direct naar inhoud van Regels

Nieuwstad 44 - 48 Burgum (wijzigen bestemming)

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0737.01BPXIIWP02-vg01
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting

 

Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Burgum, Nieuwstad 44 - 48 (wijzigen bestemming)

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

 

 

1.1 Aanleiding

 

Er is medewerking gevraagd aan een wijziging van het bestemmingsplan voor de percelen Nieuwstad 44 - 48 te Burgum. Het perceel Nieuwstad 44 te Burgum heeft een bedrijfsbestemming. Het verzoek is om de bedrijfsbestemming op de locaie Nieuwstad 44 te wijzigen naar woonbestemmingen ten behoeve van drie (vrijstaande) woningen. Het perceel Nieuwstad 48 wordt in dit plan meegenomen omdat een deel van het perceel Nieuwstad 44 aan het perceel van nr. 48 wordt toegevoegd en de bestemming wordt gewijzigd van Wonen - twee onder één kap naar vrijstaande woningen.

 

De bouw van drie woningen op het perceel Nieuwstad 44 is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Burgum. De bouw van de voorgenomen woningen is enkel mogelijk na een wijziging van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel heeft zich in beginsel bereid verklaard planologische medewerking te verlenen aan het onderhavige voornemen en brengt daarom het voorliggende plan in procedure.

 

 

1.2 Plangebied

 

Het plangebied heeft betrekking op het perceel Nieuwstad 44 - 48 te Burgum.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.3 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt het plan nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige, gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan en tenslotte wordt de uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 6 toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschijving

 

2.1 Huidige situatie

 

In het pand Nieuwstad 44 te Burgum was een bouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf is enige jaren geleden failliet gegaan. Sinds die tijd staat het pand te koop. De nieuwe eigenaren van het pand hebben medewerking gevraagd aan een wijziging van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming.

 

Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bedrijfsbestemming in een woonbestemming kan worden gewijzgd, mits:

 

  1. ter plaatse geen bedrijf meer wordt uitgeoefend;

  2. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met het, op moment van wijziging vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid;

  3. de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

 

Naast voornoemde criteria mag door de wijziging van het bestemmingsplan geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

2.2 Toekomstige situatie

 

Het initiatief betreft de bouw van drie (vrijstaande) woningen), die aansluiten op de naastgelegen woningen aan de Nieuwstad in Burgum.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beleid

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

Het beleid van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit van Nederland tot 2040 is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen acht het Rijk zich verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decen-trale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het juridisch kader om het rijksbeleid te boren.

 

Het rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

 

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;

  2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

De 13 nationale belangen waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht, vloeien voort uit de hier voor genoemde 3 doelen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In het SVIR is een eerste integrale afweging van deze belangen gemaakt.

De benoemde rijksbelangen hebben geen betrekking op de ontwikkeling die binnen het onderhavige plangebied is voorgenomen.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal omgevingsbeleid van de provincie Fryslân is neergelegd in het Streekplan 2007. Dit beleid heeft zijn juridische vertaling gekregen in de provinciale omgevings-verordening Romte 2014 (geconsolideerde versie d.d. 4 maart 2015). In deze verordening zijn regels gesteld waarmee bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

 

In de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten, indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan kan worden afgeweken ingeval een woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat of, als het project is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, het niet meer dan 11 woningen bevat. In de toelichting van het plan moet zijn gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

 

Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw gemeentelijk woonplan. Er is dan ook nog geen schriftelijke instemming van Gedeputeerde Saten op het in voorbereiding zijnde gemeentelijk woonplan.

 

Het betreft hier een locatie buiten het stedelijk gebied zoals aangegeven in de verordening Romte Fryslân. Aangezien het om de realisatie van twee extra woningen gaat (immers de twee-onder-één kap woning wordt qua bestemming gewijzigd in een vrijstaande woning) kan van de verordening worden afgeweken.

 

Met het oog op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan in principe pas past binnen het provinciaal beleid. Hierbij merken wij op dat de twee extra woningen worden meegenomen in het in voorbereiding zijnde gemeentelijke woningbouwbeleid.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Strucuurvisie Finster op Romte

 

De structuurvisie Finster op romte (2010) geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewâld bestaat de gemeente uit kleine kernen, waartoe ook Noardburgum behoort. Voor ontwikkelingen is het uitgangspunt dat deze moeten passen in aard en schaal van het dorp en het landschap. Ontwikkelingsruimte in de kleine kernen is meer beperkt en richt zich vooral op inbreiding en kwaliteitsimpuls. In beginsel wordt alleen gebouwd voor de eigen behoefte (natuurlijke groei). De dorpen gaan echter nadrukkelijk niet op slot.

 

Ontwikkelingen in kleine kernen vragen om een zorgvuldige inpassing en maatwerk. Wat betreft woningbouw zullen er buiten Burgum geen planmatige dorpsuitbreidingen tot stand komen na 2015. Het accent komt dan te liggen op dorpsinbreidingen en herstructurering. Uitbreiding in deze dorpen kan alleen als er geen of onvoldoende alternatieve locaties voor inbreiding zijn.

 

3.3.2 Woonvisie

 

Er is een nieuwe woonvisie in voorbereiding. De gevraagde ontwikkeling past binnen de woonvisie en het gemeentelijk beleid dat bedrijfsbestemmingen worden gesaneerd en daar woonbestemming voor in de plaats komen.

 

Toetsing bestemmingsplan

 

Ad. 1. In het pand Nieuwstad 44 te Burgum was een bouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf is enige jaren geleden failliet gegaan. Sinds die tijd staat het pand te koop.

Ad. 2. Er is een nieuwe woonvisie in voorbereiding. De gevraagde ontwikkeling past binnen de woonvisie en het gemeentelijk beleid dat bedrijfsbestemmingen worden gesaneerd en daar woonbestemming voor in de plaats komen.

Ad. 3. Uit het geluidsonderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan 'Burgum - 2016' is opgesteld blijkt dat de gewenste woningen alleen kunnen worden gerealiseerd wanneer een hogere grenswaarde wordt verkregen. Voor de realisatie van de drie woningen is een geluidsrapport opgesteld (zie bijlage 1). De procedure voor het verkrijgen van een hogere waarde wordt tegelijk met de procedure wijziging bestemmingsplan doorlopen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

De voorgenomen bouw van de woningen kan mogelijk effecten op de omgeving van het plangebied hebben. Er kunnen zich functies in de omgeving van het plangebied voordoen die mogelijk hindereffecten op de nieuwe woning hebben en waarvoor de woning belemmerend of beperkend kan werken. Daarbij valt te denken aan bedrijven of wegen. De bouw van de woning kan op zijn beurt weer effecten hebben voor beschermde plan- en diersoorten, en archeologische waarden die binnen het plangebied voorkomen, e.d. Voor vele van dergelijke aspecten zijn wettelijke regels en/of normen vastgelegd. In het onderstaande zal nader worden ingegaan op die omgevingsaspecten die relevant kunnen zijn voor het onderhavige plan.

 

 

4.1 Milieuzonering

Ter bescherming van de leefkwaliteit is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Om die reden moet worden onderzocht of in de directe omgeving van het perceel hinderlijke functies aanwezig zijn en welke invloed deze functies op de woning kunnen hebben en omgekeerd. In de omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk woningen voor. Ten noord westen van het perceel ligt, op een afstand van ongeveer 10 meter, een bedrijfsbestemming. Deze bedrijfsbestemming wordt reeds (milieutechnisch gezien) beperkt door woningen die dichter bij de bedrijfsbestemming liggen dan de nieuw te realiseren woningen. De ontwikkeling van de drie nieuwe woningen doen dan ook geen onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluidhinder biedt de Wet geluidhinder geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en kinderdagverblijven) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de betreffende woningen is een geluidsrapport wegverkeerslawaai opgesteld (zie bijlage 1). Gelet op het geluidsrapport dient een hogere waarde voor de meest noordelijke woningen te woren verleend. De procedure hogere waarde wordt tegelijk met de wijzigingsplanprocedure gevolgd.

 

 

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.

 

Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De bouw van drie nieuwe woningen vormen geen NSL-project, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beginsel vereist is.

 

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:

 

 

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de Regeling NIBM.

 

De regeling houdt in dat als er een verslechtering van de luchtkwaliteit van ten hoogste 3% of minder van de grenswaarde optreedt, het project niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor de komende jaren wordt door Milieu en Natuur Planbureau een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 als NO2 met circa 0,4 - 0,6 µg/m³ per jaar verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid.

 

Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 700 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) worden overschreden. Met het voorliggende plan is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee wordt dus aan de 3%-norm voldaan. Het plan kan dan ook worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan, gelet op het voorgaande, achterwege blijven.

 

 

4.4 Externe veiligheid

Ter voorkoming van onveilige situaties is regelgeving vastgelegd met als doel om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dergelijke ongevallen kunnen ontstaan doordat binnen bedrijven wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen brengt risico’s met zich mee. Tenslotte kunnen ook buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen in dit verband risicovol zijn. De risico’s worden bepaald aan de hand van het zogenaamde plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen). Voor deze drie situaties is verschillende wet- en regelgeving van toepassing, waarop onderstaand zal worden ingegaan.

 

 

4.4.1 Externe veiligheid inrichtingen

Op grond van het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) moet afstand worden aangehouden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Risicovolle functies betreffen hoofdzakelijk bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, welke veiligheidsrisico’s opleveren voor hun directe omgeving. In de omgeving van het plangebied doen zich geen risicovolle inrichtingen voor die van invloed op het plangebied zijn.

 

 

4.4.2 Weg- en railtransport gevaarlijke stoffen

De huidige regelgeving voor transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (Crnvgs), die te zijner tijd zal worden vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid' (Btev)).

 

Het plangebied is gelegen aan de Nieuwstad. Over deze weg vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Buiten het plangebied komen in de directe omgeving geen andere wegen of spoorlijnen voor die in dit opzicht veiligheidsrisico’s met zich meebrengen.

 

 

4.4.3 Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Voor transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de nabijheid van het plangebied komen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen als bedoeld in voornoemd besluit.

 

 

4.5 Bodem

In het kader van de Wet bodembescherming dient te worden onderzocht of in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging. De kwaliteit van de bodem is een belangrijk aspect.

 

Er is een verkennend asbest onderzoek en aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Hieruit blijkt het volgende. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn globaal gezien in vrijwel alle graafgaten bijmengingen met sporen puin/baksteen tot sterke bijmengingen met puin aanwezig (tot circa 1,1 m-mv). Tevens zijn sporen kolen waargenomen. In graafgat G03 (0,2-0,6 m-mv) is zintuiglijk asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op het zuidelijke terreindeel zijn lokaal onder het aanwezige asfaltgranulaat volledige puinlagen aanwezig

(bodemlaag 0,1-0,3 m-mv). Tot slot zijn er zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op bodemverontreiniging als gevolg van de voormalige aanwezigheid van de dompelbaden, drukkerij en wasserij. Tijdens het veldwerk is, op graafgat G03 na, op het maaiveld in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

 

Verkennend asbestonderzoek

Op de onderzoekslocatie is in de mengmonsters van de grond zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond. In het samengestelde mengmonster van de puinlaag (zuidelijk terreindeel) is zintuiglijk geen asbest waargenomen. In het mengmonster is analytisch (25,12 mg/kg.ds) aangetoond. Het aangetoonde gehalte blijft beneden de norm voor nader asbestonderzoek. Opgemerkt wordt dat dit monster geen bodem betreft (in de zin van de Wet bodembescherming). In graafgat G03 is een gewogen asbestconcentratie aanwezig (537 mg/kg.ds) welke de norm voor nader asbestonderzoek (norm 50 mg/kg.ds) overschrijdt. Er wordt aanbevolen een nader asbestonderzoek ter plaatse van graafgat G03 uit te voeren. Dit nader onderzoek is inmiddels uitgevoerd (bijlage 2A).

Voormalige dompelbaden

In de grond, ter plaatse van de voormalige dompelbaden, zijn maximaal licht verhoogde gehalten met enkele zware metalen aangetoond. Arseen en chroom zijn niet aangetoond boven de geldende achtergrondwaarden. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond.

 

Voormalige drukkerij en wasserij

In de grond ter plaatse van de voormalige wasserij zijn geen verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Er zijn eveneens geen vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aangetoond.

In de grond, ter plaatse van de voormalige drukkerij, is slechts een licht verhoogd gehalte met PAK aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie met tetrachloormethaan aangetoond.

 

Voor de onderzoekslocatie met de verdachte deellocaties geldt, dat op basis van deze resultaten, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, er belemmeringen zijn voor de beoogde sanering van de PAK en zware metalen verontreiniging en uiteindelijke ontwikkeling van de betreffende percelen. Voorafgaand aan het indienen van de BUS-melding wordt aanbevolen een nader asbestonderzoek uit te voeren (ter plaatse van G03).

 

Voor eventueel voorwaarden met betrekking tot de hergebruik van vrijkomende grond buiten de locatie wordt verwezen naar het gemeentelijk Bodembeheerplan, gebaseerd op het besluit Bodemkwaliteit.

Hoewel bij voorkeur hergebruik op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten kan plaatsvinden, kan, afhankelijk van de hergebruikslocatie, de uitvoering van partijkeuring(en) noodzakelijk zijn om de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond als bodem te kunnen bepalen.

 

 

4.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet Natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescheming van waardevolle natuur en minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

 

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooaf niets geregeld te worden.

 

Er is een ecologische quickscan voor het perceel uitgevoerd (zie bijlage 3). De conclusie van het rapport is als volgt.

 

Op basis van het onderzoek kunnen voor het plangebied de onderstaande

conclusies ten aanzien van de ecologische wet- en regelgeving (Wet natuurbescherming, NNN en overige gebiedsbescherming) worden getrokken:

 

 

Gebiedsbescherming

Door uitvoering van de plannen onder het nieuwe bestemmingsplan ontstaat geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedbescherming. Wij achten de kans klein dat de drempelwaarden voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door de geplande werkzaamheden zullen worden overschreden. Om hier zekerheid over te verkrijgen, zou contact opgenomen kunnen worden met het bevoegd gezag (provincie Fryslân).

 

Soortbescherming

 

Broedvogels algemeen

Door uitvoering van de plannen onder het nieuwe bestemmingsplan ontstaat mogelijk een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vogels, als broedende vogels en hun nesten worden verstoord. Maatregelen om het verstoren van broedvogels te voorkomen worden beschreven in §4.3

 

Vleermuizen

Door uitvoering van de plannen onder het nieuwe bestemmingsplan zal mogelijk een conflict ontstaan ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen. Om te bepalen of dit het geval is, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of zich binnen het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden.

 

De ruigte ten oosten en zuiden van de bebouwing zou dienst kunnen doen als foerageergebied van vleermuizen. Daarnaast is het mogelijk dat langs de westkant van het plangebied een vliegroute van vleermuizen loopt. Door lichtuitstraling gedurende avond en nacht op bomen en begroeiing te voorkomen, kan worden voorkomen dat een conflict met de Wet natuurbescherming ontstaat ten aanzien van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.

 

Overige beschermde soorten

Ten aanzien van overige beschermde soorten zal door uitvoering van de plannen onder het nieuwe bestemmingsplan geen conflict ontstaan met de Wet natuurbescherming.

 

 

4.7 Archeologie

Het verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Eén van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening.

 

Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). In verband hiermee is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.  Het plangebied is in verband met het voornemen van de bouw van de woning door middel van bureauonderzoek onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die door de voorgenomen bodemingrepen mogelijk worden bedreigd.

 

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

 

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.

 

Advies periode steentijd - bronstijd

In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

 

Advies periode Ijzertijd - middeleeuwen

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of

resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

 

Conclusie

Het gebied waar de ingreep betrekking op heeft is ongeveer 2700m². Dit betekent dat voor de periode Ijzertijd - middeleeuwen nader onderzoek niet nodig is. Voor de periode steentijd - bronstijd zou in principe wel nader onderzoek moeten gedaan. Aangezien het overgrote deel, nl. 1600 m² al is bebouwd waardoor de ondergrond in de loop der jaren zodanig is geroerd dat de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse als nihil kan worden verondersteld achten wij nader archeoloisch onderzoek niet nodig.

Bovendien zijn de geprojecteerde woningen zodanig gesitueerd dat deze vrijwel geheel binnen het bouwkader vallen, zoals dit is opgenomen in het bestemmingsplan Burgum.

 

 

4.8 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, moet bij nieuwe ruimtelijke plannen worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De verplichting hiertoe vloeit voort uit het bepaalde hieromtrent in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Waterschappen moeten daarom in een vroeg stadium betrokken worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

 

Voor het plan Nieuwsad 44 - 48 is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. De uitkomst is dat de korte procedure gevolgd moet worden. Het plan Nieuwsad 44 - 48 heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets. Naast dit wateradvies staan hieronder eventueel enkele aandachtspunten die gelden voor het plan.

Aandachtspunt: Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. Hier gelden de normen uit de Drinkwaterwet. Bepaalde risicovolle activiteiten zijn verboden op grond van de provinciale milieuverordening. De provincie is hier het bevoegd gezag. Voor meer informatie over eventuele beperkingen die gelden in dit gebied kunt u contact opnemen met de provinsje Fryslân.

 

Leidraad watertoets

Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets te raadplegen via de link:

www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. In Leidraad Watertoets, hoofdstuk 4. De wateraspecten, staan de aandachtspunten voor alle wateraspecten omschreven waarmee rekening gehouden moet worden. Uit de waterparagraaf of ruimtelijke onderbouwing moet duidelijk blijken wat voor wateraspecten van toepassing zijn en hoe u hier in het plan rekening mee houdt. Indien nodig verzoeken wij u om de wateraspecten te borgen op de Verbeelding en in de Regels van het plan.

 

Waterwet

Voor bepaalde werkzaamheden is een watervergunning nodig. Bijvoorbeeld als er een sloot wordt gedempt, afvalwater wordt geloost op oppervlaktewater of grondwater wordt onttrekken. Soms is het doen van een melding voldoende. Een watervergunning aanvragen is dan niet nodig. Op de website www.wetterskipfryslan.nl staat meer informatie aan over de Waterwet en u kunt daar onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning downloaden. Via Omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl) kan vooraf worden nagegaan of een watervergunning nodig is of een melding moet woden gedaan (vergunningcheck). Hier kan ook meteen de vergunning worden aangevraagd of de melding worden gedaan.

 

 

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied of in de buurt hiervan zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar rekening mee gehouden dient te worden.

 

 

4.10 Conclusie

Op grond van hetgeen in de voorgaande paragrafen over de diverse omgevingsaspecten aan de orde is gekomen, kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning.

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

 

5.1 Toelichting op het juridische systeem

 

Het onderhavige bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels en op een digitale verbeelding. Dit vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt de keuze voor de bestemming gemotiveerd.

 

 

5.2 Toelichting op de bestemming

 

- Tuin -

Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dat sluit aan de op de gegroeide praktijk. Terwille van een zeker flexibiliteit mag een woning binnen deze bestemming wel uitbreiden met een erker of voorportaal. Bij grote, diepe voortuinen kan afgeweken worden van het bouwverbod. Onder voorwaarden kan worden toegestaan dat een tuinprieel of iets dergelijks van geringe omvang wordt gebouwd. Daarnaast is het via afwijking mogelijk om een deel van de woning in de Tuinbestemming te bouwen. Deze afwijkingsbevoegdheid zal dan altijd toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de diverse woonbestemmingen om bouwen van de woning buiten het bouwvlak toe te staan.

 

 

- Wonen - Vrijstaand, Twee-onderéén-kap, Rijenbouw -

Binnen de hoofdgroep 'Wonen' is aan de hand van types woningen en bouw- en goothoogtes een indeling gemaakt in de volgende categoriën:

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor de verschillende categoriën van woningtypes geldt dat de goothoogte in de eerste 3 meter gerekend vanuit de voorgevelrooilijn 4 of 8 meter hoog kan zijn. De bouwhoogtes variëren vervolgens van 4, tot 10 en 12 meter. Mocht sprake zijn van een afwijkende hoogte dan wordt dit met een aanduiding op de verbeelding geregeld.

 

De categorie Rijenbouw wordt gebruikt voor de situaties waarbij er meer dan twee woningen aan elkaar zijn gebouwd.

 

Per bestemming wordt middels een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw is gepositioneerd. De bouwvlakken zijn dus hoofdzakelijk afgestemd op de aanwezige situatie maar geven ook enige ontwikkelingsmogelijkheid. Iedere woning wordt beschouwd als hoofdgebouw, dus ook de woningen binnen de twee onder één kap- en de

rijenbouw-bestemming.

 

Voor het bepalen van de geldende bouwregels is het bouwvlak leidend. Het

bestemmingsplan geeft regels voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak en het bouwen van van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak.

 

Voor het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gekozen voor een berekeningsmethodiek die aansluit bij het Bor. Dit betekent dat hoe groter het erf is, hoe meer bebouwingsmogelijkheden er zijn. In de regels is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak ten hoogste 30% van het 'hiem' mag zijn. Binnen de woonbestemming geldt het 'hiem' als de oppervlakte woonbestemming + de oppervlakte tuinbestemming - het bouwvlak. Als maximum geldt dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m² mag bedragen.

Indien sprake is van bestaande bijbehorende bouwwerken met afwijkende bouwhoogtes c.q. oppervlaktes dan geldt een apart regime waarbij het uitgangspunt is dat het bestaande mag worden hersteld, verbouwd of vervangen.

 

Om enige flexibiliteit te creëren is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Na zorgvuldige afweging kan dan:

- vergunning worden verleend voor het verhogen van de goothoogte met maximaal 2 meter;

- vergunning worden verleend voor een groter oppervlakte dan 150m2 aan bijbehorende bouwwerken voor woningen met een 'hiem' groter dan 500 m2 (met een maximum van 250 m²).

Daarnaast geldt voor de vrijstaande en de twee onder één kap-woningen nog de mogelijkheid een afwijkingsvergunning te verlenen om het hoofdgebouw voor 20% buiten het bouwvlak te bouwen. Over het algemeen zal deze afwijkingsbevoegdheid toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de tuin-bestemming.

Het geeft de mogelijkheid om te schuiven met het hoofdgebouw, het is niet bedoeld om extra bouwoppervlakte te creeeren. Als gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid gelden vervolgens de bouwregels voor het bouwen binnen het bouwvlak.

 

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 2 van de bestemmingsplanregels). Een vergelijkbare regeling geldt voor bedrijfswoningen.

 

Binnen de woonbestemmingen zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak te vergroten of te verschuiven. De ruimte voor de vergroting van het bouwvlak hangt af van de type woning en de omvang van het 'hiem'. Daarnaast kan de woonbestemming in een andere woongerelateerde bestemming worden gewijzigd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

 

 

6.1 Economisch

De gemeente is niet in financiële zin betrokken bij de realisering van de nieuwe woning. De gemeente is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst aangaan. Op grond van het voorgaande kan worden aangenomen dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is gegarandeerd.

 

 

6.2 Maatschappelijk

De procedure van het wijzigingsplan start met de ter inzage legging van het ontwerpplan, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertoe wordt het plan gedurende 6 weken ter visie gelegd, waarbij belanghebbenden een zienswijze op het plan kunnen indienen. Het wijzigingsplan wordt, afhankelijk van eventuele zienswijzen (gewijzigd) vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde wijzigingsplan opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij de indieners van een zienswijze de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan bij de Raad van State. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.