direct naar inhoud van Regels

Oentsjerk, Rengersweg (aanbrengen bouwvlak ten noorden van het pand Rengersweg 2)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.11BPIV-vg01
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting bestemmingsplan Oentsjerk, Rengersweg (aanbrengen bouwvlak ten noorden van het pand Rengersweg 2)

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Het pand Rengersweg 2 te Oentsjerk heeft enige tijd te koop gestaan. Er is een plan (initiatief) ingediend om het bestaande pand om te bouwen naar vijf wooneenheden en de realisatie van een extra vrijstaande woning op het perceel. Het opsplitsen van het bestaande pand in een vijftal wooneenheden past binnen het kader van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor de bouw van een extra woning dient een planologische procedure gevolgd te worden.

 

1.2 Plangebied

 

Zoals uit het bovenstaande duidelijk is geworden omvat het plangebied een deel van het perceel Rengersweg 2 te Oentsjerk.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.3 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt het plan nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige, gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan en tenslotte wordt de uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 6 toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschijving

 

2.1 Huidige situatie

Huidige perceel is bebouwd met 1 markante boerderij en 1 kleine schuur. Het ensemble van boerderij met naastgelegen, open percelen en daarop de schuur, is karakteristiek voor de overgang van Gytsjerk-Oentsjerk. Het totale perceel heeft een duidelijke relatie met het agrarisch gebied dat gelegen is tegenover de boerderij. Behoud van deze karakteristiek is van belang. Het markeert niet alleen het einde van Gytsjerk c.q. het begin van Oentsjerk, maar is ook een herkenbaar element in het bebouwingsbeeld van het bouwlint Rengerweg.

 

 

2.2 Toekomstige situatie

 

Het pand Rengersweg 2 staat al enige tijd te koop. Door medewerking te verlenen aan het verzoek krijgt het perceel een ‘nieuwe invulling’ en kan het door toekenning van een nieuwe functie worden behouden en kan mogelijke verpaupering worden voorkomen. In het forse bestaande bouwlichaam kunnen vijf appartementen worden gemaakt. Er is met deze beoogde herbestemming sprake van zeer effectief ruimtegebruik. Open ruimte / landschap hoeft niet te worden opgeofferd.

 

In de voormalige boerderij komen vijf levensloopbestendige appartementen. Volgens woningonderzoek van de gemeente Tytsjerksteradiel is in dit marktsegment voldoende vraag. Omdat de kosten van aankoop en verbouw hoger zijn dan de opbrengst en het een fors perceel betreft, is het voor de financiële haalbaarheid noodzakelijk om op de plaats van de bestaande paardenstal (achter de paardenbak) nog een bouwkavel te realiseren. Met de opbrengst van deze bouwkavel wordt de herbestemming/verbouw van het pand financieel uitvoerbaar.

 

Stedenbouwkundig is toevoeging van 1 woning mogelijk, mits deze wordt gerealiseerd op de locatie (en in de bouwrichting) van de huidige schuur op het perceel Rengersweg 2. Er wordt daarmee slechts 1 woning extra aan het woningbestand van Oentsjerk toegevoegd.

Door toevoeging van 1 extra woning op het perceel Rengersweg 2, kan een karakteristieke plek in het bouwlint worden behouden. Er is met deze invulling ook geen sprake van aantasting van de stedenbouwkundige structuur van Gytsjerk en Oentsjerk. Hiermee achten wij de wooninvulling van boerderij met separate woning acceptabel en daarnaast een waardevolle oplossing voor het behoud van de huidige situatie.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beleid

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

Het beleid van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit van Nederland tot 2040 is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen acht het Rijk zich verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het juridisch kader om het rijksbeleid te boren.

 

Het rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

 

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;

  2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

De 13 nationale belangen waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht, vloeien voort uit de hier voor genoemde 3 doelen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In het SVIR is een eerste integrale afweging van deze belangen gemaakt.

De benoemde rijksbelangen hebben geen betrekking op de ontwikkeling die binnen het onderhavige plangebied is voorgenomen.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal omgevingsbeleid van de provincie Fryslân is neergelegd in het Streekplan 2007. Dit beleid heeft zijn juridische vertaling gekregen in de provinciale omgevings-verordening Romte 2014 (geconsolideerde versie d.d. 4 maart 2015). In deze verordening zijn regels gesteld waarmee bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

 

In de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten, indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan kan worden afgeweken ingeval een woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat of, als het project is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, het niet meer dan 11 woningen bevat. In de toelichting van het plan moet zijn gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

 

De extra te bouwen woning wordt meegenomen in de, op dit moment in voorbereiding zijnde, woonvisie.

 

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Strucuurvisie Finster op Romte Woonvisie

 

De structuurvisie Finster op romte (2010) geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de visie staat het volgende met betrekking tot Oentsjerk. "In de dorpen Hurdegaryp en Gytsjerk/Oentsjerk is er de komende jaren nog een behoorlijke uitbreiding mogelijk. Op die manier kunnen voorzieningen bij elkaar gebracht worden (centralisatie). Ook blijven de bestaande voorzieningen dan hopelijk beschikbaar."

 

Wat betreft woningbouw zullen er buiten Burgum geen planmatige dorpsuitbreidingen tot stand komen na 2015. Het accent komt dan te liggen op dorpsinbreidingen en herstructurering. Uitbreiding in deze dorpen kan alleen als er geen of onvoldoende alternatieve locaties voor inbreiding zijn.

 

 

3.3.2 Woonvisie

 

In de geldende woonvisie Finster op wenjen (2010) is aangegeven welke ambitie de gemeente heeft op het gebied van wonen. In de woonvisie staat onder meer beschreven dat woningbouw voorlopig, althans zeker tot 2016, mogelijk is in een groot aantal planmatige dorpsuitbreidingen. Na 2016 is planmatige dorpsuitbreiding alleen nog mogelijk in Burgum.

De nadruk ligt dan op inbreiding, dit is bouwen binnen de bebouwde kom. Er is dan geen maximum voor het aantal huizen dat gebouwd mag worden. Natuurlijk moet de bebouwing in het dorp passen en mag de kwaliteit van de woonomgeving daar niet onder lijden.

 

Het gemeentelijk beleid is er op gericht dat, wanneer een dorp beschikt over een uitbreidingslocatie voor woningbouw, in eerste instantie de uitbreidingslocatie voor woningbouw wordt ingevuld en daarna zorgvuldig wordt gekeken naar mogelijke invullocaties. Het voorliggende verzoek om een

extra bouwkavel past niet binnen het gemeentelijk woningbouwbeleid.

Daarentegen is met de realisatie van de vijf wooneenheden een opbrengst te genereren die weliswaar een tekort oplevert ten opzichte van de bouwkosten echter met de verkoop van de extra bouwkavel is het geheel succesvol af te ronden Uit het, in het bestemmingsplan ‘Oentsjerk opgenomen akoestisch onderzoek, blijkt dat de gewenste locatie voor de extra woning binnen de 48dB grens van de Rengersweg ligt. Er moet een hogere waarde worden aangevraagd/verleend voor de bouw van de nieuwe woning.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

De voorgenomen bouw van de woning kan mogelijk effecten op de omgeving van het plangebied hebben. Er kunnen zich functies in de omgeving van het plangebied voordoen die mogelijk hindereffecten op de nieuwe woning hebben en waarvoor de woning belemmerend of beperkend kan werken. Daarbij valt te denken aan bedrijven of wegen. De bouw van een woning kan op zijn beurt weer effecten hebben voor beschermde plan- en diersoorten, en archeologische waarden die binnen het plangebied voorkomen, e.d. Voor vele van dergelijke aspecten zijn wettelijke regels en/of normen vastgelegd. In het onderstaande zal nader worden ingegaan op die omgevingsaspecten die relevant kunnen zijn voor het onderhavige plan.

 

 

4.1 Milieuzonering

Ter bescherming van de leefkwaliteit is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Om die reden moet worden onderzocht of in de directe omgeving van het perceel hinderlijke functies aanwezig zijn en welke invloed deze functies op de woning kunnen hebben en omgekeerd. In de directe omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk woningen voor en zijn geen hinderlijke functies in een straal van 150 meter aanwezig.

 

 

4.2 Geluid

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor de bouw van de woning is het wegverkeerslawaai van de Rengersweg een aspect waarmee rekening gehouden moet worden.

 

Toetsingskader Wet geluidhinder

Een in het kader van de Wet geluidhinder zoneplichtige weg heeft aan weerszijden een wettelijke zone (artikel 74 Wgh), met uitzondering van wegen waarvoor een 30 km-regime geldt. Voor een binnenstedelijke weg met één of twee rijstroken geldt een zonebreedte van 200 m. De geprojecteerde woning ligt derhalve binnen de wettelijke zone (binnenstedelijke 50 km-weg).

 

De voorkeursgrenswaarde van nieuw te bouwen woningen binnen de zone van wegen bedraagt Lden = 48 dB. Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 83, lid 2 van de Wet geluidhinder een hogere waarde vaststellen. Voor nieuwe woningen in binnenstedelijk gebied bedraagt de maximaal vast te stellen hogere waarde 63 dB.

 

De ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder en artikel 3.4 van de RMG2012 toe te passen standaardaftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg, van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt 5 dB (rijsnelheid

kleiner dan 70 km/uur).

 

Berekening geluidsbelasting

 

Uitgangspunten

Uitgangspunt voor het akoestisch onderzoek zijn de verkeersgegevens zoals aangeleverd door de provincie Fryslân voor het peiljaar 2028. De te verwachten etmaalintensiteit bedraagt 2884 mvt/etm op het betreffende wegvak. De verdeling in voortuigcategorieën is gebaseerd op de aangeleverde

telgegevens. Verder is sprake van een SMA wegverharding (W0-Referentiewegdek).

 

Rekenmodel

De geluidsbelasting vanwege de Rengersweg op de nieuw te realiseren bedrijfswoning is berekend met behulp van een akoestisch rekenmodel, gebaseerd op het rekenmodel dat is opgesteld ten behoeve van het maken van geluidsbelastingskaarten langs provinciale wegen. Een overzicht van het

rekenmodel is gegeven in figuur 1. De ingevoerde weggegevens zijn gegeven in bijlage 1. Het rekenmodel is opgesteld met behulp van het programma Geomilieu V4.30 (gebaseerd op het RMG2012). In dit programma wordt de aftrek conform artikel 3.5 van het RMG2012 automatisch uitgevoerd (stille banden).

 

Berekeningsresultaat

In figuur 1 (rekenmodel) is een overzicht gegeven van het akoestisch rekenmodel, inclusief de berekende geluidsbelasting Lden op waarneemhoogten ho = +1,5 m/+4,5 m boven het lokale maaiveld.

 

De berekende geluidsbelasting bedraagt maximaal Lden = 53 dB, exclusief de aftrek in het kader van artikel 110g van de Wet geluidhinder (5 dB). Inclusief de aftrek bedraagt de geluidsbelasting Lden = 48 dB.

 

Conclusie

De geluidsbelasting vanwege wegverkeer over de Rengersweg bedraagt ter plaatse van een nieuw te realiseren woning op het perceel Rengersweg 2 niet meer dan Lden = 48 dB, zodat aan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh wordt voldaan (inclusief aftrek 110g Wgh). Het vaststellen van een hogere waarde is niet aan de orde.

 

Bouwbesluit 2012

De nieuw te realiseren woning op het perceel Rengersweg 2 dient ook te worden getoetst aan de voorschriften en eisen van het Bouwbesluit 2012. Voor wat betreft het wegverkeer dienen de geluidsgevoelige verblijfsgebieden van het plan in eerste instantie te worden getoetst aan artikel 3.2.

Daarin wordt geregeld dat de karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied minimaal 20 dB dient te zijn. Indien er door de gemeente hogere waarden worden vastgesteld, dient vervolgens te worden voldaan aan de voorwaarden volgens artikel 3.3 lid 1.

Hierin is geregeld dat in geval van wegverkeerslawaai de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner is dan het

verschil tussen de in dat besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting en 33 dB. Voor de bepaling van de vereiste karakteristieke geluidwering dient dan te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen gezamenlijk zonder de aftrek artikel 110g van de Wgh.

Omdat er in onderhavig geval geen hogere waarde hoeven te worden vastgesteld, dient het plan slechts te voldoen aan de basiseis artikel 3.2, waarbij een minimale geluidwering van 20 dB wordt geëist.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.

 

Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De bouw van een nieuwe woning vormt geen NSL-project, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beginsel vereist is.

 

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:

 

 

Het betreft in deze gevallen projecten die geen deel uitmaken van het Nationaal Samenwerkingsprogramma ter bevordering van de luchtkwaliteit in Nederland. Aangetoond zal moeten worden dat de oprichting van de derde stal geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit in en rondom het projectgebied en of als gevolg daarvan een overschrijding van de in de wet opgenomen grenswaarden plaatsvindt. Gezien de actuele situatie in Nederland, is met name de beoordeling van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van belang. De overige in de wet genoemde stoffen zijn in verband met aard van de activiteiten niet relevant.

 

Het betreft hier de bouw van een enkele woning. De verkeersbewegingen die deze woning met zich meebrengt zijn zodanig beperkt dat deze de luchtkwaliteit ter plaatse nagenoeg niet beïnvloeden. Bovendien is de achtergrondsituatie van de luchtkwaliteit in Oentsjerk en omgeving dusdanig dat deze ver beneden de wettelijke grenswaarden blijft.

 

 

4.4 Externe veiligheid

Ter voorkoming van onveilige situaties is regelgeving vastgelegd met als doel om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dergelijke ongevallen kunnen ontstaan doordat binnen bedrijven wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen brengt risico’s met zich mee. Tenslotte kunnen ook buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen in dit verband risicovol zijn. De risico’s worden bepaald aan de hand van het zogenaamde plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen). Voor deze drie situaties is verschillende wet- en regelgeving van toepassing, waarop onderstaand zal worden ingegaan.

 

In de omgeving van het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen voor die van invloed op het plangebied zijn.

 

 

4.5 Bodem

In het kader van de Wet bodembescherming dient te worden onderzocht of in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging. De kwaliteit van de bodem is een belangrijk aspect. Uit de provinciale Signaleringskaart (mogelijke) bodemverontreiniging blijkt dat voor het plangebied geen verdachte (dat wil zeggen mogelijk verontreinigde) locatie te vinden is. Gezien het historisch agrarische gebruik van de gronden, zijn er geen belemmeringen te verwachten en lijkt de bodem geschikt voor de nieuwe woonfunctie.

 

In het kader van de voor de bouw aan te vragen omgevingsvergunning zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

 

4.6 Natuur

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet Natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescheming van waardevolle natuur en minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wey natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

 

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het wek zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooaf niets geregeld te worden.

 

Soortenbescherming

Het deel van het perceel waarop de woning is gepland is op dit moment in gebruik als paardenstal met paardenbak (zandplaat). Gelet op het voorgaande zijn beschermde soorten in het plangebied niet te verwachten. Een nader onderzoek naar beschermde soorten kan achterwege blijven.

Wel dient in het kader van de sloopvergunning/omgevingsvergunning van de huidige schuur een quickscan te worden gedaan naar de aanwezige soorten en zo nodig ontheffing te worden gevraagd bij de provincie.

 

Gebiedsbescherming

Naast soortenbescherming, worden ook bepaalde natuurgebieden als geheel beschermd tegen negatieve invloeden. De voor de ontwikkeling meest relevante gebieden, zijn de Natura - 2000 - gebieden. In dit geval de Groote Wielen.

 

Het Natura 2000 gebied "De Groote Wielen" ligt op een afstand van ruim één kilometer vanaf de gewenste nieuwbouw locatie. De realisatie van één extra woning heeft geen negatieve invloed op het voornoemde natuurgebied.

 

 

4.7 Archeologie

 

Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg (WAMz) moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).

 

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

 

Uit raadpleging van de FAMKE kaart komt het volgende voor het betreffende perceel naar voren.

 

Steentijd: Onderzoek bij grote ingrepen

Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Aanbevolen wordt om hiervoor contact op te nemen met de provinciaal archeoloog.

 

Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

 

Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

 

Het onderhavige perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 1700 m². Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat nader archeologisch onderzoek niet nodig is.

 

 

4.8 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, moet bij nieuwe ruimtelijke plannen worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De verplichting hiertoe vloeit voort uit het bepaalde hieromtrent in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Waterschappen moeten daarom in een vroeg stadium betrokken worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

 

Op 20 oktober 2017 is een watertoets voor het plan gedaan. De uitkomst is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan Rengersweg 2 heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets.

 

 

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied of in de buurt hiervan zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar rekening mee gehouden dient te worden.

 

 

4.10 Conclusie

Op grond van hetgeen in de voorgaande paragrafen over de diverse omgevingsaspecten aan de orde is gekomen, kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning.

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

 

5.1 Toelichting op het juridische systeem

 

Het onderhavige bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels en op een digitale verbeelding. Dit vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt de keuze voor de bestemming gemotiveerd.

 

 

5.2 Toelichting op de bestemming

 

- Tuin -

 

Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming Tuin opgenomen. Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Het oprichten van bebouwing binnen deze bestemming is niet toegestaan. Dit sluit aan op de gegroeide praktijk. Ter wille van een zekere flexibliteit mag een woonhuis binnen deze bestemming wel met een erker uitgebouwd worden. Ook de erfafscheidingen zijn hier lager: maximaal 1,00 m hoog voor de voorbouwgrens en achter die grens maximaal 2,00 m hoog.

 

- Wonen - vrijstaande woningen 1-

 

Bij de bestemmingen 'Wonen - vrijstaande woningen 1' gaat het om vrijstaande woningen, waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 4 en 10 meter mag bedragen. De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 2 van de regels).

De oppervlakte van de beroeps- of bedrijfsruimte mag 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel bedragen, met een maximum van 50 m².

Binnen de bestemmingen is een bepaalde mate van flexibiliteit mogelijk. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan het bevoegd gezag besluiten, onder bepaalde voorwaarden, wijzigingen uit te voeren die betrekking hebben op de ligging van een bouwvlak.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

 

6.1 Economisch

De gemeente is niet in financiële zin betrokken bij de realisering van de nieuwe woning. De gemeente is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst aangaan. Op grond van het voorgaande kan worden aangenomen dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is gegarandeerd.

 

6.2 Maatschappelijk

De procedure van het bestemmingsplan start met de ter inzage legging van het ontwerpplan, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertoe wordt het plan gedurende 6 weken ter visie gelegd, waarbij belanghebbenden een zienswijze op het plan kunnen indienen. Het besemmingsplan wordt, afhankelijk van eventuele zienswijzen (gewijzigd) door de raad vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij de indieners van een zienswijze de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan bij de Raad van State.