direct naar inhoud van Regels

Hurdegaryp, Reidroas (wijziging bestemming ten behoeve van realisatie school Tjalling Koopmans College)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.13BPV-vg01
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting bestemmingsplan Hurdegaryp, Reidroas (wijziging bestemming ten behoeve van realisatie school Tjalling Koopmans college)

 

 

 

 
Inhoudsopgave

 

Toelichting bestemmingsplan Hurdegaryp, Reidroas (wijziging bestemming ten behoeve van realisatie school Tjalling Koopmans college)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Situatie

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Rijksbeleid

2.3 Provinciaal beleid- en regelgeving

2.4 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 3 Beoordeling

3.1 Project

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

3.3 Functionele inpasbaarheid

3.4 Conclusie

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Bodem

4.3 Archeologie

4.4 Ecologie

4.4.1 Soortbescherming

4.4.2 Gebiedsbescherming

4.5 Milieuzonering

4.6 Verkeer en parkeren

4.7 Geluid

4.8 Luchtkwaliteit

4.9 Externe veiligheid

4.10 Water

4.11 Kabels en leidingen

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

5.2 Verbeelding

5.3 Regels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

6.2 Maatschappelijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Het Tjalling Koopmans College, school voor voortgezet onderwijs, heeft zich in 2013 in Hurdegaryp gevestigd. De gemeente heeft de school tijdelijke huisvesting ter beschikking gesteld aan de Easter Omwei in een voormalige basisschool. Het blijkt dat de school levensvatbaar is. De school trekt veel leerlingen van buiten Hurdegaryp, die voor een aanzienlijk gedeelte met trein of bus naar de school toe komen. De huidige locatie van de school is niet voor permanent gebruik geschikt. De locatie is te klein en ligt vrij ver van het station vandaan. Daarom is afgesproken dat voor de school een nieuwe locatie in de buurt van het station wordt gezocht. Verschillende locaties zijn bekeken. De voorliggende locatie heeft al vele jaren de bestemming "gemengd-2". Binnen deze bestemming zijn gebouwen voor kantoren, dienstverlenende bedrijven / instellingen en sociaal-medische doeleinden toegestaan.

Tot nog toe is er geen initiatief gekomen om de locatie als zodanig in te vullen. De locatie is groot genoeg om er een schoolgebouw van de benodigde omvang op een passende manier op te richten.

 

 

1.2 Situatie

Door medewerking te verlenen aan de vestiging van het Tjalling Koopmans College op deze locatie wordt een binnen de bebouwde kom gelegen locatie op een nuttige manier ingevuld. Het Tjalling Koopmans College krijgt met dit bestemmingsplan een passende locatie voor huisvesting.

 

 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit bestemmingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vervangt voor het plangebied het bestemmingsplan Hurdegaryp 2010, dat op 29 april 2010 is vastgesteld. Dat bestemmingsplan is in werking getreden op 22 juli 2010. Tegen het plan is geen beroep ingesteld.

 

 

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

 

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling. De regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 
In dit bestemmingsplan is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied op een locatie waar op basis van het geldende bestemmingsplan reeds bedrijfsfuncties zijn toegestaan. Met dit bestemmingsplan is dan ook geen sprake van nieuw ruimtebeslag.

 
Het Tjalling Koopmans College, school voor voortgezet onderwijs, heeft zich in 2013 in Hurdegaryp gevestigd. De gemeente heeft de school tijdelijke huisvesting beschikbaar gesteld aan de Easter Omwei in een voormalige basisschool. Het blijkt dat de school levensvatbaar is. De school trekt veel leerlingen van buiten Hurdegaryp, die voor een aanzienlijk deel per trein of bus naar de school toe komen. De huidige locatie van de school is niet voor permanent gebruik geschikt. De locatie is te klein en ligt vrij ver van het station vandaan. Daarom is afgesproken dat voor de school een nieuwe locatie in de buurt van het station wordt gezocht. Verschillende locaties zijn bekeken. De voorliggende locatie heeft al vele jaren de bestemming "gemengd-2". Binnen deze bestemming zijn gebouwen voor kantoren, dienstverlenende bedrijven / instellingen en sociaal-medische doeleinden toegestaan.

 
Hiermee is aangetoond dat er behoefte is aan een school op deze locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee sprake van duurzame verstedelijking.

 

 

 

 

 

 

 

2.3 Provinciaal beleid- en regelgeving

 

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.

 

Bij leefbaarheid en sociale samenhang gaat het over hoe mensen hun woon- en leefomgeving beleven. Hierbij spelen bereikbaarheid van voorzieningen, de aanwezigheid van voldoende werkgelegenheid, de kwaliteit van woning en woonomgeving en de sociale verbanden een grote rol.

Fryslân is een leefbare provincie. Naast de beschikbaarheid en de kwaliteit van (sociale) voorzieningen is ook de bereikbaarheid van voorzieningen van belang voor de leefbaarheid. Voorzieningen zijn redelijk over de provincie gespreid.

 

Naast de stedelijke en regionale centra spreekt het Streekplan over ‘complete’ dorpen waar minimaal een basisschool, supermarkt, huisarts en dorpshuis aanwezig zijn. Hurdegaryp valt hieronder. Door de vestiging van de middelbare school wordt bijgedragen aan een kwalitatief goed voorzieningen niveau van Hurdegaryp.

 

Het beleid van het Streekplan is vertaald naar regels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Verordening Romte Fryslân.

 

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

 
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals scholen, aan toegevoegd worden.

 
In artikel 4.2.3 is bepaald dat een voorziening met een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied niet is toegestaan in gebieden die op basis van het Streekplan zijn aangemerkt als 'overige kern'. Hurdegaryp valt onder dit gebiedstype. In artikel 4.2.4 kan ten behoeve van een voorziening van artikel 4.2.3 worden afgeweken, mits in de plantoelichting is onderbouwd dat de aard en de schaal van de functie aansluiten bij de aard en de schaal van de overige kern. In hoofdstuk 3 is de directe, concrete behoefte van onderhavig school reeds beschreven. Het gaat om een relatief kleinschalige, school die voorziet in de directe behoefte van studenten uit de regio. Aan artikel 4.2.4 kan in dit geval dan ook toepassing gegeven worden.

 
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.

 

De gemeente vindt het in het kader van de leefbaarheid belangrijk dat het bestaande voorzieningenniveau in de kernen zoveel mogelijk op peil blijft. De inspanningen richten zich op het combineren en concentreren van maatschappelijke voorzieningen (voor zorg en welzijn), wonen, commerciële voorzieningen en onderwijs. Dit kan in de vorm van multifunctionele accommodaties of brede scholen.

 

In dit bestemmingsplan wordt een middelbare school mogelijk gemaakt in de directe nabijheid van het treinstation. Hierdoor wordt de bereikbaarheid, ten opzichte van de bestaande school locatie, verbeterd. In de directe omgeving is sprake van een combinatie van wonen en commerciële voorzieningen. Tevens leidt de ontwikkeling ertoe dat het voorzieningenniveau van de kern in stand wordt gehouden.

Het toevoegen van een onderwijsinstelling sluit aan bij de ambitie van de gemeente om dergelijke functies te concentreren.

 

Nota Duurzaamheid It kin oars, it moat oars! 

In de in 2008 geschreven nota Duurzaamheid It kin oars, it moat oars! beschrijft de gemeente  haar duurzamaheidsbeleid. In de nota staan 3 doelstellingen die de zij wil bereken in de nota"

 

  1. Het duurzaamheidsdomein afbakenen en een totaaloverzicht geven van het duurzaamheidsbeleid in de verschillende beleidssectoren in de gemeente;

  2. Aangeven op welke terreinen intensivering en uitbreiding nodig en mogelijk is ten opzichte van het bestaande beleid;

  3. Blijvende aandacht voor het onderwerp duurzaamheid binnen de verschillende beleidsvelden waarborgen.

 

Vanwege inhoudelijke en procesmatige samenhang is gekozen de duurzaamheidsnota zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de ruimtelijke structuurvisie. In de uitwerking van de duurzaamheidsnota zijn daarom de thema’s gehanteerd die ook in de nieuwe structuurvisie aan de orde zullen komen. Dit zijn:

Wonen & voorzieningen, werken, infrastructuur en omgeving. De thema's worden hierna, zover relevant voor onderhavig bestemmingsplan, beschreven en toegepast op de nieuwe school.

 

Wonen & voorzieningen

De gemeente stelt in de nota als ambitie om binnen 10 jaar alle nieuwe voorzieningen die in opdracht van de gemeente worden gerealiseerd of die geheel of grotendeels door de gemeente worden gesubsidieerd, klimaatneutraal moeten zijn. Energiebesparende maatregelen dienen dan ook zo veel mogelijk toegepast worden. Bij de uitwerking van de school worden derhalve zoveel mogelijk energiebesparende maatregelen genomen om te komen tot duurzame utiliteitsbouw.

 

Infrastructuur

In het kader van het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan wil de gemeente onder andere het gebruik van openbaar vervoer en het gebruik van de fiets stimuleren. Daarnaast wil de gemeente de veiligheid van naar schoolgaande kinderen zo veel mogelijk vergroten. Door de ligging van de nieuwe locatie op zeer korte loopafstand wordt het gebruik van openbaar vervoer gestimuleerd. Voor het langzaam verkeer gaat de gemeente een langzaamverkeerroute aanleggen in het verlengde van de Reidlanswei richting station Hurdegaryp. De ontsluiting van de kavel voor langzaam verkeer vindt aan de noordzijde plaats. Hierdoor hoeven de leerlingen niet meer door het hele dorp te fietsen/lopen om naar school te gaan. Dit komt de veiligheid ten goede.

 

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2008 - 2016

De gemeente Tytsjerksteradiel heeft een beleidsplan opgesteld op het gebied van het verkeer en vervoer, waarbij elke vervoerswijze een invulling krijgt. Het te voeren beleid is verwoord in het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). In het plan wordt onder andere ingegaan op de beleidsthema’s verkeersveiligheid, bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer, parkeren, fietsverkeer en voetgangers, openbaar vervoer en goederenvervoer.

 

Ten aanzien van de locatie van de school heeft verkeersveiligheid, bereikbaarheid en openbaar vervoer een grote rol gespeeld. Door de locatie op korte afstand van het openbaar vervoer is sprake van een goede bereikbaarheid en een bevordening van de verkeersveiligheid ten opzichte van de huidige situatie. Met de komst van de Centrale As, heeft de Rijksstraatweg zijn functie als hoofdonstluitingsweg verloren. Door de weg als langszaamverkeersroute in te richten kunnen de leerlingen op een veilige en korte manier hun toekomstige school bereiken.

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling

 

 

3.1 Project

Het plan heeft betrekking op de vestiging van een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van maximaal 400 leerlingen op de locatie aan de Reidroas te Hurdegaryp. Van de 400 leerlingen zullen er maximaal 320 gelijktijdig op school aanwezig zijn. De klassen bestaan uit circa 20 leerlingen per klas.

 

 

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan Hurdegaryp 2010 kent aan het perceel de bestemming Gemengd-2 toe, wat inhoudt dat er gebouwen voor kantoren, dienstverlenende bedrijven / instellingen en sociaal-medische doeleinden toegestaan zijn. De huidige bouwvlakken gezamenlijk hebben een oppervlakte van 2467 m2, waarvan 60% bebouwd mag worden. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt een bebouwingsoppervlakte voor het hoofdgebouw van 1390 m2 mogelijk gemaakt. Het bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw wordt kleiner dan in het vigerende bestemmingsplan.

De nieuwe bestemming zal leiden tot minder gemotoriseerd verkeer dan de oude bestemming. Vrijwel alleen leerkrachten van de school komen met de auto, leerlingen zijn te jong om met de auto te kunnen komen.

Leerlingen komen veelal met de fiets op lopend vanaf het station naar de locatie. Voor het langzaam verkeer gaat de gemeente een langzaamverkeerroute aanleggen in het verlengde van de Reidlanswei richting station Hurdegaryp. De ontsluiting van de kavel voor langzaam verkeer vindt aan de noordzijde plaats.

 

 

3.3 Functionele inpasbaarheid

De gemeente streeft ernaar nieuwe bebouwing zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen te realiseren. In dit geval is er in Hurdegaryp een locatie die op dit moment nog niet bebouwd is, maar waar wel een bouwmogelijkheid bestemd is. Het is niet de verwachting dat er op afzienbare termijn gebruik gemaakt zal worden van deze mogelijkheid. De locatie is geschikt voor een gebouw van de geplande omvang.

 

 

3.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek ruimtelijk inpasbaar is.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

 

 

4.1 Inleiding

Naast het feit dat een nieuwe bestemmingsregeling binnen het geldende beleid tot stand moet komen, dient er ook rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de fysieke omgeving beschreven.

 

 

4.2 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. In het plangebied wordt bovendien een middelbare school gerealiseerd. Dit betreft een verblijfsfunctie, waar mensen voor langere periode op een dag verblijven. Op basis hiervan is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

 

Onderzoek

Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd, met als doel het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd.

 

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in het grondwater een lichte verhoging aan barium en zink is gemeten. In de boven- en de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. De licht verhoogde concentraties aan barium en zink hebben vermoedelijk een natuurlijke oorsprong. De gemeten concentraties zijn dusdanig laag dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

 

Daarnaast is in één boring bijmengingen met (asbest verdachte) puin aangetroffen. Gezien de geringe hoeveelheid puin en de diepte van de vindtplaats, lijkt een verkennend onderzoek naar asbest weinig zinvol.

 

Conclusies en aanbevelingen

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor het plangebied opgestelde hypothese "niet verdachte locatie", formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

 

De geconstateerde verhoogde gehalten liggen echter onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

 

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik en bestemmingswijziging van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.

 

 

 

 

 

4.3 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

 

Voor Tytsjerksteradiel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd.

 

Op basis van de kaart voor de ijzertijd-middeleeuwen is het plangebied aangemerkt als 'karterend onderzoek 3'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

 

Op basis van de kaart steentijd-bronstijd is het plangebied aangemerkt als 'karterend onderzoek 2'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal zes boringen per hectare worden gezet, met een minimum van zes boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.

 

Conclusie

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een ingreep die kleiner is dan 2.500 m². De nieuwbouw bedraagt circa 1.050 m². De drempelwaarde voor de noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek wordt niet overschreden. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

 

 

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.

 

 

4.4.1 Soortbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

 

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.

 

Naar aanleiding van de quickscan Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van het voorkomen van een of meerdere strikt beschermde soort(en) beschermd onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of Nationaal beschermde soorten. De belangrijkste bevinden en aanbevelingen worden hierna besproken.

 

Vogels

Binnen het plangebied kunnen enkele algemeen voorkomende vogels tot broeden komen. Alle broedgevallen zijn onder de Wnb beschermd. Met de meeste broedvogels kan relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren en/of wanneer concrete broedgevallen aanwezig zijn. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode 15 maart tot en met 15 juli aangehouden. Opgemerkt dient te worden dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

 

Vleermuizen

In de twee oude populieren in het plangebied kunnen verblijven aanwezig zijn van één of enkele vleermuizen. Om te kunnen beoordelen of dit het geval is, dient hiernaar nader onderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017, opgesteld door het ministerie van EZ, Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging. Het onderzoek bestaat uit twee veldbezoeken in de periode 15 augustus tot 1 oktober, met tenminste 20 dagen tussen de verschillende veldbezoeken. Ten gevolge van de planontwikkeling gaat geen essentieel foerageergebied verloren en worden geen vliegroutes aangetast, noch worden kraamverblijven aangetast.

 

Waterspitsmuis

De oever van de kwelsloot langs de noordzijde van het plangebied vormt mogelijk het leefgebied van de waterspitsmuis. Om te kunnen beoordelen of dit het geval is, dient een vallenonderzoek (life traps) naar de aanwezigheid van de soort te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt het beste uitgevoerd na de zomer tussen augustus en november, omdat dan de dichtheden van deze soort het hoogst zijn.

 

Grote modderkruiper

Omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de planrealisatie op termijn resulteert in negatieve effecten op de aard en kwaliteit van de watergang langs de noordzijde van het plangebied en de hierin en hierlangs voorkomende soorten, is nader onderzoek naar het voorkomen van de grote modderkruiper nodig. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd door middel van eDNA-analyses.

 

Groene glazenmaker

Omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de planrealisatie op termijn resulteert in negatieve effecten op de aard en kwaliteit van de watergang langs de noordzijde van het plangebied en de hierin en hierlangs voorkomende soorten, is nader onderzoek naar het voorkomen van de groene glazenmaker nodig. Dit kan aan de hand van een gecombineerd onderzoek naar het voorkomen van vliegende imago's (zichtwaarnemingen) en in de kwelsloot aanwezige larven (schepnetonderzoek).

 

Nader ecologisch onderzoek

In verband met het mogelijk voorkomen van vleermuizen, waterspitsmuizen, grote modderkruipers en groene glazenmakers heeft een nader onderzoek plaats gevonden. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De belangrijkste bevinden en aanbevelingen worden hierna besproken.

 

Vleermuizen

Tijdens het avondbezoek van 4 september 2017 zijn de gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus en ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii foeragerend waargenomen boven de kwelsloot langs de noordzijde van het plangebied en de aanplant van zomereik langs de Rijksstraatweg. De gewone dwergvleermuis produceerde hierbij regelmatig sociale (balts)geluiden. Naast de gewone en ruige dwergvleermuis werd enkele malen een passerende rosse vleermuis Nyctalus noctula gehoord. Het tweede avondbezoek op 25 september 2017 gaf eenzelfde resultaat. Verondersteld wordt dat de gewone dwergvleermuis een (of meerdere) verblijfplaats(en) heeft in de kantoorpanden ten oosten van het plangebied dan wel in de bomen aan weerszijden van de Rijksstraatweg (buiten het plangebied). Het gedeelte van de kwelsloot ten oosten van de oude populieren wordt door gewone en ruige dwergvleermuis gebruikt als foerageergebied en vliegroute. Zowel deze watergang als de hierlangs aanwezige aanplant langs de Rijksstraatweg wordt ten gevolge van de voorgenomen plan onwikkeling echter niet wezenlijk aangetast, waardoor geen foerageergebied verdwijnt. Bovendien is er voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar in de directe omgeving. In en direct rond de oude populieren is, anders dan een enkel passerend individu, geen activiteit van vleermuizen waargenomen. Verblijfplaatsen in de populieren kunnen worden uitgesloten. Op grond van deze waarnemingen kunnen negatieve effecten op (verblijfplaatsen van) vleermuizen worden uitgesloten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag is voor deze soortgroep niet nodig.

 

Waterspitsmuis

Bij het onderzoek naar de waterspitsmuis is deze diersoort bij geen van de controlerondes aangetroffen. Wel zijn diverse dwerg- en veldmuizen in de vallen aangetroffen. Op grond van deze onderzoeksresultaten kan het voorkomen van de waterspitsmuis in de kwelsloot langs de noordzijde van het plangebied worden uitgesloten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag is voor deze soort niet nodig.

 

Grote modderkruiper

Uit de resultaten van het eDNA onderzoek komt naar voren dat de kwelsloot langs de noordzijde van het plangebied negatief scoort op de aanwezigheid van de grote modderkruiper. Dit leidt tot de conclusie dat er geen negatieve effecten optreden ten gevolge van eventuele werkzaamheden aan deze watergang en dat nader onderzoek, dan wel het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag, niet van toepassing is.

 

Groene glazenmaker

Er is bij de analyse van het sample geen eDNA van de groene glazenmaker aangetoond, het sample scoorde net als bij de grote modderkruiper negatief op de soort. Op grond van dit gegeven, aangevuld met het ontbreken van vliegende imago's tijdens zowel de ecologische quickscan (3 augustus 2017) en het bemonsteren van de kwelsloot op eDNA (8 september 2017) in de vliegtijd van de soort, kan worden geconstateerd dat de kwelsloot geen leefgebied vormt voor de groene glazenmaker. Negatieve effecten ten gevolge van eventuele werkzaamheden aan deze watergangen zijn op deze soort niet van toepassing.

 

Conclusie

Op grond van de uitkomsten van het nader onderzoek en die van de ecologische quickscan kan worden gesteld dat negatieve effecten op onder de Wnb beschermde soorten flora en fauna ten gevolge van de voorgenomen nieuwbouw aan de Reidroas te Hurdegaryp niet van toepassing zijn.

 

4.4.2 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

 
Het plangebied ligt weliswaar in de omgeving van Natura 2000-gebied de Groote Wielen (op circa 1,5 kilometer afstand), maar negatieve effecten van de voorgenomen plantonwikkeling op instandhoudingsdoelen van dit gebied kunnen op voorhand worden uitgesloten. Ook maakt het geen deel uit van het NNN en kunnen directe dan wel indirecte effecten op nabijgelegen NNN-gebieden de Kleine Wielen en het Bûtenfjild worden uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van het onderdeel gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming of NNN is niet aan de orde.

 

 

4.5 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

 
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit is vanwege het feit dat in directe omgeving meerdere bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan.

 

Onderzoek

De nieuwe school (met schoolplein) heeft een uitwaartse milieuzonering. Om overlast te voorkomen moet rekening worden gehouden met een indicatieve zone van 10 meter (categorie 2) in gemengd gebied vanaf de grens van de erfgrens van de school. Deze afstand wordt vooral bepaald door het aspect geluid (spelende kinderen) afkomstig van de activiteiten van een school met een gemiddeld aantal leerlingen en geldt ten opzichte van een rustige woonwijk. Ten zuiden van het plangebied liggen woningen op een afstand van circa 20 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

 

De VNG-brochure heeft daarnaast een indicatief en globaal karakter en dient gemotiveerd te worden toegepast. Afwijking van de in deze brochure opgenomen afstanden is in beginsel mogelijk, mits goed gemotiveerd. De activiteiten zijn relatief beperkt van omvang en veroorzaken geen belangrijke hinder voor woningen. De grootste hinder die een school veroorzaken heeft betrekking op stemgeluid. Echter stemgeluid afkomstig van spelende kinderen op een schoolplein wordt bij het bepalen van geluidsniveaus, in het kader van het Activiteitenbesluit, buiten beschouwing gehouden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

 
De toekomstige buitenverblijfsruimte van de school komt aan de westkant van het gebouw te liggen. Gezien het feit dat de het plan betrekking heeft op de vestiging van een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van maximaal 400 leerlingen, waarvan er maximaal 320 gelijktijdig op de school aanwezig zijn, kan gesproken worden over een relatief kleine school. Het geluid afkomstig van deze leerlingen zullen derhalve een minder ver bereik hebben, dan het geluid afkomstig van een gemiddelde school waar de VNG-brochure van uitgaat. Daarnaast zullen er nooit zulke grote aantallen leerlingen gelijktijdig op het buitenverblijf aanwezig zijn. Van grote geluidsoverlast zal dan ook geen sprake zijn. Er wordt derhalve van uitgegaan dat voor de woningen in de omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van het geluid afkomstig van de school.

 

Ten oosten van het plangebied staan een viertal bedrijfsgebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, sociaal-medische voorzieningen of kantoren. Dergelijke bedrijven vallen onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. De gevel van het toekomstig schoolgebouw tot de grens van de inrichting van deze bedrijven bedraagt 15 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. De feitelijke afstand bedraagt daarnaast ruim 30 meter. De gronden ten westen van het kantoorpand zijn in gebruik als grasveld en wordt derhalve niet gebruikt ten behoeve van de bedrijfsfuncties. Daarnaast zijn de parkeerplaatsen aan de oostkant van de bedrijfspanden gesitueerd. Door de tussenliggende locaties van de bedrijfspanden, zal van geluidsoverlast horende bij het parkeren (inparkeren en open- en dichtslaande deuren) geen sprake zijn.

 

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

 

 

4.6 Verkeer en parkeren

De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is gebaseerd op CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de kencijfers van het CROW om zo een 'worst case' scenario door te rekenen.

 
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied. Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Reidroas. Deze sluit in oostelijke richting aan op de hoofdinfrastructuurweg van Hurdegaryp de Wester Omwei.

 
Voor een middelbare school bedraagt de verkeersgeneratie (per 100 leerlingen) gemiddeld 16,3 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een (maatgevende) werkdag. De totale verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt derhalve 52,3 mvt/etmaal, uitgaande van maximaal 320 leerlingen, op een werkdag. Op basis van de huidige planologische regeling is een gebouw van circa 1.500 m2 voor kantoren, dienstverlenende bedrijven / instellingen en sociaal-medische doeleinden toegestaan. Voor een kantoor (zonder baliefunctie) bedraagt de verkeersgeneratie (per 100 m2 BVO) gemiddeld 8,6 mvt/etmaal op een werkdag. De (mogelijk) totale verkeersgeneratie op basis van het huidige bestemmingsplan kan derhalve 129 mvt/etmaal op een werkdag bedragen. Voor kantoren met baliefunctie, dienstverlenende bedrijven / instellingen en sociaal-medische doeleinden is de verkeersgeneratie hoger.

 
De nieuwe bestemming zal derhalve leiden tot minder gemotoriseerd verkeer dan met de huidige planologische regeling mogelijk is. Daarnaast komen vrijwel alleen leerkrachten van de school met de auto, daar de leerlingen te jong zijn om met de auto te kunnen komen. Leerlingen komen veelal met de fiets op lopend vanaf het station naar de locatie. Gezien de ligging van de school nabij het station is het ook aannemelijk dat een relatief groot percentage van het personeel met de trein van en naar de school gaat. Voor het langzaam verkeer gaat de gemeente een langzaamverkeerroute aanleggen in het verlengde van de Reidlanswei richting station Hurdegaryp. De ontsluiting van de kavel voor langzaam verkeer vindt aan de noordzijde plaats. Het (geringe) aandeel verkeer wikkelt zich af over de Reidroas en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeersdruk op te vangen.

 
Voor parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Voor het gebiedstype "weinig stedelijk" in de "rest van de bebouwde kom" bedraagt de parkeerbehoefte 4,9 parkeerplaatsen per 100 leerlingen. Uitgaande van maximaal 320 leerlingen bedraagt de totale parkeerbehoefte in het plangebied 16 parkeerplaatsen. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin doordat gebruik wordt gemaakt van de parkeerplaatsen op eigen terrein.

 
Het aspect verkeer en parkeren staat, met inachtneming van de genoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

 

 

4.7 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

 

Onderzoek

Aan de Reidroas wordt een schoolgebouw gerealiseerd. Dit geluidgevoelige gebouw ligt binnen de geluidzone van de Rondweg N355, de Rijksstraatweg en de Westeronwei. Ook ligt het plan binnen de geluidzone van de spoorlijn Leeuwarden- Groningen v.v. die ook wordt gewijzigd, zowel fysiek (raildempers, vervanging houten door betonnen dwarsliggers) als in de dienstregeling (extra sneltrein). Voor de ontwikkeling is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4

 

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (Lden) afkomstig van wegverkeer ten hoogste 49 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de maximale geluidgrenswaarde van 63 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt echter overschreden.

De geluidsbelasting afkomstig van het railverkeer bedraagt ten hoogste 59 dB. Hiermee wordt voldaan aan de maximale geluidgrenswaarde van 68 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt echter overschreden.

 

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt slechts licht (met 1 dB) overschreden. Spoorverkeerslawaai leidt tot een overschrijding van 4 dB van de voorkeursgrenswaarde.

 
Als de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai c.q. railverkeerslawaai wordt overschreden dient te worden onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen. In dit specifieke geval hoeven er geen maatregelen te worden overwogen omdat de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt veroorzaakt door nieuw aan te leggen wegen. De te overwegen maatregelen zijn al onderdeel van dat project. Op de N355 komt een wegdek met een dunne dichte deklaag type B met een Cwegdek van ten minste 4 dB. Tevens wordt er op een aantal plaatsen geluidschermen geplaatst langs de weg. Bij de reconstructie van de spoorlijn worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de geluidbelasting te veel stijgt. Deze maatregelen bestaan uit het vervangen van de houten dwarsliggers door betonnen dwarsliggers daar waar raildempers worden aangebracht. Dit zorgt op deze locaties voor een bronreductie van ten minste 5 dB. Teneinde de geplande schoolgebouw mogelijk te maken dient een hogere waarde te worden vastgesteld. Bij het schoolgebouw zelf worden twee geluidluwe gevels gerealiseerd.

 
Conclusie
Het college van B &W zal voor het schoolgebouw een Hogere waarde moeten verlenen van Lden = 49 dB ten gevolge van het wegverkeer op de N355, tevens Lden=49 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksstraatweg en Lden=59 dB ten gevolge van het railverkeer op de spoorlijn Leeuwarden-Groningen v.v. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het ontwerp-besluit Hogere waarde is bijgevoegd als bijlage 6.

 

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

 

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

 

Onderzoek

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van minder dan 10 µg/m3 voor stikstofdioxide en minder dan 18 µg/m3 voor fijn stof (PM10). De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit. In een omgeving waar geen overschrijding dreigt van de kwaliteitsnormen, zullen de voorgenomen activiteiten niet een zodanig bijdrage aan de luchtverontreiniging veroorzaken dat alsnog de kwaliteitsnormen worden overschreden.

 

Met dit bestemmingsplan wordt een middelbare school gerealiseerd. Met dit project zal de 1% of 3% grens niet overschreden worden. De activiteiten waarbij verontreinigingen aan PM10 en NO2 naar de lucht kan ontstaan hebben betrekking op het aantal vervoersbewegingen van en naar de school. Om te kunnen toetsen of er aan de gestelde normen wordt voldaan, is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Deze tool is ontwikkeld om te kunnen berekenen of een activiteit wel of niet leidt tot een significante toename aan PM10 als NO2 als gevolg van de aangevraagde vervoersbewegingen op wegen. Afgezien van het feit dat het ons gaat om de emissies op inrichting niveau, dus binnen de inrichtingsgrenzen, kan door middel van deze tool wel een indicatieve berekening daarvoor worden uitgevoerd. Daarbij wordt opgemerkt dat de berekeningstool bestaande vervoersbewegingen op wegen meeneemt, deze vinden echter niet binnen de inrichting plaats. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van de inrichting niet in betekende mate is in de berekening is rekening gehouden met maximaal 53 vervoersbewegingen per weekdag. Aanvullend onderzoek is niet nodig.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1 Uitsnede NIBM tool

 

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bijdrage van de hoeveelheid fijn stof door de inrichting voldoet aan de normen van de Wet luchtkwaliteit. Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

 

 

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik. de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Er is wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

 

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Wel ligt het plangebied in een zone waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

 

De gemeente heeft de FUMO gevraagd wat de externe veiligheidssituatie is van het plangebied en de risicobronnen die hier invloed op kunnen hebben. Dit advies is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd en tevens in onderstaande paragraaf verwerkt.

 

Buisleidingen

De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 3 kilometer afstand. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.

 

Inrichtingen

Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.

 

Vervoer gevaarlijke stoffen spoor

Op het baanvak Leeuwarden–Groningen v.v. vindt geen transport van (gevaarlijke) goederen plaats. Derhalve is een nadere verantwoording ten aanzien van het aspect externe veiligheid op dit punt niet aan de orde.

 

Vervoer gevaarlijke stoffen weg

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de N355 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op een afstand van circa 20 meter van de plangrens bevindt zich de N355. Het wegvak ter hoogte van het plangebied betreft wegvak Fr17 (N355: N355 / N358 (Leeuwarden). N355 / N356 (Quatrebras)). Dit wegvak is niet opgenomen in het Basisnet weg.

 

Aangezien de planlocatie op beperkte afstand van de N355 is gesitueerd, zijn de externe veiligheidsrisico’s van deze weg nader onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. In dit onderzoek is bepaald in hoeverre het vervoer van gevaarlijke stoffen consequenties kan hebben voor de gewenste ontwikkeling.

 

Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. De hoogte van het GR representeert de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute.

 

Plaatsgebonden risicocontour / veiligheidsafstand

Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs doorgaande routes van wegen die geen deel uitmaken van het Basisnet weg dient een berekening van het plaatsgebonden risico uitgevoerd te worden. Uit de berekening blijkt dat voor het wegvak Fr17 de PR 10-6 contour 0 meter bedraagt. Dit betekent dat de PR 10-6 binnen het wegvak blijft.

 

Groepsrisico

Daarnaast dient bij nieuwe ontwikkelingen binnen 200 meter van de weg het groepsrisico te worden verantwoord. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op minder dan 200 meter afstand van deze basisnetroute is gesitueerd, is het noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

 

Resultaten Groepsrisicoberekening N355

In figuur 2 wordt het resultaat van de berekening van het groepsrisico van de N355 in RBMII weergegeven in de vorm van de Groepsrisico-curve voor toekomstige situatie. Aangezien de huidige en toekomstige situatie exact gelijk zijn qua groepsrisico, is de huidige situatie niet zichtbaar.

 

Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de N355 lager is dan de oriëntatiewaarde. De normwaarde van het groepsrisico bedraagt 0,00103 (een groepsrisico ter hoogte van 10,3% van de oriëntatiewaarde). Het hoogste punt van het groepsrisico wordt niet ter hoogte van het plangebied gevonden en de planontwikkeling heeft geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2. fN-curve berekend groepsrisico toekomstige situatie (N355)

 

Resultaten Groepsrisicoberekening Rijksstraatweg

In figuur 3 wordt het resultaat van de berekening van het groepsrisico van de Rijksstraatweg in RBMII weergegeven in de vorm van de Groepsrisico-curve voor de huidige (lichtblauw) en toekomstige situatie (donkerblauw).

 

Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de Rijksstraatweg lager is dan de oriëntatiewaarde in zowel de huidige als toekomstige situatie. Door de voorgenomen planontwikkeling neemt het groepsrisico toe van 0,13% naar 5,3% van de oriëntatiewaarde.

Vanwege de korte afstand tot aan de Rijksstraatweg is de toename in het groepsrisico significant. Echter vanwege het feit dat het geen doorgaande route is en de transportaantallen daardoor relatief beperkt blijven, is er sprake van een gering groepsrisico.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur3 : Groepsrisico-curve

 

Verantwoording Groepsrisico

Op basis van resultaten van de groepsrisicoberekeningen het Bevt kan geconcludeerd worden dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Voor de N355 neemt het groepsrisico niet toe als gevolg van de planontwikkeling en voor de Rijksstraatweg is er wel sprake van een toename maar blijft het groepsrisico onder 0,1 × de oriëntatiewaarde. Er wordt daarmee voldaan aan hetgeen gesteld in het Bevt artikel 8 lid 2, onder a (voor de Rijksstraatweg) en onder b (voor de N355).

 

Bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico hoeft in de toelichting bij het bestemmingsplan, niet ingegaan te worden op de in het eerste lid van artikel 8 van het Bevt genoemde punten. Dit betreft onder andere de overwegingen over het wel of niet toepassen van risicoreducerende maatregelen en andere ontwikkelingen die kunnen leiden tot een lager groepsrisico.

Wel dient conform het Bevt ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied.

 

Hiertoe dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de genoemde punten. Onder het kopje “Advies Brandweer Fryslân” wordt nader ingegaan op het advies van de Veiligheidsregio en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

 

Conclusie

Het transport van gevaarlijke stoffen vormt een externe veiligheidsrisico voor de personen in het plangebied. Het transport vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan maar, mede vanwege de korte afstand tot aan de Rijksstraatweg, vormt de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van een eventueel incident wel een aandachtspunt.

 

Advies Brandweer Fryslân

Op 9 april 2018 is door Brandweer Fryslân een advies uitgebracht omtrent de externe veiligheid. In het advies is de brandweer ingegaan op de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de N355 op circa 130 meter ten noorden van het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen op de Rijksstraatweg op kortere afstand is niet specifiek beschouwd, naar verwachting omdat het hier geen doorgaand transport betreft.

 

Voor wat betreft de aspecten 'bestrijding en beperking van rampen, bereikbaarheid en zelfredzaamheid van personen, volgt hier een korte samenvatting. Brandweer Fryslân geeft hierbij aan dat pas in een later stadium een definitief oordeel geveld kan worden in verband met het ontbreken van tekeningen bij de adviesaanvraag.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de N355

Met het plangebied op circa 130 meter van de weg, dienen mensen die zich buitenshuis bevinden, te vluchten tot een afstand van 240 meter of te schuilen in gebouwen. Naar verwachting zijn de middelbare scholieren voldoende zelfredzaam om te vluchten naar een benodigde afstand van meer dan 200 meter vanaf de risicobron.

 

Het is hierbij van belang dat vluchtwegen in en rond het schoolgebouw van de weg af gericht zijn en dat de verzamelplaatsen niet aan de noord(west)zijde van het gebouw worden gesitueerd. Daarbij is het van belang dat de BHV organisatie ook kennis heeft van de kans op dergelijke externe risico's en niet alleen oefent op interne scenario's.

 

Repressief advies

 

Bereikbaarheid

Het plangebied is voldoende benaderbaar. Over de daadwerkelijke invulling van de locatie waar de school is voorzien, kunnen op dit moment geen uitspraken worden gedaan aangezien de brandweer niet beschikt over accurate tekeningen/schetsen. Brandweer Fryslân wordt daarom in de toekomst graag nauw betrokken bij de verdere ontwikkeling en ontwerp van het gebouw en omliggende ruimte om de bereikbaarheid in en rond het gebouw goed te kunnen borgen.

 

Bluswatervoorzieningen

In de nabijheid van het gebouw zijn enkele brandkranen aanwezig. Voor een grotere brand zijn opstelplaatsen voor de brandweer noodzakelijk waar met behulp van open water voorzien kan worden in voldoende bluswater. Brandweer Fryslân denkt graag mee over de uitvoering en situering van dergelijke opstelplaatsen. Mogelijkheden voor situering zijn ten noorden van het gebouw aan het water en direct aan de waterplas ten westen van het dorp.

 

Opkomsttijden

De brandweerzorg in Hurdegaryp wordt verzorgd vanaf de kazerne van Giekerk. Vanaf deze kazerne kan de brandweer binnen ongeveer 12 minuten aanwezig zijn bij het plangebied. Voor onderwijsfuncties geldt een landelijke normtijd van 8 minuten en hier wordt in onderhavig geval dan ook niet aan voldaan.

Zelfredzaamheid en een goede BHV organisatie zijn daarom van belang aangezien de aanwezigen in eerste instantie op zichzelf zijn aangewezen. Naar alle waarschijnlijk zal het gebied voorzien moeten worden van een brandmeldinstallatie met niet-automatische bewaking, waarbij door middel van het indrukken van een handmelder alle aanwezigen in de school zullen worden gealarmeerd.

 

Advies

In overeenstemming met bovengenoemde opmerkingen adviseert Brandweer Fryslân om:

 

 

 

 

Conclusie

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.

 

Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het GR en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico.

 

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Bij de verdere ontwikkeling van de school wordt met het advies van de brandweer rekening gehouden.

 

 

4.10 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

 

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

 

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

 

Watertoets

Het project is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij Wetterskip Fryslân. De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Hierop heeft het Wetterskip op 12 december 2017 een specifiek wateradvies verstrekt. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met dit advies.

 

Watertoets en Wateradvies

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. In dit advies geeft het Wetterskip de wateraspecten aan die specifiek op dit plan van toepassing zijn.

 

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen.

 

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert en ligt naar schatting tussen de -0,40 m NAP en de +0,00 m NAP. Onder Peilbeheer in dit wateradvies geven wij een advies over de bouwhoogte bekeken vanuit de drooglegging. Naast de drooglegging is ook de meerlaagse veiligheid van belang.

 

Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is op dit moment bepaald op +0,00 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden.  Geadviseerd wordt om de bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er ook bij deze maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

 

Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100e per jaar.

 

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

 

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

 

Binnen het plan is rekening gehouden met het toepassen van halfverharding ter plaatse van de parkeerplaatsen. Daarnaast is het toepassen van een groendak ook een goede mogelijkheid om regenwater vertraagd af te voeren.

 

Peilgebied en drooglegging

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -1,60 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. Het plangebied voldoet aan de droogleggingsnorm.

 

De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging wordt ook rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte.

 

Toename verhard oppervlak

De oppervlakteverharding op het perceel neemt toe met circa 1.050 m2 aan dakoppervlak en circa 490 m2 aan parkeerterrein. Het parkeerterrein wordt in de vorm van halfverharding uitgevoerd.

 
In een situatie waarin een terrein niet is verhard kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Wanneer een gebied (deels) wordt verhard dan stroomt hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater. Om overlast te voorkomen, moet deze versnelde afstroom gecompenseerd worden om overlast te voorkomen. Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10%. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m². Daarnaast hanteert Wetterskip Fryslân voor halfverharding een lagere compensatienorm. Deze soorten verharding laten namelijk meer hemelwater infiltreren in de ondergrond dan standaard verhardingen zoals beton, asfalt en tegels. Daarom hoeft in dit geval maar 75% van de standaard compensatie gecompenseerd te worden.

 
Voor de toename van de oppervlakteverharding is voor onderhavig bestemmingsplan 142 m2 (10% van 1.050 m2 en 10% van 75% x 490m2) aan watercompensatie nodig. Deze vindt plaats in de vorm van verbreding van de bestaande sloot ten westen van de kavel grond die het Tjalling Koopmans College heeft gekocht. Het stukje berm dat omgezet wordt in sloot is grotendeels eigendom van de gemeente en voor een klein gedeelte eingedom van een andere partij. Beide partijen hebben ermee ingestemd dat hun grond gebruikt wordt voor compensatie waterberging.

 

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek in het plangebied zijn derhalve emissievrij. Ook wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

 

 

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

 

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

 

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling en geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

 

5.1 Algemeen

Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Huardegaryp 2010 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 29 april 2010). De bestemming Gemengd-2 wordt vervangen door de bestemming Maatschappelijk - Onderwijs.

 

 

5.2 Verbeelding

Dit bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Hurdegaryp-2010 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding zijn de nieuwe bestemming en het bouwvlak aangegeven.

Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart.

 

 

5.3 Regels

In de regels zijn die bestemmingen opgenomen die voor deze locatie relevant zijn. Aangezien het gaat om de vestiging van een schoolgebouw (één bestemming) is het aantal regels beperkt.

 

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

6.1 Economisch

De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

 

 

6.2 Maatschappelijk

Het plan is als voorontwerp ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegezonden. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen. De binnengekomen reacties van de overlegpartners zijn beantwoord in de Notitie Inspraak en Overleg, die als bijlage 7 is toegevoegd. Nu wordt de in de Wet ruimtelijke ordening beschreven procedure gevolgd.