direct naar inhoud van Regels
Plan: De Wâl 44a (tussen nummer 44 en 46) te Hurdegaryp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0737.13BPVII-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Wâl 44a (tussen nummer 44 en 46) te Hurdegaryp met identificatienummer NL.IMRO.0737.13BPVII-OW01 van de gemeente Tytsjerksteradiel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanleggelegenheid:

het bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het niet langer dan drie dagen aaneen aanleggen met recreatievaartuigen;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in Bijlage 1 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  • a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
  • b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
    • 1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    • 4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
1.8 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

1.22 dykswâl (houtwal):

een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.

Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langgerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan, met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;

1.23 dykswâlenlandschap met blokverkaveling:

het dykswâlenlandschap (houtwallen) met blokverkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. onregelmatige blokverkaveling;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,8 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 5,2 ha;
  • c. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
  • d. de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
  • e. de aanwezigheid van onverharde paden;
1.24 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.25 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woning op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.26 Friese essenlandschap:

het Friese essenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. onregelmatige blokverkaveling of opstrekkende verkaveling;
  • b. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 1,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,0 ha
  • c. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
  • d. relatief kleine percelen;
  • e. de aanwezigheid van dykswâlen (houtwallen), houtsingels of hagen op de perceelscheidingen;
  • f. de aanwezigheid van onverharde paden;
  • g. langs vrijwel alle wegen en paden beplanting;
  • h. verspreid voorkomende bebouwing aan wegen en paden over of aan de randen van de es;
1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.29 hiem:

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.30 hoekerker:

een erker die aan twee gevels van een woning is gebouwd;

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.33 houtsingel:

langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;

1.34 houtwal:

zie dykswâl;

1.35 huishouden:

één of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.36 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.38 ligplaats:

het gebruik van gronden voor het langer dan drie dagen aaneen aanleggen met een vaartuig. Op het korter aanleggen met een recreatief vaartuig is de APV van toepassing;

1.39 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.40 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.41 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.42 peil:
  • a. indien op of in het land wordt gebouwd:
    • 1. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
    • 2. indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
1.43 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.46 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.47 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.48 voorgevelrooilijn:

de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

1.49 windturbine:

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

1.50 wolfseind:

een afgeschuind gedeelte van het dak aan de uiteinden van de nok;

1.51 wonen:

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;

1.52 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

1.53 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.54 woudenlandschap:

het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  • a. kleinschalig patroon van lintbebouwing, dykswâlen (houtwallen) en houtsingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (mieden en hooilanden, meren) en plaatselijke esgronden;
  • b. de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van een relatief dicht netwerk van houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen);
  • c. opstrekkende verkaveling (strokenverkaveling) met lengte-breedte verhoudingen variërend van 3:1 tot 6:1;
  • d. plaatselijk (on)regelmatige blokverkaveling;
  • e. veelal een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) met laan- en/of singelbeplanting;
  • f. met name in het buitengebied streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes);
  • g. verspreid voorkomende bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben.

Binnen het Woudenlandschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het dykswâlenlandschap met blokverkaveling, dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling, Friese essenlandschap, hoogveen met wijkenlandschap, jonge heideontginningslandschap en het singellandschap.

In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

2.5 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

2.6 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, wolfseinden en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt;

2.8 meetverschillen:

bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erkers;
  • c. voorportalen,


met daaraan ondergeschikt:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • g. erven en verhardingen;
  • h. bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. een erker mag ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m, tenzij er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een hoofdgebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
  • c. een erker mag ten hoogste over 70% van de breedte van de voorgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd.
3.2.2 Voorportalen

Voor het bouwen van voorportalen gelden de volgende regels:

  • a. een voorportaal mag ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;
  • b. de breedte van een voorportaal bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • c. de hoogte van een voorportaal bedraagt ten hoogste 2,5 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 1,00 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 in die zin dat een tuinhuisje, prieeltje of een daarmee vergelijkbaar bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd, mits:

  • a. een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 m vanuit de aangrenzende perceelgrens wordt gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar bijbehorend bouwwerk ten hoogste 15 m² bedraagt en de bouwhoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • c. het aantal tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2 per bouwperceel bedraagt;
  • d. de afstand tussen tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare bijbehorende bouwwerken onderling en ten opzichte van andere bouwwerken, waaronder erkers, ten minste 3,00 m bedraagt;
  • e. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de ligging en de afmetingen van de bouwwerken op de aangrenzende bouwpercelen;
  • f. rekening wordt gehouden met:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de cultuurhistorische waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kanalen, vaarten, tochten, sloten, meren, plassen, vijvers en poelen en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;
  • b. kaden en oevers;
  • c. de waterhuishouding,


met daaraan ondergeschikt:

  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;
  • f. het recreatief medegebruik;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. paden;
  • i. openbare nutsvoorzieningen,


met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
4.2 Bouwregels
  • a. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 10,00 m;
    • 2. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 15,00 m;
    • 3. de bouwhoogte van aanleggelegenheden bedraagt ten hoogste 1,00 m;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van recreatievaartuigen of recreatiewoonschepen voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als ligplaats voor recreatievaartuigen;
  • c. het gebruik van de gronden als ligplaats voor recreatiewoonschepen;
  • d. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden ten opzichte van het bestaande maaiveld;
  • b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • c. het graven of dempen van waterlopen en waterpartijen.
4.4.2 Uitzondering op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
4.4.3 Criteria

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de waarde van de gronden voor de waterhuishouding;
  • b. de landschappelijke waarden van de gronden;
  • c. de natuurwaarden van de gronden;
  • d. de cultuurhistorische waarden van de gronden.

Artikel 5 Wonen - Vrijstaande woningen 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Vrijstaande woningen 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen,


met daaraan ondergeschikt:

  • b. beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, mits de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • c. water;
  • d. openbare nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en verhardingen;
  • f. overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de oppervlakte in totaal ten hoogste 300 m² mag bedragen.

5.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 1;
  • c. het hoofdgebouw moet met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedragen ten hoogste 10,00 m met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 4,00 m bedraagt;
    • 2. tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van een hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedragen ten hoogste 3,00 respectievelijk 6,00 m.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedragen ten hoogste 10,00 m, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 2,00 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedragen ten hoogste 3,00 respectievelijk 6,00 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel bedraagt ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 150 m².
5.2.4 Overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 onder a en toestaan dat een hoofdgebouw voor ten hoogste 20% buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
  • b. lid 5.2.2 onder d en toestaan dat de goothoogte binnen een afstand van 3,00 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  • c. lid 5.2.3 onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel in geval van een “hiem” groter dan 500 m²: 150 m², vermeerderd met 10% van het deel van het “hiem” dat groter is dan 500 m², tot een maximum van 250 m² bedraagt.
5.3.2 Toetsingscriteria

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 5.3.1 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de cultuurhistorische waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan de in lid 5.1 onder b bedoelde beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving in lid 5.1 onder a zonder dat de eigen weg voldoet aan de eisen van de Brandweer zoals opgenomen in Bijlage 3 en zonder dat een brandweerauto vanaf de openbare weg tot op 40 meter van de voordeur kan opstellen;
  • f. het gebruik van de gronden voor het bouwen van een woning zonder dat de geluidwering van de slaapkamer op de tweede bouwlaag minimaal 21 dB bedraagt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden en/of afgraven van gronden dieper dan 30 cm ten opzichte van het huidige maaiveld en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  • c. het graven van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm ten opzichte van het bestaande maaiveld;
  • e. het verlagen van het waterpeil.
6.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
  • d. betrekking hebben op een oppervlakte van 2.500 m² of minder.
6.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 6.4.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 7 Waarde - Woudenlandschap

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Woudenlandschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap (dykswâlenlandschap in blokverkaveling en Fries essenlandschap).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Windturbines

Er mogen geen windturbines worden gebouwd.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor het storten, deponeren of lozen van puien en andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden verleend wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeerkencijfers zoals opgenomen in het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan in Bijlage 2 bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  • c. Indien de beleidsregels ten aanzien van het gemeentelijke parkeerbeleid worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Wâl 44a (tussen nummer 44 en 46) te Hurdegaryp'.