen.

 

LID 3.3 AFWIJKEN VAN DE BOUWREGELS

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. van het bepaalde in lid 3.2, onder h ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 7 meter;

  2. de verhoging van de bouwhoogte dient voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk te zijn.

  1. van het bepaalde in lid 3.2, onder d ten behoeve van het toestaan van kavelsplitsing, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. per bedrijfswoning dient een oppervlakte van minimaal 400 m2 op het bedrijfsperceel aanwezig te zijn;

  2. per bedrijfswoning dient het bedrijfsperceel een kavelbreedte van minimaal 10 meter te hebben;

  3. de kavel en het bedrijf dienen fysiek te worden gesplitst;

  4. er moet bij beide bedrijven (en woningen) sprake zijn van een aparte toegankelijkheid.

 

LID 3.4 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS

  1. Detailhandel is slechts toegestaan wanneer het:

  1. de verkoop van ter plaatse geproduceerde en vervaardigde goederen betreft en

  2. deze detailhandel als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de bedrijfsvoering wordt aangemerkt.

  1. Ondergeschikte (leisure) activiteiten ten behoeve van detailhandel zijn toegestaan wanneer:

  1. het gebruik van ter plaatse te koop aangeboden goederen betreft en

  2. deze activiteiten als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de bedrijfsvoering wordt aangemerkt.

 

SUBLID 3.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Een gebruik overeenkomstig lid 3.1, sub b is niet eerder toegestaan nadat een geluidwerende voorziening met een hoogte van minimaal 5,0 meter is gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm'.

 

LID 3.5 AFWIJKEN VAN DE GEBRUIKSREGELS

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  2. lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  3. lid 3.1 voor de uitoefening van ondergeschikte detailhandel waarbij per bedrijfsperceel het aantal m² bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel niet meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen.

 

LID 3.6 WIJZIGINGSBEVOEGDHEID

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Bedrijf” te wijzigen in de bestemming "Verkeer", met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. aangetoond dient te zijn dat wijziging noodzakelijk is voor de realisering van het gemeentelijk beleid inzake verkeersstructuur, groenstructuur en / of de aanpassing van de ondergrondse infrastructuur alsmede voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte;

  2. planwijziging wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming “Bedrijf” gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  3. een besluit tot wijziging mag niet eerder worden genomen dan nadat is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

 

 

ARTIKEL 4 Waarde - Archeologie

 

LID 4.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarde.

 

LID 4.2 BOUWREGELS

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende regels toegestaan met dien verstande dat:

  1. de grondoppervlakte van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m² en waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper worden uitgevoerd dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;

  2. bovengrondese verbouw van bestaande gebouwen en nieuwbouw van gebouwen is toegestaan.

 

LID 4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

SUBLID 4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden) de volgende andere werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren dieper dan 0,5 m en over een oppervlakte groter dan 100 m²:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

  2. het bodem verlagen of afgraven van gronden;

  3. het aanleggen van boomgaarden;

  4. het bebossen van gronden;

  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voorzover geen bouwwerken zijnde);

  7. het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers.

 

SUBLID 4.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke uit een oogpunt van het te beschermen archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn. Hieronder worden in ieder geval werken of werkzaamheden bedoeld die niet dieper worden uitgevoerd dan 0,5 m en een oppervlakte kleiner dan 100 m2 betreffen.

 

SUBLID 4.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 is slechts toelaatbaar indien door de werken of werkzaamheden de archeologische waarde van de gronden niet in onevenredige mate wordt aangetast, dan wel de mogelijkheden voor behoud van die waarde niet onevenredig wordt verkleind.

 

 

SUBLID 4.3.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijke advies ingewonnen bij de stadsarcheoloog van de gemeente Bergen op Zoom.

 

LID 4.4 Wijzigingsbevoegheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na overleg met de stadsarcheoloog van de gemeente Bergen op Zoom, de in artikel 4.1 bedoelde bestemming te laten vervallen indien uit onderzoek is gebleken dat, hetzij door archivering van de aanwezige waarden, hetzij anderszins, geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn die handhaving van de bestemming rechtvaardigen.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

ARTIKEL 5 ANTI-DUBBELTELREGEL

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

ARTIKEL 6 ALGEMENE BOUWREGELS

 

LID 6.1 Bescherming van het plan

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan waardoor aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking van deze regels zou worden vergroot.

 

LID 6.2 Bestaande maten en hoeveelheden

 

SUBLID 6.2.1 Afstanden

Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en / of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtnemin van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

SUBLID 6.2.2 Hoogten, inhoud, aantallen en of oppervlakten

In die gevallen dat afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en / of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

SUBLID 6.2.3 (Her)oprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 6.2.1 en 6.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

LID 6.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, al dan niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, maatvoeringsaanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m. bedraagt;

  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m. bedraagt;

  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m. bedraagt;

  4. antennes, kunstwerken, lichtmasten, reclamepalen, vlaggenmasten tot een bouwhoogte van 10 m.

 

LID 6.4 Percentages

Een in een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld.

 

 

ARTIKEL 7 ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS

 

LID 7.1 geluidzone - industrie

 

SUBLID 7.1.1 Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband me de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 53 van de Wet Geluidhinder.

 

SUBLID 7.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" opgeheven of veranderd wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan danwel het gebied voor geluidshinderlijke bedrijven is aangepast.

 

 

ARTIKEL 8 ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  1. de bouw ten dienste van openbaar nut van:

  1. niet voor beoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3 m. mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;

  2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een een maximale hoogte van 10 m.;

met dien verstande dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning dient voor het bepaalde onder 1 en 2 in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer);

  1. het in geringe mate aanpassen van het plan, zoals een aanduiding of een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, met dien verstande dat de grenzen ten hoogste 2 meter mogen worden verschoven;

  2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken; met betrekking tot deze omgevingsvergunning voor het gebruik geldt, dat:

  1. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet;

  2. die omgevingsvergunning slechts mag worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke "als recht" zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende omgevingsvergunning ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan.

  1. het oprichten van andere bouwwerken voor telecommunicatiedoeleinden:

  1. met een hoogte van 40 m;

  2. met een hoogte van ten hoogste 10 m. meer dan de toegestane hoogte van bouwwerken;

met dien verstande dat door de omgevingsvergunning voor het bepaalde onder 1 en 2 geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet ter plaatse. Bij het verlenen van omgevingsvergunning kunnen door het bevoegd gezag voorwaarden en/of (nadere) eisen worden gesteld aan de stedenbouwkundige inpassing en/of de combinatie van aanbieders van telecomdiensten op masten.

  1. het oprichten van andere bouwwerken van geringe oppervlakte, zoals antenne-installaties, vlaggenmasten, windmolens en verlichtingsarmaturen, tot een bouwhoogte van ten hoogste 15 m.

 

ARTIKEL 9 ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

 

LID 9.1 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 meter, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn, zulks voor zover deze op grond van artikel 8 sub a onder 1 niet kunnen worden gebouwd;

  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen, dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;

  3. het wijzigen van het plan in die zin dat bouwwerken welke op grond van nader onderzoek, cultuurhistorische waarden bezitten waarbij handhaving, versterking of herstel van die waarden gerechtvaardigd wordt geacht, op de verbeelding, of anderszins worden voorzien van een monumentale aanduiding; voor de hier bedoelde bebouwing geldt alsdan dat de op het tijdstip van het wijzigingsbesluit bestaande grondoppervlakte, goothoogte, dakhelling en/of hoogte niet mag worden gewijzigd, behoudens bij omgevingsvergunning;

  4. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 30% mag worden afgeweken, op voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet; de wijzigingsbevoegdheid mag slechts worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke 'bij recht' zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende omgevingsvergunning voor het gebruik en/of wijzigingsregel ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan.

 

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

ARTIKEL 10 OVERGANGSRECHT

 

LID 10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd en veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van het plan.

 

LID 10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

 

ARTIKEL 11 SLOTREGEL

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Carnavalbouwplaatsen Geertruidapolder’.