wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Noardburgum, perceel ten zuiden van Zevenhuisterweg 45 (wijziging bestemming
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0737.14BPVIWP07-vg01 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Noardburgum, perceel ten zuiden van Zevenhuisterweg 45 (wijziging bestemming)
Inhoudsopgave
2.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
2.2.1 Streekplan Fryslân (2007)
2.2.2 Provinciale verordening Romte Fryslân
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op romte' (2010)
2.3.3 Verkeers- en vervoersplan
3.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid
Hoofdstuk 4 Beoogde ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Er is medewerking gevraagd om de bestemming op een deel van het perceel ten zuiden van het perceel Zevenhuisterweg 45 te Noardburgum te wijzigen van Agrarisch - cultuurgrond in Wonen - ANB en Tuin.
Op deze betreffende locatie is met een gebiedsaanduiding aangegeven dat de geldende bestemming kan worden gewijzigd in een woonbestemming. Het college van Burgemeester en wethouders kan de wijzigingsbevoegdheid toepassen, mits:
1. de situering van de bestemmingen wordt gewijzigd in de situatie zoals in bijlage 4 (van het bestemmingsplan Noardburgum) is verbeeld;
2. de te bouwen woning in overeenstemming is met het vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid met in achtneming van de aanwezige, juridisch geregelde woningbouwcapaciteit in Noardburgum.
Ruimtelijke afweging
De situering van de bestemmingen wordt gewijzigd in de situatie zoals in onderstaand fragment is verbeeld (bijlage 4 van het bestemmingsplan Noardburgum).
Het verzoek heeft betrekking op de realisatie van een “extra” woning. Onlangs is met de provincie overeenstemming bereikt over de nog te realiseren woningbouwaantallen in onze gemeente. De realisatie van de door gewenste woning past binnen de gemaakte afspraken. Daarmee wordt dan ook voldaan aan het tweede criteria voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van het dorp Noardburgum en omvat het gebied met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' zoals dit in bijlage 3 behorende bij de regels van het bestemmingsplan 'Noardburgum e.o. 2015' is verbeeld. Dit is daarmee een locatie die al in beeld is gebracht als nieuwe woningbouwlocatie. Het plangebied omvat een deel van het kadastrale perceel 4448, sectie A, gemeentecode BGM en heeft een oppervlak van circa 1035 m2.
Perceel 4448 ligt tussen Zevenhuisterweg 43 en 45 in Noardburgum. Het gaat om een onbebouwd stuk grond dat momenteel als weiland in gebruik is. Het perceel is gelegen aan de westzijde van de Zevenhuisterweg. Aan de westzijde grenst het perceel aan het perceel Veldmansweg 30E.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan voor deze locatie is het 'Bestemmingplan Noardburgum e.o. 2015', dat is vastgesteld 1 juni 2016. Het plangebied kent in dit plan de enkelbestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' en de dubbelbestemming waarde archeologie, waardoor de bouw van een nieuwe woning niet is toegestaan.
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming op gronden die ter plaatse zijn aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - ANB' en 'Tuin'. Voorwaarden zijn dat de situering van de bestemmingen wordt gewijzigd in de situatie zoals in bijlage 4 is verbeeld en de te bouwen woning in overeenstemming is met het vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid met inachtneming van de aanwezige, juridisch geregelde woningbouwcapaciteit in Noardburgum.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de bovenstaande wijzigingsbevoegdheid, mits:
er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;
de bestaande verkeersafwikkeling niet onevenredig zal worden belast en het parkeren op het eigen terrein plaatsvindt;
de geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeurgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de archeologische waarden;
de natuurwaarden;
de verkeersveiligheid;
de ontsluitingssituatie;
de parkeersituatie
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
1.4 Planbeschrijving
De ontwikkeling bestaat uit de bouw van één vrijstaande woning binnen het bouwvlak. Het bouwvlak meet 15m bij 8m (120 m²). De bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd naar 'Wonen - ANB' (vrijstaand) en 'Tuin'. De maatvoering en situering zijn gebaseerd op de bouwregels in het bestemmingsplan 'Noardburgum e.o. 2015'.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Voorliggend wijzigingsplan is niet in strijd met dit beleid.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het is de rijksoverheid te doen om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte en om leegstand te voorkomen. De volgende vragen moeten in dat verband worden beantwoord:
Is er een behoefte?
Is (een deel van) de behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking opgesteld ('Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking') waarin verder is uitgewerkt hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt kortheidshalve naar die handreiking verwezen. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het planvoornemen betreft de bouw van 1 woning die zich voegt in de aanwezige bestaande stedenbouwkundige structuur van Noardburgum. Motivering van het planvoornemen aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking is in het bestemmingsplan 'Noardburgum e.o. 2015' opgenomen. Daarin is de locatie als woningbouwlocatie opgenomen via een wijzigingsbevoegdheid.
Het planvoornemen is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en past bij het beginsel dat ten grondslag ligt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking; binnenstedelijke uitbreidingen gaan voor buitenstedelijke uitbreidingen.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Streekplan Fryslân (2007)
Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.
Het beleid voor het wonen in kernen is gericht op de eigen behoefte. De verdeling van de mogelijkheden voor het bouwen van woningen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente.
2.2.2 Provinciale verordening Romte Fryslân
Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 01-08-2014 in werking getreden. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 in werking getreden.
In de Provinciale verordening Romte Fryslân zijn de provinciale belangen uit het Streekplan Fryslân uitgewerkt in algemene regels. In de Provinciale verordening is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Friesland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Op het gebied van bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied maakt onderdeel uit van de bebouwing in de kern Noardburgum; het wordt omgeven door bebouwing. Op basis van voorgaande beschrijving maakt het dan ook deel uit van het bestaand stedelijk gebied. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door provinciale regelgeving als opgenomen in de Verordening Romte Fryslân.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op romte' (2010)
Begin 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie “Finster op Romte” vastgesteld met een looptijd tot 2020.
In deze Structuurvisie wordt aangegeven dat Tytsjerksteradiel zich, als het om wonen en werken gaat, vooral richt op de eigen bewoners. De omvang, de kwaliteit en het prijsniveau van de woningvoorraad passen bij de samenstelling en ontwikkeling van de bevolking. Er is een diversiteit aan woonmilieus waar verschillende doelgroepen zich thuis voelen; of het nu om jongeren, gezinnen of senioren gaat. Er is speciale aandacht voor duurzaam bouwen en het realiseren van levensloopbestendige woningen.
Het gemeentebestuur vindt het in het kader van de leefbaarheid belangrijk dat het bestaande voorzieningenniveau in de kernen zoveel mogelijk op peil blijft. De inspanningen richten zich op het combineren en concentreren van maatschappelijke voorzieningen (voor zorg en welzijn), wonen, commerciële voorzieningen en onderwijs.
De krimpende bevolking(sgroei) en de crisis (bezuinigingen) waren de voornaamste redenen waarom is gekozen voor concentratie van woningbouw en voorzieningen. Burgum werd daarbij gekenmerkt als hoofd- en recreatieve kern. Het gebied rond Burgum en de Centrale As wordt in de Structuurvisie getypeerd als ‘dynamisch’.
2.3.2 Woonvisie 2019 - 2024
Zorgvuldige inzet op nieuwbouw
Onze opgaven
Demografische trends in de afgelopen jaren
In de afgelopen tien jaar is het aantal inwoners van de gemeente Tytsjerksteradiel afgenomen. Het aantal huishoudens nam wel toe (als gevolg van de gezinsverdunning). Bovendien is het binnenlandse vertrekoverschot de afgelopen tien jaar sterk afgenomen. Vertrokken in 2009 nog per saldo ruim 300 mensen uit onze gemeente, in 2017 hielden vestigers en vertrekkers elkaar in evenwicht. Daarmee slaagt de gemeente er steeds beter in om inwoners aan zich te binden. Anderzijds is het geboorteoverschot in de afgelopen jaren omgeslagen in een (beperkt) sterfteoverschot. Een teken dat de vergrijzing zich voortzet.
Het zijn vooral hoger opgeleide jongeren (tussen de 15 en 25 jaar) die de gemeente verlaten; vaak vanwege werk of studie. De gemeente is juist aantrekkelijk gebleken voor gezinnen met kinderen. De verwachting is dat het aantal huishoudens de komende jaren nog verder zal groeien.
De toekomstige woningbehoefte is mede afhankelijk van verhuisbewegingen in de regio. Binnen de regio zien we een verhuisbeweging van noord naar zuid en van west naar oost. Tytsjerksteradiel trekt per saldo vestigers aan uit de noordelijke- en westelijke gemeenten. De vraag naar woningen in de buurt van stedelijke voorzieningen is dermate groot, dat de
nieuwbouwproductie in de stad daar op dit moment niet volledig in kan voorzien.
Kansrijke en kwetsbare marktsegmenten
Uit het woningmarktonderzoek dat door de gemeente is uitgevoerd blijkt dat vrijstaande woningen tussen de € 225.000 en € 300.000 het meest gewenst zijn. Traditiegetrouw is er veel vraag naar dit woningtype in Tytsjerksteradiel, terwijl het aanbod als gevolg van het langer thuis wonen door senioren beperkter zal zijn dan in voorgaande jaren (zij wonen nu vaak in dit woningtype).
Op de lange termijn komen deze woningen alsnog beschikbaar, als oudere woningbezitters hun woning verlaten. De vraag is dan of deze ruime woningen uit de bestaande voorraad qua onderhoud en energiezuinigheid voldoende concurrerend zijn met nieuwe woningen. Daarnaast lijkt er ruimte te zijn voor nultredenwoningen. Kwetsbaar zijn met name goedkopere eengezinswoningen en duurdere vrijstaande woningen. Dit geldt vooral voor woningen waarbij de kwaliteit (onderhoud, energiezuinigheid) onder druk staat.
Regionale woningbouwafspraken
Hoewel er op dit moment veel vraag naar woningen is, laten de demografische ontwikkelingen op lange termijn een stagnatie van de groei zien. Daarom is het belangrijk om de ontwikkelingen op de woningmarkt goed te blijven monitoren, zodat we tijdig kunnen inspelen op eventuele veranderingen en bouwen naar behoefte. Bovendien moeten we onze nieuwbouwopgave afstemmen met regiogemeenten en de Provincie. Op grond van artikel 3.1.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 kan de Provincie alleen meewerken aan nieuwe ruimtelijke plannen die woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit
in overeenstemming zijn met een programma waarmee schriftelijk door de Provincie ingestemd is. Om te komen tot een actueel gemeentelijk woningbouwprogramma vormen de regionale woningbouwafspraken de basis. Als gemeente moeten we naast nieuwbouw zeker ook oog houden voor het op peil houden van de kwaliteit van onze bestaande woningvoorraad.
Onze visie
Kwantitatief: uitgangspunt is bouwen naar behoefte, afstemming met de regio
We vinden het als gemeente belangrijk dat we voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte behoefte. In regioverband is deze behoefte in kaart gebracht en vertaald naar bandbreedte (uitgedrukt in een hoog en laag scenario). De vervolgstap is om samen te komen tot werkbare afspraken met de Provincie over het aantal toe te voegen woningen. Partijen lijken het erover eens dat absolute aantallen niet de graadmeter moeten vormen, maar dat bouwen naar behoefte en kwaliteit het uitgangspunt moet zijn. Door de woningbehoefte in de toekomst goed te blijven monitoren houden we continu zicht of we niet teveel of te weinig woningen bouwen. Gelet op de huidige vraagdruk zetten we als gemeente Tytsjerksteradiel in op realisatie van het hoge scenario. Deze nieuwbouwopgave is deels al ingevuld met harde plannen die de komende jaren in ontwikkeling komen. Niettemin vinden we dat er in elke kern van onze gemeente ruimte moet blijven om woningen te kunnen bouwen. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat er sprake moet zijn van een aantoonbare behoefte aan het beoogde initiatief.
Kwalitatief: plannen toetsen aan het afwegingskader
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningbouwinitiatieven aansluiten bij de actuele, kwalitatieve woningbehoefte en volkshuisvestelijke ambities, willen regio en Provincie de komende jaren sturen op basis van een gezamenlijke set van criteria. Hiervoor wordt in regionaal verband een afwegingskader opgesteld waarmee we nieuwe woningbouwinitiatieven op kwaliteit gaan toetsen. Aan de hand van dit afwegingskader wordt gekeken in hoeverre nieuwe plannen inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte. Maar plannen worden ook beoordeeld op hun bijdrage aan andere kwalitatieve ambities, zoals het faciliteren van het langer zelfstandig wonen, het verduurzamen van de woningvoorraad en de mate waaraan een plan een bijdrage levert aan het oplossen van een ruimtelijk knelpunt (bijvoorbeeld transformatie van leegstaand vastgoed). Net als de kwantitatieve opgave, zal ook de kwalitatieve vraag (en de werking van het afwegingskader) periodiek in de regio gemonitord worden en indien nodig worden geactualiseerd.
Op dit moment wordt gewerkt aan een woningprogrammering voor de komende jaren. Deze locatie is meegenomen bij de inventarisatie die wordt gebruikt bij de te maken woningbouwprogrammeringsafspraken.
2.3.3 Verkeers- en vervoersplan
In het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan zijn voor Noardburgum geen plannen of maatregelen opgenomen.
2.3.4 Welstandsnota digitaal
Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'Woongebieden gerealiseerd voor 1950'. Bij verbouwing, vervanging of nieuwbouw van individuele gebouwen in de woongebieden gerealiseerd vóór 1950 dienen de kenmerken zoveel mogelijk te worden gerespecteerd en in stand te worden gehouden.
In Noardburgum wordt een relatief groot gedeelte van het dorp gerekend tot de woongebieden, gerealiseerd voor 1950. Kenmerkend zijn het regelmatige patroon en de rechte rooilijn. Het Tsjerkepaed kent een overwegend individuele verkaveling. Dit dorpsdeel heeft nog de oorspronkelijke kenmerken van een heide-ontginningsdorp. Hoewel een deel van dit gebied de afgelopen jaren is benut voor dorpsuitbreiding (eigenlijk "inbreiding"), is er nog steeds sprake van een karakteristiek gebied. Dit komt door de wijze waarop de nieuwbouw is ingebed in de destijds reeds bestaande structuur en doordat de nieuwbouw beperkt is tot een gedeelte van het gebied. Het groen geeft een sterke verwantschap met het omringende landschap. Er is plaatselijk sprake van de aanwezigheid van elzensingels, met name langs de open veldjes in dit deel van het dorp.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
Naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid dient er ook rekening te worden gehouden met de volgende omgevingsaspecten: ecologie, archeologie, bodemgesteldheid, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk aan bod.
3.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Toetsing:
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuwe bedrijvigheid in het plangebied toegestaan, waardoor milieuhinder vanuit het plangebied op de omgeving niet aan de orde is. De meest nabije potentieel hinderveroorzakende functie is een bedrijfsbestemming (bedrijf - 2) op het perceel Zevenhuisterweg 45A. Deze bestemming is gelegen op circa 45 meter vanaf het nieuw te realiseren bouwvlak. Een bedrijf - 2 heeft op basis van de VNG-richtafstandenlijst een grootste minimale richtafstand van 30 m. Hier kan met het voorliggende plan aan worden voldaan. Hierbij merken wij nog op dat de woningen Zevenhuisterweg 45 en 45 B en C en de woning aan de Sape de Vriesstraat 1 nog dichter bij de bedrijfsbestemming liggen en daarmee maatgevend zijn voor de bedrijfsactiviteiten op het perceel Zevenhuisterweg 45A.
Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect (milieu)hinder van bedrijvigheid uitvoerbaar.
3.2 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenaamde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.
Voor dit plan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen ligt. Ook maakt het voorliggende bestemmingsplan geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.
Het planvoornemen is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.
3.3 Bodem
Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Onderzoek
Omdat in het plangebied een woonbestemming mogelijk wordt gemaakt, is ter plaatse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit vast te stellen en de geschiktheid voor de woonfunctie aan te kunnen tonen. Het onderzoek is gecertificeerd volgens “NEN-EN-ISO 9001:2015”, voor het uitvoeren van milieukundig bodemonderzoek, inclusief partijkeuringen conform het Besluit Bodemkwaliteit en tevens volgens de “Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek SIKB 2000, protocollen 2001, 2002, 2003 en 2018” (zie bijlage 1).
Conclusies en aanbevelingen
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er is immers op de locatie een licht verhoogd gehalte aangetroffen.
Het geconstateerde verhoogde gehalte ligt onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormt géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik en transactie van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.
Asbest
Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke
waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden -waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen- is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest. Indien hierover echter meer zekerheid is gewenst, wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 uit te laten voeren.
Hergebruik van grond
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.
3.4 Archeologie
Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.
3.4.1 Archeologie
Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is archeologisch vooronderzoek: een inventariserend
veldonderzoek (waarderend booronderzoek) (zie bijlage 2) uitgevoerd. De conclusie en het advies van het onderzoek zijn als volgt.
Conclusie
Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:
Zijn de archeologisch relevante niveaus intact?
Uit het veldonderzoek is gebleken dat de top van het dekzand (de A-, E- en B-horizont) in geen van de boringen meer aanwezig is. Het archeologische vondstniveau is dus nergens meer aanwezig. In de boringen 4, 5 en 6 is een deel van het eventuele sporenniveau (de BC- en C-horizont) nog wel intact. In boringen 1, 2 en 3 is de bodem verstoord tot in de keileemafzettingen of is nog slechts een zeer klein restant van de C-horizont aanwezig waardoor hier het sporenniveau (grotendeels) verdwenen is.
Heeft dat gevolgen voor de archeologische verwachting?
De verwachting voor het aantreffen van archeologische vondsten kan worden bijgesteld naar laag. In het zuidelijke deel van het plangebied (ter plaatse van boringen 4, 5 en 6, waar nog een BC-restant is aangetroffen) zouden eventueel nog archeologische sporen kunnen worden verwacht. De kans hierop wordt echter, gezien de verstoring in het noordelijke deel van het plangebied en het ontbreken van archeologische indicatoren, klein geacht.
Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een vuursteenvindplaats of overige archeologische
resten?
Deze zijn niet aangetroffen.
Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een dobbe?
Deze zijn niet aangetroffen.
Is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk?
Zie het hieronder volgende advies
Advies
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de kans klein is dat in het plangebied
archeologische resten worden bedreigd. In het kader van de voorgenomen bodemingrepen wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
3.5 Ecologie
Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld.
Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.
Ecologische inventarisatie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een ecologische quickscan opgesteld (zie bijlge 3). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000- gebieden zijn Groote Wielen en Alde Feanen op een afstand van respectievelijk 6,3 en 9,2 km ten oosten en zuidoosten van het plangebied. De Meervleermuis is een van de soorten waarvoor deze Natura 2000-gebieden zijn aangewezen en waarvoor een doelstelling is vastgesteld. Voor deze soort geldt dat hij foerageert binnen de grenzen van de Natura 2000-gebieden, terwijl zijn verblijfplaats in bebouwing zich buiten de Natura 2000-gebieden bevindt. Meervleermuizen zijn in staat om zonder moeite een afstand van 15 kilometer tussen verblijfplaats en foerageergebied af te leggen (Kuijper et al. 2006). Watergangen en bomenrijen maken deel uit van de vliegroutes van de soort (Kuijper et al. 2006). Door de externe werking van de Wet natuurbescherming zijn de verblijfplaatsen en vliegroutes van deze soort ook buiten de begrenzing van de Natura 2000- gebieden beschermd. Het is in theorie mogelijk dat de bomenrij rondom het plangebied gebruikt
wordt als vliegroute door de Meervleermuis. Echter, aangezien de afstand van het plangebied tot watergangen groot is, de hoge bomenrij rondom het plangebied niet gekapt wordt en er
alternatieve vliegroutes in de omgeving beschikbaar zijn, wordt de Meervleermuis niet relevant geacht voor de effectbeoordeling.
Voor de overige natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden Groote Wielen en Alde Feanen
geldt dat er geen relevante ecologische relatie te verwachten is tussen de Natura 2000-gebieden en het plangebied. Reden daarvoor is het binnen het plangebied ontbreken van geschikt biotoop voor soorten die voldoende mobiel zijn om zich buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied te begeven en daarom kunnen vallen onder externe werking (bijvoorbeeld ganzensoorten).
Overige gebiedsbescherming
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied maakt geen deel uit van de EHS. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Gezien de grote afstand en kleinschaligheid van de ingreep zijn er geen negatieve effecten van de werkzaamheden te verwachten op de wezenlijke waarden van de EHS.
Beheergebied en natuur buiten EHS
Het plangebied maakt geen deel uit van Beheergebieden en natuur buiten EHS. Op een afstand van circa 0,5 kilometer ten oosten van het plangebied ligt een dergelijk gebied. Gezien de kleinschaligheid van de ingreep zijn er geen negatieve effecten van de werkzaamheden te verwachten op de wezenlijke waarden van Beheergebied en natuur buiten de EHS.
Weidevogelkansgebied en Ganzenfoerageergebied
Uit kaartgegevens van de provincie Fryslân blijkt dat het plangebied geen onderdeel is van
Weidevogelkansgebieden of Ganzenfoerageergebieden. Het bevindt zich op een afstand van
respectievelijk ca. 4 km en 3,4 van het dichtstbijzijnde Weidevogelkansgebied en
Ganzenfoerageergebied. Zowel Weidevogelkansgebieden en Ganzenfoerageergebieden zijn
daarom niet relevant voor de beoordeling.
Beschermde soorten
Amfibieën
Hoewel zich binnen het plangebied en direct daaromheen geen watergangen bevinden, kan niet worden uitgesloten dat het plangebied onderdeel is van het leefgebied van enkele algemeen voorkomende soorten amfibieën zoals Gewone pad en Bruine kikker. Deze soorten worden daarom meegenomen in de effectbeoordeling.
Broedvogels
Tijdens het veldbezoek zijn geen broedende vogels in het plangebied aangetroffen. In het
plangebied en de directe omgeving daarvan zijn wel mogelijkheden aanwezig voor nestplaatsen van broedvogels. In de opgaande begroeiing en bomen rond het plangebied zouden algemeen voorkomende vogels zoals Koolmees, Winterkoning en Merel kunnen broeden. Broedvogels worden daarom meegenomen in de effectbeoordeling.
Jaarrond beschermde nestplaatsen
Het is mogelijk dat er in de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen broeden. Hierbij gaat het om soorten als Huismus en
Gierzwaluw. De bebouwing in de omgeving van het plangebied wordt door uitvoering van de
plannen echter niet aangetast. Binnen het plangebied is het mogelijk dat huismussen de heg en bomen langs de Zevenhuisterweg gebruiken als onderdeel van de functionele leefomgeving. Mogelijk worden een gedeelte van deze heg en de bijstaande bomen verwijderd.
Vleermuizen
Volgens de verspreidingsatlas van vleermuizen komen in de ruime omgeving van het plangebied verschillende vleermuissoorten voor (Melis 2012), namelijk de Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis en Ruige dwergvleermuis. Volgens de huidige plannen worden geen bomen of bebouwing aangetast die mogelijkheden voor verblijfplaatsen voor deze soorten zouden kunnen bieden. Een effectbeoordeling van verblijfplaatsen is daarom niet relevant. Wel kunnen de bomen en het grasland in en rondom het plangebied mogelijk gebruikt worden als vliegroute en foerageergebied. Deze worden daarom meegenomen in de effectbeoordeling.
Overige zoogdiersoorten (excl. vleermuizen)
Het plangebied vormt mogelijk onderdeel van het leefgebied van enkele algemeen voorkomende zoogdiersoorten. Het gaat om verscheidene soorten zoals muizensoorten, Egel en Steenmarter.
Deze soorten zijn daarom relevant voor de beoordeling.
Overige beschermde soorten worden niet in het plangebied verwacht.
Effectbeoordeling
Beschermde soorten
Nationaal beschermde amfibieënsoorten met provinciale vrijstelling
In en rondom het plangebied kunnen algemene amfibieënsoorten voorkomen, zoals Gewone pad en Bruine kikker. Voor deze soorten geldt dat door de provinciale staten van Fryslân een vrijstelling is afgegeven voor bepaalde verboden uit de Wet natuurbescherming bij ruimtelijke ingrepen. Daarom ontstaat door uitvoering van de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soorten. Wel is voor deze soorten de Zorgplicht van toepassing. Bij uitvoering van een ruimtelijke ingreep dienen amfibieënsoorten de gelegenheid te krijgen om zich te verplaatsen naar onverstoord leefgebied.
Broedvogels
In de opgaande begroeiing in de directe omgeving van het plangebied zijn broedmogelijkheden voor algemene broedvogels zoals Koolmees, Winterkoning of Merel aanwezig. Bij werkzaamheden moet volgens de Wet natuurbescherming rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is dat verstoord kan worden. Aantasting van nesten is niet toegestaan. Indien de realisatie van de nieuwe woning buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, zal er naar verwachting geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan. Het broedseizoen van vogels loopt globaal van half maart t/m half juli. Indien wordt besloten de woning wel gedurende het broedseizoen te realiseren, dienen maatregelen genomen te worden om verstoring te voorkomen. Een alternatief is om de werkzaamheden te starten voor aanvang van het broedseizoen, zodat broedpogingen in het werkgebied verhinderd worden door de al bestaande verstoring. Echter dient ook tijdens de werkzaamheden in het broedseizoen voorkomen te worden dat er alsnog mogelijke broedgevallen plaatsvinden die kunnen worden verstoord. Hiervoor is het van belang er voor te zorgen dat er geen potentieel geschikte nestlocaties ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken. Mochten er toch vogels in het plangebied gaan broeden en door de werkzaamheden worden verstoord, dan ontstaat er een conflict met de Wet natuurbescherming en moeten de verstorende werkzaamheden gestaakt worden tot na de broedperiode van de betreffende soort(en).
jaarrond beschermde nestplaatsen
In de bebouwing zijn mogelijkheden voor nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw. De
nestplaatsen zelf zullen echter niet worden aangetast, doordat er geen werkzaamheden aan de bebouwing plaatsvinden. Wel wordt mogelijk de heg aangetast, die onderdeel kan uitmaken van de functionele leefomgeving behorend bij de nestplaatsen van de Huismus. De functionaliteit van eventueel in bebouwing aanwezige nestplaatsen wordt echter niet aangetast omdat er voldoende alternatieve begroeiing in de directe omgeving aanwezig is. Ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels.
Vleermuizen
De bomen rondom het plangebied kunnen onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen. Zowel langs de opgaande begroeiing als boven het grasland in en rondom het plangebied kunnen vleermuizen foerageren. Door het realiseren van een woning zal mogelijk een deel van het foerageergebied verdwijnen. Er is in de omgeving echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Daarnaast maken de kleine bomen in de heg aangrenzend aan de Zevenhuisterweg die mogelijk gekapt worden, naar verwachting geen deel uit van een vliegroute. De bomen in de berm van de Zevenhuisterweg zijn hoger en het is waarschijnlijker dat vleermuizen deze bomen zullen gebruiken om zich te oriënteren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen niet wordt aangetast door de werkzaamheden. Wel is het van belang om in de avond en nacht lichtuitstraling van bijvoorbeeld grote bouwlampen richting de omgeving te voorkomen.
Nationaal beschermde zoogdieren met provinciale vrijstelling
In het plangebied en de directe omgeving daarvan kunnen algemeen voorkomende
zoogdiersoorten voorkomen, zoals muizensoorten, Egel en Steenmarter. Voor deze soorten geldt dat door de provinciale staten van Fryslân een vrijstelling is afgegeven voor bepaalde verboden uit de Wnb bij ruimtelijke ingrepen. Daardoor ontstaat door uitvoering van de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soorten. Wel is voor deze soorten de Zorgplicht van toepassing. Dat houdt in dat de zoogdiersoorten de gelegenheid moeten krijgen om weg te vluchten van de werkzaamheden.
Overige beschermde soorten ondervinden geen negatieve effecten door uitvoering van de plannen.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische quick scan is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Met inachtneming van de genoemde maatregelen worden geen belemmeringen verwacht in het kader van soortenbescherming. Ook ten aanzien van gebiedsbescherming zijn geen belemmeringen te verwachten. Het plan wordt ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar geacht.
3.6 Water
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Voor het plan Zevenhuisterweg 45 is een watertoets aangevraagd waaruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.
Werkwijze watertoetsprocedure
Vanaf 2018 worden alle aanvragen uit de digitale watertoets digitaal afgehandeld. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân voor de normale procedure standaard een wateradvies verstrekt. Wanneer noodzakelijk geacht volgt op dit standaard wateradvies nog een aanvulling per email.
Waterparagraaf
Dit wateradvies geeft handvatten om de uitkomsten en aandachtspunten van de watertoetsaanvraag mee te nemen in het opstellen van het ruimtelijke plan of besluit. Het is de bedoeling dat op basis van dit document het plan wordt uitwerkt. Uit de waterparagraaf moet duidelijk blijken wat voor wateraspecten van toepassing zijn en hoe met de wateraspecten in het plan rekening wordt gehoudent. Indien nodig wordt verzocht om de wateraspecten te borgen op de Verbeelding en in de Regels van het plan. Ruimtelijke plannen hebben soms een lange doorlooptijd. Tegelijkertijd ontstaan er soms veranderende inzichten in het beleid ten aanzien van de waterketen, waterkeringen en het watersysteem.
Om te garanderen dat de juiste uitgangspunten worden toegepast in de planvorming hanteert het waterschap een uiterste houdbaarheidsdatum van maximaal 1 jaar. Wanneer deze termijn verstreken is kan contact worden opgenomen met het waterschap voor een eventuele verlenging van nogmaals 1 jaar.
Leidraad Watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening moet worden gehouden en is informatie te vinden over de te nemen maatregelen. De leidraad is de te vinden via deze link: www.wetterskipfryslan.nl/vergunningen-wetten-en-regels/online-watertoets-voor-nieuwe-plannen
Wateraspecten en aandachtspunten
Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Vertaling naar plangebied
Op de plankaart is een bouwoppervlak van 8x15=120m² aangegeven. Hierbij is aannemelijk dat er tevens 35 m² terras/ oprit verharding zal worden aangelegd.
Dit i.c.m. de 5% compensatie houdt in dat er 7,75m² bergingsoppervlak gecompenseerd moet worden. Aangezien de kavel grenst aan schouw plichtige watergang zal de afvoer van hemelwater van de nieuw te bouwen woning, met tussenplaatsing van buffering/infiltratie, afwateren hierop.
Reeds enkele jaren geleden is de schouwsloot, gelegen achter het perceel, verbreed.
De leggerkaart van Wetterskip Fryslân geeft aan dat de bodem 50 cm moet zijn, huidige
bodembreedte is reeds ruim 1 meter waardoor de bergingscapaciteit al meer dan 2 maal groter is.
Er zal voor de betreffende kavel in de koop/bouw overeenkomst worden opgenomen dat er
gerelateerd aan het te verharden oppervlak infiltratievoorzieningen geplaatst moeten worden
waarbij de overloop hiervan aangesloten zal worden op bovengenoemde schouwsloot.
Op basis van neerslag van een hoosbui (25mm/uur) zal de hemelwaterbelasting bij bebouwd
oppervlak van 120 m² uitkomen op 3000 liter. (www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/extreme-neerslag)
Voorstel is om hiervan 50% buffer/infiltratieruimte toe te passen wat inhoud dat er ruim 1500 Liter aan infiltratiekratten (8 stuks) aangebracht zal worden.
(www.wildkamp.nl/product/wavin-infiltratiekrat-type-aquacell-eco-195-liter-exclusief-geotextiel-1000-x-500-x-390-mm/921577)
Er zal door bovengenoemde maatregelen dus geen aansluiting van hemelwater op het gemengde rioleringsstelsel worden gedaan, waardoor er geen extra belasting voor het rioolstelsel en zuivering plaats zal vinden.
Daarnaast is huidige eigenaar (aanvrager wijziging bestemming) voornemens een
natuurvijver/wadi aan te leggen op perceel nr. 45. (indicatie grootte 25-30m)
Demping van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig. Voor meer informatie wordt verwezen naar het onderdeel Waterwet in deze uitgangsnotitie.
Relatie tussen Water en Ruimte
Het veiligheidsbeleid van het waterschap en de ruimtelijke ordening ontmoeten elkaar op verschillende momenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het bestemmen van reserveringszones achter primaire waterkeringen en bij het bestemmen van regionale voormalige zeedijken tot waterkering in de bestemmingsplannen. Als in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven 'maatgevend boezempeil, gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden' die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen. Voor het bepalen van de hoogteligging van het plangebied wordt verwezen naar http://www.ahn.nl/index.html
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl
Informatie waterobjecten
Voor meer informatie over bijvoorbeeld de ligging en de beheer- en onderhoudsstatus van waterobjecten in het plangebied wordt verwezen naar de leggerkaart op de website: www.wetterskipfryslan.nl/kaarten/leggerkaart Beleid Wetterskip Fryslân
En wat doen we morgen met water?
In het Waterbeheerplan 2016 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, voor meer informatie zie onze website www.wetterskipfryslan.nl/waterbeheerplan-2016-2021
Waterwet
Voor bepaalde werkzaamheden bij water of dijken is een watervergunning nodig. Soms is het doen van een melding voldoende. Een watervergunning aanvragen is dan niet nodig. Er kan eerst worden gechecked wat nodig is. Op de website www.wetterskipfryslan.nl staat meer informatie aan over de Waterwet en daar kan onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning worden gedownload.
3.7 Geluid
Voor de Zevenhuisterweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Conform art. 74, lid 2 Wgh zijn wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt niet voorzien van een geluidszone. De betreffende weg valt daarmee buiten het toetsingskader van de Wet geluidhinder.
Voor de actualisatie van het bestemmingsplan "Noardburgum is onderzoek gedaan naar de ligging van belangrijke grenswaardecontouren met betrekking tot wegverkeerslawaai. Hieruit blijkt dat de poldercontour ten noorden van het betreffende perceel geen zone buiten de weg kent. Het is dan ook aannemelijk dat de Zevenhuisterweg ter hoogte van de voorliggende locatie ook geen zone buiten de weg heeft.
Er dient in alle gevallen rekening te worden gehouden met een binnenniveau 35dB.
3.8 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.
Toetsing
De realisatie van een woning binnen het plangebied leidt niet tot 1.610 extra voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
3.9 Verkeer en parkeren
Het parkeren dient en kan, gelet op de oppervlakte vanhet bouwperceel, plaatsvinden op eigen terrein.
3.11 M.e.r.-verantwoording
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende ruimtelijke onderbouwing is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".
De ontwikkeling die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van één woning. Hiermee vindt bij lange na niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats en kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat het planvoornemen niet tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor het milieu. Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest. Er hoeven geen negatieve milieueffecten als gevolg van het planvoornemen te worden verwacht.
Als een bestemmings- of wijzigingsplan negatieve gevolgen heeft voor de Natura 2000 gebieden kan het plan in beginsel niet worden vastgesteld.
Met het berekeningsprogramma Aerius, versie 16-09-2019, hebben wij een aantal berekeningen gemaakt. Deze berekeningen tonen aan dat er bij het realiseren van 10 woningen op > 2 kilometer afstand van natura 2000 gebieden geen sprake is van meetbare effecten. Deze projecten kunnen dan ook worden voorgezet. Er is gerekend met 10 vrijstaande woningen, waarbij zowel de realisatie (plan) als gebruiksfase is meegenomen. Nu het in dit geval gaat om 1 woning, op een afstand van meer dan 6 km vanaf een natura 2000 gebied is duidelijk er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Dit blijkt ook uit de voor dit project opgestelde Aeriusberekening (zie bijlage 4).
Hoofdstuk 4 Beoogde ontwikkeling
4.1 Wonen
De gemeenteraad heeft voorliggende woningbouwlocatie via een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan Noardburgum e.o. 2015.
Voor woningbouw in Noardburgum is een locatiestudie uitgevoerd door het stedenbouwkundig bureau KAW waarbij de locaties, die nu onbebouwd zijn, vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn beoordeeld. De identiteit en de kwaliteit van het dorp staan daarbij centraal. Wij kunnen geheel instemmen met de inhoud van deze locatiestudie. De locatiestudie is als bijlage toegevoegd (zie bijlage 2 van het bestemmingsplan Noardburgum). De particuliere inbreidingslocaties zijn tot stand gekomen in samenspraak met de grondeigenaren van de inbreidingslocaties en met dorpsbelangen Noardburgum.
Meer binnenstedelijk bouwen is, naast de al aangewezen binnenstedelijke locaties, om de volgende reden niet wenselijk. In de uitkomsten van het stedenbouwkundige onderzoek komt duidelijk naar voren dat Noardburgum een specifieke dorpsopbouw heeft waarbij de huidige linten binnen het dorp door de inbreidingslocaties worden versterkt. Dit is vanuit stedenbouwkundig oogpunt een wenselijke toevoeging. Nog meer inbreiding op "schapenweides" zal de karakteristiek van het dorp te veel aantasten. Dan is het wenselijker om aan de rand van het dorp te bouwen. Het Streekplan van de provincie stelt dat de begrenzing van het stedelijk gebied niet strikt is en meebeweegt met ontwikkelingen.
Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de planregels en op een digitale en analoge verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen één geheel.
De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De uitwerking daarvan ligt vast in de de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De SVBP bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven en vormt daarmee een belangrijke basis voor de inrichting van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger online informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het vaststellen van een digitale versie van een bestemmingsplan is verplicht. De digitale versie van het plan is leidend in geval van verschil tussen de digitale - en analoge versie.
5.1 Uitgangspunten
De SVBP 2012 schrijft voor dat de planregels in vier vaste hoofdstukken worden geplaatst, nl. de hoofdstukken 'Inleidende regels', 'Bestemmingsregels', 'Algemene regels' en 'Overgangs- en slotregels'. Hieronder wordt per hoofdstuk ingegaan op de verschillende regels die daarin voorkomen.
5.2 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanregels worden allereerst de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die een nadere beschrijving nodig hebben. Enkele veel voorkomende standaardbegrippen liggen vast in de SVBP 2012 en moeten worden overgenomen. De overige begrippen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.
Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen. Enkele veel voorkomende standaardmeetbepalingen zijn op grond van de SVBP 2012 voorgeschreven en moeten worden overgenomen. De overige meetbepalingen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Algemeen
In hoofdstuk 2 van de bestemmingsplanregels worden de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de bestemmingsregel wordt omschreven waarvoor en, zo nodig, hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Bij de bestemmingen moet in de bestemmingsomschrijving aangegeven zijn welke functies toelaatbaar zijn. De bestemmingen kunnen worden onderverdeeld in enkel- en dubbelbestemmingen. De enkelbestemming regelt primair welke functies zijn toegestaan. Een dubbelbestemming kan alleen van toepassing zijn boven op één of meerdere enkelbestemmingen en kan extra functies toestaan danwel uitsluiten.
Voor de bestemmingsregels geldt op grond van de SVBP 2012 een vaste indeling. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouw- en gebruiksregels en regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, situering en aantal bouwlagen etc. van (hoofd)gebouwen en (bijbehorende) bouwwerken.
Bij een aantal bestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van bepaalde regels.
De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).
Tenslotte bevatten de meeste bestemmingen regels om het bestemmingsplan te wijzigen. De wijzigingen kunnen betrekking hebben op een functiewijziging en/of op het veranderen van bouw- en/of gebruiksregels.
Voor de indeling van de enkel- en dubbelbestemmingen gelden de bindende hoofdgroepen uit de SVBP 2012. In de subparagrafen hierna wordt per bestemming een toelichting gegeven.
5.3.2 Enkelbestemmingen
- Tuin -
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dat sluit aan de op de gegroeide praktijk. Terwille van een zeker flexibiliteit mag een woning binnen deze bestemming wel uitbreiden met een erker of voorportaal.
- Wonen - Vrijstaande woningen ANB
Voor dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van maatwerkregels. De nok- en bouwhoogte zijn afgestemd op de bestaande woningen in de buurt van de te realiseren woning. Er kon daarom niet worden volstaan met een bestemming vanuit de 'basisregels' waarvan de gemeente in principe gebruik maakt.
Met een bouwvlak wordt aangegeven waar het hoofdgebouw mag worden gebouwd. Voor het bepalen van de geldende bouwregels is het bouwvlak leidend. Het bestemmingsplan geeft regels voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak en het bouwen van van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak.
Bij de situering en de afmetingen van het bouwvlak is rekening gehouden met de plaatstelijke situatie. Het bouwvlak is smaller gemaakt dan de standaard afmeting, namelijk van 10 m naar 8 m. De lengte van het vlak is op 15 m gehouden.
Voor het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gekozen voor een berekeningsmethodiek die aansluit bij het Bor. Dit betekent dat hoe groter het erf is, hoe meer bebouwingsmogelijkheden er zijn.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 1 van de bestemmingsplanregels Noardburgum). Een vergelijkbare regeling geldt voor bedrijfswoningen.
5.4 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de bestemmingsplanregels staan de algemene regels.
-Anti-dubbeltelregel -
Deze regel vloeit voort uit het Besluit ruimtelijke ordening en moet verplicht worden opgenomen in de bestemmingsplanregels. Het regelt dat grond niet twee keer mag worden meegerekend voor het toetsen van bouwplannen.
- Algemene bouwregels -
Hierin wordt geregeld dat via welstand nadere eisen aan de situering en maatvoering van bouwwerken kan worden gesteld. Tevens is hierin het bouwverbod opgenomen van windturbines.
- Algemene gebruiksregels -
Dit artikel bepaalt welke activiteiten in ieder geval in strijd met de diverse bestemmingen zijn. Deze algemene gebruiksverboden laten onverlet dat er ook nog specifieke gebruiksverboden in de bestemmingen zijn opgenomen.
5.5 Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht -
Het Bro stelt de verplichting om het overgangsrecht uit het Bro op te nemen in het bestemmingsplan. Het overgangsrecht bestaat uit een specifieke regeling voor zowel het bouwen als het gebruiken.
- Slotregel -
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
6.1 Economisch
Met de eigenaren van het perceel is een planschadeovereenkomst overeengekomen. Mogelijke tegemoetkomingen in planschade worden dus verhaald op de grondeigenaren. Daarmee zijn de financiële risico's voor de gemeente gedekt.
6.2 Maatschappelijk
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is Afdeling 3.4 Awb van toepassing. Het ontwerp plan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.