direct naar inhoud van Artikel 7 Algemene bouwregels
Plan: Kapelakkers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0744.BSPkapelakkers-d001

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  • b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
  • c. bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende bebouwingspercentages, het maximaal te bebouwen oppervlak en/of voorgeschreven inhoudsmaat, wordt de maatvoering van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen mogen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogeljkheden van aangrenzende gronden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, funderingen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • c. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, balkons, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg;
    • 2. 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
  • f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
  • g. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 m kunnen overschrijden.